Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 20 november 2020, nr. WJZ/ 20225793, houdende wijziging en tweede openstelling van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding '1.' geplaatst.

2. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de begripsomschrijving van 'ambulante onderneming' wordt '50.10, 50.30' vervangen door '49.41, 49.42, 50' en wordt na '51.10' ingevoegd ', 53'.

b. In de begripsomschrijving van 'MKB-onderneming' vervalt ', niet zijnde een overheidsbedrijf'.

c. De volgende begripsomschrijving wordt ingevoegd in de alfabetische rangorde:

onderneming met een eet- of drinkgelegenheid:

onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de codes 56.10.1, 56.10.2, 56.29 of 56.3 van de Standaard Bedrijfsindeling;.

d. De begripsomschrijvingen 'algemene de-minimis verordening', 'getroffen MKB-onderneming in de recreatieve vliegsector', 'getroffen MKB-onderneming met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum', 'getroffen MKB-onderneming met geregistreerde nevenactiviteit', 'getroffen vervaardigende MKB-onderneming met een retailwinkel', 'overheidsbedrijf' en 'verklaring de-minimissteun' vervallen.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In de artikelen 2, tweede lid, onderdeel b, 4, eerste en derde lid, en 4a staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na 'verstrekt' ingevoegd 'op aanvraag' en wordt 'de maanden juni, juli, augustus en september van 2020' vervangen door 'de maanden oktober, november en december van 2020'.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 3.000 bedraagt;.

b. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, in de bijlage is opgenomen;.

3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.

4. In het derde lid (nieuw), onderdeel b, wordt 'de maanden juni, juli, augustus en september van 2020' vervangen door 'de maanden oktober, november en december van 2020' en wordt '€ 4.000' vervangen door '€ 3.000'.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;

    • c. een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d. een bekostigde instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • e. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt 'uitgedrukt in hele procenten' vervangen door 'uitgedrukt in procenten'.

2. In het tweede lid wordt 'de som van de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2019, gedeeld door drie, vermeerderd met de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2019' vervangen door 'de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019'.

3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de onderdelen a en b wordt '15 november 2019' telkens vervangen door '15 december 2019'.

b. In onderdeel a wordt '1 april 2019' vervangen door '30 september 2019' en wordt 'de vier kalendermaanden' vervangen door 'de drie kalendermaanden'.

c. In onderdeel b wordt 'vermenigvuldigd met vier' vervangen door 'vermenigvuldigd met drie'.

4. In het vierde lid wordt 'de som van de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2020, gedeeld door drie, vermeerderd met de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020' vervangen door 'de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2020'.

5. Het vijfde, zesde en zevende lid vervallen, onder vernummering van het achtste, negende en tiende lid tot het vijfde, zesde en zevende lid.

6. In het zesde lid (nieuw) wordt 'bedoeld in het achtste lid' vervangen door 'bedoeld in het vijfde lid'.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 90.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x C x 0,5.

2. In het tweede lid, aanhef en onderdeel a, wordt '€ 1.000' telkens vervangen door '€ 750'.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Bij element C wordt het hoogste percentage gebruikt dat van toepassing is, indien de getroffen MKB-onderneming meer dan een hoofdactiviteit uitvoert.

E

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a. (opslag ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid voor voorraad en aanpassing)

  • 1. De subsidie voor een onderneming met een eet- of drinkgelegenheid wordt verhoogd met een opslag. Deze opslag bedraagt ten hoogste € 20.160 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x 2,8%.

  • 2. In afwijking van de tweede volzin van het eerste lid bedraagt de opslag € 101 voor een onderneming met een eet- of drinkgelegenheid die na 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister.

F

In artikel 5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt ', niet zijnde een getroffen MKB-onderneming in de recreatieve vliegsector'.

b. In de onderdelen 2˚ en 3˚ vervalt telkens ', niet zijnde een getroffen MKB-onderneming met nevenactiviteit, mede'.

2. In onderdeel d wordt 'uitgedrukt in hele procenten' vervangen door 'uitgedrukt in procenten'.

3. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. indien de getroffen MKB-onderneming met zijn hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming is ingeschreven in het handelsregister, behoort tot de codes 64, 65 of 66 van de Standaard Bedrijfsindeling.

G

Artikel 6, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c vervallen onderdelen 4˚, 5˚ en 6˚, onder vernummering van onderdeel 7˚ tot onderdeel 4˚.

2. In onderdeel f wordt 'de maanden juni, juli, augustus en september van 2020' vervangen door 'de maanden oktober, november en december van 2020' en wordt '€ 4.000' vervangen door '€ 3.000'.

3. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel f door een punt, vervalt onderdeel g.

H

In artikel 7, eerste lid, wordt 'de periode van 30 juni 2020 tot en met 30 oktober 2020' vervangen door 'de periode van 25 november 2020 tot en met 29 januari 2021'.

I

In artikel 10, vierde lid, vervalt 'mede'.

J

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt '1 april 2021' vervangen door '1 juli 2021'.

2. In het tweede lid vervallen onderdelen d, e en f, onder vernummering van onderdeel g tot onderdeel d.

3. In het derde lid wordt na 'bedoeld in artikel 4' ingevoegd 'en in voorkomend geval artikel 4a'.

K

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt 'Steunmaatregel SA.57712 (2020/N)' vervangen door 'Steunmaatregel SA.59535 (2020/N)'.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot het tweede en derde lid, vervalt het tweede lid.

L

Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a. (overgangsrecht)

Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling en op subsidies die voor dat tijdstip zijn verstrekt, blijft deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor dat tijdstip.

M

In artikel 14, tweede lid, wordt '1 januari 2021' telkens vervangen door '1 juli 2021'.

