TOELICHTING
1. Inleiding
De Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 biedt MKB-ondernemingen
in sectoren, die direct of indirect geraakt zijn door de overheidsmaatregelen ter
bestrijding van het coronavirus, een subsidie voor de vaste lasten. Doel is dat deze
bedrijven hiermee over voldoende liquide middelen beschikken om de vaste lasten te
kunnen blijven betalen en hun onderneming draaiende te houden, ook als ze minder omzet
behalen. De subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend wordt bovendien
vrijgesteld van belastingheffing. De eerste openstelling van deze regeling betrof
de maanden juni tot en met september 2020.
In de brief 'Noodpakket banen en economie' van 28 augustus 20201 heeft het kabinet aangekondigd deze getroffen MKB-ondernemingen ook na 1 oktober
2020 te steunen en ze in staat te stellen de noodzakelijke aanpassingen in hun bedrijfsvoering
te doen, omdat deze sectoren in meer of mindere mate geconfronteerd blijven met beperkingen.
Om die reden bevatte die brief het voornemen om de Regeling subsidie financiering
vaste lasten MKB COVID-19 nog drie maal open te stellen: voor oktober tot en met december
2020, voor januari tot en met maart 2021 en voor april tot en met juni 2021.
In de brief 'De economische impact van het coronavirus en contactbeperkende maatregelen'
van 27 oktober 2020 gaat het kabinet in op de economische impact van het oplopende
aantal besmettingen met coronavirus en de effecten van de nieuwe beperkende maatregelen
op de economie. In de brief wordt uiteengezet hoe het bestaande steun- en herstelpakket,
met inbegrip van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19, de klappen
van de crisis en de beperkingen opvangt. Tevens worden in de brief enkele aanvullende
aanpassingen aangekondigd van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19
naar aanleiding van de ontwikkelingen met betrekking tot het coronavirus.
Onderhavige regeling voorziet in de tweede openstelling van de Regeling subsidie financiering
vaste lasten MKB COVID-19 voor de periode oktober, november en december 2020. Met
deze regeling worden ook de in voornoemde kamerbrieven aangekondigde wijzigingen van
de regeling geëffectueerd. Het geraamde budget voor deze openstelling is € 833.500.000.
Onderhavige subsidieregeling bevat geen subsidieplafond, waartoe de Minister van Financiën
overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies heeft ingestemd.
De verlenging van de vervaldatum van de regeling is bij brief van 30 oktober 2020
aan de Kamer voorgelegd op grond van artikel 10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet
2016.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 wordt de subsidiesystematiek
in hoofdlijnen beschreven. Paragraaf 3 bevat de toelichting op de belangrijkste inhoudelijke
wijzigingen in de regeling. Paragrafen 4, 5 en 6 gaan achtereenvolgens in op staatssteun,
de uitvoering en regeldruk en de inwerkingtreding en overgangsrecht. Paragraaf 7 bevat
tenslotte een artikelsgewijze toelichting op de regeling.
2. Hoofdlijnen subsidiesystematiek
Op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 kunnen getroffen
MKB-ondernemingen subsidie krijgen om hun vaste lasten te kunnen blijven betalen.
De reikwijdte van de regeling is als volgt beperkt op grond van artikel 2, tweede
lid. In de eerste plaats komen enkel in aanmerking voor subsidie ondernemingen uit
het midden- en kleinbedrijf (MKB), die op 15 maart 2020 in het handelsregister waren
geregistreerd. In de tweede plaats moeten de activiteiten van deze MKB-ondernemingen,
waaronder zij op 15 maart 2020 in het handelsregister waren geregistreerd, passen
binnen een sector die is genoemd in de bijlage bij de regeling, met bijbehorende code
van de Standaard bedrijfsindeling (Sbi). In de derde plaats moet de MKB-onderneming
een omzetverlies van meer dan 30% ervaren in de subsidieperiode in vergelijking met
de referentieperiode en moeten zijn vaste lasten boven een drempelwaarde liggen. In
de vierde plaats moet de onderneming een vestiging hebben, tenzij het een ambulante
onderneming is.
Voor het bepalen van de omzet in de subsidieperiode en de referentieperiode wordt
in beginsel de BTW-aangifte voor die periode gebruikt (artikel 3). Deze worden door
de aanvragers aangeleverd. Om een goede uitvoering en controle mogelijk te maken en
de regeldruk te beperken, levert de Belastingdienst de relevante gegevens met betrekking
tot de BTW-aangifte van de subsidieontvangers aan de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO), die de subsidieregeling uitvoert. Doet de MKB-onderneming geen BTW-aangifte
over zijn gehele in aanmerking komende omzet, dan moet de MKB-onderneming op een andere
wijze zijn omzet in die periodes aantonen.
In de regeling wordt geen gebruik gemaakt van de daadwerkelijke hoogte van de vaste
lasten van de ondernemers. Deze vaste lasten worden bepaald door de omzet van de MKB-onderneming
te vermenigvuldigen met het gemiddelde aandeel vaste kosten van de omzet van de branche
waartoe de MKB-onderneming behoort. Dit gemiddelde aandeel per branche is bepaald
op grond van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek en is opgenomen in
de tabel in de bijlage bij de regeling.
