Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 23 juni 2021, nr. WJZ/ 21127052, tot wijziging en vierde openstelling van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 komt te luiden:

Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

In deze regeling wordt verstaan onder:

algemene de-minimisverordening:

verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);

algemene groepsvrijstellingsverordening:

verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

Belastingdienst:

Belastingdienst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003;

handelsregister:

handelsregister als bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;

hoofdactiviteit:

de code van de Standaard Bedrijfsindeling die als hoofdactiviteit is geregistreerd in het handelsregister;

MKB-onderneming:

in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die een kleine onderneming of middelgrote onderneming is in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

minister:

Minister van Economische Zaken en Klimaat;

nevenactiviteit:

de code van de Standaard Bedrijfsindeling die als nevenactiviteit is geregistreerd in het handelsregister;

vestiging:

vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.

B

Na het opschrift van paragraaf 2.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.1.a1 (begripsbepalingen)

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    ambulante onderneming:

    onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    getroffen MKB-onderneming:

    MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2.1.1, tweede lid, onderdelen c, d en e;

    horecaonderneming:

    onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    omzet:

    opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen;

    omzet in de referentieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.1.2, tweede, onderscheidenlijk derde lid;

    omzet in de subsidieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.1.2, vierde lid;

    omzetverlies:

    omzetverlies als bedoeld in artikel 2.1.2, eerste lid;

    onderneming met een eet- of drinkgelegenheid:

    onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de codes 56.10.1, 56.10.2, 56.29 of 56.3 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    onderneming in de detailhandel:

    onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de codes 47.19, 47.26, 47.4, 47.5, 47.6, 47.71, 47.72, 47.75, 47.76, 47.78, 47.79, 47.82, 47.89.2 of 47.89.9 van de Standaard Bedrijfsindeling.

  • 2. In de artikelen 2.1.1, tweede lid, onderdeel b, 2.1.3, eerste, derde en vierde lid, 2.1.4, eerste lid, en 2.1.5, eerste lid, staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat wordt berekend aan de hand van de formule 28,57% x B + 41,43.

C

Na het opschrift van paragraaf 2.2.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.2.a1 (begripsbepalingen)

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    ambulante onderneming:

    onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    getroffen MKB-onderneming:

    MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2.2.1, tweede lid, onderdelen c, d en e;

    horecaonderneming:

    onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    omzet:

    opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen;

    omzet in de referentieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.2.2, tweede, onderscheidenlijk derde lid;

    omzet in de subsidieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.2.2, vierde lid;

    omzetverlies:

    omzetverlies als bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid;

    onderneming in de land- en tuinbouw:

    onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 01.1, 01.2, 01.3, 01.4 of 01.5 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    onderneming in de reisbranche:

    onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 79.11 of 79.12 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    onderneming in de detailhandel:

    onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de codes 47.19, 47.26, 47.4, 47.5, 47.6, 47.71, 47.72, 47.75, 47.76, 47.78, 47.79, 47.82, 47.89.2 of 47.89.9 van de Standaard Bedrijfsindeling.

  • 2. In de artikelen 2.2.1, tweede lid, onderdeel b, 2.2.3, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 2.2.3a, eerste lid, 2.2.3b, eerste lid, en 2.2.3c, eerste lid, staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat 85% bedraagt.

D

Artikel 2.2.11 komt te luiden:

Artikel 2.2.11 (begripsbepalingen)

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    ambulante onderneming:

    onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    horecaonderneming:

    onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    groep:

    twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden;

    grote onderneming:

    in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een MKB-onderneming;

    omzet:

    de vergoeding, bedoeld in artikel 8 van de Wet op de omzetbelasting 1968;

    omzet in de referentieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.2.13, tweede, onderscheidenlijk derde lid;

    omzet in de subsidieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.2.13, vierde lid;

    omzetverlies

    omzetverlies als bedoeld in artikel 2.2.13, eerste lid;

    onderneming in de land- en tuinbouw:

    onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 01.1, 01.2, 01.3, 01.4 of 01.5 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    onderneming in de reisbranche:

    onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 79.11 of 79.12 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    onderneming in de detailhandel:

    onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de codes 47.19, 47.26, 47.4, 47.5, 47.6, 47.71, 47.72, 47.75, 47.76, 47.78, 47.79, 47.82, 47.89.2 of 47.89.9 van de Standaard Bedrijfsindeling.

  • 2. In de artikelen 2.2.12, tweede lid, onderdeel b, 2.2.14, eerste, derde en vierde lid, 2.2.15, eerste lid, 2.2.16, eerste lid, en 2.2.17, eerste lid, staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat 85% bedraagt.

E

In artikel 2.2.18, eerste lid, onderdeel h, wordt ‘artikel 2.2.13’ vervangen door ‘artikel 2.2.12’.

F

Na artikel 2.2.24 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

Paragraaf 2.3. Subsidie vaste lasten voor de periode april, mei en juni 2021

Paragraaf 2.3.1. Subsidie vaste lasten voor MKB-ondernemingen
Artikel 2.3.1 (begripsbepalingen)
  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    ambulante onderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    getroffen MKB-onderneming:

    MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2.3.2, tweede lid, onderdelen c tot en met e;

    groep:

    wee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden;

    horecaonderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    omzet:

    opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen;

    omzet in de referentieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.3.3, tweede, onderscheidenlijk derde lid;

    omzet in de subsidieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.3.3, vierde lid;

    omzetverlies:

    omzetverlies als bedoeld in artikel 2.3.3, eerste lid;

    onderneming in de land- en tuinbouw:

    onderneming die op de peildatum met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 01.1, 01.2, 01.3, 01.4 of 01.5 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    peildatum:

    e peildatum voor de getroffen MKB-onderneming, zijnde 15 maart 2020 voor een getroffen MKB-onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode tot en met 15 maart 2020 onderscheidenlijk 30 juni 2020 voor een getroffen MKB-onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020;

  • 2. In de artikelen 2.3.2, tweede lid, onderdeel b, 2.3.4, eerste, derde, vierde en vijfde lid, en 2.3.5 staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.

Artikel 2.3.2 (verstrekking subsidie)
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden april, mei en juni van 2021.

  • 2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:

    • a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;

    • b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;

    • c. die op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven;

    • d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;

    • e. die:

      • 1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:

        • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of

        • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of

      • 2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;

    • c. een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d. een bekostigde instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • e. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 4. In afwijking van het tweede lid, onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB-onderneming indien ten genoegen van de minister blijkt dat de MKB-onderneming op de peildatum feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage is opgenomen.

Artikel 2.3.3 (bepaling omzetverlies)
  • 1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.

  • 2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor een getroffen MKB-onderneming die na 31 maart 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.

  • 4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2021.

  • 5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.

  • 6. Tot de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de getroffen MKB-onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.

Artikel 2.3.4 (hoogte subsidie)
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 550.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x C x D.

  • 2. De subsidie bedraagt € 1.500, indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, minder is dan € 1.500.

  • 3. Bij element C wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is, indien de getroffen MKB-onderneming meer dan een hoofdactiviteit uitvoert.

  • 4. Indien ten genoegen van de minister blijkt dat een activiteit van een getroffen MKB-onderneming waarvan de code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen, in werkelijkheid op de peildatum de hoofdactiviteit van die onderneming vormde, wordt bij element C het percentage behorend bij deze code van de Standaard Bedrijfsindeling gebruikt.

  • 5. Voor ondernemingen die op de peildatum zijn ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen, wordt bij element C het percentage gebruikt van de nevenactiviteit van de onderneming die in de bijlage is opgenomen. Indien de getroffen MKB-onderneming meer dan één nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is.

Artikel 2.3.5 (opslag ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten)

De subsidie wordt voor een onderneming in de land- en tuinbouw verhoogd met een opslag. Deze opslag wordt berekend op de volgende wijze:

A x B x 21% x D.

Artikel 2.3.6 (afwijzingsgronden)
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

    • a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

    • b. indien de getroffen MKB-onderneming al in moeilijkheden verkeerde, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019;

    • c. voor zover de totale door de getroffen MKB-onderneming ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, meer bedraagt dan:

      • 1°. € 1.800.000;

      • 2°. € 270.000, indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);

      • 3°. € 225.000 indien de getroffen MKB-onderneming actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie;

    • d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 30% bedraagt;

    • e. indien de getroffen MKB-onderneming met zijn hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.91, 64.92, 65, 66.11, 66.19.2, 66.29.1 of 66.29.3 van de Standaard Bedrijfsindeling of indien de getroffen MKB-onderneming met zijn hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.99, 66.12, 66.19.1, 66.19.3, 66.29.2, 66.29.9 of 66.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    • f. indien de getroffen MKB-onderneming kwalificeert als een kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I);

    • g. indien de getroffen MKB-onderneming op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel.

  • 2. Indien de getroffen MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep wordt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, uitgegaan van de volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen van de MKB-ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2.3.7 (informatieverplichtingen bij aanvraag)
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. gegevens over de getroffen MKB-onderneming, waaronder het nummer waarmee de getroffen MKB-onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de getroffen MKB-onderneming staat of, in geval de getroffen MKB-onderneming een eenmanszaak betreft en deze geen zakelijke rekening heeft, het rekeningnummer van de eigenaar van de eenmanszaak;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de getroffen MKB-onderneming, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien een MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep, gegevens over alle ondernemingen die op het moment van aanvraag deel uitmaken van de groep, waaronder het nummer waarmee elke onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • d. de keuze voor de te hanteren referentieperiode en een opgave van de omzet in de referentieperiode, blijkend uit:

      • 1°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

      • 2°. indien de getroffen MKB-onderneming niet beschikt over de in onderdeel 1° bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 3°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 4°. indien de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, of een ander bewijsstuk waaruit de omzet blijkt van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt.

    • e. een schatting van de omzet in de subsidieperiode;

    • f. indien van toepassing: een verklaring dat de getroffen MKB-onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:

      • 1°. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;

      • 2°. een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, of

      • 3°. een kopie van een ander bewijsstuk.

  • 3. Indien de subsidieaanvrager een getroffen MKB-onderneming is met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 en de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2.3.4, eerste lid, € 25.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld middel, omtrent de getrouwheid van de opgaven, bedoeld in het tweede lid, onderdelen d en e.

  • 4. De minister wijst aan welke categorieën onafhankelijke en ter zake kundige personen een verklaring als bedoeld in het derde lid, kunnen afgeven.

  • 5. Indien de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2.3.4, eerste lid, € 125.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd document, waarin in ieder geval wordt opgegeven of de getroffen MKB-onderneming op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep en indien dit het geval is, de samenstelling van die groep op het moment van aanvraag en de steun die op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) reeds is verstrekt aan de ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2.3.8 (aanvraagperiode)
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 2.3.9 (beslistermijn)

De minister beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

Artikel 2.3.10 (voorschot)
  • 1. Na verlening van de subsidie wordt een eenmalig voorschot op de subsidie verleend van 80%.

  • 2. Het bedrag van het voorschot wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.3.4, eerste lid, met dien verstande dat voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode, opgenomen in de subsidieaanvraag.

Artikel 2.3.11 (verplichtingen subsidieontvanger)
  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de subsidieontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 4. Indien de getroffen MKB-onderneming actief of mede actief is in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2, punten 6 en 7, van verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193), geeft de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele door aan primaire producenten.

Artikel 2.3.12 (vaststelling subsidie)
  • 1. De getroffen MKB-onderneming vraagt uiterlijk op 11 januari 2022 de vaststelling van de subsidie aan met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, blijkend uit:

    • a. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. indien de getroffen MKB-onderneming niet beschikt over de kopieën, bedoeld in onderdeel a: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • c. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar of de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.3.4, eerste lid.

  • 4. Indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, gaat de aanvraag tot vaststelling vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, waarin in ieder geval wordt opgegeven of de subsidieontvanger op het moment van subsidieaanvraag deel uitmaakte van een groep en indien dat het geval is de samenstelling van die groep op het moment van de aanvraag tot vaststelling, de omzet in de referentieperiode en subsidieperiode van de subsidieaanvrager en de kwalificatie van de getroffen MKB-onderneming als MKB-onderneming.

  • 5. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.

  • 6. De minister stelt de subsidie vast binnen 16 weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2.3.2. Subsidie vaste lasten voor grote ondernemingen
Artikel 2.3.13 (begripsbepalingen)
  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    ambulante onderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    groep:

    wee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden;

    grote onderneming:

    in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een MKB-onderneming;

    horecaonderneming:

    onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    omzet:

    de vergoeding, bedoeld in artikel 8 van de Wet op de omzetbelasting 1968;

    omzet in de referentieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.3.15, tweede onderscheidenlijk derde lid;

    omzet in de subsidieperiode:

    omzet als bedoeld in artikel 2.3.15, vierde lid;

    omzetverlies:

    omzetverlies als bedoeld in artikel 2.3.15, eerste lid;

    onderneming in de land- en tuinbouw:

    onderneming die op de peildatum met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 01.1, 01.2, 01.3, 01.4 of 01.5 van de Standaard Bedrijfsindeling;

    peildatum:

    e peildatum voor de betreffende grote onderneming, zijnde 15 maart 2020 voor een grote onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode tot en met 15 maart 2020 onderscheidenlijk 30 juni 2020 voor een grote onderneming met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020;

  • 2. In de artikelen 2.3.14, tweede lid, onderdeel b, 2.3.16, eerste, derde en vierde lid, en 2.3.17 staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.

Artikel 2.3.14 (verstrekking subsidie)
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een grote onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden april, mei en juni van 2021, met dien verstande dat indien een grote onderneming op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep, subsidie slechts wordt verstrekt aan één grote onderneming die deel uitmaakt van die groep en namens de ondernemingen die deel uitmaken van die groep een aanvraag om subsidie indient.

  • 2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een grote onderneming indien:

    • a. het omzetverlies van de grote onderneming of, indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep het omzetverlies van die groep, ten minste 30% bedraagt;

    • b. de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C voor de grote onderneming of, indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, voor die groep, ten minste € 1.500 bedraagt;

    • c. de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven;

    • d. de hoofdactiviteit waaronder de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;

    • e. in het geval dat de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven met een hoofdactiviteit of nevenactiviteit als bedoeld in onderdeel d, die op het moment van aanvraag representatief is voor de groep;

    • f. de grote onderneming die de aanvraag indient:

      • 1°. voor zover het een grote onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:

        • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de onderneming; of

        • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of

      • 2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;

    • c. een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d. een bekostigde instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • e. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 4. In afwijking van het tweede lid, onderdeel d, wordt subsidie verstrekt, indien ten genoegen van de minister blijkt dat de grote onderneming op de peildatum feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage is opgenomen.

Artikel 2.3.15 (bepaling omzetverlies)
  • 1. Het omzetverlies van de grote onderneming wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode, met dien verstande dat indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.

  • 2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2019 of het derde kalenderkwartaal van 2020.

  • 3. Indien de grote onderneming die de aanvraag indient na 31 maart 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister, tenzij de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, in welk geval wordt uitgegaan van de inschrijfdatum in het handelsregister van de eerste in het handelsregister ingeschreven onderneming die deel uitmaakt van die groep, is in afwijking van het tweede lid de omzet in de referentieperiode naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.

  • 4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2021.

  • 5. Als de omzet van de grote onderneming, of indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de omzet van die groep, wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de grote onderneming of de groep aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de grote onderneming of, indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, van die groep. Indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt niet als omzet beschouwd de omzet tussen de ondernemingen die deel uitmaken van die groep.

  • 6. Indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt bij de berekening van de omzet van de groep niet in aanmerking genomen:

    • a. de omzet van een onderneming die op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade;

    • b. de omzet van een onderneming die kwalificeert als een kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

  • 7. Tot de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode worden voor de toepassing van deze regeling niet gerekend subsidies, tegemoetkomingen of steun in andere vorm die de grote onderneming heeft verkregen van een bestuursorgaan in verband met, of mede in verband met, de gevolgen van de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.

Artikel 2.3.16 (hoogte subsidie)
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.200.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x C x D.

  • 2. De subsidie bedraagt € 1.500, indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, minder is dan € 1.500.

  • 3. Indien ten genoegen van de minister blijkt dat een activiteit van de grote onderneming die de aanvraag indient, waarvan de code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen, in werkelijkheid op de peildatum de hoofdactiviteit van die onderneming vormde, wordt bij element C het percentage behorend bij deze code van de Standaard Bedrijfsindeling gebruikt.

  • 4. Indien de grote onderneming die de aanvraag indient op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen, wordt bij element C het percentage gebruikt van de nevenactiviteit van de grote onderneming die in de bijlage is opgenomen.

Artikel 2.3.17 (opslag grote ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten)

De subsidie wordt verhoogd met een opslag indien de subsidie wordt aangevraagd door een grote onderneming in de land- en tuinbouw. Deze opslag wordt berekend op de volgende wijze:

A x B x 21% x D.

Artikel 2.3.18 (afwijzingsgronden)

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

  • b. indien de grote onderneming of, indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de groep, al in moeilijkheden verkeerde, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019;

  • c. voor zover de totale door de grote onderneming of, indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de totale door de groep ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) na toepassing van deze regeling, en waarbij uit wordt gegaan van brutobedragen per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, meer bedraagt dan:

    • 1°. € 1.800.000;

    • 2°. € 270.000, indien de grote onderneming die de aanvraag indient actief is in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU 2014, L 190);

    • 3°. € 225.000 indien de grote onderneming die de aanvraag indient actief is in de primaire productie van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie;

  • d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode van de grote onderneming, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 30% bedraagt, met dien verstande dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep;

  • e. indien de grote onderneming die de aanvraag indient met zijn hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de grote onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.1, 64.30.1, 64.30.2, 64.91, 64.92, 65, 66.11, 66.19.2, 66.29.1, of 66.29.3 van de Standaard Bedrijfsindeling of indien de grote onderneming met zijn hoofdactiviteit, waaronder de grote onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64.99, 66.12, 66.19.1, 66.19.3, 66.29.2, 66.29.9 of 66.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;

  • f. indien de grote onderneming die de aanvraag indient kwalificeert als een kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I);

  • g. indien de grote onderneming die de aanvraag indient op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel;

  • h. indien een grote onderneming op het moment van aanvraag, deel uitmaakt van een groep en aan een grote onderneming die deel uitmaakt van dezelfde groep op grond van artikel 2.3.14 reeds subsidie is verstrekt.

Artikel 2.3.19. (informatieverplichtingen bij aanvraag)
  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Een aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. gegevens over de grote onderneming die de aanvraag indient, waaronder het nummer waarmee de onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de onderneming staat;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, gegevens over alle ondernemingen die op het moment van aanvraag deel uitmaken van de groep, waaronder het nummer waarmee elke onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • d. de keuze voor de te hanteren referentieperiode en een opgave van de omzet in de referentieperiode, met dien verstande dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep, blijkend uit:

      • 1°. indien omzetbelasting wordt afgedragen over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte wordt gedaan per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

      • 2°. indien de grote onderneming of de groep niet beschikt over de in onderdeel 1° bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de grote onderneming of de groep, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;

      • 3°. indien omzetbelasting wordt afgedragen over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte wordt gedaan per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor de kalenderjaren waarin de referentieperiode valt, en die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover in de referentieperiode omzetbelasting is betaald;

      • 4°. indien geen omzetbelasting wordt afgedragen over de gehele omzet, of een deel daarvan: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de referentieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, of een ander bewijsstuk waaruit de omzet blijkt van het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt;

    • e. een schatting van de omzet in de subsidieperiode;

    • f. indien van toepassing: een verklaring dat de grote onderneming die de aanvraag indient een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:

      • 1°. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;

      • 2°. een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, of

      • 3°. een kopie van een ander bewijsstuk;

    • g. een verklaring dat voldaan wordt aan artikel 2.3.23, vierde tot en met zesde lid;

  • 3. Indien de grote onderneming die de aanvraag indient een grote onderneming is met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, tenzij de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, in welk geval wordt uitgegaan van de inschrijfdatum in het handelsregister van de eerste in het handelsregister ingeschreven onderneming die deel uitmaakt van die groep, en indien de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2.3.16, eerste lid, € 25.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld middel, omtrent de getrouwheid van de opgaven, bedoeld in het tweede lid, onderdelen d en e.

  • 4. De minister wijst aan welke categorieën onafhankelijke en ter zake kundige personen een verklaring als bedoeld in het derde lid, kunnen afgeven.

  • 5. Indien de uitkomst van de berekening op grond van artikel 2.3.16, eerste lid, € 125.000 of meer bedraagt, waarbij voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode die opgenomen is in de subsidieaanvraag, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd document, waarin in ieder geval wordt opgegeven of de grote onderneming die de aanvraag indient op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep en indien dit het geval is de samenstelling van die groep op het moment van aanvraag, tijdens de referentieperiode en tijdens de subsidieperiode, en de steun die op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) reeds is verstrekt aan de ondernemingen die deel uitmaken van de groep.

Artikel 2.3.20 (aanvraagperiode)
  • 1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 2.3.21 (beslistermijn)

De minister beslist binnen 13 weken na ontvangst van een aanvraag. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.

Artikel 2.3.22 (voorschot)
  • 1. Na verlening van de subsidie wordt een eenmalig voorschot op de subsidie verleend van 80%.

  • 2. Het bedrag van het voorschot wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.3.16, eerste lid, met dien verstande dat voor de berekening van het omzetverlies gebruik wordt gemaakt van de schatting van de omzet in de subsidieperiode, opgenomen in de subsidieaanvraag.

Artikel 2.3.23 (verplichtingen subsidieontvanger)
  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3. De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 4. Indien de subsidieontvanger actief of mede actief is in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2, punten 6 en 7, van verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193), geeft de onderneming de subsidie niet geheel of ten dele door aan primaire producenten.

  • 5. Indien de subsidieontvanger deel uitmaakt van een groep, geeft de subsidieontvanger de subsidie niet direct of indirect door aan een onderneming die deel uitmaakt van die groep en kwalificeert als kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

  • 6. Indien de subsidieontvanger deel uitmaakt van een groep en ondernemingen binnen die groep actief zijn in de visserij- en aquacultuursector, bedoeld in artikel 2.2.19, eerste lid, onderdeel d, onder 1°, dan wel de primaire productie van landbouwproducten, bedoeld in artikel 2.2.19, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, hanteren deze ondernemingen een gescheiden boekhouding en bedraagt de totale direct of indirect doorgegeven steun aan deze ondernemingen niet meer dan € 270.000 respectievelijk € 225.000.

Artikel 2.3.24 (vaststelling subsidie)
  • 1. De subsidieontvanger vraagt uiterlijk op 11 januari 2022 de vaststelling van de subsidie aan met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, met dien verstande dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep, blijkend uit:

    • a. indien omzetbelasting wordt afgedragen over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte wordt gedaan per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen die voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. indien de grote onderneming of de groep niet beschikt over de kopieën bedoeld in onderdeel a: een afschrift uit de boekhouding van de grote onderneming of de groep, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;

    • c. indien omzetbelasting wordt afgedragen over de omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte wordt gedaan per kalenderjaar, of indien geen omzetbelasting wordt afgedragen over de gehele omzet, of een deel daarvan: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt.

  • 3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.3.16, eerste lid.

  • 4. Indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, gaat de aanvraag tot vaststelling vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, waarin in ieder geval wordt opgegeven of de subsidieontvanger op het moment van subsidieaanvraag deel uitmaakte van een groep en indien dit het geval is de samenstelling van die groep op het moment van de aanvraag tot vaststelling, tijdens de referentieperiode en tijdens de subsidieperiode, de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode van de subsidieontvanger, waarbij indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt uitgegaan van de omzet van die groep in de referentieperiode en subsidieperiode.

  • 5. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies van de grote onderneming minder dan 30% bedraagt, met dien verstande dat indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, uit wordt gegaan van het omzetverlies van die groep.

  • 6. De minister stelt de subsidie vast binnen 16 weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

G

Na het opschrift van paragraaf 3.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.1.a1 (begripsbepalingen)

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

evenement:

een georganiseerde, incidentele en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling mensen, die zich daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt of beweegt;

getroffen MKB-onderneming:

MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2.1.1, tweede lid, onderdelen c, d en e;

omzet:

opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen.

H

Na het opschrift van paragraaf 3.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.2.a1 (begripsbepalingen)

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

evenement:

een georganiseerde, incidentele en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling mensen, die zich daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt of beweegt;

getroffen MKB-onderneming:

MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2.2.1, tweede lid, onderdelen c, d en e;

omzet:

opbrengst uit levering van goederen en diensten uit de onderneming, onder aftrek van kortingen en dergelijke en van over de omzet geheven belastingen.

I

Artikel 4.2, eerste lid, komt te luiden:

De subsidie, bedoeld in de artikelen 2.1.1, 2.2.1, 2.2.12, 2.3.2 en 2.3.14 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de Steunmaatregelen SA.59535 (2020/N), SA.60166 (2021/N), SA.62241 (2021/N) en SA.63257 (2021/N).

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 juni 2021

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Aan ondernemingen die direct of indirect geraakt zijn door de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het coronavirus, wordt een subsidie verstrekt voor de vaste lasten op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (hierna TVL). Subsidie is in eerste instantie verstrekt aan MKB-ondernemingen voor financiering van de vaste lasten in de periode van juni tot en met september van 2020 (Stcrt. 2020, 34295). Met ingang van 26 november 2020 kon door MKB-ondernemingen subsidie worden aangevraagd voor financiering van de vaste lasten in de periode van oktober tot en met december van 2020 (Stcrt. 2020, 61730). Met ingang van 15 februari kon subsidie door MKB-ondernemingen worden aangevraagd voor financiering van de vaste lasten in de periode van januari tot en met maart 2021 (Stcrt. 2021, 6893). Met ingang van 10 mei 2021 kon tevens door grote ondernemingen subsidie voor financiering van de vaste lasten in de periode van januari tot en met maart 2021 (Stcrt. 2021, 23574) worden aangevraagd. Tot slot is met ingang van 31 mei 2021 voor startende ondernemingen de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (hierna: startersregeling) opengesteld, waarmee startende MKB-ondernemingen, die voor het eerst in het handelsregister zijn ingeschreven tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020, een subsidie kunnen aanvragen voor financiering van de vaste lasten in de periode van januari tot en met maart 2021 (Stcrt. 2021, 27418), waarbij als referentiekwartaal het derde kwartaal van 2020 geldt.

In de Kamerbrief over aanpassingen van het economische steunpakket van 21 januari 20211 heeft het kabinet aangegeven in deze huidige moeilijke fase onverminderd de werkgelegenheid en bedrijvigheid te willen blijven ondersteunen en werkenden en ondernemers te helpen. Daar heeft het kabinet aangegeven de regeling zoals vormgegeven voor het eerste kwartaal van 2021 door te trekken naar het tweede kwartaal van 2021, aangezien de lockdown in ieder geval voor een groot deel doorloopt in het tweede kwartaal. Met onderhavige regeling wordt de TVL daarom opengesteld ter financiering van de vaste lasten in de periode van april tot en met juni 2021.

In de Kamerbrief van 8 februari 20212 is aangegeven dat de opslag speciale kosten voor land- en tuinbouwondernemingen, die in het eerste kwartaal van 2021 aan de TVL is toegevoegd, verlengd zal worden naar het tweede kwartaal van 2021 en in de Kamerbrief van 12 maart3 is aangekondigd dat het subsidiepercentage in het tweede kwartaal van 2021 zal worden verhoogd naar 100%. Verder heeft het kabinet op 17 mei 20214 bekendgemaakt dat de referentiesystematiek vanaf het tweede kwartaal van 2021 aangepast wordt. Vanaf het tweede kwartaal van 2021 kunnen ondernemers die een aanvraag doen voor TVL kiezen uit twee referentieperiodes. Dit in tegenstelling tot eerdere openstellingen, waar de ondernemer geen keuze kon maken voor een referentieperiode, maar een standaard referentieperiode kreeg toegewezen, te weten hetzelfde kwartaal als het kwartaal van de subsidieperiode, maar dan van het jaar 2019. De aanvrager kan voor de aanvraag van TVL in het tweede kwartaal van 2021 kiezen uit het tweede kwartaal van 2019 of het derde kwartaal van 2020. Dit betekent ook dat de startersregeling voor het tweede kwartaal niet meer zal worden opengesteld, maar geïntegreerd wordt in de TVL. Tot slot is op 27 mei 20215 bepaald dat het maximum subsidiebedrag dat grote ondernemingen in het tweede kwartaal van 2021 kunnen ontvangen, wordt verhoogd naar € 1,2 miljoen. De opslag annuleringskosten reisbranche was eenmalig in het eerste kwartaal van 2021, en keert dus niet terug in het tweede kwartaal van 2021. Ook de opslag detailhandel wordt niet verlengd naar het tweede kwartaal van 2021 en er zal geen nieuwe openstelling zijn van de evenementenmodule.

Met deze wijzigingsregeling worden voornoemde aanpassingen verwerkt in de TVL en wordt de TVL opengesteld voor subsidie voor het tweede kwartaal van 2021, voor zowel MKB-ondernemingen als grote ondernemingen. Daarnaast worden enkele wijzigingen doorgevoerd ten behoeve van de uitvoerbaarheid van de regeling en worden enkele technische wijzigingen doorgevoerd. In de volgende paragraaf worden deze wijzigingen nader toegelicht.

De TVL bevat geen subsidieplafond, waartoe de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV subsidies heeft ingestemd. Het totale geraamde budget voor het tweede kwartaal 2021 bedraagt € 3,5 miljard.

2. Aanpassingen voor het tweede kwartaal 2021

In deze paragraaf worden de belangrijkste inhoudelijke wijzigingen in de regeling voor het tweede kwartaal van 2021 ten opzichte van het eerste kwartaal van 2021 toegelicht.

2.1. Verhoging subsidiepercentage

Voor het tweede kwartaal van 2021 wordt het subsidiepercentage verhoogd. Het kabinet ziet dat steeds meer ondernemers gezien de lange duur van de crisis door hun reserves heen zijn en een gebrek aan liquide middelen ontstaat om de vaste lasten te betalen en om nieuwe voorraden in te kunnen kopen. Om deze ondernemers te ondersteunen wordt het subsidiepercentage voor zowel MKB-ondernemingen als grote ondernemingen verhoogd naar 100%. Dit betekent dat in de artikelen 2.3.1, tweede lid, en 2.3.13, tweede lid, de factor D uit de subsidieformule wordt bepaald op 100%.

2.2. Keuze in de referentieperiode en integreren startersregeling
2.2.1 Keuze in de referentieperiode

Vanaf deze openstelling is bepaald dat naast de standaard referentieperiode, te weten het tweede kwartaal van 2019, ook gekozen kan worden voor het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode. Sommige ondernemers hebben, vanwege omstandigheden zoals een verbouwing, een vergunningentraject of snelle groei, in het standaard referentiekwartaal (in dit geval het tweede kwartaal van 2019 of het eerste gehele kalenderkwartaal vanaf de inschrijving in het handelsregister in het geval die na 31 maart 2019 plaats had) geen of slechts een beperkte omzet gehaald. Hierdoor kwamen deze ondernemers niet of beperkter in aanmerking voor TVL, omdat het omzetverlies wordt berekend op basis van het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de subsidieperiode. Om deze groep toch (voldoende) in aanmerking te laten komen voor de TVL, wordt vanaf dit kwartaal de mogelijkheid voor iedere onderneming ingevoerd om voor de referentieperiode te kiezen tussen het tweede kwartaal van 2019 en het derde kwartaal van 2020 (zie de artikelen 2.3.3, tweede lid, en 2.3.15, tweede lid). Omdat dat kwartaal ook het referentiekwartaal is zoals gebruikt wordt voor de startersregeling, hoeft deze regeling voor het tweede kwartaal van 2021 niet meer opengesteld te worden, maar kan de doelgroep geïntegreerd worden in de TVL. Daartoe is een aantal wijzigingen in de regeling doorgevoerd, die waar nodig hieronder nader worden toegelicht.

Voor ondernemingen die na 31 maart 2019 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister, geldt met betrekking tot de referentieperiode een iets andere keuze. Deze ondernemingen zijn gestart na het begin van de standaard referentieperiode (het tweede kwartaal van 2019), en hebben daarmee geen of geen volledige omzet kunnen halen in de standaard referentieperiode. Daarom kunnen zij in plaats van tussen het tweede kwartaal van 2019 en het derde kwartaal van 2020, kiezen tussen het derde kalenderkwartaal van 2020 en het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister (zie de artikelen 2.3,3, derde lid, en 2.3.15, derde lid).

Verder geldt vanaf de tweede openstellingen voor ondernemingen, gestart na 29 februari 2020 en tot en met 15 maart 2020, niet meer een standaard minimumbedrag, aangezien zij nu ook gebruik kunnen maken van het derde kwartaal van 2020 als referentiekwartaal, of het eerstvolgende gehele kalenderkwartaal na de start.

2.2.2. Twee peildata

De startersregeling was bedoeld voor ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020. Hiermee was er deels een overlap met de TVL, en deels sprake van een nieuwe doelgroep, omdat de TVL uitsluitend openstond voor ondernemingen met een inschrijfdatum in de periode tot en met 15 maart 2020. Om ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister tot en met 30 juni van 2020 toe te kunnen laten tot de TVL, worden vanaf deze openstelling twee peildata gehanteerd om de activiteiten en SBI-code van de onderneming te bepalen, afhankelijk van de inschrijfdatum van de onderneming in het handelsregister (zie begripsbepaling van peildatum, opgenomen in de artikelen 2.3.1, eerste lid, en 2.3.13, eerste lid). De peildatum voor de TVL voor de eerdere openstellingen was 15 maart 2020, de start van de coronacrisis. Voor deze nieuwe openstelling komen echter ook ondernemingen in aanmerking waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister na 15 maart 2020 ligt (tot uiterlijk 30 juni 2020). Voor die ondernemingen kan niet gewerkt worden met de peildatum van 15 maart 2020. Gekozen is daarom te werken met twee peildata, 15 maart 2020 voor ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister van 1 oktober 2019 tot en met 15 maart 2020, en 30 juni 2020 voor ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020. Er is niet gekozen voor het gelijktrekken van de peildatum voor alle ondernemingen die onderdeel zijn van de doelgroep van deze regeling. Deze keuze is gemaakt om te voorkomen dat administratieve wijzigingen die RVO reeds in het bestaande peilbestand voor de TVL heeft doorgevoerd, verloren gaan. Indien deze administratieve wijzigingen opnieuw zouden moeten worden doorgevoerd, vertraagt dat het proces van uitbetaling voor deze ondernemers. Bovendien vraagt dit extra inspanningen van deze ondernemers, wat negatieve gevolgen heeft voor de regeldruk van deze regeling.

2.2.3. Derdenverklaring voor ondernemingen met inschrijving in het handelsregister tussen 16 maart 2020 en 30 juni 2020

Voor de groep ondernemers die zijn gestart tussen 16 maart 2020 en 30 juni 2020 (en waarvoor dus als peildatum 30 juni 2020 geldt), zal net als in de startersregeling gelden dat indien de aanvraag ten minste € 25.000 bedraagt, de aanvraag moet worden voorzien van een verklaring van de getrouwheid van de opgave door een onafhankelijk en ter zake kundig persoon, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld middel (artikelen 2.3.7, derde lid, en artikel 2.3.19, derde lid).

Zoals reeds is toegelicht in de toelichting op de startersregeling (Stcrt. 2021, 27418) is deze derdenverklaring voor startende ondernemingen noodzakelijk gezien de korte geschiedenis van deze groep ondernemers en het hogere risico op misbruik en oneigenlijk gebruik. Met het toelaten van ondernemingen die zijn ingeschreven in het handelsregister na 15 maart 2020, krijgt namelijk een groep ondernemingen toegang tot deze regeling die een beperkte geschiedenis heeft. Daarnaast hebben ondernemers na 15 maart 2020 mogelijk ondernemingen ingeschreven in het handelsregister met het oog op het verkrijgen van subsidie. Het Noodpakket Banen & Economie werd snel na het instellen van zware contactbeperkende maatregelen aangekondigd, wat mogelijk tot extra inschrijvingen in het handelsregister heeft geleid om later in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Gegeven het voorgaande, is het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik voor dat deel van de starters hoog. Gegevens die door deze ondernemingen worden ingediend zijn minder goed verifieerbaar dan de gegevens van ondernemingen die al langer in het handelsregister staan ingeschreven en activiteiten ondernemen. Om het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik te beperken, heeft het kabinet er daarom voor gekozen dat ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister tussen 16 maart 2020 en 30 juni 2020, die een subsidie van minimaal € 25.000 aanvragen, een verklaring van een onafhankelijk en ter zake deskundig persoon moeten aanleveren. Deze aanvullende verplichting voor startende ondernemingen geldt zowel voor MKB-ondernemingen als grote ondernemingen. Omdat grote ondernemingen, indien zij onderdeel uitmaken van een groep, alleen als groep kunnen aanvragen, wordt bij grote ondernemingen die deel uitmaken van een groep gekeken naar de inschrijfdatum in het handelsregister van de eerste onderneming uit de groep die is ingeschreven in het handelsregister om te bepalen of er sprake is van een startende onderneming, en dus of deze verplichting voor een derdenverklaring geldt.

De verklaring wordt gebruikt als additionele bevestiging dat de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals die door de onderneming bij de aanvraag worden opgegeven, correct zijn en dat de onderneming dus ook daadwerkelijk gebruik maakt van de regeling vanwege een reëel omzetverlies waardoor de vaste lasten niet betaald kunnen worden. De verklaring is vereist vanaf een aangevraagd subsidiebedrag van € 25.000. Onder dit subsidiebedrag worden de kosten van de verklaring een te groot onderdeel van het daadwerkelijke subsidiebedrag. Om diezelfde reden wordt er niet gekozen voor een accountantsproduct voor deze specifieke verklaring. Deze zijn relatief duur en daarmee niet in verhouding tot het aan te vragen subsidiebedrag. Indien een startende onderneming een subsidiebedrag aanvraagt van € 125.000 of meer, dient naast de derdenverklaring wel tevens een accountantsproduct aangeleverd te worden. Het betreft immers twee te onderscheiden producten: de derdenverklaring voor startende ondernemingen ziet op de opgave van de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, en het accountantsproduct bij aanvraag ziet op het al dan niet onderdeel uitmaken van een groep, de samenstelling van de groep en de steun die de groep reeds heeft ontvangen (zie verder paragraaf 2.4).

2.3 Ophoging maximum subsidie voor grote ondernemingen

Voor grote ondernemingen bedroeg de maximale subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 € 600.000 (per groep). Gebleken is dat grote ondernemingen, vanwege hun omvang en zeker indien zij onderdeel uitmaken van een groep, vaak aan dit maximumbedrag komen. Gelet op het feit dat grote ondernemingen pas sinds het eerste kwartaal van 2021 subsidie onder de TVL kunnen aanvragen en om ook deze ondernemingen (net als de MKB-ondernemingen) de mogelijkheid te geven reeds vanaf het tweede kwartaal van 2021 subsidie te ontvangen tot aan het staatssteunplafond van € 1,8 miljoen per groep (voor zover het geen ondernemingen zijn die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector of die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten, zie ook paragraaf 2.5), wordt het maximumsubsidiebedrag per kwartaal voor grote ondernemingen verhoogd tot € 1,2 miljoen voor het tweede kwartaal van 2021. Dit betekent dat zij, wanneer zij in het eerste en tweede kwartaal van 2021 de maximumsubsidie ontvangen, tot het staatssteunplafond van € 1,8 miljoen aan subsidie kunnen ontvangen per groep.

2.4 Overige wijzigingen van de regeling ten opzichte van het eerste kwartaal

Voor MKB-ondernemingen wordt vanaf de openstelling voor het tweede kwartaal 2021 een aanvullende verplichting gesteld bij aanvraag van de subsidie, die vergelijkbaar is aan de verplichting die grote ondernemingen thans al hebben. Deze verplichting houdt in dat een MKB-onderneming, die deel uitmaakt van een groep, gegevens dient aan te leveren over alle ondernemingen die deel uitmaken van die groep, zoals het KVK-nummer van deze ondernemingen (artikel 2.3.7, tweede lid, onderdeel c). Deze verplichting wordt nu doorgevoerd omdat in de vierde openstelling de kans steeds groter is dat een groep verbonden MKB-ondernemingen aan de maximum staatssteungrens komt, en deze staatssteungrens voor alle MKB-ondernemingen in dezelfde lidstaat die deel uitmaken van de groep tezamen geldt. Zie voor een nadere toelichting hierop paragraaf 2.5. Een (mogelijke) overschrijding dient bij aanvraag reeds bekend te zijn, en voorkomt ook achteraf bij vaststelling terugvorderingen wanneer dit niet duidelijk in de aanvraag is vermeld.

Indien een MKB-onderneming een subsidie aanvraagt van € 125.000 of meer, dan dient tevens een accountantsverklaring te worden toegevoegd, waaruit moet blijken of de MKB-onderneming onderdeel uitmaakt van de groep, en zo ja wat de samenstelling van de groep is ten tijde van de aanvraag, en hoeveel steun er reeds is verstrekt aan de ondernemingen die deel uitmaken van die groep op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I, hierna: Tijdelijke kaderregeling) (artikel 2.3.7, vierde lid). Deze verplichting geldt reeds voor grote ondernemingen die een subsidie aanvragen van € 125.000 of meer, waarbij voor deze grote ondernemingen aanvullend de accountant nog moet verklaren wat de samenstelling van de groep is ten tijde van de referentieperiode en de subsidieperiode (vanwege het feit dat grote ondernemingen die onderdeel uitmaken van een groep alleen als groep kunnen aanvragen). Eveneens moeten, net zoals thans het geval is, zowel MKB-ondernemingen als grote ondernemingen die een subsidie van € 125.000 of meer ontvangen, bij de aanvraag tot vaststelling een accountantsproduct aanleveren, onder meer met betrekking tot de samenstelling van de groep en de omzet in de subsidie in de referentieperiode en subsidieperiode.

Dit betekent dus dat bij de vierde openstelling van de TVL de volgende verklaringen van externe partijen aangeleverd dienen te worden:

  • Bij aanvraag:

    • Voor MKB-ondernemingen en grote ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister tussen 16 maart 2020 en 30 juni 2020 (waarbij in geval van een grote onderneming die deel uit maakt van een groep gekeken wordt naar de inschrijfdatum in het handelsregister van de onderneming binnen de groep die als eerste is ingeschreven in het handelsregister), wanneer het gevraagde subsidiebedrag ten minste € 25.000 bedraagt: een derdenverklaring, overeenkomstig een door de minister vastgesteld model en met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld middel, over de getrouwheid van de opgaven met betrekking tot de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode;

    • Voor alle MKB-ondernemingen die een subsidie van € 125.000 of meer aanvragen: een accountantsverklaring, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd document, waarin is opgenomen of de onderneming onderdeel uitmaakt van een groep en, indien dit het geval is, wat de samenstelling van de groep is op moment van aanvraag en hoeveel steun aan deze groep op moment van aanvraag reeds is verstrekt op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling. Deze verplichting geldt ook voor startende ondernemingen die al een derdenverklaring bij aanvraag moeten aanleveren, omdat het twee verschillende verklaringen betreft (zie ook paragraaf 2.2.3);

    • Voor alle grote ondernemingen die een subsidie van € 125.000 of meer aanvragen : een accountantsverklaring volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, waarin is opgenomen of de grote onderneming die de aanvraag indient op het moment van aanvraag deel uitmaakt van een groep, en indien dit het geval is, wat de samenstelling van die groep is op moment van aanvraag, tijdens de referentieperiode en tijdens de subsidieperiode, en hoeveel steun aan deze groep op moment van aanvraag reeds is verstrekt op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling. Deze verplichting geldt ook voor startende grote ondernemingen die al een derdenverklaring bij aanvraag moeten aanleveren, omdat het twee verschillende verklaringen betreft (zie ook paragraaf 2.2.3).

  • Bij vaststelling:

    • Voor alle MKB-ondernemingen die een subsidie ontvangen van € 125.000 of meer: een accountantsverklaring, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, omtrent de kwalificatie van de subsidieontvanger als MKB-onderneming en waarin is opgenomen of de subsidieontvanger op het moment van subsidieaanvraag deel uitmaakte van een groep en indien dat het geval is de samenstelling van die groep op het moment van de aanvraag tot vaststelling en wat de omzet van de subsidieontvanger was in de referentieperiode en de subsidieperiode;

    • Voor alle grote ondernemingen die een subsidie ontvangen van € 125.000 of meer: een accountantsverklaring, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, waarin wordt opgegeven of de subsidieontvanger op het moment van subsidieaanvraag deel uitmaakte van een groep en indien dit het geval is de samenstelling van die groep op het moment van de aanvraag tot vaststelling, tijdens de referentieperiode en tijdens de subsidieperiode, de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode van de subsidieontvanger, waarbij indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt uitgegaan van de omzet van die groep in de referentie- en subsidieperiode.

2.5 Bereiken maximum staatssteungrens en interactie tussen de openstellingen in het eerste en tweede kwartaal van 2021

Nu de TVL langer openstaat en de maximum subsidiebedragen gedurende verschillende openstellingen steeds hoger zijn geworden, is de verwachting dat steeds meer ondernemingen het maximum steunbedrag dat geldt op grond van de Tijdelijke kaderregeling zullen bereiken. Deze maximum steunbedragen bedragen € 1,8 miljoen per onderneming, respectievelijk € 270.000 voor ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector of € 225.000 voor ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten. Hierbij geldt dat de financiële ruimte die een onderneming nog heeft in het tweede kwartaal van 2021, pas definitief kan worden bepaald na vaststelling van de subsidie van het eerste kwartaal van 2021. In het kader van de vaststelling kan het subsidiebedrag van het eerste kwartaal van 2021 namelijk nog hoger of lager worden ten opzichte van de oorspronkelijke verlening. Om die reden wordt, voor zover de subsidie nog niet is vastgesteld, de ruimte voor verlening in het tweede kwartaal van 2021 bepaald aan de hand van het verleende bedrag in het eerste kwartaal van 2021. RVO zal zo snel mogelijk starten met het vaststellen van subsidies uit het eerste kwartaal van 2021. Indien deze subsidies zijn vastgesteld voor indiening van de aanvragen voor het tweede kwartaal van 2021, is bekend hoeveel van het maximale steunbedrag nog beschikbaar is. Deze maximum steunbedragen zijn van toepassing op alle ondernemingen die deel uitmaken van de groep, tezamen. Onder een groep wordt verstaan: twee of meer in Nederland gevestigde verbonden ondernemingen die kwalificeren als één onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening.

MKB-ondernemingen kunnen een individuele subsidieaanvraag indienen en krijgen individueel subsidie toegekend, ook als zij deel uitmaken van een groep. Maar omdat het maximumbedrag aan staatssteun telt voor de groep als geheel, wordt indien het geschatte subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, bij de aanvraag gevraagd om een overzicht van de ondernemingen die deel uitmaken van de groep en hoeveel subsidie deze reeds hebben ontvangen, zodat ook hier voor de groep getoetst kan worden op het overschrijden van het maximum staatssteunbedrag. Omdat het maximale staatssteunbedrag geldt voor alle ondernemingen die deel uitmaken van de groep tezamen, kan de ruimte die er is voor individuele bedrijven worden beperkt door de ruimte die wordt ingenomen door andere ondernemingen binnen dezelfde groep. In de regeling is daarom opgenomen dat bij de beoordeling van de vraag of de maximale staatssteunbedragen worden overschreden, wordt uitgegaan van de volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen van de MKB-ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep in het tweede kwartaal van 2021 (zie artikel 2.3.6, tweede lid). Dit betekent dat subsidie kan worden toegekend aan MKB-ondernemingen op basis van hun aanvraag, voor zover er steunruimte is. Op het moment dat er geen steunruimte meer is, worden de nog resterende aanvragen afgewezen. Om die reden is het voor MKB-ondernemingen die deel uitmaken van een groep aan te raden binnen de groep afspraken te maken over het indienen van subsidieaanvragen.

Voor grote ondernemingen geldt dat deze per groep een aanvraag moeten indienen. Daarbij kan RVO per groep in één keer toetsen of het maximum steunbedrag is bereikt. Ook hiervoor geldt echter dat de definitieve ruimte die bestaat in het tweede kwartaal van 2021 pas kan worden bepaald op het moment dat de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 is vastgesteld. Dit betekent dat subsidie in het tweede kwartaal van 2021 wordt toegekend voor zover er voor de groep subsidieruimte binnen het maximale staatsteunbedrag beschikbaar is, en dat deze subsidieruimte tot het moment van vaststelling van subsidie van het eerste kwartaal van 2021 wordt bepaald aan de hand van het verleende bedrag in het eerste kwartaal van 2021.

3. Staatssteun

De subsidie die wordt verleend op grond van deze regeling is aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling.

Data goedkeuring openstellingen:

  • - De oorspronkelijke subsidieregeling is op 26 juni 2020 goedgekeurd door de Europese Commissie (SA.57712 (2020/N)).

  • - De eerste wijzigingsregeling ten behoeve van de tweede openstelling van de regeling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 20 november 2020 (SA.59535 (2020/N)).

  • - De tweede wijzigingsregeling ten behoeve van wijzigingen in de tweede openstelling, en ten behoeve van de derde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 9 februari 2021 (SA.60166 (2021/N)).

  • - De derde wijzigingsregeling ten behoeve wijzigen in de derde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 15 maart 2021 (SA.62241 (2021/N)).

Onderhavige regeling, met betrekking tot de vierde openstelling, is door de Europese Commissie grond van de verlengde Tijdelijke kaderregeling beoordeeld en goedgekeurd op 22 juni 2021 (SA.63257 (2021/N)). Zie daarvoor artikel 4.2, eerste lid, van de regeling. De goedkeuring van de Europese Commissie heeft, net als de voorgaande goedkeuringen, betrekking op het verlenen van de subsidie en op de vrijstelling van deze subsidie van belastingheffing.

4. Regeldruk

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Zij acht de regeling uitvoerbaar.

De regeldruk voor de getroffen onderneming behelst het kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen op twee momenten: bij aanvraag en bij vaststelling, waarbij de vaststelling voor een deel van de ondernemingen slechts een controle van gegevens wordt. Hierbij is het tarief gehanteerd voor een administratief medewerker, aangezien er vanuit wordt gegaan dat administratief personeel de aanvraag zal indienen.

4.1. Regeldruk bij aanvraag

Het aanvragen van subsidie kan eenvoudig worden gedaan middels het invullen en het aanvinken van de verklaringen op een afvinklijst die is opgenomen in het aanvraagformulier. Daarnaast dient de onderneming bij de aanvraag een bewijs te leveren, zoals een kopie van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander bewijsstuk uit de boekhouding van de omzetgegevens over 2019 het betreffende kalenderjaar waarin de referentieperiode valt (het kalenderjaar 2019 of 2020, afhankelijk van de gekozen referentieperiode). Voor zover deze gegevens reeds beschikbaar zijn bij RVO, hoeven ze niet opnieuw aangeleverd te worden, maar worden de bekende gegevens in de aanvraag hergebruikt en dient enkel een controle hierop te worden uitgevoerd.

Uitgegaan wordt van een verwachte tijdsbesteding van vijftien minuten voor de kennisneming, zeventien minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal 42 minuten. Dit komt – bij een standaarduurtarief van € 39 (conform het Handboek Meting Regeldrukkosten) – neer op € 27 per onderneming. Dit is een gemiddelde: voor ondernemingen die vaker TVL hebben aangevraagd zal het minder zijn, voor grote ondernemingen meer.

In het geval dat het verwachte subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, is een accountantsproduct vereist, zoals ook van toepassing bij de openstelling in het eerste kwartaal van 2021 voor grote ondernemingen. Dit accountantsproduct product van een accountant of accountant-administratieconsulent zal naar verwachting 4 uur kosten, bij een uurtarief van € 85 betekent dit € 340 per aanvraag.

Voor ondernemingen, met een inschrijfdatum in het handelsregister vanaf 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, en die een subsidie van meer dan € 25.000 aanvragen, vereist de regeling daarnaast een extra verklaring bij aanvraag van een onafhankelijk en ter zake deskundig persoon om aan te tonen dat bepaalde gegevens naar waarheid zijn ingevuld. De kosten van een verklaring van een onafhankelijk en ter zake deskundig persoon lopen sterk uiteen. Uitgaande van een gemiddeld bedrag van € 800 voor ongeveer 100 ondernemingen, bedraagt de totale regeldruk hiervoor € 0,08 miljoen.

In totaal worden 100.000 aanvragers verwacht, waarvan 1.000 grote ondernemingen en 1000 MKB-ondernemingen die een subsidie vragen van € 125.000 of meer. Deze aantallen zijn een grove schatting op basis van aanvragen in andere kwartalen en de (verwachten) versoepelingen voor en tijdens de subsidieperiode. De regeldrukkosten voor de indiening van de aanvraag komen daarmee uit op € 2,7 miljoen en de extra regeldrukkosten voor het accountantsproduct op € 0,68 miljoen.

De totale regeldrukkosten voor de aanvraag komen daarmee op € 2,7 miljoen + € 0,68 mln. + € 0,08 miljoen = € 3,46 miljoen.

4.2. Regeldruk bij vaststelling

Voor de subsidievaststelling zal de regeldruk worden beperkt door zo veel mogelijk gebruik te maken van vooraf ingevulde formulieren. RVO beschikt voor een deel van de ondernemers over de noodzakelijke vaststellingsgegevens met betrekking tot de omzet van de aanvragers die zij heeft verkregen van de Belastingdienst. De subsidieontvanger moet vervolgens de omzet controleren met de eigen gegevens (route 1). Voor zover de gegevens niet beschikbaar zijn, dient de onderneming dit zelf in te vullen (route 2). Voor de overzichtelijkheid wordt er vanuit gegaan dat grote ondernemingen onder route 2 vallen, want hun vaststelling zal gemiddeld meer tijd vergen.

Route 1 zal gemiddeld tien minuten kosten, zijnde € 6,50 per onderneming, en route 2 zal gemiddeld veertig minuten kosten, zijnde € 26 per onderneming.

Voor alle ondernemingen waarbij het subsidiebedrag meer bedraagt dan € 125.000 wordt een product van een accountant of accountant-administratieconsulent gevraagd, de verwachte kosten hiervan zijn € 3400 gemiddeld.

Van de 100.000 vaststellingen zal naar verwachting van 2.000 aanvragers een accountantsproduct worden verwacht en uitgegaan worden van route 2. Dit betekent dat de totale kosten voor de accountantsproducten € 6,8 miljoen zullen bedragen, de totale kosten van route 1 € 0,64 miljoen, en de totale kosten van route 2 miljoen € 0,05 miljoen.

De totale kosten bij vaststelling komen daarmee uit op:

€ 0,64 miljoen + € 0,05 miljoen + € 6,8 miljoen = € 7,49 miljoen.

4.3. Totale regeldrukkosten

De totale regeldrukkosten van deze vierde openstelling komen daarmee uit op:

€ 3,46 miljoen + € 7,49 miljoen = € 10,95 miljoen.

Voor alle opgevraagde producten van de accountant, accountant-adminstratieconsulent of ter zake deskundige persoon geldt dat de accountant, accountant-administratieconsulent of ter zake deskundige persoon met betrekking tot informatie die niet veranderd is ten opzichte van een eerder aan RVO aangeleverd product van de accountant, accountant-adminstratieconsulent of ter zake deskundige persoon, kan volstaan met een verklaring dat de informatie niet veranderd is. Dit is in de berekening nu buiten beschouwing gelaten.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

II. Artikelen

Onderdeel A, B, C en D

Er is voor gekozen om per paragraaf de van toepassing zijnde begripsbepalingen op te nemen, zodat deze begripsbepalingen op een overzichtelijke wijze per openstelling aangepast kunnen worden. Met onderdeel A wordt een opsomming van algemene begripsbepalingen opgenomen die op de gehele regeling van toepassing zijn. Met de onderdelen B, C en D worden voor de paragrafen die betrekking hebben op de verschillende openstellingen van de regeling voor MKB-ondernemingen (in het vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021) en grote ondernemingen (in het eerste kwartaal van 2021) de van toepassing zijnde begripsbepalingen opgenomen.

Onderdeel E

In artikel 2.2.18, eerste lid, onderdeel h, werd per abuis verwezen naar artikel 2.2.13 in plaats van naar artikel 2.2.12. Met onderhavige wijziging wordt dit hersteld.

Onderdeel F

Met dit onderdeel wordt de nieuwe paragraaf 2.3 toegevoegd, die betrekking heeft op de subsidie voor vaste lasten voor de periode april, mei en juni 2021. Hieronder vallen twee subparagrafen die betrekking hebben op onderscheidenlijk subsidie voor MKB-ondernemingen (paragraaf 2.3.1) en grote ondernemingen (paragraaf 2.3.2) in het tweede kwartaal van 2021. Hieronder worden deze paragrafen kort toegelicht.

Paragraaf 2.3.1. Subsidie vaste lasten voor MKB-ondernemingen
Artikel 2.3.1 (begripsbepalingen)

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die van toepassing zijn op de paragraaf met betrekking tot de TVL-subsidie voor MKB-ondernemingen in het tweede kwartaal van 2021. Deze begripsbepalingen zijn grotendeels gelijk aan de begripsbepalingen die van toepassing zijn op eerdere openstellingen. Ten opzichte van eerdere openstellingen is een definitie van ‘groep’ opgenomen. Deze definitie was reeds opgenomen in de paragraaf met betrekking tot grote ondernemingen. Een groep is gedefinieerd als ‘twee of meer in Nederland gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 die met elkaar verbonden zijn doordat zij een van de banden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, met elkaar onderhouden’. Inhoudelijk brengt deze nieuwe definitie geen wijzigingen ten opzichte van de openstelling in het eerste kwartaal van 2021 met zich mee. Tevens wordt een definitie van ‘peildatum’ opgenomen in het artikel met begripsbepalingen. Dit is noodzakelijk aangezien vanaf de openstelling in het tweede kwartaal van 2021 tevens startende ondernemingen gebruik kunnen maken van de reguliere TVL-regeling. Zoals toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting worden twee peildata gehanteerd. De peildatum voor inschrijving in het handelsregister van de ondernemers gestart uiterlijk 15 maart 2020 blijft 15 maart 2020. Dit is nodig omdat deze peildatum gebruikt wordt als onderdeel van het klantdossier en het voor zowel RVO als de ondernemer van belang is dat deze integraal voor alle openstellingen gebruikt wordt. Voor de ondernemers gestart vanaf 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 geldt als peildatum voor inschrijving 30 juni 2020 zoals ook in de startersregeling is bepaald. Tot slot wordt D (het subsidiepercentage) in het tweede lid op 100% gesteld.

Artikel 2.3.2 (verstrekking subsidie)

Als gevolg van het integreren van de starters in de reguliere TVL-regeling wordt dit artikel aangepast. Daarbij wordt niet langer verwezen naar 15 maart 2020 als gehanteerde peildatum, maar wordt ‘peildatum’ in het artikel opgenomen, dat vervolgens verwijst naar ofwel 15 maart 2020 ofwel 30 juni 2020, afhankelijk van wanneer de onderneming in het handelsregister is ingeschreven.

Ten tweede is het lid met betrekking tot MKB-ondernemingen die na 29 februari 2020 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister en een minimumsubsidie van € 1.500 konden ontvangen, geschrapt. Ondernemingen die na 29 februari 2020 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister kunnen nu namelijk als referentieperiode kiezen tussen het derde kalenderkwartaal van 2020 of het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.

Artikel 2.3.3 (bepaling omzetverlies)

Ondernemingen kunnen voor het tweede kwartaal van 2021 kiezen tussen het tweede kwartaal van 2019 of het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode. Hierop is de bepaling van het omzetverlies aangepast (tweede lid). Verder geldt voor MKB-ondernemingen die na 31 maart 2019 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister dat zij met betrekking tot de referentieperiode kunnen kiezen tussen het derde kalenderkwartaal van 2020 of het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister (derde lid). Dit aangezien deze ondernemingen in het tweede kwartaal van 2019 geen of geen volledige omzet hebben kunnen halen aangezien zij pas gedurende dat kwartaal zijn gestart.

Aangezien ondernemingen nu kunnen kiezen voor het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode kan het zijn dat zij ook gedurende de referentieperiode tegemoetkomingen of steun in andere vorm in verband met de gevolgen van COVID-19 heeft ontvangen. Om die reden is in het zesde lid opgenomen dat deze steun niet alleen gedurende de subsidieperiode, maar ook gedurende referentieperiode, niet tot de omzet van de onderneming wordt gerekend.

Artikel 2.3.4 (hoogte subsidie)

Het maximumbedrag dat een MKB-onderneming kan ontvangen per kwartaal blijft € 550.000. De specifieke bepaling (een forfaitair bedrag) met betrekking tot MKB-ondernemingen die na 29 februari 2020 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister, is geschrapt, omdat zij nu ook het derde kwartaal van 2020 of het eerstvolgende gehele kalenderkwartaal na start van de onderneming als referentieperiode kunnen kiezen.

Artikel 2.3.5 (opslag ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten)

Ook in het tweede kwartaal van 2021 geldt de opslag voor ondernemingen in de land- en tuinbouw voor specifieke kosten. Hierbij geldt dat de reguliere TVL-subsidie wordt verhoogd met een opslag van 21%. Het minimumbedrag uit de openstelling voor het eerste kwartaal van 2021 is niet meer van toepassing, omdat ondernemingen gestart na 29 februari niet meer een forfaitair bedrag krijgen, maar subsidie op basis van de referentieperiode het derde kwartaal van 2020 of het eerstvolgende gehele kalenderkwartaal na start van de onderneming.

Artikel 2.3.6 (afwijzingsgronden)

Het eerste lid van dit artikel bevat de gronden waarop de minister een aanvraag om subsidie kan afwijzen. Deze gronden zijn niet veranderd ten opzichte van de vorige openstelling. Wel is de bepaling die gold voor MKB-ondernemingen gestart na 29 februari 2020 geschrapt, aangezien deze ondernemingen nu het derde kwartaal van 2020 of het eerstvolgende gehele kalenderkwartaal na start van de onderneming als referentieperiode kunnen kiezen. In het tweede lid is opgenomen dat indien de getroffen MKB-onderneming deel uitmaakt van een groep bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, (afwijzing vanwege overschrijding maximum subsidiebedrag) wordt uitgegaan van de volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen van de MKB-ondernemingen die deel uitmaken van de groep. Dit is opgenomen aangezien de maximumbedragen die zijn opgenomen in het eerste lid, onderdeel c, en gelden op grond van de Tijdelijke kaderregeling van toepassing zijn op alle MKB-ondernemingen die deel uitmaken van de groep tezamen. Derhalve wordt, wanneer meerdere MKB-ondernemingen uit de groep een subsidieaanvraag indienen, de beoordeling van de vraag of het van toepassing zijnde maximumbedrag wordt overschreden, gedaan op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.3.7 (informatieverplichtingen bij aanvraag)

Dit artikel bevat de informatieverplichtingen bij aanvraag die gelden voor MKB-ondernemingen. Ten opzichte van de vorige openstelling is toegevoegd dat de onderneming een keuze dient op te geven voor de te hanteren referentieperiode (tweede lid, onderdeel d).

Voor startende ondernemingen (met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020) geldt dat zij tevens een verklaring van een derde moeten aanleveren indien de aangevraagde subsidie ten minste € 25.000 bedraagt (zie het derde en vierde lid). Dit is reeds toegelicht onder paragraaf 2.2.3 van het algemeen deel van deze toelichting.

Tot slot dienen alle MKB-ondernemingen die een subsidie van € 125.000 of meer aanvragen, nu een verklaring van een accountant of een of accountant-administratieconsulent aanleveren. De reden hiertoe en de inhoud van deze verklaring is reeds toegelicht onder paragraaf 2.4 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 2.3.8 (aanvraagperiode)

Dit artikel bevat de aanvraagperiode. De aanvraagperiode loopt van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.

Artikel 2.3.9 (beslistermijn)

Artikel 2.3.9 bevat de beslistermijn, die ongewijzigd is gebleven ten opzichte van eerdere openstellingen. Hierin is opgenomen dat de minister binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag beslist. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen. Uiteraard geldt dat aanvragen die met de juiste documenten worden ingediend, zo snel mogelijk worden afgehandeld. De praktijk leert dat dit binnen enkele weken gebeurt. Complexe aanvragen waarbij moet worden gekeken naar de groepssamenstelling of overschrijding van de staatssteungrens vragen zorgvuldig onderzoek en daardoor ook meer tijd in de afhandeling om te bewerkstelligen dat de ondernemer in een keer goed wordt geholpen. De verwachting is dat in deze openstelling meer aanvragen hiermee te maken gaan krijgen in vergelijking tot eerdere openstellingen.

Artikel 2.3.10 (voorschot)

Dit artikel bevat de bepaling met betrekking tot het voorschot. Dit artikel is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de vorige openstelling.

Artikel 2.3.11 (verplichtingen subsidieontvanger)

Dit artikel bevat de verplichtingen waar de subsidieontvanger aan dient te voldoen. Dit artikel is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de vorige openstelling.

Artikel 2.3.12 (vaststelling subsidie)

Dit artikel bevat de bepalingen met betrekking tot de vaststelling van de subsidie.

In dit artikel is tevens opgenomen dat de subsidieontvanger bij een subsidie vanaf € 125.000 op het moment van vaststelling een accountantsverklaring moet aanleveren waarin wordt verklaard over de vraag of de subsidieontvanger op het moment van subsidieaanvraag deel uitmaakte van een groep, en indien dat het geval is, de samenstelling van die groep op het moment van aanvraag tot vaststelling. Dit dient met name ter controle op het staatssteunplafond van € 1,8 miljoen per groep. Verder dient de accountant te verklaren over de omzet van de MKB-onderneming in de referentieperiode en de subsidieperiode en over de vraag of de onderneming daadwerkelijk kwalificeert als MKB-onderneming.

Paragraaf 2.3.2. Subsidie vaste lasten voor grote ondernemingen
Artikel 2.3.13 (begripsbepalingen)

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die van toepassing zijn op de paragraaf met betrekking tot de TVL-subsidie voor grote ondernemingen in het tweede kwartaal van 2021. Deze begripsbepalingen zijn grotendeels gelijk aan de begripsbepalingen uit de vorige openstelling. In deze opsomming is een definitie van ‘peildatum’ opgenomen. Dit is noodzakelijk aangezien vanaf de openstelling in het tweede kwartaal van 2021 tevens startende grote ondernemingen gebruik kunnen maken van de reguliere TVL-regeling. Zoals toegelicht in paragraaf 2.2.3 van het algemeen deel van deze toelichting worden twee peildata gehanteerd. De peildatum voor inschrijving in het handelsregister van de ondernemers gestart uiterlijk 15 maart 2020 blijft 15 maart 2020. Dit is nodig omdat deze peildatum gebruikt wordt als onderdeel van het klantdossier en het voor zowel RVO als de ondernemer van belang is dat deze integraal voor alle openstellingen gebruikt wordt. Voor de ondernemers gestart vanaf 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 geldt als peildatum voor inschrijving 30 juni 2020 zoals ook in de startersregeling is bepaald. Tot slot wordt D (het subsidiepercentage) in het tweede lid op 100% gesteld.

Artikel 2.3.14 (verstrekking subsidie)

Als gevolg van het integreren van de starters in de reguliere TVL-regeling wordt dit artikel aangepast. Daarbij wordt niet langer verwezen naar 15 maart 2020 als gehanteerde peildatum, maar wordt ‘peildatum’ in het artikel opgenomen, dat vervolgens verwijst naar ofwel 15 maart 2020 ofwel 30 juni 2020, afhankelijk van wanneer de grote onderneming in het handelsregister is ingeschreven.

Ten tweede is het lid met betrekking tot grote ondernemingen die na 29 februari 2020 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister en een minimumsubsidie van € 1.500 konden ontvangen, geschrapt. Ondernemingen die na 29 februari 2020 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister kunnen nu namelijk als referentieperiode het derde kalenderkwartaal van 2020 of het eerstvolgende gehele kalenderkwartaal na inschrijving hanteren.

Artikel 2.3.15 (bepaling omzetverlies)

De grote onderneming die de subsidie aanvraagt kan voor het tweede kwartaal van 2021 kiezen tussen het tweede kwartaal van 2019 of het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode. Hierop is de bepaling van het omzetverlies aangepast (tweede lid). Verder geldt voor de grote onderneming die de aanvraag indient dat indien deze na 31 maart 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister, zij met betrekking tot de referentieperiode kan kiezen tussen het derde kalenderkwartaal van 2020 of het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister. Dit geldt niet indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep: in dat geval wordt uitgegaan van de inschrijfdatum in het handelsregister van de eerste onderneming uit de groep die is ingeschreven in het handelsregister (derde lid). Deze bepaling is opgenomen voor startende grote ondernemingen die in het tweede kwartaal van 2019 geen of geen volledige omzet hebben kunnen halen aangezien zij pas gedurende dat kwartaal zijn gestart.

Aangezien ondernemingen nu kunnen kiezen voor het derde kwartaal van 2020 als referentieperiode kan het zijn dat zij ook gedurende de referentieperiode tegemoetkomingen of steun in andere vorm in verband met de gevolgen van COVID-19 heeft ontvangen. Om die reden is in het zesde lid opgenomen dat deze steun niet alleen gedurende de subsidieperiode, maar ook gedurende referentieperiode, niet tot de omzet van de onderneming wordt gerekend.

Artikel 2.3.16 (hoogte subsidie)

Dit artikel gevat het maximumbedrag TVL dat per kwartaal kan worden ontvangen. In het tweede kwartaal van 2021 wordt dit bedrag verhoogd naar € 1.200.000. Zie voor een nadere toelichting op deze verhoging paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting. De specifieke bepaling (een forfaitair bedrag) met betrekking tot grote ondernemingen die na 29 februari 2020 voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister, is geschrapt, omdat zij nu ook het derde kwartaal van 2020 of het eerstvolgende gehele kalenderkwartaal na start van de onderneming als referentieperiode kunnen kiezen.

Artikel 2.3.17 (opslag grote ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten)

Ook in het tweede kwartaal van 2021 geldt de opslag voor grote ondernemingen in de land- en tuinbouw voor specifieke kosten. Hierbij geldt dat de reguliere TVL-subsidie wordt verhoogd met een opslag van 21%. Het minimumbedrag uit de openstelling voor het eerste kwartaal van 2021 is niet meer van toepassing, omdat ondernemingen gestart na 29 februari niet meer een forfaitair bedrag krijgen, maar subsidie op basis van de referentieperiode het derde kwartaal van 2020 of het eerstvolgende gehele kwartaal na startdatum.

Artikel 2.3.18 (afwijzingsgronden)

Dit artikel bevat de gronden waarop de minister een aanvraag om subsidie kan afwijzen. Deze gronden zijn niet veranderd ten opzichte van de vorige openstelling. Wel is de bepaling die gold voor grote ondernemingen gestart na 29 februari 2020 geschrapt, aangezien deze ondernemingen nu het derde kwartaal van 2020 of het eerstvolgende gehele kwartaal na startdatum als referentieperiode kunnen kiezen.

Artikel 2.3.19 (informatieverplichtingen bij aanvraag)

Dit artikel bevat de informatieverplichtingen bij aanvraag die gelden voor grote ondernemingen. Ten opzichte van de vorige openstelling is toegevoegd dat de onderneming een keuze dient op te geven voor de te hanteren referentieperiode (tweede lid, onderdeel d).

Voor startende ondernemingen (met een inschrijfdatum in het handelsregister die ligt in de periode van 16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020) geldt dat zij een verklaring van een derde moeten aanleveren indien de aangevraagde subsidie ten minste € 25.000 bedraagt (derde en vierde lid). Dit is reeds toegelicht onder paragraaf 2.2.3 van het algemeen deel van deze toelichting. Indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt uitgegaan van de inschrijfdatum in het handelsregister van de eerste onderneming uit de groep die is ingeschreven in het handelsregister om te bepalen of er sprake is van een startende onderneming, en dus of deze verplichting voor een derdenverklaring geldt.

Artikel 2.3.20 (aanvraagperiode)

Dit artikel bevat de aanvraagperiode. De aanvraagperiode loopt van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.

Artikel 2.3.21 (beslistermijn)

Dit artikel bevat de beslistermijn. Hierin is opgenomen dat de minister binnen dertien weken na ontvangst van een aanvraag beslist. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen. Dit artikel is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de vorige openstelling.

Artikel 2.3.22 (voorschot)

Dit artikel bevat de bepaling met betrekking tot het voorschot. Dit artikel is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de vorige openstelling.

Artikel 2.3.23 (verplichtingen subsidieontvanger)

Dit artikel bevat de verplichtingen waar de subsidieontvanger aan dient te voldoen. Dit artikel is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de vorige openstelling.

Artikel 2.3.24 (vaststelling subsidie)

Dit artikel bevat de bepalingen met betrekking tot de vaststelling van de subsidie. Dit artikel is ongewijzigd ten opzichte van de vorige openstelling.

Onderdeel G

Met dit onderdeel wordt een apart artikel met begripsbepalingen toegevoegd aan de paragraaf met betrekking tot de subsidie vaste lasten voor evenementenondernemingen in de periode oktober, november en december 2020.

Onderdeel H

Met dit onderdeel wordt een apart artikel met begripsbepalingen toegevoegd aan de paragraaf met betrekking tot de subsidie vaste lasten voor evenementenondernemingen in de periode januari, februari en maart 2021.

Onderdeel I

Dit onderdeel wijzigt artikel 4.2 in verband met actualisatie van de staatssteungoedkeuring.

Artikel II

Dit artikel voorziet in de inwerkingtreding van de regeling. De regeling treedt in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
1

Kamerstukken II 2020/21, 35 420, nr. 217.

X Noot
2

Kamerstukken II 2020/21, 35 420, nr. 235.

X Noot
3

Kamerstukken II 2020/21, 35 420, nr. 248.

X Noot
4

Kamerstukken II 2020/21, 35 420, nr. 270.

X Noot
5

Kamerstukken II 2020/21, 35 420, nr. 314.

Naar boven