N

De tabel in de bijlage wordt vervangen door:

BIJLAGE BEHORENDE BIJ DE ARTIKELEN 1, 2, EN 4

Omschrijving activiteit

Sbi-code

% vaste kosten / omzet

Landbouw, jacht en dienstverlening voor de landbouw en jacht

01

20%

Bosbouw, exploitatie van bossen en dienstverlening voor de bouwbouw

02

19%

Visserij en kweken van vis en schaaldieren

03

20%

Winning van aardolie en aardgas

06

15%

Winning van delfstoffen (geen olie en gas)

08

26%

Dienstverlening voor de winning van delfstoffen

09

22%

Voedingsmiddelenindustrie

10

13%

Vervaardiging van dranken

11

34%

Vervaardiging van tabaksproducten

12

39%

Textielindustrie

13

17%

Kledingindustrie5)

14

18%

Leer- en schoenenindustrie

15

16%

Houtindustrie

16

15%

Papierindustrie

17

24%

Grafische industrie

18

23%

Vervaardiging van cokesovenproducten en aardolieverwerking

19

7%

Vervaardiging van chemische producten

20

19%

Vervaardiging van farmaceutische producten

21

21%

Rubber- en kunststofproductindustrie

22

18%

Bouwmaterialenindustrie

23

24%

Basismetaalindustrie

24

22%

Metaalproductenindustrie

25

15%

Elektrotechnische industrie

26

46%

Elektrische apparatenindustrie

27

24%

Machine-industrie

28

12%

Auto- en aanhangwagenindustrie

29

7%

Overige transportmiddelenindustrie

30

11%

Meubelindustrie

31

17%

Overige industrie

32

16%

Reparatie en installatie van machines

33

21%

Energiebedrijven

35

16%

Winning en distributie van water

36

45%

Afvalwaterinzameling en – behandeling

37

26%

Afvalinzameling en -behandeling, voorbereiding tot recycling

38

24%

Sanering en overig afvalbeheer

39

17%

Algemene bouw en projectontwikkeling

41

7%

Grond-, water- en wegenbouw

42

15%

Gespecialiseerde bouw

43

13%

Autohandel en -reparatie

45

9%

Groothandel en handelsbemiddeling

46

11%

Detailhandel

47

15%

Vervoer over land

49

33%

Vervoer over water

50

43%

Vervoer door de lucht

51

62%

Opslag, dienstverlening voor vervoer

52

21%

Post en koeriers

53

31%

Logiesvestrekking

55

40%

Eet- en drinkgelegenheden

56

25%

Uitgeverijen

58

23%

Productie en distributie van films en telvisieprogramma’s

59

72%

Radio- en televisieomroepen

60

27%

Telecommunicatie

61

37%

IT-dienstverlening

62

23%

Diensten op het gebied van informatie

63

34%

Verhuur en handel van onroerend goed

68

26%

Juridische diensten en administratie

69

26%

Advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering

70.2

27%

Architecten-, ingenieursbureaus e.d.

71

18%

Research

72

33%

Reclamewezen en marktonderzoek

73

14%

Design, fotografie, vertaalbureaus

74

20%

Veterinaire dienstverlening

75

15%

Verhuur en lease van auto’s consumentenartikelen, machines en overige roerende zaken

77

35%

Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling

78

7%

Reisorganisaties

79

6%

Beveiligings- en opsporingsdiensten

80

16%

Schoonmaakbedrijven, hoveniers e.d.

81

15%

Overige zakelijke dienstverlening

82

26%

Onderwijs

85

18%

Gezondheidszorg

86

15%

Verpleging, verzorging en begeleiding met overnachting

87

10%

Maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting

88

11%

Kunst

90

37%

Culturele uitleencentra, musea, dieren- en planten en tuinen, natuurbehoud

91

37%

Loterijen en kansspelen

92

26%

Sport en recreatie

93

34%

Levensbeschouwelijke en politieke organisaties

94

17%

Reparatie van computers en consumentenartikelen

95

19%

Wellness en overige dienstverlening; uitvaartbranche

96

23%

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 20 november 2020

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

TOELICHTING

1. Inleiding

De Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 biedt MKB-ondernemingen in sectoren, die direct of indirect geraakt zijn door de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het coronavirus, een subsidie voor de vaste lasten. Doel is dat deze bedrijven hiermee over voldoende liquide middelen beschikken om de vaste lasten te kunnen blijven betalen en hun onderneming draaiende te houden, ook als ze minder omzet behalen. De subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend wordt bovendien vrijgesteld van belastingheffing. De eerste openstelling van deze regeling betrof de maanden juni tot en met september 2020.

In de brief 'Noodpakket banen en economie' van 28 augustus 20201 heeft het kabinet aangekondigd deze getroffen MKB-ondernemingen ook na 1 oktober 2020 te steunen en ze in staat te stellen de noodzakelijke aanpassingen in hun bedrijfsvoering te doen, omdat deze sectoren in meer of mindere mate geconfronteerd blijven met beperkingen. Om die reden bevatte die brief het voornemen om de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 nog drie maal open te stellen: voor oktober tot en met december 2020, voor januari tot en met maart 2021 en voor april tot en met juni 2021.

In de brief 'De economische impact van het coronavirus en contactbeperkende maatregelen' van 27 oktober 2020 gaat het kabinet in op de economische impact van het oplopende aantal besmettingen met coronavirus en de effecten van de nieuwe beperkende maatregelen op de economie. In de brief wordt uiteengezet hoe het bestaande steun- en herstelpakket, met inbegrip van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19, de klappen van de crisis en de beperkingen opvangt. Tevens worden in de brief enkele aanvullende aanpassingen aangekondigd van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 naar aanleiding van de ontwikkelingen met betrekking tot het coronavirus.

Onderhavige regeling voorziet in de tweede openstelling van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 voor de periode oktober, november en december 2020. Met deze regeling worden ook de in voornoemde kamerbrieven aangekondigde wijzigingen van de regeling geëffectueerd. Het geraamde budget voor deze openstelling is € 833.500.000.

Onderhavige subsidieregeling bevat geen subsidieplafond, waartoe de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies heeft ingestemd. De verlenging van de vervaldatum van de regeling is bij brief van 30 oktober 2020 aan de Kamer voorgelegd op grond van artikel 10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016.

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 wordt de subsidiesystematiek in hoofdlijnen beschreven. Paragraaf 3 bevat de toelichting op de belangrijkste inhoudelijke wijzigingen in de regeling. Paragrafen 4, 5 en 6 gaan achtereenvolgens in op staatssteun, de uitvoering en regeldruk en de inwerkingtreding en overgangsrecht. Paragraaf 7 bevat tenslotte een artikelsgewijze toelichting op de regeling.

2. Hoofdlijnen subsidiesystematiek

Op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 kunnen getroffen MKB-ondernemingen subsidie krijgen om hun vaste lasten te kunnen blijven betalen. De reikwijdte van de regeling is als volgt beperkt op grond van artikel 2, tweede lid. In de eerste plaats komen enkel in aanmerking voor subsidie ondernemingen uit het midden- en kleinbedrijf (MKB), die op 15 maart 2020 in het handelsregister waren geregistreerd. In de tweede plaats moeten de activiteiten van deze MKB-ondernemingen, waaronder zij op 15 maart 2020 in het handelsregister waren geregistreerd, passen binnen een sector die is genoemd in de bijlage bij de regeling, met bijbehorende code van de Standaard bedrijfsindeling (Sbi). In de derde plaats moet de MKB-onderneming een omzetverlies van meer dan 30% ervaren in de subsidieperiode in vergelijking met de referentieperiode en moeten zijn vaste lasten boven een drempelwaarde liggen. In de vierde plaats moet de onderneming een vestiging hebben, tenzij het een ambulante onderneming is.

Voor het bepalen van de omzet in de subsidieperiode en de referentieperiode wordt in beginsel de BTW-aangifte voor die periode gebruikt (artikel 3). Deze worden door de aanvragers aangeleverd. Om een goede uitvoering en controle mogelijk te maken en de regeldruk te beperken, levert de Belastingdienst de relevante gegevens met betrekking tot de BTW-aangifte van de subsidieontvangers aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), die de subsidieregeling uitvoert. Doet de MKB-onderneming geen BTW-aangifte over zijn gehele in aanmerking komende omzet, dan moet de MKB-onderneming op een andere wijze zijn omzet in die periodes aantonen.

In de regeling wordt geen gebruik gemaakt van de daadwerkelijke hoogte van de vaste lasten van de ondernemers. Deze vaste lasten worden bepaald door de omzet van de MKB-onderneming te vermenigvuldigen met het gemiddelde aandeel vaste kosten van de omzet van de branche waartoe de MKB-onderneming behoort. Dit gemiddelde aandeel per branche is bepaald op grond van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek en is opgenomen in de tabel in de bijlage bij de regeling.

De hoogte van de subsidie wordt als volgt bepaald (artikel 4, eerste lid): referentieomzet (€) (A) * omzetverlies(%) (B) * aandeel vaste kosten van de omzet (%) (C) * 50%. De hoogte van de subsidie per onderneming is voorts aan een minimum en maximum gebonden. Voor MKB-ondernemingen die gestart zijn tussen 29 februari en 15 maart 2020 is het voorts niet mogelijk om het omzetverlies op een degelijke manier te bepalen. Deze MKB-ondernemingen hoeven derhalve geen omzetverlies aan te tonen en krijgen in alle gevallen het minimale subsidiebedrag.

Artikel 5 van de regeling bevat enkele afwijzingsgronden die voortvloeien uit het staatssteunkader2 op grond waarvan de subsidieregeling is goedgekeurd door de Europese Commissie. In de eerste plaats wordt de subsidie geweigerd indien de MKB-onderneming op 31 december 2019 in moeilijkheden verkeerde. In de tweede plaats wordt geen subsidie verstrekt indien aan de MKB-onderneming meer dan € 800.000 in totaal aan steun is verleend met toepassing van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling. Dit bedrag is lager voor visserij- en landbouwondernemingen, te weten respectievelijk € 120.000 en € 100.000.

3. Wijzigingen van de regeling

3.1. Tweede openstelling

De tweede openstelling van de regeling ziet op de maanden oktober, november en december van 2020 (gewijzigd artikel 2, eerste lid). De tweede openstelling zal plaatsvinden van 25 november 2020 tot en met 29 januari 2021 (gewijzigd artikel 7, eerste lid). Verzoeken om vaststelling van de subsidie moeten plaatsvinden voor 1 juli 2021 (gewijzigd artikel 11, eerste lid).

Uit de nieuwe subsidieperiode (oktober, november en december 2020) volgt dat ook de referentieperiode anders is, namelijk oktober, november en december 2019. Net als in de oorspronkelijke regeling bevat de gewijzigde regeling een voorziening voor ondernemingen die gestart zijn na 1 oktober 2019. Voor deze groep geldt een andere referentieperiode (gewijzigd artikel 3, derde lid, van de regeling).

De subsidieperiode van de tweede openstelling is een maand korter dan de subsidieperiode van de eerste openstelling. Deze kortere duur werkt door in de wijze waarop de omzet in die periodes wordt bepaald, bijvoorbeeld doordat de gehele periode samenvalt met de BTW-aangifte voor het vierde kalenderkwartaal (gewijzigd artikel 3, derde lid, van de regeling). De kortere subsidieperiode heeft ook gevolgen voor de vaste lasten drempel en het minimale subsidiebedrag. Deze zijn naar rato (3/4) verlaagd. De vaste lasten drempel bedroeg € 4.000 voor vier maanden, dat is nu € 3.000 voor drie maanden geworden (de gewijzigde artikelen 2, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, en 6, tweede lid, onderdeel f). Het minimale subsidiebedrag bedroeg € 1.000 voor vier maanden, dat is nu € 750 voor drie maanden geworden (gewijzigd artikel 4, tweede lid).

3.2. Verbreding van de doelgroep

In de brief 'De economische impact van het coronavirus en contactbeperkende maatregelen' van 27 oktober 2020 heeft het kabinet aangekondigd dat voor de tweede openstelling de reikwijdte van de regeling wordt verruimd naar in beginsel alle sectoren. Dit in het licht van het feit dat de gevolgen van de coronacrisis voor ondernemers die zich verder in de keten bevinden steeds zichtbaarder wordt, door de aanhoudende beperkingen en de verscherping van overheidsmaatregelen in verband met de hernieuwde opleving van het coronavirus. De gevolgen van de overheidsmaatregelen raken niet alleen de direct getroffen sectoren, maar sijpelen door in de productieketen en hebben bijvoorbeeld impact op onderdelen van de transportsector. Deze sectoren zijn niet direct getroffen door overheidsmaatregelen, maar zien hun omzet wel sterk teruglopen.

Ter uitvoering van dit voornemen wordt de bijlage bij de regeling opnieuw vastgesteld. Voor de nieuw toegevoegde sectoren is ook het gemiddelde aandeel vaste kosten van de omzet berekend. Dit is op dezelfde wijze gebeurd als in de oorspronkelijke regeling, namelijk door de vaste lasten te delen door de bruto omzet. De vaste lasten zijn gedefinieerd als afschrijvingen op vaste activa en overige bedrijfskosten, niet zijnde inkoopwaarde van de omzet en arbeidskosten. De berekening heeft voor de meeste sectoren plaatsgevonden met gegevens van CBS-statistiek 'Bedrijfsleven; arbeids- en financiële gegevens, per branche, SBI 2008' (hierna: bron 1, jaar 2018).

Voor de Sbi-codes 01, 02, 03, 70.2, 87 en 94 is gebruik gemaakt van de gegevens uit de CBS statistiek 'Financiën van ondernemingen' (bron 2, jaar 2018) en is de berekening anders gedaan om tot een vergelijkbaar percentage vaste lasten te komen als bij de andere bedrijfstakken. Ten eerste zijn alleen gegevens bekend over de netto-omzet en niet van de bruto-omzet. Voor de berekening is de gemiddelde bruto/netto omzetverhouding voor het totale bedrijfsleven gebruikt. Ten tweede ontbreekt voor deze sectoren informatie over de overige bedrijfskosten. Deze kosten zijn berekend door uit bron 1 het aandeel van de overige kosten in de kosten van de omzet voor het totale bedrijfsleven te gebruiken. Uitzondering hierop is Sbi 70.2, waarvoor het percentage overige kosten gebaseerd is op de gegevens uit bron 1.

Voor Sbi-code 68 (verhuur en handel van onroerend goed) was het aandeel vaste lasten in de omzet voorts niet goed te bepalen op grond van de beschikbare gegevens. Voor deze sector is daarom gekozen om het percentage van Sbi-code 69 toe te kennen. Van de sectoren die al in de oorspronkelijke bijlage waren opgenomen, is het percentage voor Sbi-code 79 (reisorganisaties) gewijzigd op basis van nieuwe gegevens van het CBS. Voor de overige sectoren waren geen nieuwe gegevens beschikbaar.

Met deze verbreding van de doelgroep is ook de noodzaak vervallen om onderscheid te maken tussen hoofdactiviteit en nevenactiviteit van een onderneming. Alle ondernemingen kunnen nu op basis van hun in het handelsregister geregistreerde hoofdactiviteit aanspraak maken op subsidie. Zij ontvangen ook over hun gehele omzet subsidie op grond van het gemiddelde aandeel vaste kosten van de omzet behorende bij hun hoofdactiviteit, ook voor de omzet van hun nevenactiviteiten. Het wordt niet uitvoerbaar geacht om op dit punt onderscheid te maken tussen hoofd- en nevenactiviteiten, gezien het grote aantal verwachte subsidieaanvragers.

Met de verbreding van de doelgroep is ook de noodzaak tot de zogenoemde 'coulanceregeling' vervallen (artikel 2, derde lid, van de oorspronkelijke regeling). Op grond hiervan konden ondernemingen aantonen dat zij op grond van de omschrijving in het handelsregister van hun activiteiten behoorden tot een sector in de bijlage, maar onder een andere Sbi-code waren ingeschreven in het handelsregister. Deze mogelijkheid was niet bedoeld voor het geval waarin het onderscheid in hoofd- en nevenactiviteit van een onderneming in het handelsregister ook anders gemaakt had kunnen worden, waardoor op de onderneming een hoger aandeel vaste kosten van de omzet van toepassing zou zijn. Nu in beginsel alle sectoren in aanmerking komen voor subsidie, heeft deze mogelijkheid geen functie meer en is dus geschrapt.

Voorts betekent de verbreding naar in beginsel alle sectoren dat in de bijlage geen onderscheid meer wordt gemaakt tot op het niveau van subsectoren of zelfs binnen subsectoren. De nieuwe bijlage bevat ook geen nadere clausuleringen meer. In het verlengde daarvan zijn ook de bijzondere bepalingen inzake getroffen MKB-ondernemingen met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum en getroffen vervaardigende MKB-ondernemingen met een retailwinkel geschrapt. Wel zijn er onder de extra aangewezen sectoren subsectoren waarin ambulante ondernemingen actief zijn, die zijn uitgezonderd van de vestigingseis. Deze aanvullende subsectoren worden opgenomen in de definitie van 'ambulante onderneming' in artikel 1, eerste lid, van de regeling.

In de bijlage zijn niet alle sectoren opgenomen, die zijn opgenomen in de volledige lijst met Sbi-codes, zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek en de Kamer van Koophandel. In de eerste plaats geldt dit voor alle ondernemingen die in de Standaard bedrijfsindeling vallen onder categorie 'Financiële instellingen' (Sbi-codes 64, 65 en 66). Op deze manier wordt uitvoering gegeven aan het feit dat op grond van de Tijdelijke kaderregeling, op grond waarvan deze subsidieregeling als staatssteun is goedgekeurd, het niet mogelijk is om steun te geven aan kredietinstellingen en financiële instellingen.3

In de tweede plaats is een aantal codes uitgezonderd omdat deze überhaupt niet vallen binnen de doelgroep van de regeling. Dit geldt voor overheden en extraterritoriale organisaties (Sbi-codes 84 en 99), omdat deze subsidieregeling zich beperkt tot private ondernemingen. Overheidsbedrijven waren immers al uitgesloten van de reikwijdte. Ook twee sectoren die specifiek gekoppeld zijn aan huishoudens zijn niet opgenomen (Sbi-codes 97 en 98), omdat ondernemingen die ten behoeve van een huishouden worden gevoerd niet voldoen aan het criterium dat de onderneming een vestiging moet hebben. Tot slot zijn holdings en concerndiensten binnen eigen concern (Sbi-code 70.1) uitgesloten, omdat de werkmaatschappijen die onder een holding vallen zelf in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

Tot slot is in het nieuwe vijfde lid van artikel 2 van de regeling bepaald dat geen subsidie wordt verstrekt aan publiek bekostigde scholen in de zin van Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra en publiek bekostigde instellingen in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Deze scholen en instellingen vallen onder Sbi-code 85, maar behoren niet tot de doelgroep van deze regeling vanwege hun publieke bekostiging.

Onder de sectoren die nu wel in aanmerking komen voor subsidie zijn ook landbouw-, visserij- en aquacultuurondernemingen. Op grond van de tijdelijke kaderregeling gelden voor deze groepen wel nadere beperkingen (artikel 5, eerste lid). Zo mogen zij in totaal maximaal € 100.000 (voor landbouwondernemingen) en € 120.000 (voor visserij- en aquacultuurondernemingen) aan steun ontvangen, die is gerechtvaardigd onder paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling. Voor alle andere ondernemingen is dit € 800.000. Dit lagere maximum geldt voor alle ondernemingen die als hoofd- of nevenactiviteit een landbouw-, visserij- en aquacultuuronderneming zijn. Uit het oogpunt van de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten is er voor gekozen op dit punt geen onderscheid te maken tussen hoofd- en nevenactiviteit, bijvoorbeeld door een gescheiden boekhouding te vereisen.

3.3. Verhoging van de maximale subsidiebedrag

In de brief 'Noodpakket banen en economie' van 28 augustus 2020 is aangekondigd dat het maximum subsidiebedrag per subsidieontvanger in de regeling wordt verhoogd. Bij de eerste openstelling bedroeg het maximumbedrag dat een getroffen MKB-onderneming aan subsidie kon ontvangen € 50.000 voor de subsidieperiode van vier maanden. Dit bedrag wordt voor de tweede openstelling verhoogd tot € 90.000 voor de subsidieperiode van drie maanden (gewijzigd artikel 4, eerste lid, van de regeling). Op deze wijze komt de subsidie beter tegemoet aan de behoeften van de grotere MKB-ondernemingen.

3.4. Eenmalige opslag voor ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid

In de brief 'De economische impact van het coronavirus en contactbeperkende maatregelen' van 27 oktober 2020 heeft het kabinet aangekondigd dat tijdens de tweede openstelling de subsidie voor MKB-ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid zal worden verhoogd met een opslag. Deze ondernemingen hebben door verscherping van overheidsmaatregelen op 15 oktober 2020 namelijk hun deuren noodgedwongen moeten sluiten. Dit terwijl zij kosten hebben gemaakt voor de (bederfelijke) voorraad waar ze nu mee blijven zitten. Afhaal en bezorging zijn immers slechts in beperkte mate een alternatief. Daarnaast hebben deze ondernemingen noodzakelijke investeringen gedaan om ook in de winter met inachtneming van de gedragsregels omzet te kunnen maken, vooral door het winterklaar maken van de terrassen met bijvoorbeeld overkappingen. Dit zijn eenmalige variabele kosten die niet zijn aan te merken als vaste lasten. De reguliere subsidie op grond van deze regeling is dan ook niet gericht op deze kosten.

In het licht hiervan is een nieuw artikel 4a opgenomen in de regeling. Daarin is bepaald dat als aan horecaondernemingen subsidie wordt toegekend op grond van deze regeling, het bedrag van de subsidie wordt opgehoogd met een opslag. Voor deze opslag komen enkel in aanmerking MKB-ondernemingen die op 15 maart 2020 in het handelsregister waren ingeschreven met een hoofdactiviteit die valt binnen de Sbi-codes 56.10.1, 56.10.2, 56.29 en 56.30 (zie de aan artikel 1, eerste lid, toegevoegde begripsomschrijving van 'onderneming met een eet- of drinkgelegenheid'). Deze ophoging zal ambtshalve plaatsvinden, dus de betreffende ondernemers hoeven daar geen aanvraag voor te doen. Ook verder wordt deze opslag als integraal onderdeel van de subsidie beschouwd, bijvoorbeeld bij de vaststelling van de subsidie.

De hoogte van de opslag wordt als volgt bepaald: referentieomzet(€) (A) * omzetverlies(%) (B) * 2,8%. Het laatstgenoemde percentage is een schatting van de omvang van de voornoemde kosten waar deze opslag op ziet als onderdeel van de omzet voor een gemiddelde horecaonderneming. De opslag is tevens aan een maximum gebonden van € 20.160. Dit maximum komt voor deze ondernemingen verhoudingsgewijs overeen met het maximum dat voor de reguliere subsidie geldt (€ 90.000). Het maximum aan subsidie, inclusief opslag, die deze ondernemingen dus kunnen ontvangen tijdens de tweede openstelling van deze regeling, bedraagt dus € 110.160. Van ondernemingen die na 29 februari 2020 zijn gestart wordt voor de toepassing van deze regeling niet het omzetverlies berekend. In artikel 4a, tweede lid, is bepaald dat de opslag voor deze groep € 101 bedraagt. Dit bedrag komt overeen met de opslag die ondernemingen, die op 29 februari of eerder zijn gestart, minimaal ontvangen, gegeven de omzetverliesdrempel, de vaste lasten-drempel en het aandeel vaste kosten van de omzet voor deze sector.

4. Staatssteun

De subsidie die wordt verleend op grond van deze regeling is aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

De oorspronkelijke subsidieregeling is op 26 juni 2020 goedgekeurd door de Europese Commissie (SA.57712 (2020/N)). Onderhavige wijzigingsregeling is door de Europese Commissie beoordeeld op grond van de verlengde tijdelijke kaderregeling en goedgekeurd op 20 november 2020 (SA.59535 (2020/N). Zie daarvoor het gewijzigde artikel 13, eerste lid.

De recreatieve vliegsector is gedurende de eerste openstelling van de regeling toegevoegd aan de lijst met sectoren in de bijlage. De subsidie aan ondernemingen in deze sector is tijdens de eerste openstelling gerechtvaardigd met toepassing van de algemene de-minimisverordening (verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352).

Bij de tweede openstelling is de steun aan de recreatieve vliegsector onderdeel van de goedkeuring door de Europese Commissie onder de tijdelijke kaderregeling. De eisen, die in de regeling waren opgenomen vanwege de toepassing van de algemene de-minimisverordening, zijn derhalve geschrapt samen met de daarvoor benodigde begripsbepalingen.

5. Uitvoering en regeldruk

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Zij acht de regeling uitvoerbaar.

De regeldruk voor de getroffen onderneming behelst het kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen op twee momenten: bij aanvraag en bij vaststelling, waarbij de vaststelling voor een deel van de ondernemingen slechts een controle van gegevens wordt. Hierbij is het tarief gehanteerd voor een administratief medewerker, aangezien er vanuit wordt gegaan dat administratief personeel de aanvraag zal indienen.

Op het moment van aanvragen kan dit eenvoudig worden gedaan middels het invullen en het aanvinken van de verklaringen op een afvinklijst dat is opgenomen in het aanvraagformulier. Daarnaast dient de onderneming bij de aanvraag een bewijs te leveren, zoals een kopie van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander bewijsstuk uit de boekhouding van de omzetgegevens over 2019. Om het proces te vergemakkelijken is een openbare adviestool gepubliceerd, die zorgt dat ondernemers alvast een beeld krijgen van de werking van het aanvraagformulier, de berekening uitgelegd krijgen en bewijsstukken kunnen verzamelen. Op basis van gebruikerstesten is het proces ten op zichtte van de eerste openstelling van de regeling aangepast voor een nog eenvoudigere aanvraag. Titels en omschrijvingen zijn aangepast en begrijpelijker gemaakt. Ook is de adviestool verder verbeterd. Voor alle aanvragers onder de tweede openstelling die al een aanvraag onder de eerste openstelling hebben gedaan zullen de gegevens voor zover bekend en bruikbaar voor deze aanvraag al voor-ingevuld zijn. Daarnaast hoeven ondernemers geen gegevens in te vullen die de RVO kan onttrekken uit de KVK database.

Voor alle aanvragers onder de tweede openstelling zal door verdere verbeteringen in het aanvraag formulier en de adviestool de gemiddelde aanvraag tijd terug lopen naar zeventien minuten, en tijd voor kennisneming naar vijftien. Voor nieuwe aanvragers wordt daarom uitgegaan van een verwachte tijdsbesteding van vijftien minuten voor de kennisneming, en zeventien minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal tweeënveertig minuten. Deze tijden zijn mede gebaseerd op monitoringscijfers ten aanzien van het aanvragen van subsidie onder de eerste openstelling. Dit zal voor naar verwachting 35% van de aanvragers gelden. Voor de bedrijven die al subsidie hadden aangevraagd geldt daarnaast aanvullend dat de tijd voor kennisneming (vanwege eerdere bekendheid) en de tijd voor invullen (vanwege extra vooraf ingevulde gegevens) zal teruglopen naar tien minuten en twaalf minuten, in totaal inclusief aanleveren bewijsstukken tweeëndertig minuten. Dit zal naar verwachting voor 65% van de aanvragers gelden. Dit komt – bij een standaarduurtarief van € 39 (conform het Handboek Meting Regeldrukkosten) – neer op € 27 per onderneming voor nieuwe aanvragers en € 21 per onderneming die eerder al subsidie hebben aangevraagd. Uitgaande van circa 75.000 ondernemingen die aan aanvraag zullen doen, komen de totale regeldrukkosten voor het aanvragen van de subsidie voor deze groep ondernemingen uit op circa 0,71 + 1,02= € 1,73 mln.

Voor de subsidievaststelling zal de regeldruk worden beperkt door zo veel mogelijk gebruik te maken van vooraf ingevulde formulieren. Op grond van artikel 12, tweede lid, beschikt RVO immers over de noodzakelijke vaststellingsgegevens met betrekking tot de omzet van de aanvragers die zij heeft verkregen van de Belastingdienst. Dit betreffen de gegevens met betrekking tot de aangiftes van de omzetbelasting van de aanvragers. Op grond van deze gegevens kan RVO de omzet in de subsidieperiode, die ingevolge artikel 11, tweede lid, moet worden opgegeven bij het verzoek om subsidievaststelling, vooraf invullen op het betreffende formulier. De subsidieontvanger hoeft dit bedrag enkel te controleren met zijn eigen gegevens en hoeft – indien het bedrag klopt – geen aanvullende bewijsstukken aan te leveren. In deze gevallen zal voorts ook toepassing worden gegeven aan artikel 4:44, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan een subsidie ambtshalve kan worden vastgesteld als de aanvrager niet binnen de in artikel 11, eerste lid, van de regeling genoemde termijn zijn aanvraag tot subsidievaststelling indient.

Deze werkwijze vergemakkelijkt de uitvoering en beperkt de administratieve lasten. Naar verwachting is dit mogelijk voor 60% van de aanvragers. De controle zal naar verwachting tien minuten kosten. Dit komt bij een standaard uurtarief van € 39 uit op € 6,5 per ondernemer en circa € 0,3 mln. totaal. Deze werkwijze zal ook worden toegepast bij de vaststelling van de subsidies uit de eerste subsidieperiode.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat deze werkwijze enkel geldt voor subsidieontvangers die over hun gehele in aanmerking komende omzet BTW afdragen; andere subsidieontvangers zullen geen vooraf ingevuld formulier ontvangen en zullen bewijsstukken moeten meesturen. Voor deze groep aanvragers geldt dat zij zelf een formulier in moeten vullen. Uitgegaan wordt van een verwachte tijdsbesteding van tien minuten voor de kennisneming, twintig minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal veertig minuten. Dit komt bij een standaard uurtarief van € 39 uit op € 26 per onderneming en circa € 0,8 mln in totaal.

Indien er na subsidievaststelling sprake zal zijn van een terug te vorderen bedrag, zal in voorkomend geval ook toepassing worden gegeven aan artikel 4:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond daarvan kan een bestuursorgaan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten verstrekte subsidie voor een ander tijdvak, in onderhavig geval de tweede subsidieperiode van deze regeling.

6. Inwerkingtreding en overgangsrecht

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat een snelle inwerkingtreding van de subsidieregeling aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep voorkomt. Gelet op de tweede openstelling en het voornemen van het kabinet om de regeling nog een derde en vierde maal open te stellen, is voorts de vervaldatum van de regeling gewijzigd van 1 januari 2021 naar 1 juli 2021 (gewijzigd artikel 14).

De wijzigingen van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19, zoals opgenomen in onderhavige regeling, zijn van toepassing op aanvragen voor subsidie tijdens de tweede openstelling. Op aanvragen en verleningen tijdens de eerste openstelling blijft de regeling van toepassing zoals die luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling. Hiertoe is overgangsrecht opgenomen (nieuw artikel 13a).

7. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Onderdelen 1 en 3

Aan artikel 1 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, waarin is aangegeven wat de elementen A, B en C betekenen die in de artikelen 2, tweede lid, onderdeel b, 4, eerste lid, en 4a worden gebruikt. In de oorspronkelijke regeling gebeurde dit in artikel 4, eerste lid, maar er is nu voor gekozen dat in artikel 1 te doen vanwege het gebruik van de elementen A en B in het nieuwe artikel 4a. Tevens is vastgelegd dat het omzetverlies (element B) wordt uitgedrukt in niet-afgeronde procenten.

Onderdeel 2, onder a

De verbreding van de reikwijdte van de regeling heeft geleid tot het opnemen van de Sbi-codes van enkele aanvullende subsectoren in de definitie van 'ambulante onderneming, te weten codes 49.41, 49.42, 50.20, 50.40 en 53. Dit is nader toegelicht in paragraaf 3.2 van deze toelichting.

Onderdeel 2, onder b

In de oorspronkelijke regeling was in de definitie van het begrip 'MKB-onderneming' bepaald dat overheidsbedrijven zijn uitgesloten van de reikwijdte van de regeling. Met de verbreding van de reikwijdte van de regeling is het noodzakelijk om meer type organisaties uit te sluiten. Omwille van de inzichtelijkheid is dit opgenomen in het nieuwe vijfde lid van artikel 2.

Onderdeel 2, onder c

Het nieuwe artikel 4a voorziet in een opslag voor ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid. Hiervoor zij verwezen naar paragraaf 3.4 van deze toelichting. Met deze bepaling wordt een begripsomschrijving van deze ondernemingen ingevoegd.

Onderdeel 2, onder d

Zoals is toegelicht in paragraaf 4 van deze toelichting, is de subsidie voor de recreatieve vliegsector voor de tweede openstelling gerechtvaardigd door de goedkeuring van de Europese Commissie onder de Tijdelijke kaderregeling. Hierdoor kunnen de begripsomschrijvingen van 'algemene de-minimis verordening', 'getroffen MKB-onderneming in de recreatieve vliegsector', en 'verklaring de-minimissteun' vervallen.

Zoals is toegelicht in paragraaf 3.2 van deze toelichting, wordt in de regeling geen onderscheid meer gemaakt tussen hoofd- en nevenactiviteit van een onderneming en is de clausulering van Sbi-codes in de bijlage vervallen. Om die reden zijn de begripsomschrijvingen 'getroffen MKB-onderneming met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum', 'getroffen MKB-onderneming met geregistreerde nevenactiviteit', 'getroffen vervaardigende MKB-onderneming met een retailwinkel' geschrapt.

Het begrip 'overheidsbedrijf' wordt geduid in het nieuwe vijfde lid van artikel 2. Om die reden is het niet meer nodig om een omschrijving van het begrip op te nemen in artikel 1, eerste lid.

Artikel I, onderdeel B

In artikel 2, eerste lid, is de nieuwe subsidieperiode opgenomen (oktober, november en december 2020). Tevens is om eventuele onduidelijkheden weg te nemen toegevoegd dat de minister de subsidie op aanvraag verleent.

Het tweede lid van artikel 2 bevat de criteria waar een onderneming aan moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen. In onderdeel b is de verlaagde omzetdrempel opgenomen, zie paragraaf 3.1 voor een nadere toelichting. In onderdeel d is de verwijzing naar nevenactiviteiten en clausulering van de Sbi-code geschrapt, omdat in de regeling geen onderscheid meer gemaakt tussen hoofd- en nevenactiviteit van een onderneming en is de clausulering van Sbi-codes in de bijlage vervallen.

Het oorspronkelijke derde lid van artikel 2 bevatte de zogenoemde 'coulanceregeling'. Zoals is toegelicht in paragraaf 3.2 van deze toelichting, is met de verbreding van de reikwijdte de noodzaak van deze voorziening komen te vervallen.

Het nieuwe derde lid van artikel 2 bevat een alternatieve omzetdrempel voor ondernemingen die na 29 februari 2020 zijn gestart met hun activiteiten. Ook voor deze groep is de omzetdrempel verlaagd in verband met de kortere subsidieperiode.

Met de verbreding van de doelgroep van de regeling, is het nodig om voor meer organisaties te bepalen dat zij geen aanspraak kunnen maken op subsidie, omdat zij vanwege hun aard buiten de doelgroep van de regeling vallen. Het nieuwe vierde lid van artikel 2 voorziet hierin. Verwezen zij naar paragraaf 3.2 voor een nadere toelichting.

Artikel I, onderdeel C

De wijziging van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, vloeit voort uit de periode waar de tweede openstelling op ziet. Deze periode betreft een ander moment in het jaar en is bovendien een maand korter dan de periode tijdens de eerste openstelling. Dit heeft gevolgen voor de wijze waarop de omzet in de subsidieperiode en de referentieperiode wordt bepaald. Zie hiervoor verder paragraaf 3.1 van deze toelichting. In artikel 3, eerste lid, is voorts vastgelegd dat het omzetverlies wordt uitgedrukt in niet-afgeronde procenten.

Het oorspronkelijke artikel 3, vijfde tot en met zevende lid, bevatten specifieke regels voor het bepalen van de omzet van getroffen MKB-ondernemingen met geregistreerde nevenactiviteit en met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum en getroffen vervaardigende MKB-ondernemingen met een retailwinkel. Met de verbreding van de doelgroep is ook de noodzaak vervallen om voor deze groepen specifieke regels te stellen over het bepalen van hun omzet. In het verlengde van het vervallen van de betreffende artikelleden en vernummering van de daaropvolgende leden, is ook een verwijzing in het nieuwe zesde lid aangepast.

Artikel I, onderdeel D

Artikel 4, eerste lid, geeft aan hoe de hoogte van de subsidie wordt bepaald. Zoals in paragraaf 3 van deze toelichting is aangegeven, is het maximale subsidiebedrag per subsidieontvanger verhoogd. De aanduiding van waar de elementen A, B en C voor staan is nu opgenomen in het nieuwe artikel 1, tweede lid. In artikel 4, tweede lid, is het minimale subsidiebedrag per subsidieontvanger verlaagd, zoals is toegelicht in paragraaf 3.1 van deze toelichting. In artikel 4, derde lid, tenslotte is het onderdeel b, dat zag op nevenactiviteiten, geschrapt, omdat met de verbreding van de doelgroep de nevenactiviteit van een onderneming voor de toepassing van de regeling niet meer relevant is.

Artikel I, onderdeel E

Het nieuwe artikel 4a ziet op de opslag voor ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid. Deze opslag is toegelicht in paragraaf 3.4 van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel F

Artikel 5, eerste lid, bevat de afwijzingsgronden voor de subsidie. De gronden onder b en c vloeien voort uit de toepassing van de Tijdelijke kaderregeling, op grond waarvan de regeling is goedgekeurd als staatssteun (zie paragraaf 4 van deze toelichting). Nu de subsidie voor de recreatieve vliegsector niet langer wordt gerechtvaardigd door de toepassing van de de minimis verordening, zijn deze afwijzingsgronden ook op deze sector van toepassing. De uitzondering van deze sector in de aanhef van onderdeel c wordt derhalve geschrapt. Met de verbreding van de doelgroep is de nevenactiviteit van een onderneming voor de toepassing van de regeling niet meer relevant. Om die reden kan de verwijzing naar de nevenactiviteit in onderdelen 2˚ en 3˚, die specifiek betrekking hebben op landbouw- en visserijondernemingen, worden geschrapt. Zie hiervoor nader paragraaf 3.2 van deze toelichting. In artikel 3, eerste lid, is voorts vastgelegd dat het omzetverlies wordt uitgedrukt in niet-afgeronde procenten. In onderdeel d is voorts vastgelegd dat het omzetverlies wordt uitgedrukt in niet-afgeronde procenten.

Artikel I, onderdeel G

Artikel 6, tweede lid, bepaalt welke informatie een aanvrager bij zijn aanvraag moet meesturen. Met het schrappen van de nadere clausulering binnen Sbi-codes, is ook de noodzaak vervallen om bijzondere regels te stellen over de omzet in de referentieperiode van getroffen MKB-ondernemingen met geregistreerde nevenactiviteit en met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum en getroffen vervaardigende MKB-ondernemingen met een retailwinkel. De betreffende onderdelen (onderdeel c, onder 4˚, 5˚ en 6˚) zijn derhalve geschrapt. Voorts is in onderdeel f de nieuwe subsidieperiode opgenomen. Nu de subsidie voor de recreatieve vliegsector niet langer wordt gerechtvaardigd door de toepassing van de de minimis verordening, kan tot slot ook het onderdeel g dat betrekking had op de de minimis verklaring voor deze ondernemingen worden geschrapt.

Artikel I, onderdeel H

Artikel 7 bepaalt de openstelling van de regeling. Deze bevat nu de data van de tweede periode van openstelling. Zie paragraaf 3.1 voor een nadere toelichting.

Artikel I, onderdeel I

Artikel 10, vierde lid, bevat de verplichting voor een subsidieontvanger, die actief is in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, om de subsidie niet door te geven aan primaire producenten. Dit vloeit voort uit de toepassing van de Tijdelijke kaderregeling. In de oorspronkelijke regeling konden dit enkel subsidieontvangers zijn die deze activiteit als nevenactiviteit uitvoerden, omdat deze activiteit niet in de bijlage was aangewezen. Met de verbreding van de doelgroep van de regeling kunnen ook ondernemers aanspraak maken op subsidie die deze activiteit als hoofdactiviteit. Dit is tot uitdrukking gebracht in dit artikellid door het woord 'mede' te laten vallen.

Artikel I, onderdeel J

Artikel 11 bevat regels over de subsidievaststelling. De termijn voor indiening van het vaststellingsverzoek is 1 juli 2021, zoals toegelicht in paragraaf 3.1 van deze toelichting.

Het tweede lid bepaalt welke informatie een aanvrager bij zijn aanvraag moet meesturen. Met het schrappen van de nadere clausulering binnen Sbi-codes, is ook de noodzaak vervallen om bijzondere regels te stellen over de omzet in de referentieperiode van getroffen MKB-ondernemingen met geregistreerde nevenactiviteit en met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum en getroffen vervaardigende MKB-ondernemingen met een retailwinkel. De betreffende onderdelen (onderdelen d, e en f) zijn derhalve geschrapt.

Tot slot is in het derde lid verduidelijkt dat de hoogte van de subsidie wordt vastgesteld met inbegrip van de opslag voor ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid (nieuw artikel 4a).

Artikel I, onderdeel K

Artikel 13 bevat regels over staatssteun. In het eerste lid is een verwijzing naar de nieuwe goedkeuringsbeschikking van de Europese Commissie opgenomen. Nu de subsidie voor de recreatieve vliegsector niet langer wordt gerechtvaardigd door de toepassing van de de minimis verordening, kan het tweede lid vervallen.

Artikel I, onderdeel L

Dit artikel bevat overgangsrecht in verband met de tweede openstelling van de regeling. Zie paragraaf 6 voor een nadere toelichting.

Artikel I, onderdeel M

Dit artikel bevat de vervaldatum van de regeling, die wordt verlengd tot 1 juli 2021. Zie paragraaf 6 voor een nadere toelichting.

Artikel I, onderdeel N

De bijlage is aangepast aan de verbreding van de doelgroep van de regeling en wordt derhalve opnieuw vastgesteld. Zie paragraaf 3.3 voor een nadere toelichting.

Artikel II

Zie paragraaf 6 voor een nadere toelichting op de inwerkingtreding van de regeling.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
1

Kamerstukken II, 2019/20, 35 420, nr. 105.

X Noot
2

Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

X Noot
3

Zie punt 20bis van de tijdelijke kaderregeling.

Naar boven