De hoogte van de subsidie wordt als volgt bepaald (artikel 4, eerste lid): referentieomzet
(€) (A) * omzetverlies(%) (B) * aandeel vaste kosten van de omzet (%) (C) * 50%. De
hoogte van de subsidie per onderneming is voorts aan een minimum en maximum gebonden.
Voor MKB-ondernemingen die gestart zijn tussen 29 februari en 15 maart 2020 is het
voorts niet mogelijk om het omzetverlies op een degelijke manier te bepalen. Deze
MKB-ondernemingen hoeven derhalve geen omzetverlies aan te tonen en krijgen in alle
gevallen het minimale subsidiebedrag.
Artikel 5 van de regeling bevat enkele afwijzingsgronden die voortvloeien uit het
staatssteunkader2 op grond waarvan de subsidieregeling is goedgekeurd door de Europese Commissie. In
de eerste plaats wordt de subsidie geweigerd indien de MKB-onderneming op 31 december
2019 in moeilijkheden verkeerde. In de tweede plaats wordt geen subsidie verstrekt
indien aan de MKB-onderneming meer dan € 800.000 in totaal aan steun is verleend met
toepassing van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling. Dit bedrag is lager
voor visserij- en landbouwondernemingen, te weten respectievelijk € 120.000 en € 100.000.
3. Wijzigingen van de regeling
3.1. Tweede openstelling
De tweede openstelling van de regeling ziet op de maanden oktober, november en december
van 2020 (gewijzigd artikel 2, eerste lid). De tweede openstelling zal plaatsvinden
van 25 november 2020 tot en met 29 januari 2021 (gewijzigd artikel 7, eerste lid).
Verzoeken om vaststelling van de subsidie moeten plaatsvinden voor 1 juli 2021 (gewijzigd
artikel 11, eerste lid).
Uit de nieuwe subsidieperiode (oktober, november en december 2020) volgt dat ook de
referentieperiode anders is, namelijk oktober, november en december 2019. Net als
in de oorspronkelijke regeling bevat de gewijzigde regeling een voorziening voor ondernemingen
die gestart zijn na 1 oktober 2019. Voor deze groep geldt een andere referentieperiode
(gewijzigd artikel 3, derde lid, van de regeling).
De subsidieperiode van de tweede openstelling is een maand korter dan de subsidieperiode
van de eerste openstelling. Deze kortere duur werkt door in de wijze waarop de omzet
in die periodes wordt bepaald, bijvoorbeeld doordat de gehele periode samenvalt met
de BTW-aangifte voor het vierde kalenderkwartaal (gewijzigd artikel 3, derde lid,
van de regeling). De kortere subsidieperiode heeft ook gevolgen voor de vaste lasten
drempel en het minimale subsidiebedrag. Deze zijn naar rato (3/4) verlaagd. De vaste
lasten drempel bedroeg € 4.000 voor vier maanden, dat is nu € 3.000 voor drie maanden
geworden (de gewijzigde artikelen 2, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel
b, en 6, tweede lid, onderdeel f). Het minimale subsidiebedrag bedroeg € 1.000 voor
vier maanden, dat is nu € 750 voor drie maanden geworden (gewijzigd artikel 4, tweede
lid).
3.2. Verbreding van de doelgroep
In de brief 'De economische impact van het coronavirus en contactbeperkende maatregelen'
van 27 oktober 2020 heeft het kabinet aangekondigd dat voor de tweede openstelling
de reikwijdte van de regeling wordt verruimd naar in beginsel alle sectoren. Dit in
het licht van het feit dat de gevolgen van de coronacrisis voor ondernemers die zich
verder in de keten bevinden steeds zichtbaarder wordt, door de aanhoudende beperkingen
en de verscherping van overheidsmaatregelen in verband met de hernieuwde opleving
van het coronavirus. De gevolgen van de overheidsmaatregelen raken niet alleen de
direct getroffen sectoren, maar sijpelen door in de productieketen en hebben bijvoorbeeld
impact op onderdelen van de transportsector. Deze sectoren zijn niet direct getroffen
door overheidsmaatregelen, maar zien hun omzet wel sterk teruglopen.
Ter uitvoering van dit voornemen wordt de bijlage bij de regeling opnieuw vastgesteld.
Voor de nieuw toegevoegde sectoren is ook het gemiddelde aandeel vaste kosten van
de omzet berekend. Dit is op dezelfde wijze gebeurd als in de oorspronkelijke regeling,
namelijk door de vaste lasten te delen door de bruto omzet. De vaste lasten zijn gedefinieerd
als afschrijvingen op vaste activa en overige bedrijfskosten, niet zijnde inkoopwaarde
van de omzet en arbeidskosten. De berekening heeft voor de meeste sectoren plaatsgevonden
met gegevens van CBS-statistiek 'Bedrijfsleven; arbeids- en financiële gegevens, per
branche, SBI 2008' (hierna: bron 1, jaar 2018).
Voor de Sbi-codes 01, 02, 03, 70.2, 87 en 94 is gebruik gemaakt van de gegevens uit
de CBS statistiek 'Financiën van ondernemingen' (bron 2, jaar 2018) en is de berekening
anders gedaan om tot een vergelijkbaar percentage vaste lasten te komen als bij de
andere bedrijfstakken. Ten eerste zijn alleen gegevens bekend over de netto-omzet
en niet van de bruto-omzet. Voor de berekening is de gemiddelde bruto/netto omzetverhouding
voor het totale bedrijfsleven gebruikt. Ten tweede ontbreekt voor deze sectoren informatie
over de overige bedrijfskosten. Deze kosten zijn berekend door uit bron 1 het aandeel
van de overige kosten in de kosten van de omzet voor het totale bedrijfsleven te gebruiken.
Uitzondering hierop is Sbi 70.2, waarvoor het percentage overige kosten gebaseerd
is op de gegevens uit bron 1.
Voor Sbi-code 68 (verhuur en handel van onroerend goed) was het aandeel vaste lasten
in de omzet voorts niet goed te bepalen op grond van de beschikbare gegevens. Voor
deze sector is daarom gekozen om het percentage van Sbi-code 69 toe te kennen. Van
de sectoren die al in de oorspronkelijke bijlage waren opgenomen, is het percentage
voor Sbi-code 79 (reisorganisaties) gewijzigd op basis van nieuwe gegevens van het
CBS. Voor de overige sectoren waren geen nieuwe gegevens beschikbaar.
Met deze verbreding van de doelgroep is ook de noodzaak vervallen om onderscheid te
maken tussen hoofdactiviteit en nevenactiviteit van een onderneming. Alle ondernemingen
kunnen nu op basis van hun in het handelsregister geregistreerde hoofdactiviteit aanspraak
maken op subsidie. Zij ontvangen ook over hun gehele omzet subsidie op grond van het
gemiddelde aandeel vaste kosten van de omzet behorende bij hun hoofdactiviteit, ook
voor de omzet van hun nevenactiviteiten. Het wordt niet uitvoerbaar geacht om op dit
punt onderscheid te maken tussen hoofd- en nevenactiviteiten, gezien het grote aantal
verwachte subsidieaanvragers.
Met de verbreding van de doelgroep is ook de noodzaak tot de zogenoemde 'coulanceregeling'
vervallen (artikel 2, derde lid, van de oorspronkelijke regeling). Op grond hiervan
konden ondernemingen aantonen dat zij op grond van de omschrijving in het handelsregister
van hun activiteiten behoorden tot een sector in de bijlage, maar onder een andere
Sbi-code waren ingeschreven in het handelsregister. Deze mogelijkheid was niet bedoeld
voor het geval waarin het onderscheid in hoofd- en nevenactiviteit van een onderneming
in het handelsregister ook anders gemaakt had kunnen worden, waardoor op de onderneming
een hoger aandeel vaste kosten van de omzet van toepassing zou zijn. Nu in beginsel
alle sectoren in aanmerking komen voor subsidie, heeft deze mogelijkheid geen functie
meer en is dus geschrapt.
Voorts betekent de verbreding naar in beginsel alle sectoren dat in de bijlage geen
onderscheid meer wordt gemaakt tot op het niveau van subsectoren of zelfs binnen subsectoren.
De nieuwe bijlage bevat ook geen nadere clausuleringen meer. In het verlengde daarvan
zijn ook de bijzondere bepalingen inzake getroffen MKB-ondernemingen met een dorpshuis,
gemeenschapshuis of wijkcentrum en getroffen vervaardigende MKB-ondernemingen met
een retailwinkel geschrapt. Wel zijn er onder de extra aangewezen sectoren subsectoren
waarin ambulante ondernemingen actief zijn, die zijn uitgezonderd van de vestigingseis.
Deze aanvullende subsectoren worden opgenomen in de definitie van 'ambulante onderneming'
in artikel 1, eerste lid, van de regeling.
In de bijlage zijn niet alle sectoren opgenomen, die zijn opgenomen in de volledige
lijst met Sbi-codes, zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek
en de Kamer van Koophandel. In de eerste plaats geldt dit voor alle ondernemingen
die in de Standaard bedrijfsindeling vallen onder categorie 'Financiële instellingen'
(Sbi-codes 64, 65 en 66). Op deze manier wordt uitvoering gegeven aan het feit dat
op grond van de Tijdelijke kaderregeling, op grond waarvan deze subsidieregeling als
staatssteun is goedgekeurd, het niet mogelijk is om steun te geven aan kredietinstellingen
en financiële instellingen.3
In de tweede plaats is een aantal codes uitgezonderd omdat deze überhaupt niet vallen
binnen de doelgroep van de regeling. Dit geldt voor overheden en extraterritoriale
organisaties (Sbi-codes 84 en 99), omdat deze subsidieregeling zich beperkt tot private
ondernemingen. Overheidsbedrijven waren immers al uitgesloten van de reikwijdte. Ook
twee sectoren die specifiek gekoppeld zijn aan huishoudens zijn niet opgenomen (Sbi-codes
97 en 98), omdat ondernemingen die ten behoeve van een huishouden worden gevoerd niet
voldoen aan het criterium dat de onderneming een vestiging moet hebben. Tot slot zijn
holdings en concerndiensten binnen eigen concern (Sbi-code 70.1) uitgesloten, omdat
de werkmaatschappijen die onder een holding vallen zelf in aanmerking kunnen komen
voor subsidie.
Tot slot is in het nieuwe vijfde lid van artikel 2 van de regeling bepaald dat geen
subsidie wordt verstrekt aan publiek bekostigde scholen in de zin van Wet op het primair
onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra en publiek
bekostigde instellingen in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet
op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Deze scholen en instellingen
vallen onder Sbi-code 85, maar behoren niet tot de doelgroep van deze regeling vanwege
hun publieke bekostiging.
Onder de sectoren die nu wel in aanmerking komen voor subsidie zijn ook landbouw-,
visserij- en aquacultuurondernemingen. Op grond van de tijdelijke kaderregeling gelden
voor deze groepen wel nadere beperkingen (artikel 5, eerste lid). Zo mogen zij in
totaal maximaal € 100.000 (voor landbouwondernemingen) en € 120.000 (voor visserij-
en aquacultuurondernemingen) aan steun ontvangen, die is gerechtvaardigd onder paragraaf
3.1 van de Tijdelijke kaderregeling. Voor alle andere ondernemingen is dit € 800.000.
Dit lagere maximum geldt voor alle ondernemingen die als hoofd- of nevenactiviteit
een landbouw-, visserij- en aquacultuuronderneming zijn. Uit het oogpunt van de uitvoerbaarheid
en de beperking van de administratieve lasten is er voor gekozen op dit punt geen
onderscheid te maken tussen hoofd- en nevenactiviteit, bijvoorbeeld door een gescheiden
boekhouding te vereisen.
3.3. Verhoging van de maximale subsidiebedrag
In de brief 'Noodpakket banen en economie' van 28 augustus 2020 is aangekondigd dat
het maximum subsidiebedrag per subsidieontvanger in de regeling wordt verhoogd. Bij
de eerste openstelling bedroeg het maximumbedrag dat een getroffen MKB-onderneming
aan subsidie kon ontvangen € 50.000 voor de subsidieperiode van vier maanden. Dit
bedrag wordt voor de tweede openstelling verhoogd tot € 90.000 voor de subsidieperiode
van drie maanden (gewijzigd artikel 4, eerste lid, van de regeling). Op deze wijze
komt de subsidie beter tegemoet aan de behoeften van de grotere MKB-ondernemingen.
3.4. Eenmalige opslag voor ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid
In de brief 'De economische impact van het coronavirus en contactbeperkende maatregelen'
van 27 oktober 2020 heeft het kabinet aangekondigd dat tijdens de tweede openstelling
de subsidie voor MKB-ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid zal worden verhoogd
met een opslag. Deze ondernemingen hebben door verscherping van overheidsmaatregelen
op 15 oktober 2020 namelijk hun deuren noodgedwongen moeten sluiten. Dit terwijl zij
kosten hebben gemaakt voor de (bederfelijke) voorraad waar ze nu mee blijven zitten.
Afhaal en bezorging zijn immers slechts in beperkte mate een alternatief. Daarnaast
hebben deze ondernemingen noodzakelijke investeringen gedaan om ook in de winter met
inachtneming van de gedragsregels omzet te kunnen maken, vooral door het winterklaar
maken van de terrassen met bijvoorbeeld overkappingen. Dit zijn eenmalige variabele
kosten die niet zijn aan te merken als vaste lasten. De reguliere subsidie op grond
van deze regeling is dan ook niet gericht op deze kosten.
In het licht hiervan is een nieuw artikel 4a opgenomen in de regeling. Daarin is bepaald
dat als aan horecaondernemingen subsidie wordt toegekend op grond van deze regeling,
het bedrag van de subsidie wordt opgehoogd met een opslag. Voor deze opslag komen
enkel in aanmerking MKB-ondernemingen die op 15 maart 2020 in het handelsregister
waren ingeschreven met een hoofdactiviteit die valt binnen de Sbi-codes 56.10.1, 56.10.2,
56.29 en 56.30 (zie de aan artikel 1, eerste lid, toegevoegde begripsomschrijving
van 'onderneming met een eet- of drinkgelegenheid'). Deze ophoging zal ambtshalve
plaatsvinden, dus de betreffende ondernemers hoeven daar geen aanvraag voor te doen.
Ook verder wordt deze opslag als integraal onderdeel van de subsidie beschouwd, bijvoorbeeld
bij de vaststelling van de subsidie.
De hoogte van de opslag wordt als volgt bepaald: referentieomzet(€) (A) * omzetverlies(%)
(B) * 2,8%. Het laatstgenoemde percentage is een schatting van de omvang van de voornoemde
kosten waar deze opslag op ziet als onderdeel van de omzet voor een gemiddelde horecaonderneming.
De opslag is tevens aan een maximum gebonden van € 20.160. Dit maximum komt voor deze
ondernemingen verhoudingsgewijs overeen met het maximum dat voor de reguliere subsidie
geldt (€ 90.000). Het maximum aan subsidie, inclusief opslag, die deze ondernemingen
dus kunnen ontvangen tijdens de tweede openstelling van deze regeling, bedraagt dus
€ 110.160. Van ondernemingen die na 29 februari 2020 zijn gestart wordt voor de toepassing
van deze regeling niet het omzetverlies berekend. In artikel 4a, tweede lid, is bepaald
dat de opslag voor deze groep € 101 bedraagt. Dit bedrag komt overeen met de opslag
die ondernemingen, die op 29 februari of eerder zijn gestart, minimaal ontvangen,
gegeven de omzetverliesdrempel, de vaste lasten-drempel en het aandeel vaste kosten
van de omzet voor deze sector.
4. Staatssteun
De subsidie die wordt verleend op grond van deze regeling is aan te merken als staatssteun
in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze
steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om
geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze subsidieregeling is gebruik
gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de
economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).
De oorspronkelijke subsidieregeling is op 26 juni 2020 goedgekeurd door de Europese
Commissie (SA.57712 (2020/N)). Onderhavige wijzigingsregeling is door de Europese
Commissie beoordeeld op grond van de verlengde tijdelijke kaderregeling en goedgekeurd
op 20 november 2020 (SA.59535 (2020/N). Zie daarvoor het gewijzigde artikel 13, eerste
lid.
De recreatieve vliegsector is gedurende de eerste openstelling van de regeling toegevoegd
aan de lijst met sectoren in de bijlage. De subsidie aan ondernemingen in deze sector
is tijdens de eerste openstelling gerechtvaardigd met toepassing van de algemene de-minimisverordening
(verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende
de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352).
Bij de tweede openstelling is de steun aan de recreatieve vliegsector onderdeel van
de goedkeuring door de Europese Commissie onder de tijdelijke kaderregeling. De eisen,
die in de regeling waren opgenomen vanwege de toepassing van de algemene de-minimisverordening,
zijn derhalve geschrapt samen met de daarvoor benodigde begripsbepalingen.
5. Uitvoering en regeldruk
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Zij acht de
regeling uitvoerbaar.
De regeldruk voor de getroffen onderneming behelst het kennisnemen van de regeling,
het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen op twee momenten:
bij aanvraag en bij vaststelling, waarbij de vaststelling voor een deel van de ondernemingen
slechts een controle van gegevens wordt. Hierbij is het tarief gehanteerd voor een
administratief medewerker, aangezien er vanuit wordt gegaan dat administratief personeel
de aanvraag zal indienen.
Op het moment van aanvragen kan dit eenvoudig worden gedaan middels het invullen en
het aanvinken van de verklaringen op een afvinklijst dat is opgenomen in het aanvraagformulier.
Daarnaast dient de onderneming bij de aanvraag een bewijs te leveren, zoals een kopie
van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander bewijsstuk uit de
boekhouding van de omzetgegevens over 2019. Om het proces te vergemakkelijken is een
openbare adviestool gepubliceerd, die zorgt dat ondernemers alvast een beeld krijgen
van de werking van het aanvraagformulier, de berekening uitgelegd krijgen en bewijsstukken
kunnen verzamelen. Op basis van gebruikerstesten is het proces ten op zichtte van
de eerste openstelling van de regeling aangepast voor een nog eenvoudigere aanvraag.
Titels en omschrijvingen zijn aangepast en begrijpelijker gemaakt. Ook is de adviestool
verder verbeterd. Voor alle aanvragers onder de tweede openstelling die al een aanvraag
onder de eerste openstelling hebben gedaan zullen de gegevens voor zover bekend en
bruikbaar voor deze aanvraag al voor-ingevuld zijn. Daarnaast hoeven ondernemers geen
gegevens in te vullen die de RVO kan onttrekken uit de KVK database.
Voor alle aanvragers onder de tweede openstelling zal door verdere verbeteringen in
het aanvraag formulier en de adviestool de gemiddelde aanvraag tijd terug lopen naar
zeventien minuten, en tijd voor kennisneming naar vijftien. Voor nieuwe aanvragers
wordt daarom uitgegaan van een verwachte tijdsbesteding van vijftien minuten voor
de kennisneming, en zeventien minuten voor het invullen van de complete aanvraag en
tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal tweeënveertig
minuten. Deze tijden zijn mede gebaseerd op monitoringscijfers ten aanzien van het
aanvragen van subsidie onder de eerste openstelling. Dit zal voor naar verwachting
35% van de aanvragers gelden. Voor de bedrijven die al subsidie hadden aangevraagd
geldt daarnaast aanvullend dat de tijd voor kennisneming (vanwege eerdere bekendheid)
en de tijd voor invullen (vanwege extra vooraf ingevulde gegevens) zal teruglopen
naar tien minuten en twaalf minuten, in totaal inclusief aanleveren bewijsstukken
tweeëndertig minuten. Dit zal naar verwachting voor 65% van de aanvragers gelden.
Dit komt – bij een standaarduurtarief van € 39 (conform het Handboek Meting Regeldrukkosten)
– neer op € 27 per onderneming voor nieuwe aanvragers en € 21 per onderneming die
eerder al subsidie hebben aangevraagd. Uitgaande van circa 75.000 ondernemingen die
aan aanvraag zullen doen, komen de totale regeldrukkosten voor het aanvragen van de
subsidie voor deze groep ondernemingen uit op circa 0,71 + 1,02= € 1,73 mln.
Voor de subsidievaststelling zal de regeldruk worden beperkt door zo veel mogelijk
gebruik te maken van vooraf ingevulde formulieren. Op grond van artikel 12, tweede
lid, beschikt RVO immers over de noodzakelijke vaststellingsgegevens met betrekking
tot de omzet van de aanvragers die zij heeft verkregen van de Belastingdienst. Dit
betreffen de gegevens met betrekking tot de aangiftes van de omzetbelasting van de
aanvragers. Op grond van deze gegevens kan RVO de omzet in de subsidieperiode, die
ingevolge artikel 11, tweede lid, moet worden opgegeven bij het verzoek om subsidievaststelling,
vooraf invullen op het betreffende formulier. De subsidieontvanger hoeft dit bedrag
enkel te controleren met zijn eigen gegevens en hoeft – indien het bedrag klopt –
geen aanvullende bewijsstukken aan te leveren. In deze gevallen zal voorts ook toepassing
worden gegeven aan artikel 4:44, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op
grond waarvan een subsidie ambtshalve kan worden vastgesteld als de aanvrager niet
binnen de in artikel 11, eerste lid, van de regeling genoemde termijn zijn aanvraag
tot subsidievaststelling indient.
Deze werkwijze vergemakkelijkt de uitvoering en beperkt de administratieve lasten.
Naar verwachting is dit mogelijk voor 60% van de aanvragers. De controle zal naar
verwachting tien minuten kosten. Dit komt bij een standaard uurtarief van € 39 uit
op € 6,5 per ondernemer en circa € 0,3 mln. totaal. Deze werkwijze zal ook worden
toegepast bij de vaststelling van de subsidies uit de eerste subsidieperiode.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat deze werkwijze enkel geldt voor subsidieontvangers
die over hun gehele in aanmerking komende omzet BTW afdragen; andere subsidieontvangers
zullen geen vooraf ingevuld formulier ontvangen en zullen bewijsstukken moeten meesturen.
Voor deze groep aanvragers geldt dat zij zelf een formulier in moeten vullen. Uitgegaan
wordt van een verwachte tijdsbesteding van tien minuten voor de kennisneming, twintig
minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het opzoeken
en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal veertig minuten. Dit komt bij een standaard
uurtarief van € 39 uit op € 26 per onderneming en circa € 0,8 mln in totaal.
Indien er na subsidievaststelling sprake zal zijn van een terug te vorderen bedrag,
zal in voorkomend geval ook toepassing worden gegeven aan artikel 4:57, derde lid,
van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond daarvan kan een bestuursorgaan het terug
te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde
activiteiten verstrekte subsidie voor een ander tijdvak, in onderhavig geval de tweede
subsidieperiode van deze regeling.
6. Inwerkingtreding en overgangsrecht
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid
inzake de vaste verandermomenten. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat een
snelle inwerkingtreding van de subsidieregeling aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep
voorkomt. Gelet op de tweede openstelling en het voornemen van het kabinet om de regeling
nog een derde en vierde maal open te stellen, is voorts de vervaldatum van de regeling
gewijzigd van 1 januari 2021 naar 1 juli 2021 (gewijzigd artikel 14).
De wijzigingen van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19, zoals
opgenomen in onderhavige regeling, zijn van toepassing op aanvragen voor subsidie
tijdens de tweede openstelling. Op aanvragen en verleningen tijdens de eerste openstelling
blijft de regeling van toepassing zoals die luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding
van deze wijzigingsregeling. Hiertoe is overgangsrecht opgenomen (nieuw artikel 13a).
7. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A
Onderdelen 1 en 3
Aan artikel 1 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, waarin is aangegeven wat de elementen
A, B en C betekenen die in de artikelen 2, tweede lid, onderdeel b, 4, eerste lid,
en 4a worden gebruikt. In de oorspronkelijke regeling gebeurde dit in artikel 4, eerste
lid, maar er is nu voor gekozen dat in artikel 1 te doen vanwege het gebruik van de
elementen A en B in het nieuwe artikel 4a. Tevens is vastgelegd dat het omzetverlies
(element B) wordt uitgedrukt in niet-afgeronde procenten.
Onderdeel 2, onder a
De verbreding van de reikwijdte van de regeling heeft geleid tot het opnemen van de
Sbi-codes van enkele aanvullende subsectoren in de definitie van 'ambulante onderneming,
te weten codes 49.41, 49.42, 50.20, 50.40 en 53. Dit is nader toegelicht in paragraaf
3.2 van deze toelichting.
Onderdeel 2, onder b
In de oorspronkelijke regeling was in de definitie van het begrip 'MKB-onderneming'
bepaald dat overheidsbedrijven zijn uitgesloten van de reikwijdte van de regeling.
Met de verbreding van de reikwijdte van de regeling is het noodzakelijk om meer type
organisaties uit te sluiten. Omwille van de inzichtelijkheid is dit opgenomen in het
nieuwe vijfde lid van artikel 2.
Onderdeel 2, onder c
Het nieuwe artikel 4a voorziet in een opslag voor ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid.
Hiervoor zij verwezen naar paragraaf 3.4 van deze toelichting. Met deze bepaling wordt
een begripsomschrijving van deze ondernemingen ingevoegd.
Onderdeel 2, onder d
Zoals is toegelicht in paragraaf 4 van deze toelichting, is de subsidie voor de recreatieve
vliegsector voor de tweede openstelling gerechtvaardigd door de goedkeuring van de
Europese Commissie onder de Tijdelijke kaderregeling. Hierdoor kunnen de begripsomschrijvingen
van 'algemene de-minimis verordening', 'getroffen MKB-onderneming in de recreatieve
vliegsector', en 'verklaring de-minimissteun' vervallen.
Zoals is toegelicht in paragraaf 3.2 van deze toelichting, wordt in de regeling geen
onderscheid meer gemaakt tussen hoofd- en nevenactiviteit van een onderneming en is
de clausulering van Sbi-codes in de bijlage vervallen. Om die reden zijn de begripsomschrijvingen
'getroffen MKB-onderneming met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum', 'getroffen
MKB-onderneming met geregistreerde nevenactiviteit', 'getroffen vervaardigende MKB-onderneming
met een retailwinkel' geschrapt.
Het begrip 'overheidsbedrijf' wordt geduid in het nieuwe vijfde lid van artikel 2.
Om die reden is het niet meer nodig om een omschrijving van het begrip op te nemen
in artikel 1, eerste lid.
Artikel I, onderdeel B
In artikel 2, eerste lid, is de nieuwe subsidieperiode opgenomen (oktober, november
en december 2020). Tevens is om eventuele onduidelijkheden weg te nemen toegevoegd
dat de minister de subsidie op aanvraag verleent.
Het tweede lid van artikel 2 bevat de criteria waar een onderneming aan moet voldoen
om voor subsidie in aanmerking te komen. In onderdeel b is de verlaagde omzetdrempel
opgenomen, zie paragraaf 3.1 voor een nadere toelichting. In onderdeel d is de verwijzing
naar nevenactiviteiten en clausulering van de Sbi-code geschrapt, omdat in de regeling
geen onderscheid meer gemaakt tussen hoofd- en nevenactiviteit van een onderneming
en is de clausulering van Sbi-codes in de bijlage vervallen.
Het oorspronkelijke derde lid van artikel 2 bevatte de zogenoemde 'coulanceregeling'.
Zoals is toegelicht in paragraaf 3.2 van deze toelichting, is met de verbreding van
de reikwijdte de noodzaak van deze voorziening komen te vervallen.
Het nieuwe derde lid van artikel 2 bevat een alternatieve omzetdrempel voor ondernemingen
die na 29 februari 2020 zijn gestart met hun activiteiten. Ook voor deze groep is
de omzetdrempel verlaagd in verband met de kortere subsidieperiode.
Met de verbreding van de doelgroep van de regeling, is het nodig om voor meer organisaties
te bepalen dat zij geen aanspraak kunnen maken op subsidie, omdat zij vanwege hun
aard buiten de doelgroep van de regeling vallen. Het nieuwe vierde lid van artikel
2 voorziet hierin. Verwezen zij naar paragraaf 3.2 voor een nadere toelichting.
Artikel I, onderdeel C
De wijziging van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, vloeit voort uit de periode
waar de tweede openstelling op ziet. Deze periode betreft een ander moment in het
jaar en is bovendien een maand korter dan de periode tijdens de eerste openstelling.
Dit heeft gevolgen voor de wijze waarop de omzet in de subsidieperiode en de referentieperiode
wordt bepaald. Zie hiervoor verder paragraaf 3.1 van deze toelichting. In artikel
3, eerste lid, is voorts vastgelegd dat het omzetverlies wordt uitgedrukt in niet-afgeronde
procenten.
Het oorspronkelijke artikel 3, vijfde tot en met zevende lid, bevatten specifieke
regels voor het bepalen van de omzet van getroffen MKB-ondernemingen met geregistreerde
nevenactiviteit en met een dorpshuis, gemeenschapshuis of wijkcentrum en getroffen
vervaardigende MKB-ondernemingen met een retailwinkel. Met de verbreding van de doelgroep
is ook de noodzaak vervallen om voor deze groepen specifieke regels te stellen over
het bepalen van hun omzet. In het verlengde van het vervallen van de betreffende artikelleden
en vernummering van de daaropvolgende leden, is ook een verwijzing in het nieuwe zesde
lid aangepast.
Artikel I, onderdeel D
Artikel 4, eerste lid, geeft aan hoe de hoogte van de subsidie wordt bepaald. Zoals
in paragraaf 3 van deze toelichting is aangegeven, is het maximale subsidiebedrag
per subsidieontvanger verhoogd. De aanduiding van waar de elementen A, B en C voor
staan is nu opgenomen in het nieuwe artikel 1, tweede lid. In artikel 4, tweede lid,
is het minimale subsidiebedrag per subsidieontvanger verlaagd, zoals is toegelicht
in paragraaf 3.1 van deze toelichting. In artikel 4, derde lid, tenslotte is het onderdeel
b, dat zag op nevenactiviteiten, geschrapt, omdat met de verbreding van de doelgroep
de nevenactiviteit van een onderneming voor de toepassing van de regeling niet meer
relevant is.
Artikel I, onderdeel E
Het nieuwe artikel 4a ziet op de opslag voor ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid.
Deze opslag is toegelicht in paragraaf 3.4 van deze toelichting.
Artikel I, onderdeel F
Artikel 5, eerste lid, bevat de afwijzingsgronden voor de subsidie. De gronden onder
b en c vloeien voort uit de toepassing van de Tijdelijke kaderregeling, op grond waarvan
de regeling is goedgekeurd als staatssteun (zie paragraaf 4 van deze toelichting).
Nu de subsidie voor de recreatieve vliegsector niet langer wordt gerechtvaardigd door
de toepassing van de de minimis verordening, zijn deze afwijzingsgronden ook op deze
sector van toepassing. De uitzondering van deze sector in de aanhef van onderdeel
c wordt derhalve geschrapt. Met de verbreding van de doelgroep is de nevenactiviteit
van een onderneming voor de toepassing van de regeling niet meer relevant. Om die
reden kan de verwijzing naar de nevenactiviteit in onderdelen 2˚ en 3˚, die specifiek
betrekking hebben op landbouw- en visserijondernemingen, worden geschrapt. Zie hiervoor
nader paragraaf 3.2 van deze toelichting. In artikel 3, eerste lid, is voorts vastgelegd
dat het omzetverlies wordt uitgedrukt in niet-afgeronde procenten. In onderdeel d
is voorts vastgelegd dat het omzetverlies wordt uitgedrukt in niet-afgeronde procenten.
Artikel I, onderdeel G
Artikel 6, tweede lid, bepaalt welke informatie een aanvrager bij zijn aanvraag moet
meesturen. Met het schrappen van de nadere clausulering binnen Sbi-codes, is ook de
noodzaak vervallen om bijzondere regels te stellen over de omzet in de referentieperiode
van getroffen MKB-ondernemingen met geregistreerde nevenactiviteit en met een dorpshuis,
gemeenschapshuis of wijkcentrum en getroffen vervaardigende MKB-ondernemingen met
een retailwinkel. De betreffende onderdelen (onderdeel c, onder 4˚, 5˚ en 6˚) zijn
derhalve geschrapt. Voorts is in onderdeel f de nieuwe subsidieperiode opgenomen.
Nu de subsidie voor de recreatieve vliegsector niet langer wordt gerechtvaardigd door
de toepassing van de de minimis verordening, kan tot slot ook het onderdeel g dat
betrekking had op de de minimis verklaring voor deze ondernemingen worden geschrapt.
Artikel I, onderdeel H
Artikel 7 bepaalt de openstelling van de regeling. Deze bevat nu de data van de tweede
periode van openstelling. Zie paragraaf 3.1 voor een nadere toelichting.
Artikel I, onderdeel I
Artikel 10, vierde lid, bevat de verplichting voor een subsidieontvanger, die actief
is in de verwerking en de afzet van landbouwproducten, om de subsidie niet door te
geven aan primaire producenten. Dit vloeit voort uit de toepassing van de Tijdelijke
kaderregeling. In de oorspronkelijke regeling konden dit enkel subsidieontvangers
zijn die deze activiteit als nevenactiviteit uitvoerden, omdat deze activiteit niet
in de bijlage was aangewezen. Met de verbreding van de doelgroep van de regeling kunnen
ook ondernemers aanspraak maken op subsidie die deze activiteit als hoofdactiviteit.
Dit is tot uitdrukking gebracht in dit artikellid door het woord 'mede' te laten vallen.
Artikel I, onderdeel J
Artikel 11 bevat regels over de subsidievaststelling. De termijn voor indiening van
het vaststellingsverzoek is 1 juli 2021, zoals toegelicht in paragraaf 3.1 van deze
toelichting.
Het tweede lid bepaalt welke informatie een aanvrager bij zijn aanvraag moet meesturen.
Met het schrappen van de nadere clausulering binnen Sbi-codes, is ook de noodzaak
vervallen om bijzondere regels te stellen over de omzet in de referentieperiode van
getroffen MKB-ondernemingen met geregistreerde nevenactiviteit en met een dorpshuis,
gemeenschapshuis of wijkcentrum en getroffen vervaardigende MKB-ondernemingen met
een retailwinkel. De betreffende onderdelen (onderdelen d, e en f) zijn derhalve geschrapt.
Tot slot is in het derde lid verduidelijkt dat de hoogte van de subsidie wordt vastgesteld
met inbegrip van de opslag voor ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid (nieuw
artikel 4a).
Artikel I, onderdeel K
Artikel 13 bevat regels over staatssteun. In het eerste lid is een verwijzing naar
de nieuwe goedkeuringsbeschikking van de Europese Commissie opgenomen. Nu de subsidie
voor de recreatieve vliegsector niet langer wordt gerechtvaardigd door de toepassing
van de de minimis verordening, kan het tweede lid vervallen.
Artikel I, onderdeel L
Dit artikel bevat overgangsrecht in verband met de tweede openstelling van de regeling.
Zie paragraaf 6 voor een nadere toelichting.
Artikel I, onderdeel M
Dit artikel bevat de vervaldatum van de regeling, die wordt verlengd tot 1 juli 2021.
Zie paragraaf 6 voor een nadere toelichting.
Artikel I, onderdeel N
De bijlage is aangepast aan de verbreding van de doelgroep van de regeling en wordt
derhalve opnieuw vastgesteld. Zie paragraaf 3.3 voor een nadere toelichting.
Artikel II
Zie paragraaf 6 voor een nadere toelichting op de inwerkingtreding van de regeling.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer