TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doel
Aan ondernemingen die direct of indirect geraakt zijn door de overheidsmaatregelen
ter bestrijding van het coronavirus, wordt een subsidie verstrekt voor de vaste lasten
op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (hierna TVL).
Subsidie is in eerste instantie verstrekt aan MKB-ondernemingen voor financiering
van de vaste lasten in de periode van juni tot en met september van 2020 (Stcrt. 2020, 34295). Met ingang van 26 november 2020 kon door MKB-ondernemingen subsidie worden aangevraagd
voor financiering van de vaste lasten in de periode van oktober tot en met december
van 2020 (Stcrt. 2020, 61730). Met ingang van 15 februari kon subsidie door MKB-ondernemingen worden aangevraagd
voor financiering van de vaste lasten in de periode van januari tot en met maart 2021
(Stcrt. 2021, 6893). Met ingang van 10 mei 2021 kon tevens door grote ondernemingen subsidie voor financiering
van de vaste lasten in de periode van januari tot en met maart 2021 (Stcrt. 2021, 23574) worden aangevraagd. Tot slot is met ingang van 31 mei 2021 voor startende ondernemingen
de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19
(hierna: startersregeling) opengesteld, waarmee startende MKB-ondernemingen, die voor
het eerst in het handelsregister zijn ingeschreven tussen 1 oktober 2019 en 30 juni
2020, een subsidie kunnen aanvragen voor financiering van de vaste lasten in de periode
van januari tot en met maart 2021 (Stcrt. 2021, 27418), waarbij als referentiekwartaal het derde kwartaal van 2020 geldt.
In de Kamerbrief over aanpassingen van het economische steunpakket van 21 januari
20211 heeft het kabinet aangegeven in deze huidige moeilijke fase onverminderd de werkgelegenheid
en bedrijvigheid te willen blijven ondersteunen en werkenden en ondernemers te helpen.
Daar heeft het kabinet aangegeven de regeling zoals vormgegeven voor het eerste kwartaal
van 2021 door te trekken naar het tweede kwartaal van 2021, aangezien de lockdown
in ieder geval voor een groot deel doorloopt in het tweede kwartaal. Met onderhavige
regeling wordt de TVL daarom opengesteld ter financiering van de vaste lasten in de
periode van april tot en met juni 2021.
In de Kamerbrief van 8 februari 20212 is aangegeven dat de opslag speciale kosten voor land- en tuinbouwondernemingen,
die in het eerste kwartaal van 2021 aan de TVL is toegevoegd, verlengd zal worden
naar het tweede kwartaal van 2021 en in de Kamerbrief van 12 maart3 is aangekondigd dat het subsidiepercentage in het tweede kwartaal van 2021 zal worden
verhoogd naar 100%. Verder heeft het kabinet op 17 mei 20214 bekendgemaakt dat de referentiesystematiek vanaf het tweede kwartaal van 2021 aangepast
wordt. Vanaf het tweede kwartaal van 2021 kunnen ondernemers die een aanvraag doen
voor TVL kiezen uit twee referentieperiodes. Dit in tegenstelling tot eerdere openstellingen,
waar de ondernemer geen keuze kon maken voor een referentieperiode, maar een standaard
referentieperiode kreeg toegewezen, te weten hetzelfde kwartaal als het kwartaal van
de subsidieperiode, maar dan van het jaar 2019. De aanvrager kan voor de aanvraag
van TVL in het tweede kwartaal van 2021 kiezen uit het tweede kwartaal van 2019 of
het derde kwartaal van 2020. Dit betekent ook dat de startersregeling voor het tweede
kwartaal niet meer zal worden opengesteld, maar geïntegreerd wordt in de TVL. Tot
slot is op 27 mei 20215 bepaald dat het maximum subsidiebedrag dat grote ondernemingen in het tweede kwartaal
van 2021 kunnen ontvangen, wordt verhoogd naar € 1,2 miljoen. De opslag annuleringskosten
reisbranche was eenmalig in het eerste kwartaal van 2021, en keert dus niet terug
in het tweede kwartaal van 2021. Ook de opslag detailhandel wordt niet verlengd naar
het tweede kwartaal van 2021 en er zal geen nieuwe openstelling zijn van de evenementenmodule.
Met deze wijzigingsregeling worden voornoemde aanpassingen verwerkt in de TVL en wordt
de TVL opengesteld voor subsidie voor het tweede kwartaal van 2021, voor zowel MKB-ondernemingen
als grote ondernemingen. Daarnaast worden enkele wijzigingen doorgevoerd ten behoeve
van de uitvoerbaarheid van de regeling en worden enkele technische wijzigingen doorgevoerd.
In de volgende paragraaf worden deze wijzigingen nader toegelicht.
De TVL bevat geen subsidieplafond, waartoe de Minister van Financiën overeenkomstig
artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV subsidies heeft ingestemd. Het totale
geraamde budget voor het tweede kwartaal 2021 bedraagt € 3,5 miljard.
2. Aanpassingen voor het tweede kwartaal 2021
In deze paragraaf worden de belangrijkste inhoudelijke wijzigingen in de regeling
voor het tweede kwartaal van 2021 ten opzichte van het eerste kwartaal van 2021 toegelicht.
2.1. Verhoging subsidiepercentage
Voor het tweede kwartaal van 2021 wordt het subsidiepercentage verhoogd. Het kabinet
ziet dat steeds meer ondernemers gezien de lange duur van de crisis door hun reserves
heen zijn en een gebrek aan liquide middelen ontstaat om de vaste lasten te betalen
en om nieuwe voorraden in te kunnen kopen. Om deze ondernemers te ondersteunen wordt
het subsidiepercentage voor zowel MKB-ondernemingen als grote ondernemingen verhoogd
naar 100%. Dit betekent dat in de artikelen 2.3.1, tweede lid, en 2.3.13, tweede lid,
de factor D uit de subsidieformule wordt bepaald op 100%.
2.2. Keuze in de referentieperiode en integreren startersregeling
2.2.1 Keuze in de referentieperiode
Vanaf deze openstelling is bepaald dat naast de standaard referentieperiode, te weten
het tweede kwartaal van 2019, ook gekozen kan worden voor het derde kwartaal van 2020
als referentieperiode. Sommige ondernemers hebben, vanwege omstandigheden zoals een
verbouwing, een vergunningentraject of snelle groei, in het standaard referentiekwartaal
(in dit geval het tweede kwartaal van 2019 of het eerste gehele kalenderkwartaal vanaf
de inschrijving in het handelsregister in het geval die na 31 maart 2019 plaats had)
geen of slechts een beperkte omzet gehaald. Hierdoor kwamen deze ondernemers niet
of beperkter in aanmerking voor TVL, omdat het omzetverlies wordt berekend op basis
van het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de subsidieperiode. Om
deze groep toch (voldoende) in aanmerking te laten komen voor de TVL, wordt vanaf
dit kwartaal de mogelijkheid voor iedere onderneming ingevoerd om voor de referentieperiode
te kiezen tussen het tweede kwartaal van 2019 en het derde kwartaal van 2020 (zie
de artikelen 2.3.3, tweede lid, en 2.3.15, tweede lid). Omdat dat kwartaal ook het
referentiekwartaal is zoals gebruikt wordt voor de startersregeling, hoeft deze regeling
voor het tweede kwartaal van 2021 niet meer opengesteld te worden, maar kan de doelgroep
geïntegreerd worden in de TVL. Daartoe is een aantal wijzigingen in de regeling doorgevoerd,
die waar nodig hieronder nader worden toegelicht.
Voor ondernemingen die na 31 maart 2019 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het
handelsregister, geldt met betrekking tot de referentieperiode een iets andere keuze.
Deze ondernemingen zijn gestart na het begin van de standaard referentieperiode (het
tweede kwartaal van 2019), en hebben daarmee geen of geen volledige omzet kunnen halen
in de standaard referentieperiode. Daarom kunnen zij in plaats van tussen het tweede
kwartaal van 2019 en het derde kwartaal van 2020, kiezen tussen het derde kalenderkwartaal
van 2020 en het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving
in het handelsregister (zie de artikelen 2.3,3, derde lid, en 2.3.15, derde lid).
Verder geldt vanaf de tweede openstellingen voor ondernemingen, gestart na 29 februari
2020 en tot en met 15 maart 2020, niet meer een standaard minimumbedrag, aangezien
zij nu ook gebruik kunnen maken van het derde kwartaal van 2020 als referentiekwartaal,
of het eerstvolgende gehele kalenderkwartaal na de start.
2.2.2. Twee peildata
De startersregeling was bedoeld voor ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister
tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020. Hiermee was er deels een overlap met de TVL,
en deels sprake van een nieuwe doelgroep, omdat de TVL uitsluitend openstond voor
ondernemingen met een inschrijfdatum in de periode tot en met 15 maart 2020. Om ondernemingen
met een inschrijfdatum in het handelsregister tot en met 30 juni van 2020 toe te kunnen
laten tot de TVL, worden vanaf deze openstelling twee peildata gehanteerd om de activiteiten
en SBI-code van de onderneming te bepalen, afhankelijk van de inschrijfdatum van de
onderneming in het handelsregister (zie begripsbepaling van peildatum, opgenomen in de artikelen 2.3.1, eerste lid, en 2.3.13, eerste lid). De peildatum
voor de TVL voor de eerdere openstellingen was 15 maart 2020, de start van de coronacrisis.
Voor deze nieuwe openstelling komen echter ook ondernemingen in aanmerking waarvan
de inschrijfdatum in het handelsregister na 15 maart 2020 ligt (tot uiterlijk 30 juni
2020). Voor die ondernemingen kan niet gewerkt worden met de peildatum van 15 maart
2020. Gekozen is daarom te werken met twee peildata, 15 maart 2020 voor ondernemingen
met een inschrijfdatum in het handelsregister van 1 oktober 2019 tot en met 15 maart
2020, en 30 juni 2020 voor ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister
van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020. Er is niet gekozen voor het gelijktrekken
van de peildatum voor alle ondernemingen die onderdeel zijn van de doelgroep van deze
regeling. Deze keuze is gemaakt om te voorkomen dat administratieve wijzigingen die
RVO reeds in het bestaande peilbestand voor de TVL heeft doorgevoerd, verloren gaan.
Indien deze administratieve wijzigingen opnieuw zouden moeten worden doorgevoerd,
vertraagt dat het proces van uitbetaling voor deze ondernemers. Bovendien vraagt dit
extra inspanningen van deze ondernemers, wat negatieve gevolgen heeft voor de regeldruk
van deze regeling.
2.2.3. Derdenverklaring voor ondernemingen met inschrijving in het handelsregister
tussen 16 maart 2020 en 30 juni 2020
Voor de groep ondernemers die zijn gestart tussen 16 maart 2020 en 30 juni 2020 (en
waarvoor dus als peildatum 30 juni 2020 geldt), zal net als in de startersregeling
gelden dat indien de aanvraag ten minste € 25.000 bedraagt, de aanvraag moet worden
voorzien van een verklaring van de getrouwheid van de opgave door een onafhankelijk
en ter zake kundig persoon, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model
en met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld middel (artikelen 2.3.7,
derde lid, en artikel 2.3.19, derde lid).
Zoals reeds is toegelicht in de toelichting op de startersregeling (Stcrt. 2021, 27418) is deze derdenverklaring voor startende ondernemingen noodzakelijk gezien de korte
geschiedenis van deze groep ondernemers en het hogere risico op misbruik en oneigenlijk
gebruik. Met het toelaten van ondernemingen die zijn ingeschreven in het handelsregister
na 15 maart 2020, krijgt namelijk een groep ondernemingen toegang tot deze regeling
die een beperkte geschiedenis heeft. Daarnaast hebben ondernemers na 15 maart 2020
mogelijk ondernemingen ingeschreven in het handelsregister met het oog op het verkrijgen
van subsidie. Het Noodpakket Banen & Economie werd snel na het instellen van zware
contactbeperkende maatregelen aangekondigd, wat mogelijk tot extra inschrijvingen
in het handelsregister heeft geleid om later in aanmerking te kunnen komen voor subsidie.
Gegeven het voorgaande, is het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik voor dat
deel van de starters hoog. Gegevens die door deze ondernemingen worden ingediend zijn
minder goed verifieerbaar dan de gegevens van ondernemingen die al langer in het handelsregister
staan ingeschreven en activiteiten ondernemen. Om het risico op misbruik en oneigenlijk
gebruik te beperken, heeft het kabinet er daarom voor gekozen dat ondernemingen met
een inschrijfdatum in het handelsregister tussen 16 maart 2020 en 30 juni 2020, die
een subsidie van minimaal € 25.000 aanvragen, een verklaring van een onafhankelijk
en ter zake deskundig persoon moeten aanleveren. Deze aanvullende verplichting voor
startende ondernemingen geldt zowel voor MKB-ondernemingen als grote ondernemingen.
Omdat grote ondernemingen, indien zij onderdeel uitmaken van een groep, alleen als
groep kunnen aanvragen, wordt bij grote ondernemingen die deel uitmaken van een groep
gekeken naar de inschrijfdatum in het handelsregister van de eerste onderneming uit
de groep die is ingeschreven in het handelsregister om te bepalen of er sprake is
van een startende onderneming, en dus of deze verplichting voor een derdenverklaring
geldt.
De verklaring wordt gebruikt als additionele bevestiging dat de omzet in de referentieperiode
en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals die door de onderneming
bij de aanvraag worden opgegeven, correct zijn en dat de onderneming dus ook daadwerkelijk
gebruik maakt van de regeling vanwege een reëel omzetverlies waardoor de vaste lasten
niet betaald kunnen worden. De verklaring is vereist vanaf een aangevraagd subsidiebedrag
van € 25.000. Onder dit subsidiebedrag worden de kosten van de verklaring een te groot
onderdeel van het daadwerkelijke subsidiebedrag. Om diezelfde reden wordt er niet
gekozen voor een accountantsproduct voor deze specifieke verklaring. Deze zijn relatief
duur en daarmee niet in verhouding tot het aan te vragen subsidiebedrag. Indien een
startende onderneming een subsidiebedrag aanvraagt van € 125.000 of meer, dient naast
de derdenverklaring wel tevens een accountantsproduct aangeleverd te worden. Het betreft
immers twee te onderscheiden producten: de derdenverklaring voor startende ondernemingen
ziet op de opgave van de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet
in de subsidieperiode, en het accountantsproduct bij aanvraag ziet op het al dan niet
onderdeel uitmaken van een groep, de samenstelling van de groep en de steun die de
groep reeds heeft ontvangen (zie verder paragraaf 2.4).
2.3 Ophoging maximum subsidie voor grote ondernemingen
Voor grote ondernemingen bedroeg de maximale subsidie voor het eerste kwartaal van
2021 € 600.000 (per groep). Gebleken is dat grote ondernemingen, vanwege hun omvang
en zeker indien zij onderdeel uitmaken van een groep, vaak aan dit maximumbedrag komen.
Gelet op het feit dat grote ondernemingen pas sinds het eerste kwartaal van 2021 subsidie
onder de TVL kunnen aanvragen en om ook deze ondernemingen (net als de MKB-ondernemingen)
de mogelijkheid te geven reeds vanaf het tweede kwartaal van 2021 subsidie te ontvangen
tot aan het staatssteunplafond van € 1,8 miljoen per groep (voor zover het geen ondernemingen
zijn die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector of die actief zijn in de
primaire productie van landbouwproducten, zie ook paragraaf 2.5), wordt het maximumsubsidiebedrag
per kwartaal voor grote ondernemingen verhoogd tot € 1,2 miljoen voor het tweede kwartaal
van 2021. Dit betekent dat zij, wanneer zij in het eerste en tweede kwartaal van 2021
de maximumsubsidie ontvangen, tot het staatssteunplafond van € 1,8 miljoen aan subsidie
kunnen ontvangen per groep.
2.4 Overige wijzigingen van de regeling ten opzichte van het eerste kwartaal
Voor MKB-ondernemingen wordt vanaf de openstelling voor het tweede kwartaal 2021 een
aanvullende verplichting gesteld bij aanvraag van de subsidie, die vergelijkbaar is
aan de verplichting die grote ondernemingen thans al hebben. Deze verplichting houdt
in dat een MKB-onderneming, die deel uitmaakt van een groep, gegevens dient aan te
leveren over alle ondernemingen die deel uitmaken van die groep, zoals het KVK-nummer
van deze ondernemingen (artikel 2.3.7, tweede lid, onderdeel c). Deze verplichting
wordt nu doorgevoerd omdat in de vierde openstelling de kans steeds groter is dat
een groep verbonden MKB-ondernemingen aan de maximum staatssteungrens komt, en deze
staatssteungrens voor alle MKB-ondernemingen in dezelfde lidstaat die deel uitmaken
van de groep tezamen geldt. Zie voor een nadere toelichting hierop paragraaf 2.5.
Een (mogelijke) overschrijding dient bij aanvraag reeds bekend te zijn, en voorkomt
ook achteraf bij vaststelling terugvorderingen wanneer dit niet duidelijk in de aanvraag
is vermeld.
Indien een MKB-onderneming een subsidie aanvraagt van € 125.000 of meer, dan dient
tevens een accountantsverklaring te worden toegevoegd, waaruit moet blijken of de
MKB-onderneming onderdeel uitmaakt van de groep, en zo ja wat de samenstelling van
de groep is ten tijde van de aanvraag, en hoeveel steun er reeds is verstrekt aan
de ondernemingen die deel uitmaken van die groep op grond van paragraaf 3.1 van de
Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege
de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I, hierna: Tijdelijke kaderregeling)
(artikel 2.3.7, vierde lid). Deze verplichting geldt reeds voor grote ondernemingen
die een subsidie aanvragen van € 125.000 of meer, waarbij voor deze grote ondernemingen
aanvullend de accountant nog moet verklaren wat de samenstelling van de groep is ten
tijde van de referentieperiode en de subsidieperiode (vanwege het feit dat grote ondernemingen
die onderdeel uitmaken van een groep alleen als groep kunnen aanvragen). Eveneens
moeten, net zoals thans het geval is, zowel MKB-ondernemingen als grote ondernemingen
die een subsidie van € 125.000 of meer ontvangen, bij de aanvraag tot vaststelling
een accountantsproduct aanleveren, onder meer met betrekking tot de samenstelling
van de groep en de omzet in de subsidie in de referentieperiode en subsidieperiode.
Dit betekent dus dat bij de vierde openstelling van de TVL de volgende verklaringen
van externe partijen aangeleverd dienen te worden:
-
− Bij aanvraag:
-
○ Voor MKB-ondernemingen en grote ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister
tussen 16 maart 2020 en 30 juni 2020 (waarbij in geval van een grote onderneming die
deel uit maakt van een groep gekeken wordt naar de inschrijfdatum in het handelsregister
van de onderneming binnen de groep die als eerste is ingeschreven in het handelsregister),
wanneer het gevraagde subsidiebedrag ten minste € 25.000 bedraagt: een derdenverklaring,
overeenkomstig een door de minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een
door de minister vastgesteld middel, over de getrouwheid van de opgaven met betrekking
tot de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode;
-
○ Voor alle MKB-ondernemingen die een subsidie van € 125.000 of meer aanvragen: een
accountantsverklaring, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model
of een door de minister geaccepteerd document, waarin is opgenomen of de onderneming
onderdeel uitmaakt van een groep en, indien dit het geval is, wat de samenstelling
van de groep is op moment van aanvraag en hoeveel steun aan deze groep op moment van
aanvraag reeds is verstrekt op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling.
Deze verplichting geldt ook voor startende ondernemingen die al een derdenverklaring
bij aanvraag moeten aanleveren, omdat het twee verschillende verklaringen betreft
(zie ook paragraaf 2.2.3);
-
○ Voor alle grote ondernemingen die een subsidie van € 125.000 of meer aanvragen : een
accountantsverklaring volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of
een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, waarin is opgenomen of de
grote onderneming die de aanvraag indient op het moment van aanvraag deel uitmaakt
van een groep, en indien dit het geval is, wat de samenstelling van die groep is op
moment van aanvraag, tijdens de referentieperiode en tijdens de subsidieperiode, en
hoeveel steun aan deze groep op moment van aanvraag reeds is verstrekt op grond van
paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling. Deze verplichting geldt ook voor startende
grote ondernemingen die al een derdenverklaring bij aanvraag moeten aanleveren, omdat
het twee verschillende verklaringen betreft (zie ook paragraaf 2.2.3).
-
− Bij vaststelling:
-
○ Voor alle MKB-ondernemingen die een subsidie ontvangen van € 125.000 of meer: een
accountantsverklaring, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model
of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, omtrent de kwalificatie
van de subsidieontvanger als MKB-onderneming en waarin is opgenomen of de subsidieontvanger
op het moment van subsidieaanvraag deel uitmaakte van een groep en indien dat het
geval is de samenstelling van die groep op het moment van de aanvraag tot vaststelling
en wat de omzet van de subsidieontvanger was in de referentieperiode en de subsidieperiode;
-
○ Voor alle grote ondernemingen die een subsidie ontvangen van € 125.000 of meer: een
accountantsverklaring, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model
of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, waarin wordt opgegeven
of de subsidieontvanger op het moment van subsidieaanvraag deel uitmaakte van een
groep en indien dit het geval is de samenstelling van die groep op het moment van
de aanvraag tot vaststelling, tijdens de referentieperiode en tijdens de subsidieperiode,
de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode van de subsidieontvanger,
waarbij indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt uitgegaan
van de omzet van die groep in de referentie- en subsidieperiode.
2.5 Bereiken maximum staatssteungrens en interactie tussen de openstellingen in het
eerste en tweede kwartaal van 2021
Nu de TVL langer openstaat en de maximum subsidiebedragen gedurende verschillende
openstellingen steeds hoger zijn geworden, is de verwachting dat steeds meer ondernemingen
het maximum steunbedrag dat geldt op grond van de Tijdelijke kaderregeling zullen
bereiken. Deze maximum steunbedragen bedragen € 1,8 miljoen per onderneming, respectievelijk
€ 270.000 voor ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector
of € 225.000 voor ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten.
Hierbij geldt dat de financiële ruimte die een onderneming nog heeft in het tweede
kwartaal van 2021, pas definitief kan worden bepaald na vaststelling van de subsidie
van het eerste kwartaal van 2021. In het kader van de vaststelling kan het subsidiebedrag
van het eerste kwartaal van 2021 namelijk nog hoger of lager worden ten opzichte van
de oorspronkelijke verlening. Om die reden wordt, voor zover de subsidie nog niet
is vastgesteld, de ruimte voor verlening in het tweede kwartaal van 2021 bepaald aan
de hand van het verleende bedrag in het eerste kwartaal van 2021. RVO zal zo snel mogelijk starten met het
vaststellen van subsidies uit het eerste kwartaal van 2021. Indien deze subsidies
zijn vastgesteld voor indiening van de aanvragen voor het tweede kwartaal van 2021,
is bekend hoeveel van het maximale steunbedrag nog beschikbaar is. Deze maximum steunbedragen
zijn van toepassing op alle ondernemingen die deel uitmaken van de groep, tezamen.
Onder een groep wordt verstaan: twee of meer in Nederland gevestigde verbonden ondernemingen
die kwalificeren als één onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de
algemene de-minimisverordening.
MKB-ondernemingen kunnen een individuele subsidieaanvraag indienen en krijgen individueel
subsidie toegekend, ook als zij deel uitmaken van een groep. Maar omdat het maximumbedrag
aan staatssteun telt voor de groep als geheel, wordt indien het geschatte subsidiebedrag
€ 125.000 of meer bedraagt, bij de aanvraag gevraagd om een overzicht van de ondernemingen
die deel uitmaken van de groep en hoeveel subsidie deze reeds hebben ontvangen, zodat
ook hier voor de groep getoetst kan worden op het overschrijden van het maximum staatssteunbedrag.
Omdat het maximale staatssteunbedrag geldt voor alle ondernemingen die deel uitmaken
van de groep tezamen, kan de ruimte die er is voor individuele bedrijven worden beperkt
door de ruimte die wordt ingenomen door andere ondernemingen binnen dezelfde groep.
In de regeling is daarom opgenomen dat bij de beoordeling van de vraag of de maximale
staatssteunbedragen worden overschreden, wordt uitgegaan van de volgorde van binnenkomst
van de subsidieaanvragen van de MKB-ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep
in het tweede kwartaal van 2021 (zie artikel 2.3.6, tweede lid). Dit betekent dat
subsidie kan worden toegekend aan MKB-ondernemingen op basis van hun aanvraag, voor
zover er steunruimte is. Op het moment dat er geen steunruimte meer is, worden de
nog resterende aanvragen afgewezen. Om die reden is het voor MKB-ondernemingen die
deel uitmaken van een groep aan te raden binnen de groep afspraken te maken over het
indienen van subsidieaanvragen.
Voor grote ondernemingen geldt dat deze per groep een aanvraag moeten indienen. Daarbij
kan RVO per groep in één keer toetsen of het maximum steunbedrag is bereikt. Ook hiervoor
geldt echter dat de definitieve ruimte die bestaat in het tweede kwartaal van 2021
pas kan worden bepaald op het moment dat de subsidie voor het eerste kwartaal van
2021 is vastgesteld. Dit betekent dat subsidie in het tweede kwartaal van 2021 wordt
toegekend voor zover er voor de groep subsidieruimte binnen het maximale staatsteunbedrag
beschikbaar is, en dat deze subsidieruimte tot het moment van vaststelling van subsidie
van het eerste kwartaal van 2021 wordt bepaald aan de hand van het verleende bedrag
in het eerste kwartaal van 2021.
3. Staatssteun
De subsidie die wordt verleend op grond van deze regeling is aan te merken als staatssteun
in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze
steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om
geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze subsidieregeling is gebruik
gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling.
Data goedkeuring openstellingen:
-
- De oorspronkelijke subsidieregeling is op 26 juni 2020 goedgekeurd door de Europese
Commissie (SA.57712 (2020/N)).
-
- De eerste wijzigingsregeling ten behoeve van de tweede openstelling van de regeling
is door de Europese Commissie goedgekeurd op 20 november 2020 (SA.59535 (2020/N)).
-
- De tweede wijzigingsregeling ten behoeve van wijzigingen in de tweede openstelling,
en ten behoeve van de derde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd
op 9 februari 2021 (SA.60166 (2021/N)).
-
- De derde wijzigingsregeling ten behoeve wijzigen in de derde openstelling is door
de Europese Commissie goedgekeurd op 15 maart 2021 (SA.62241 (2021/N)).
Onderhavige regeling, met betrekking tot de vierde openstelling, is door de Europese
Commissie grond van de verlengde Tijdelijke kaderregeling beoordeeld en goedgekeurd
op 22 juni 2021 (SA.63257 (2021/N)). Zie daarvoor artikel 4.2, eerste lid, van de
regeling. De goedkeuring van de Europese Commissie heeft, net als de voorgaande goedkeuringen,
betrekking op het verlenen van de subsidie en op de vrijstelling van deze subsidie
van belastingheffing.
4. Regeldruk
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Zij acht de
regeling uitvoerbaar.
De regeldruk voor de getroffen onderneming behelst het kennisnemen van de regeling,
het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen op twee momenten:
bij aanvraag en bij vaststelling, waarbij de vaststelling voor een deel van de ondernemingen
slechts een controle van gegevens wordt. Hierbij is het tarief gehanteerd voor een
administratief medewerker, aangezien er vanuit wordt gegaan dat administratief personeel
de aanvraag zal indienen.
4.1. Regeldruk bij aanvraag
Het aanvragen van subsidie kan eenvoudig worden gedaan middels het invullen en het
aanvinken van de verklaringen op een afvinklijst die is opgenomen in het aanvraagformulier.
Daarnaast dient de onderneming bij de aanvraag een bewijs te leveren, zoals een kopie
van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander bewijsstuk uit de
boekhouding van de omzetgegevens over 2019 het betreffende kalenderjaar waarin de
referentieperiode valt (het kalenderjaar 2019 of 2020, afhankelijk van de gekozen
referentieperiode). Voor zover deze gegevens reeds beschikbaar zijn bij RVO, hoeven
ze niet opnieuw aangeleverd te worden, maar worden de bekende gegevens in de aanvraag
hergebruikt en dient enkel een controle hierop te worden uitgevoerd.
Uitgegaan wordt van een verwachte tijdsbesteding van vijftien minuten voor de kennisneming,
zeventien minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor
het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal 42 minuten. Dit komt – bij
een standaarduurtarief van € 39 (conform het Handboek Meting Regeldrukkosten) – neer
op € 27 per onderneming. Dit is een gemiddelde: voor ondernemingen die vaker TVL hebben
aangevraagd zal het minder zijn, voor grote ondernemingen meer.
In het geval dat het verwachte subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, is een accountantsproduct
vereist, zoals ook van toepassing bij de openstelling in het eerste kwartaal van 2021
voor grote ondernemingen. Dit accountantsproduct product van een accountant of accountant-administratieconsulent
zal naar verwachting 4 uur kosten, bij een uurtarief van € 85 betekent dit € 340 per
aanvraag.
Voor ondernemingen, met een inschrijfdatum in het handelsregister vanaf 16 maart 2020
tot en met 30 juni 2020, en die een subsidie van meer dan € 25.000 aanvragen, vereist
de regeling daarnaast een extra verklaring bij aanvraag van een onafhankelijk en ter
zake deskundig persoon om aan te tonen dat bepaalde gegevens naar waarheid zijn ingevuld.
De kosten van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake deskundig persoon lopen
sterk uiteen. Uitgaande van een gemiddeld bedrag van € 800 voor ongeveer 100 ondernemingen,
bedraagt de totale regeldruk hiervoor € 0,08 miljoen.
In totaal worden 100.000 aanvragers verwacht, waarvan 1.000 grote ondernemingen en
1000 MKB-ondernemingen die een subsidie vragen van € 125.000 of meer. Deze aantallen
zijn een grove schatting op basis van aanvragen in andere kwartalen en de (verwachten)
versoepelingen voor en tijdens de subsidieperiode. De regeldrukkosten voor de indiening
van de aanvraag komen daarmee uit op € 2,7 miljoen en de extra regeldrukkosten voor
het accountantsproduct op € 0,68 miljoen.
De totale regeldrukkosten voor de aanvraag komen daarmee op € 2,7 miljoen + € 0,68
mln. + € 0,08 miljoen = € 3,46 miljoen.
4.2. Regeldruk bij vaststelling
Voor de subsidievaststelling zal de regeldruk worden beperkt door zo veel mogelijk
gebruik te maken van vooraf ingevulde formulieren. RVO beschikt voor een deel van
de ondernemers over de noodzakelijke vaststellingsgegevens met betrekking tot de omzet
van de aanvragers die zij heeft verkregen van de Belastingdienst. De subsidieontvanger
moet vervolgens de omzet controleren met de eigen gegevens (route 1). Voor zover de
gegevens niet beschikbaar zijn, dient de onderneming dit zelf in te vullen (route
2). Voor de overzichtelijkheid wordt er vanuit gegaan dat grote ondernemingen onder
route 2 vallen, want hun vaststelling zal gemiddeld meer tijd vergen.
Route 1 zal gemiddeld tien minuten kosten, zijnde € 6,50 per onderneming, en route
2 zal gemiddeld veertig minuten kosten, zijnde € 26 per onderneming.
Voor alle ondernemingen waarbij het subsidiebedrag meer bedraagt dan € 125.000 wordt
een product van een accountant of accountant-administratieconsulent gevraagd, de verwachte
kosten hiervan zijn € 3400 gemiddeld.
Van de 100.000 vaststellingen zal naar verwachting van 2.000 aanvragers een accountantsproduct
worden verwacht en uitgegaan worden van route 2. Dit betekent dat de totale kosten
voor de accountantsproducten € 6,8 miljoen zullen bedragen, de totale kosten van route
1 € 0,64 miljoen, en de totale kosten van route 2 miljoen € 0,05 miljoen.
De totale kosten bij vaststelling komen daarmee uit op:
€ 0,64 miljoen + € 0,05 miljoen + € 6,8 miljoen = € 7,49 miljoen.
4.3. Totale regeldrukkosten
De totale regeldrukkosten van deze vierde openstelling komen daarmee uit op:
€ 3,46 miljoen + € 7,49 miljoen = € 10,95 miljoen.
Voor alle opgevraagde producten van de accountant, accountant-adminstratieconsulent
of ter zake deskundige persoon geldt dat de accountant, accountant-administratieconsulent
of ter zake deskundige persoon met betrekking tot informatie die niet veranderd is
ten opzichte van een eerder aan RVO aangeleverd product van de accountant, accountant-adminstratieconsulent
of ter zake deskundige persoon, kan volstaan met een verklaring dat de informatie
niet veranderd is. Dit is in de berekening nu buiten beschouwing gelaten.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
II. Artikelen
Onderdeel A, B, C en D
Er is voor gekozen om per paragraaf de van toepassing zijnde begripsbepalingen op
te nemen, zodat deze begripsbepalingen op een overzichtelijke wijze per openstelling
aangepast kunnen worden. Met onderdeel A wordt een opsomming van algemene begripsbepalingen
opgenomen die op de gehele regeling van toepassing zijn. Met de onderdelen B, C en
D worden voor de paragrafen die betrekking hebben op de verschillende openstellingen
van de regeling voor MKB-ondernemingen (in het vierde kwartaal van 2020 en het eerste
kwartaal van 2021) en grote ondernemingen (in het eerste kwartaal van 2021) de van
toepassing zijnde begripsbepalingen opgenomen.
Onderdeel E
In artikel 2.2.18, eerste lid, onderdeel h, werd per abuis verwezen naar artikel 2.2.13
in plaats van naar artikel 2.2.12. Met onderhavige wijziging wordt dit hersteld.
Onderdeel F
Met dit onderdeel wordt de nieuwe paragraaf 2.3 toegevoegd, die betrekking heeft op
de subsidie voor vaste lasten voor de periode april, mei en juni 2021. Hieronder vallen
twee subparagrafen die betrekking hebben op onderscheidenlijk subsidie voor MKB-ondernemingen
(paragraaf 2.3.1) en grote ondernemingen (paragraaf 2.3.2) in het tweede kwartaal
van 2021. Hieronder worden deze paragrafen kort toegelicht.
Paragraaf 2.3.1. Subsidie vaste lasten voor MKB-ondernemingen
Artikel 2.3.1 (begripsbepalingen)
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die van toepassing zijn op de paragraaf met
betrekking tot de TVL-subsidie voor MKB-ondernemingen in het tweede kwartaal van 2021.
Deze begripsbepalingen zijn grotendeels gelijk aan de begripsbepalingen die van toepassing
zijn op eerdere openstellingen. Ten opzichte van eerdere openstellingen is een definitie
van ‘groep’ opgenomen. Deze definitie was reeds opgenomen in de paragraaf met betrekking
tot grote ondernemingen. Een groep is gedefinieerd als ‘twee of meer in Nederland
gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 die
met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede
lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden’. Inhoudelijk brengt
deze nieuwe definitie geen wijzigingen ten opzichte van de openstelling in het eerste
kwartaal van 2021 met zich mee. Tevens wordt een definitie van ‘peildatum’ opgenomen
in het artikel met begripsbepalingen. Dit is noodzakelijk aangezien vanaf de openstelling
in het tweede kwartaal van 2021 tevens startende ondernemingen gebruik kunnen maken
van de reguliere TVL-regeling. Zoals toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting
worden twee peildata gehanteerd. De peildatum voor inschrijving in het handelsregister
van de ondernemers gestart uiterlijk 15 maart 2020 blijft 15 maart 2020. Dit is nodig
omdat deze peildatum gebruikt wordt als onderdeel van het klantdossier en het voor
zowel RVO als de ondernemer van belang is dat deze integraal voor alle openstellingen
gebruikt wordt. Voor de ondernemers gestart vanaf 16 maart 2020 tot en met 30 juni
2020 geldt als peildatum voor inschrijving 30 juni 2020 zoals ook in de startersregeling
is bepaald. Tot slot wordt D (het subsidiepercentage) in het tweede lid op 100% gesteld.
Artikel 2.3.2 (verstrekking subsidie)
Als gevolg van het integreren van de starters in de reguliere TVL-regeling wordt dit
artikel aangepast. Daarbij wordt niet langer verwezen naar 15 maart 2020 als gehanteerde
peildatum, maar wordt ‘peildatum’ in het artikel opgenomen, dat vervolgens verwijst
naar ofwel 15 maart 2020 ofwel 30 juni 2020, afhankelijk van wanneer de onderneming
in het handelsregister is ingeschreven.
Ten tweede is het lid met betrekking tot MKB-ondernemingen die na 29 februari 2020
voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister en een minimumsubsidie
van € 1.500 konden ontvangen, geschrapt. Ondernemingen die na 29 februari 2020 voor
de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister kunnen nu namelijk als referentieperiode
kiezen tussen het derde kalenderkwartaal van 2020 of het eerste gehele kalenderkwartaal
volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.
Artikel 2.3.3 (bepaling omzetverlies)
Ondernemingen kunnen voor het tweede kwartaal van 2021 kiezen tussen het tweede kwartaal
van 2019 of het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode. Hierop is de bepaling
van het omzetverlies aangepast (tweede lid). Verder geldt voor MKB-ondernemingen die
na 31 maart 2019 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister dat
zij met betrekking tot de referentieperiode kunnen kiezen tussen het derde kalenderkwartaal
van 2020 of het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving
in het handelsregister (derde lid). Dit aangezien deze ondernemingen in het tweede
kwartaal van 2019 geen of geen volledige omzet hebben kunnen halen aangezien zij pas
gedurende dat kwartaal zijn gestart.
Aangezien ondernemingen nu kunnen kiezen voor het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode
kan het zijn dat zij ook gedurende de referentieperiode tegemoetkomingen of steun
in andere vorm in verband met de gevolgen van COVID-19 heeft ontvangen. Om die reden
is in het zesde lid opgenomen dat deze steun niet alleen gedurende de subsidieperiode,
maar ook gedurende referentieperiode, niet tot de omzet van de onderneming wordt gerekend.
Artikel 2.3.4 (hoogte subsidie)
Het maximumbedrag dat een MKB-onderneming kan ontvangen per kwartaal blijft € 550.000.
De specifieke bepaling (een forfaitair bedrag) met betrekking tot MKB-ondernemingen
die na 29 februari 2020 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister,
is geschrapt, omdat zij nu ook het derde kwartaal van 2020 of het eerstvolgende gehele
kalenderkwartaal na start van de onderneming als referentieperiode kunnen kiezen.
Artikel 2.3.5 (opslag ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten)
Ook in het tweede kwartaal van 2021 geldt de opslag voor ondernemingen in de land-
en tuinbouw voor specifieke kosten. Hierbij geldt dat de reguliere TVL-subsidie wordt
verhoogd met een opslag van 21%. Het minimumbedrag uit de openstelling voor het eerste
kwartaal van 2021 is niet meer van toepassing, omdat ondernemingen gestart na 29 februari
niet meer een forfaitair bedrag krijgen, maar subsidie op basis van de referentieperiode
het derde kwartaal van 2020 of het eerstvolgende gehele kalenderkwartaal na start
van de onderneming.
Artikel 2.3.6 (afwijzingsgronden)
Het eerste lid van dit artikel bevat de gronden waarop de minister een aanvraag om
subsidie kan afwijzen. Deze gronden zijn niet veranderd ten opzichte van de vorige
openstelling. Wel is de bepaling die gold voor MKB-ondernemingen gestart na 29 februari
2020 geschrapt, aangezien deze ondernemingen nu het derde kwartaal van 2020 of het
eerstvolgende gehele kalenderkwartaal na start van de onderneming als referentieperiode
kunnen kiezen. In het tweede lid is opgenomen dat indien de getroffen MKB-onderneming
deel uitmaakt van een groep bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, (afwijzing
vanwege overschrijding maximum subsidiebedrag) wordt uitgegaan van de volgorde van
binnenkomst van de subsidieaanvragen van de MKB-ondernemingen die deel uitmaken van
de groep. Dit is opgenomen aangezien de maximumbedragen die zijn opgenomen in het
eerste lid, onderdeel c, en gelden op grond van de Tijdelijke kaderregeling van toepassing
zijn op alle MKB-ondernemingen die deel uitmaken van de groep tezamen. Derhalve wordt,
wanneer meerdere MKB-ondernemingen uit de groep een subsidieaanvraag indienen, de
beoordeling van de vraag of het van toepassing zijnde maximumbedrag wordt overschreden,
gedaan op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 2.3.7 (informatieverplichtingen bij aanvraag)
Dit artikel bevat de informatieverplichtingen bij aanvraag die gelden voor MKB-ondernemingen.
Ten opzichte van de vorige openstelling is toegevoegd dat de onderneming een keuze
dient op te geven voor de te hanteren referentieperiode (tweede lid, onderdeel d).
Voor startende ondernemingen (met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt
in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020) geldt dat zij tevens een
verklaring van een derde moeten aanleveren indien de aangevraagde subsidie ten minste
€ 25.000 bedraagt (zie het derde en vierde lid). Dit is reeds toegelicht onder paragraaf
2.2.3 van het algemeen deel van deze toelichting.
Tot slot dienen alle MKB-ondernemingen die een subsidie van € 125.000 of meer aanvragen,
nu een verklaring van een accountant of een of accountant-administratieconsulent aanleveren.
De reden hiertoe en de inhoud van deze verklaring is reeds toegelicht onder paragraaf
2.4 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 2.3.8 (aanvraagperiode)
Dit artikel bevat de aanvraagperiode. De aanvraagperiode loopt van 25 juni 2021 tot
en met 20 augustus 2021.
Artikel 2.3.9 (beslistermijn)
Artikel 2.3.9 bevat de beslistermijn, die ongewijzigd is gebleven ten opzichte van
eerdere openstellingen. Hierin is opgenomen dat de minister binnen acht weken na ontvangst
van een aanvraag beslist. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt
de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn
waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen. Uiteraard geldt dat aanvragen die
met de juiste documenten worden ingediend, zo snel mogelijk worden afgehandeld. De
praktijk leert dat dit binnen enkele weken gebeurt. Complexe aanvragen waarbij moet
worden gekeken naar de groepssamenstelling of overschrijding van de staatssteungrens
vragen zorgvuldig onderzoek en daardoor ook meer tijd in de afhandeling om te bewerkstelligen
dat de ondernemer in een keer goed wordt geholpen. De verwachting is dat in deze openstelling
meer aanvragen hiermee te maken gaan krijgen in vergelijking tot eerdere openstellingen.
Artikel 2.3.10 (voorschot)
Dit artikel bevat de bepaling met betrekking tot het voorschot. Dit artikel is ongewijzigd
gebleven ten opzichte van de vorige openstelling.
Artikel 2.3.11 (verplichtingen subsidieontvanger)
Dit artikel bevat de verplichtingen waar de subsidieontvanger aan dient te voldoen.
Dit artikel is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de vorige openstelling.
Artikel 2.3.12 (vaststelling subsidie)
Dit artikel bevat de bepalingen met betrekking tot de vaststelling van de subsidie.
In dit artikel is tevens opgenomen dat de subsidieontvanger bij een subsidie vanaf
€ 125.000 op het moment van vaststelling een accountantsverklaring moet aanleveren
waarin wordt verklaard over de vraag of de subsidieontvanger op het moment van subsidieaanvraag
deel uitmaakte van een groep, en indien dat het geval is, de samenstelling van die
groep op het moment van aanvraag tot vaststelling. Dit dient met name ter controle
op het staatssteunplafond van € 1,8 miljoen per groep. Verder dient de accountant
te verklaren over de omzet van de MKB-onderneming in de referentieperiode en de subsidieperiode
en over de vraag of de onderneming daadwerkelijk kwalificeert als MKB-onderneming.
Paragraaf 2.3.2. Subsidie vaste lasten voor grote ondernemingen
Artikel 2.3.13 (begripsbepalingen)
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die van toepassing zijn op de paragraaf met
betrekking tot de TVL-subsidie voor grote ondernemingen in het tweede kwartaal van
2021. Deze begripsbepalingen zijn grotendeels gelijk aan de begripsbepalingen uit
de vorige openstelling. In deze opsomming is een definitie van ‘peildatum’ opgenomen.
Dit is noodzakelijk aangezien vanaf de openstelling in het tweede kwartaal van 2021
tevens startende grote ondernemingen gebruik kunnen maken van de reguliere TVL-regeling.
Zoals toegelicht in paragraaf 2.2.3 van het algemeen deel van deze toelichting worden
twee peildata gehanteerd. De peildatum voor inschrijving in het handelsregister van
de ondernemers gestart uiterlijk 15 maart 2020 blijft 15 maart 2020. Dit is nodig
omdat deze peildatum gebruikt wordt als onderdeel van het klantdossier en het voor
zowel RVO als de ondernemer van belang is dat deze integraal voor alle openstellingen
gebruikt wordt. Voor de ondernemers gestart vanaf 16 maart 2020 tot en met 30 juni
2020 geldt als peildatum voor inschrijving 30 juni 2020 zoals ook in de startersregeling
is bepaald. Tot slot wordt D (het subsidiepercentage) in het tweede lid op 100% gesteld.
Artikel 2.3.14 (verstrekking subsidie)
Als gevolg van het integreren van de starters in de reguliere TVL-regeling wordt dit
artikel aangepast. Daarbij wordt niet langer verwezen naar 15 maart 2020 als gehanteerde
peildatum, maar wordt ‘peildatum’ in het artikel opgenomen, dat vervolgens verwijst
naar ofwel 15 maart 2020 ofwel 30 juni 2020, afhankelijk van wanneer de grote onderneming
in het handelsregister is ingeschreven.
Ten tweede is het lid met betrekking tot grote ondernemingen die na 29 februari 2020
voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister en een minimumsubsidie
van € 1.500 konden ontvangen, geschrapt. Ondernemingen die na 29 februari 2020 voor
de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister kunnen nu namelijk als referentieperiode
het derde kalenderkwartaal van 2020 of het eerstvolgende gehele kalenderkwartaal na
inschrijving hanteren.
Artikel 2.3.15 (bepaling omzetverlies)
De grote onderneming die de subsidie aanvraagt kan voor het tweede kwartaal van 2021
kiezen tussen het tweede kwartaal van 2019 of het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode.
Hierop is de bepaling van het omzetverlies aangepast (tweede lid). Verder geldt voor
de grote onderneming die de aanvraag indient dat indien deze na 31 maart 2019 voor
de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister, zij met betrekking tot de referentieperiode
kan kiezen tussen het derde kalenderkwartaal van 2020 of het eerste gehele kalenderkwartaal
volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister. Dit geldt niet indien
de grote onderneming deel uitmaakt van een groep: in dat geval wordt uitgegaan van
de inschrijfdatum in het handelsregister van de eerste onderneming uit de groep die
is ingeschreven in het handelsregister (derde lid). Deze bepaling is opgenomen voor
startende grote ondernemingen die in het tweede kwartaal van 2019 geen of geen volledige
omzet hebben kunnen halen aangezien zij pas gedurende dat kwartaal zijn gestart.
Aangezien ondernemingen nu kunnen kiezen voor het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode
kan het zijn dat zij ook gedurende de referentieperiode tegemoetkomingen of steun
in andere vorm in verband met de gevolgen van COVID-19 heeft ontvangen. Om die reden
is in het zesde lid opgenomen dat deze steun niet alleen gedurende de subsidieperiode,
maar ook gedurende referentieperiode, niet tot de omzet van de onderneming wordt gerekend.
Artikel 2.3.16 (hoogte subsidie)
Dit artikel gevat het maximumbedrag TVL dat per kwartaal kan worden ontvangen. In
het tweede kwartaal van 2021 wordt dit bedrag verhoogd naar € 1.200.000. Zie voor
een nadere toelichting op deze verhoging paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de
toelichting. De specifieke bepaling (een forfaitair bedrag) met betrekking tot grote
ondernemingen die na 29 februari 2020 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het
handelsregister, is geschrapt, omdat zij nu ook het derde kwartaal van 2020 of het
eerstvolgende gehele kalenderkwartaal na start van de onderneming als referentieperiode
kunnen kiezen.
Artikel 2.3.17 (opslag grote ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten)
Ook in het tweede kwartaal van 2021 geldt de opslag voor grote ondernemingen in de
land- en tuinbouw voor specifieke kosten. Hierbij geldt dat de reguliere TVL-subsidie
wordt verhoogd met een opslag van 21%. Het minimumbedrag uit de openstelling voor
het eerste kwartaal van 2021 is niet meer van toepassing, omdat ondernemingen gestart
na 29 februari niet meer een forfaitair bedrag krijgen, maar subsidie op basis van
de referentieperiode het derde kwartaal van 2020 of het eerstvolgende gehele kwartaal
na startdatum.
Artikel 2.3.18 (afwijzingsgronden)
Dit artikel bevat de gronden waarop de minister een aanvraag om subsidie kan afwijzen.
Deze gronden zijn niet veranderd ten opzichte van de vorige openstelling. Wel is de
bepaling die gold voor grote ondernemingen gestart na 29 februari 2020 geschrapt,
aangezien deze ondernemingen nu het derde kwartaal van 2020 of het eerstvolgende gehele
kwartaal na startdatum als referentieperiode kunnen kiezen.
Artikel 2.3.19 (informatieverplichtingen bij aanvraag)
Dit artikel bevat de informatieverplichtingen bij aanvraag die gelden voor grote ondernemingen.
Ten opzichte van de vorige openstelling is toegevoegd dat de onderneming een keuze
dient op te geven voor de te hanteren referentieperiode (tweede lid, onderdeel d).
Voor startende ondernemingen (met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt
in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020) geldt dat zij een verklaring
van een derde moeten aanleveren indien de aangevraagde subsidie ten minste € 25.000
bedraagt (derde en vierde lid). Dit is reeds toegelicht onder paragraaf 2.2.3 van
het algemeen deel van deze toelichting. Indien de grote onderneming deel uitmaakt
van een groep, wordt uitgegaan van de inschrijfdatum in het handelsregister van de
eerste onderneming uit de groep die is ingeschreven in het handelsregister om te bepalen
of er sprake is van een startende onderneming, en dus of deze verplichting voor een
derdenverklaring geldt.
Artikel 2.3.20 (aanvraagperiode)
Dit artikel bevat de aanvraagperiode. De aanvraagperiode loopt van 25 juni 2021 tot
en met 20 augustus 2021.
Artikel 2.3.21 (beslistermijn)
Dit artikel bevat de beslistermijn. Hierin is opgenomen dat de minister binnen dertien
weken na ontvangst van een aanvraag beslist. Indien niet binnen deze termijn kan worden
beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke
termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen. Dit artikel is ongewijzigd
gebleven ten opzichte van de vorige openstelling.
Artikel 2.3.22 (voorschot)
Dit artikel bevat de bepaling met betrekking tot het voorschot. Dit artikel is ongewijzigd
gebleven ten opzichte van de vorige openstelling.
Artikel 2.3.23 (verplichtingen subsidieontvanger)
Dit artikel bevat de verplichtingen waar de subsidieontvanger aan dient te voldoen.
Dit artikel is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de vorige openstelling.
Artikel 2.3.24 (vaststelling subsidie)
Dit artikel bevat de bepalingen met betrekking tot de vaststelling van de subsidie.
Dit artikel is ongewijzigd ten opzichte van de vorige openstelling.
Onderdeel G
Met dit onderdeel wordt een apart artikel met begripsbepalingen toegevoegd aan de
paragraaf met betrekking tot de subsidie vaste lasten voor evenementenondernemingen
in de periode oktober, november en december 2020.
Onderdeel H
Met dit onderdeel wordt een apart artikel met begripsbepalingen toegevoegd aan de
paragraaf met betrekking tot de subsidie vaste lasten voor evenementenondernemingen
in de periode januari, februari en maart 2021.
Onderdeel I
Dit onderdeel wijzigt artikel 4.2 in verband met actualisatie van de staatssteungoedkeuring.
Artikel II
Dit artikel voorziet in de inwerkingtreding van de regeling. De regeling treedt in
werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij
wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten,
zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is
gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer