Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 8 mei 2021, nr. 3313234, houdende wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en de Regeling arbeid gedetineerden en diverse andere regelingen in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen

De Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op de artikelen 13, derde lid, 15, zesde lid, 19, tweede lid, 25, vierde lid, 26, derde lid, 47, vierde lid en 52, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet

Gezien het advies van de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming van 1 april 2021, kenmerk 3215425;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdelen f en fa, wordt ‘het Ministerie van Veiligheid en Justitie’ vervangen door: ‘het Ministerie van Justitie en Veiligheid’.

B

1. In artikel 1c vervallen het eerste tot en met het derde lid alsmede de aanduiding ‘4’ voor het vierde lid.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 1e, aanhef en onderdeel c, door een puntkomma, wordt een nieuw onderdeel d toegevoegd, dat komt te luiden als volgt:

  • d. die zijn geplaatst in het Pieter Baan Centrum, als bedoeld in artikel 12, en in een Justitieel Medisch Centrum, als bedoeld in artikel 19.

C

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2. Beperkt beveiligde afdeling

  • 1. Voor plaatsing in een beperkt beveiligde afdeling komen uitsluitend gedetineerden in aanmerking aan wie re-integratieverlof voor extramurale arbeid als bedoeld in artikel 20a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, is verleend.

  • 2. Een gedetineerde die is geplaatst in een beperkt beveiligde afdeling, wordt overgeplaatst indien het re-integratieverlof voor extramurale arbeid bedoeld in artikel 20a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, wordt ingetrokken.

D

Artikel 3 vervalt.

E

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7. Gemeenschapsregime

In een gemeenschapsregime worden gedetineerden geplaatst die niet zijn geplaatst in een individueel regime.

F

De artikelen 8 en 10 vervallen.

G

In de artikelen 11 en 11a, eerste lid, wordt ‘een regime van algehele of beperkte gemeenschap’ vervangen door: ‘een gemeenschapsregime’.

H

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt ‘in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling als bedoeld in artikel 2, of in een beperkt beveiligde inrichting of afdeling als bedoeld in artikel 3’ vervangen door: ‘in een beperkt beveiligde afdeling als bedoeld in artikel 2’.

2. In het achtste lid vervalt de zinsnede ‘, bedoeld in artikel 7, tweede lid’.

ARTIKEL II

De Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a. komt te luiden:

a. de minister:

de Minister voor Rechtsbescherming;

2. Onderdeel n. komt te luiden:

n. re-integratieverlof:

verlof als bedoeld in artikel 14;

3. Onderdeel o. komt te luiden:

o. extramurale arbeid:

arbeid, verricht buiten de inrichting ten behoeve van een derde, alsmede het volgen van een dagopleiding buiten de inrichting;

4. Onderdeel s. komt te luiden:

s. detentie- en re-integratieplan:

detentie- en re-integratieplan als bedoeld in artikel 18a van de wet;

5. Onderdeel u. vervalt.

6. De onderdelen v. tot en met x. worden geletterd u. tot en met w.

B

Artikel 1a komt te luiden:

Artikel 1a

Indien de veroordeling tot een vrijheidsstraf nog niet onherroepelijk is, wordt voor het bepalen van het moment waarop vrijheden op grond van deze regeling kunnen worden toegekend, uitgegaan van de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend.

C

Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:

2. De selectiefunctionaris beslist namens de minister over verzoeken om verlof in de gevallen bedoeld in de artikelen 18, 20a, 20d, 32 en 39. In de overige gevallen beslist de directeur namens de minister.

D

Artikel 3 worden een vijfde en zesde lid toegevoegd die luiden als volgt:

  • 5. De directeur vraagt de selectiefunctionaris om advies in geval hij bevoegd is namens de minister te beslissen op een verzoek van een gedetineerde om re-integratieverlof.

  • 6. Indien de selectiefunctionaris namens de minister bevoegd is de beslissing op het verzoek om verlof te nemen, stuurt de directeur het verzoek met zijn advies onverwijld naar de minister.

E

In artikel 5, eerste lid, en artikel 8 worden ‘het algemeen, regimesgebonden’ en ‘het algemeen verlof, het regimesgebonden verlof,’ telkens vervangen door: ‘het re-integratieverlof’.

F

Hoofdstuk 2 komt te luiden:

HOOFDSTUK 2. RE-INTEGRATIEVERLOF

Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 14. Re-integratieverlof
  • 1. Re-integratieverlof omvat:

    • a. kortdurend re-integratieverlof;

    • b. langdurend re-integratieverlof;

    • c. re-integratieverlof voor extramurale arbeid.

  • 2. Bij het aanmerken als één gevangenisstraf worden vervangende hechtenis als bedoeld in artikel 24c van het Wetboek van Strafrecht en gijzeling als bedoeld in de artikelen 6:4:20 en 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering niet meegewogen.

Artikel 15. Algemene voorwaarden
  • 1. Re-integratieverlof wordt alleen verleend ten behoeve van een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- en re-integratieplan.

  • 2. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof aan een gedetineerde die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

    • a. de mate waarin en de wijze waarop de gedetineerde door zijn gedrag gedurende de gehele detentie heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;

    • b. de mogelijkheid om aan het verlof verbonden risico’s te beperken en te beheersen;

    • c. de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof ten aanzien van een gedetineerde die is veroordeeld voor een misdrijf, als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

    • d. de door de gedetineerde geleverde inspanningen om door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden.

Artikel 16. Geen re-integratieverlof

Onverminderd het bepaalde in artikel 4 komt een gedetineerde niet in aanmerking voor re-integratieverlof indien:

  • a. een van de in artikel 15, tweede lid, genoemde aspecten het verlenen van re-integratieverlof verhindert;

  • b. hij is geplaatst in het basisprogramma;

  • c. hij is gedegradeerd;

  • d. hij niet mee wil werken aan een betalingsregeling naar aanleiding van:

    • 1°. een bij veroordeling of strafbeschikking opgelegde verplichting tot betalen van een geldboete of een geldbedrag of een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, heeft opgelegd;

    • 2°. een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht;

    • 3°. de verplichting tot betaling van een administratieve sanctie en de administratiekosten, inclusief eventuele verhogingen en kosten van verhaal, op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;

  • e. een levenslange gevangenisstraf aan hem is opgelegd;

  • f. de tenuitvoerlegging van een tevens aan hem opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege nog moet aanvangen;

  • g. hij is geplaatst in:

    • 1°. een inrichting voor stelselmatige daders als bedoeld in artikel 10a van de wet;

    • 2°. de extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden;

    • 3°. een Terroristen Afdeling als bedoeld in artikel 20a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden.

Artikel 17. Gewijzigde omstandigheden
  • 1. In verband met gewijzigde omstandigheden kan de directeur namens de minister een reeds verleend re-integratieverlof of het daarvan nog resterende gedeelte intrekken, naar een ander tijdstip verplaatsen of er nadere voorwaarden aan verbinden.

  • 2. Indien het besluit tot re-integratieverlof is genomen door de selectiefunctionaris namens de minister, stelt de directeur hem onverwijld van de gewijzigde omstandigheden en zijn beslissing in kennis.

Paragraaf 2. Kortdurend en langdurend re-integratieverlof
Artikel 18. Beslissing tot kortdurend en langdurend re-integratieverlof
  • 1. Op een eerste verzoek van een gedetineerde om kortdurend of langdurend re-integratieverlof beslist de selectiefunctionaris namens de minister indien het een gedetineerde betreft die, al dan niet onherroepelijk, is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf langer dan twee jaar tenzij de selectiefunctionaris wil afwijken van het advies van de directeur bedoeld in artikel 3, zesde lid. In dat geval beslissen de directeur van de divisie Individuele Zaken en de directeur van de divisie Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid tezamen namens de minister.

  • 2. De directeur is bevoegd om te besluiten op verzoeken om kortdurend en langdurend re-integratieverlof van gedetineerden met:

    • a. een gevangenisstraf tot maximaal twee jaar, en

    • b. een gevangenisstraf langer dan twee jaar indien het eerste re-integratieverlof zonder incidenten is verlopen.

  • 3. Indien de directeur wil afwijken van het advies van de selectiefunctionaris bedoeld in artikel 3, vijfde lid, dan beslissen de directeur van de divisie Individuele Zaken en de directeur van de divisie Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid tezamen namens de minister.

  • 4. Een volgend verzoek van een gedetineerde om kortdurend of langdurend re-integratieverlof wordt pas in behandeling genomen indien het vorige re-integratieverlof is geëvalueerd.

Artikel 19. Het kortdurend re-integratieverlof
  • 1. Kortdurend re-integratieverlof duurt niet langer dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en begint en eindigt op dezelfde dag.

  • 2. In geval van een straf tot en met zes jaar kan kortdurend re-integratieverlof op zijn vroegst worden verleend indien:

    • een periode van minimaal zes weken van de gevangenisstraf is ondergaan dan wel, ingeval de veroordeling nog niet onherroepelijk is, de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan zes weken, en

    • er sprake is van een periode van maximaal achttien maanden voorafgaande aan het moment waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling of de invrijheidstelling aanvangt.

  • 3. In geval van een straf van langer dan zes jaar kan kortdurend re-integratieverlof op zijn vroegst worden verleend gedurende een periode van maximaal zes maanden voorafgaande aan het moment waarop een gedetineerde in aanmerking komt voor langdurend re-integratieverlof.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede en het derde lid als ook in artikel 16 kan een gedetineerde in geval van zwaarwegende redenen die zien op zijn re-integratie, in aanmerking komen voor kortdurend re-integratieverlof.

Artikel 20. Langdurend re-integratieverlof
  • 1. Langdurend re-integratieverlof eindigt niet op dezelfde dag waarop het is aangevangen en duurt maximaal een aaneengesloten periode van 204 uur met minimaal een overnachting en ten hoogste acht overnachtingen per maand.

  • 2. De directeur stelt per kalenderjaar het maximaal aantal verlofuren vast waarop de gedetineerde dat kalenderjaar aanspraak kan maken en neemt dit op in het detentie- en re-integratieplan. Indien zich een wijziging in de duur van de straf of straffen voordoet, past de directeur het aantal verlofuren aan. Verlofuren kunnen niet van het ene naar het andere kalenderjaar worden doorgeschoven.

  • 3. In geval van een gevangenisstraf tot en met zes jaar komt een gedetineerde op zijn vroegst in aanmerking voor langdurend re-integratieverlof indien:

    • 1°. ten minste vier maanden van de onvoorwaardelijk opgelegde straf is ondergaan dan wel, ingeval de veroordeling nog niet onherroepelijk is, de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan vier maanden;

    • 2°. ten minste de helft van de gevangenisstraf is ondergaan, en

    • 3°. er sprake is van een periode van maximaal twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling of de invrijheidstelling kan aanvangen.

  • 4. In geval van een gevangenisstraf langer dan zes jaar wordt het aantal maanden dat een gedetineerde op zijn vroegst in aanmerking komt voor langdurend re-integratieverlof voorafgaand aan het moment waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling of de invrijheidstelling kan aanvangen, berekend volgens de volgende formule:

    twaalf maanden + (anderhalve maand x het aantal volle jaren boven 6 jaar gevangenisstraf).

  • 5. Het totaal aantal verlofuren langdurend re-integratieverlof waarop een gedetineerde in een kalenderjaar aanspraak heeft, is gelijk aan het aantal volle maanden waarvoor hij in aanmerking komt voor langdurend re-integratieverlof berekend op basis van het derde en vierde lid, vermenigvuldigd met de factor 72. In geval van een gebroken getal wordt naar boven afgerond.

  • 6. Het aantal verlofuren wordt geleidelijk in relatie tot het re-integratiedoel over het kalenderjaar verdeeld. Het langdurend re-integratieverlof wordt op aanvraag van de gedetineerde aaneengesloten toegekend. Meer dan een langdurend re-integratieverlof per maand is niet toegestaan. De directeur draagt er zorg voor dat het aantal opgenomen verlofuren per kalenderjaar in het detentie- en re-integratieplan wordt vastgelegd.

  • 7. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling niet wordt verleend, bepaalt de directeur het aantal verlofuren langdurend re-integratieverlof door het aantal volle maanden van de resterende detentie te vermenigvuldigen met de factor 72. Het eerste, tweede en zesde lid zijn van toepassing.

Paragraaf 3: Re-integratieverlof voor extramurale arbeid
Artikel 20a. Beslissing voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid

Op een verzoek van een gedetineerde om re-integratieverlof voor extramurale arbeid beslist de selectiefunctionaris namens de minister.

Artikel 20ab. Re-integratieverlof voor extramurale arbeid
  • 1. Re-integratieverlof voor extramurale arbeid kan worden verleend voor de duur van minimaal vier weken en van maximaal twaalf maanden. In het detentie- en re-integratieplan wordt de duur van het re-integratieverlof voor extramurale arbeid vastgelegd.

  • 2. Re-integratieverlof voor extramurale arbeid kan op zijn vroegst worden verleend:

    • a. bij een gevangenisstraf langer dan zes maanden, en

    • b. gedurende ten hoogste een zesde deel van de opgelegde straf voorafgaand aan het moment waarop de gedetineerde in aanmerking kan komen voor de voorwaardelijke invrijheidstelling dan wel de invrijheidstelling.

  • 3. Indien de maximale periode van twaalf maanden re-integratieverlof voor extramurale arbeid is verlopen en een voorwaardelijke invrijheidstelling niet aanvangt, kan de selectiefunctionaris op verzoek van de gedetineerde namens de minister besluiten de duur van de extramurale arbeid met maximaal 24 maanden te verlengen. Bij dit besluit worden in ieder geval de in artikel 15, tweede lid, genoemde aspecten betrokken.

  • 4. Een gedetineerde van wie het re-integratieverlof voor extramurale arbeid door eigen toedoen wordt beëindigd, komt hiervoor gedurende drie maanden niet in aanmerking.

G

Hoofdstuk 3 vervalt.

H

In artikel 20d vervalt het zevende lid.

I

De titel van Hoofdstuk 4: Incidenteel verlof wordt gewijzigd in: Hoofdstuk 4: Incidenteel verlof voor humanitaire doeleinden.

J

In artikel 21, derde lid, wordt ‘regimesgebonden of algemeen verlof’ vervangen door: ‘re-integratieverlof’.

K

De artikelen 30 en 31 vervallen.

ARTIKEL III

De Regeling arbeidsloon gedetineerden wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van paragraaf 1 komt te luiden: §1. Algemene bepalingen.

B

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdelen d en f komen te luiden:

d. stukarbeid:

het vervaardigen van producten op een werkzaal of een andere tot gezamenlijke arbeid aangewezen plaats;

f. extramurale arbeid:

arbeid, verricht buiten de inrichting ten behoeve van een derde, alsmede het volgen van een dagopleiding buiten de inrichting.

2. De onderdelen g tot en met j vervallen.

C

In paragraaf 1 wordt na artikel 1 een artikel 1a ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

  • 1. De zorgverplichting van de directeur voor de beschikbaarheid van arbeid geldt niet:

    • a. gedurende de eerste twee weken van de detentie;

    • b. gedurende de eerste acht weken van de detentie ten aanzien van:

      • 1°. een al dan niet onherroepelijk veroordeelde die is aangehouden nadat hij zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf of de voorlopige hechtenis;

      • 2°. een veroordeelde die is aangehouden nadat ten aanzien van hem de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf is gelast;

      • 3°. een persoon die is aangehouden nadat hij zich heeft onttrokken aan de vervangende hechtenis bedoeld in artikel 24c juncto artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan de gijzeling bedoeld in artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften of aan gijzeling als bedoeld in de artikelen 6:4:20 of 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering.

      • 4°. een tot vrijheidsstraf veroordeelde die niet gedetineerd is op het moment waarop de rechterlijke uitspraak onherroepelijk wordt en die geen gehoor heeft gegeven aan een oproep tot het ondergaan van zijn vrijheidsstraf;

      • 5°. een veroordeelde die is aangehouden nadat zijn voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen.

    • c. ten opzichte van een gedetineerde die is geplaatst in een Justitieel Medisch Centrum, als bedoeld in artikel 19 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden.

  • 2. De zorgverplichting van de directeur voor de beschikbaarheid van arbeid vervalt ten aanzien van een gedetineerde die vanwege zijn gedrag tijdens de arbeid op grond van een besluit van de directeur structureel is uitgesloten van toegang tot arbeid. In het besluit bepaalt de directeur de duur van de uitsluiting.

D

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Arbeid omvat zaalarbeid, taakarbeid of stukarbeid. De directeur bepaalt voor welke vorm van arbeid een gedetineerde in aanmerking komt.

  • 2. De gedetineerde ontvangt voor verrichte zaalarbeid, taakarbeid of stukarbeid een arbeidsloon, een taakloon, of respectievelijk een stukloon.

  • 3. Het basisuurloon bedraagt € 0,90. Dit bedrag wordt op 1 januari van elk jaar aangepast op basis van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor dat jaar vastgestelde index voor consumentenprijzen. Jaarlijks wordt het bedrag van het basisuurloon gepubliceerd op de internetsite van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

  • 4. De hoogte van het loon per week is voor:

    • a. zaalarbeid gelijk aan het aantal gewerkte uren per week vermenigvuldigd met het basisuurloon. De vaststelling van het aantal gewerkte uren dat de gedetineerde heeft verricht, geschiedt op basis van de tijd die de gedetineerde daadwerkelijk verblijft op de plaats waar hij zijn arbeid verricht, waarbij delen van een gewerkt uur worden afgerond naar het dichtstbij gelegen kwartier.

    • b. taakarbeid gelijk aan het aantal uren waarin de taak naar het oordeel van de directeur redelijkerwijs gerealiseerd kan worden, vermenigvuldigd met het basisuurloon.

    • c. stukarbeid gelijk aan het door de directeur te bepalen bedrag per product vermenigvuldigd met het aantal gedurende de week door de gedetineerde gefabriceerde producten.

  • 5. Het loon, bedoeld in het derde lid, daaronder begrepen de loonvervangende financiële tegemoetkomingen, bedoeld in artikel 5, is niet lager dan 80% van het basisuurloon vermenigvuldigd met twintig.

  • 6. Uitbetaling vindt wekelijks achteraf plaats.

E

Artikel 3 luidt komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. De gedetineerde wordt in de gelegenheid gesteld zaalarbeid te verrichten, tenzij de directeur hem heeft aangewezen voor het verrichten van taakarbeid of stukarbeid. In het detentie- en re-integratieplan wordt vastgelegd welke arbeid de gedetineerde verricht, als ook het aantal uren per week.

  • 2. De directeur bepaalt voorafgaand aan de uitvoering van de taakarbeid en rekening houdend met de individuele mogelijkheden van de gedetineerde en de kwaliteitseisen waaraan de te realiseren taak moet voldoen. De individuele mogelijkheden in relatie tot de kwaliteitseisen worden vastgelegd in het detentie- en re-integratieplan.

  • 3. De zaalarbeid, taakarbeid of productarbeid bedraagt in de regel maximaal twintig uur per week. De directeur kan de gedetineerde in de gelegenheid stellen meer uren te verrichten maar niet meer dan veertig uur per week arbeid. De directeur bepaalt of en zo ja welke gedetineerde meer dan twintig uur per week arbeid wordt aangeboden.

  • 4. In afwijking van het derde lid geldt voor het Pieter Baan Centrum, als bedoeld in artikel 12 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden een maximum van 10 uur arbeid per week.

F

Paragraaf 2a komt te luiden:

§ 2a. Beloning voor extramurale arbeid

Artikel 4a

De gedetineerde ontvangt voor elk uur verrichte extramurale arbeid een vergoeding van 300% van het basisuurloon. Indien een organisatie waarbij de gedetineerde werkzaamheden verricht een hoger bedrag aan de inrichting uitkeert, wordt de vergoeding aangevuld tot dat bedrag.

G

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘het voor hem geldende dagprogramma’ vervangen door: ‘zijn detentie- en re-integratieplan en wordt ‘zaalarbeid of taakarbeid’ telkens vervangen door: zaalarbeid, taakarbeid of stukarbeid’.

2. In onderdeel a wordt ‘basiseducatie of activiteiten in het kader van een maatschappelijk integratie-programma’ vervangen door: ‘activiteiten, vastgelegd in het detentie- en re-integratieplan’.

H

Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van artikel 6, eerste lid, wordt een nieuw onderdeel g toegevoegd luidende:

g. de eerste twee weken van detentie gedurende welke de gedetineerde geen arbeid verricht.

I

In artikel 7, eerste lid, onderdeel b vervalt de zinsnede ‘niet tot het verrichten van arbeid verplicht zijn en’.

J

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinssnede ‘De gedetineerde is niet tot arbeid verplicht’ vervangen door ‘De gedetineerde hoeft geen arbeid te verrichten’.

2. In het tweede lid wordt ‘De Minister van Justitie’ vervangen door ‘De Minister voor Rechtsbescherming’ en wordt de zinssnede ‘niet verplicht is tot het verrichten van arbeid’ vervangen door ‘geen arbeid hoeft te verrichten’.

K

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

De gedetineerde ontvangt geen financiële vergoeding of tegemoetkoming op grond van deze Regeling:

  • a. voor zover hij conform de artikelen 23, eerste lid, onder a, b of d, 24 of 51, eerste lid onder a of c, van de wet is uitgesloten van deelname aan de arbeid;

  • b. de directeur heeft besloten hem vanwege zijn gedrag tijdens arbeid structureel uit te sluiten van arbeid.

L

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling arbeid gedetineerden.

ARTIKEL IV

De Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In paragraaf 2.3 Dagindeling vervalt de zinssnede ‘(Alleen verplicht voor inrichtingen met een regime van algehele gemeenschap)’.

B

In paragraaf 3.2 Arbeid vervalt de zinssnede ‘(verplicht tot verrichten van arbeid al dan niet onherroepelijk veroordeelden tot een vrijheidsstraf)’.

C

Paragraaf 4.3.3.2 komt als volgt te luiden:

4.3.3.2 Tijdelijk verlaten van de inrichting

(Op de navolgende onderwerpen na, aan de directeur)

(re-integratieverlof; wanneer, hoe aanvragen, verwijzen naar de ministeriële regeling Tijdelijk verlaten van de inrichting)

(strafonderbreking; wanneer, hoe aanvragen, verwijzen naar de ministeriële regeling Tijdelijk verlaten van de inrichting)

(re-integratieverlof; wanneer, hoe aanvragen, verwijzen naar regeling)

Nadere regelgeving:

ARTIKEL V

In artikel 7, onderdeel a, van de Regeling tegemoetkoming kosten onderwijs gedetineerden wordt ‘verlof’ vervangen door ‘re-integratieverlof’.

ARTIKEL VI

In artikel 8, derde lid, onderdeel c en d, van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen wordt de zinsnede ‘het algemeen verlof of regimesgebonden verlof’ vervangen door ‘het re-integratieverlof’.

ARTIKEL VII

De Erkenningsregeling penitentiair programma 2004 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5, tweede lid, wordt onderdeel c geschrapt onder vervanging van de puntkomma door een punt in onderdeel b.

B

In artikel 6, tweede lid, worden de onderdelen a en b geschrapt onder verlettering van onderdelen c en d tot a en b.

ARTIKEL VIII

  • 1. De gedetineerden die voor inwerkingtreding van onderhavige regeling in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling verblijven, worden op de datum van inwerkingtreding van onderhavige regeling geacht te zijn geplaatst in een beperkt beveiligde afdeling.

  • 2. Ten aanzien van een gedetineerde die op de dag voor de datum van inwerkingtreding in een beperkt beveiligde inrichting of afdeling verblijft, besluit de minister of aan de gedetineerde re-integratieverlof voor extramurale arbeid kan worden verleend en hij in een beperkt beveiligde afdeling kan worden geplaatst.

ARTIKEL IX

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2021.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Bij brief van 17 juni 2018 heb ik mijn visie ‘Recht doen, kansen bieden. Naar effectievere gevangenisstraffen’ aan de Tweede Kamer toegezonden.1 Deze visie bevat, kort samengevat, de volgende uitgangspunten:

  • 1. Straf is straf: de kern van elke gevangenisstraf is de vrijheidsbeneming waarmee het gepleegde delict wordt vergolden;

  • 2. Gedrag telt: een gedetineerde is zelf verantwoordelijk voor het verloop van zijn detentie: gewenst gedrag wordt beloond, ongewenst gedrag wordt bestraft;

  • 3. Werken aan een veilige terugkeer: de straf moet ook bijdragen aan een veilige terugkeer van ex-gedetineerden in de samenleving.

In voornoemde visie op het gevangeniswezen heb ik aangegeven dat opgelegde gevangenisstraffen ook daadwerkelijk moeten worden uitgevoerd. Deze verplichting heeft de overheid ten opzichte van niet alleen slachtoffers en nabestaanden maar ook jegens de samenleving. Uitgangspunt daarbij is dat de opgelegde straffen ook feitelijk worden uitgevoerd en dat automatisme en vrijblijvendheden bij de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen worden tegengegaan. Voor een succesvolle tenuitvoerlegging van de gevangenisstraffen is het van belang dat de straffen zo snel en zo volledig mogelijk worden uitgevoerd.

Deze uitgangspunten liggen ten grondslag aan de Wet straffen en beschermen waarmee de regeling van de detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) in de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht ingrijpend is gewijzigd.2 De beleidswijzigingen die met deze wet zijn doorgevoerd hebben tot doel een veroordeelde te doordringen van ‘(...) het feit dat de samenleving zijn gedrag niet accepteert en dat hij, rekening houdend met zijn mogelijkheden, dient te werken aan verandering van zijn gedrag om herhaling te voorkomen. Daarnaast dient ook bij de tenuitvoerlegging oog te zijn voor slachtofferbelangen en moet er aandacht zijn voor nazorg om zo de kans op recidive verder terug te dringen.’3

Onderhavige regeling is tot stand gekomen in het kader van de uitvoering van voornoemde wet en ziet in het bijzonder op een aanscherping en nadere invulling van de bepalingen op het gebied van gedrag, het toekennen van verlof, het beschermen van de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de beveiliging van de maatschappij. Wijzigingen zijn doorgevoerd in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Regeling spog), de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Regeling tvi), de Regeling arbeid van gedetineerden (Regeling ag4) en diverse andere regelingen in verband met de wijzigingen in de detentiefasering van gedetineerden.

De persoonsgerichte aanpak die reeds ten grondslag ligt aan de werkwijze van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) wordt met de in deze regeling doorgevoerde wijzigingen versterkt, met name door het gedrag van de gedetineerde, de veiligheidsrisico’s en het slachtofferbelang zwaarder mee te laten wegen in het detentieverloop. Op hoofdlijnen ziet de aangescherpte persoonsgerichte aanpak er als volgt uit.

Gedetineerden worden in het kader van hun detentiefasering in de gelegenheid gesteld om stapsgewijs toe te groeien naar hun (voorwaardelijke) invrijheidstelling. In beginsel starten gedetineerden in het basisprogramma. Dit programma biedt 42,5 uur aan activiteiten per week. Bij aanhoudend gewenst gedrag gedurende ten minste zes weken kunnen zij promoveren naar het plusprogramma. Dit plusprogramma bevat 48 uur aan activiteiten per week. Gedrag telt dus.

Om gedrag zo objectief mogelijk te kunnen beoordelen heeft DJI een toetsingskader ontwikkeld voor het stimuleren van gewenst gedrag en het ontmoedigen van ongewenst gedrag. Dit nieuwe toetsingskader is inmiddels door middel van een separate wijziging opgenomen in de Regeling spog.5 Deze wijziging is op 1 oktober 2020 in werking getreden.

De eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde bij het verdienen van meer interne en externe vrijheden staat voorop. Het is aan de gedetineerde om het initiatief te nemen en concrete doelen te stellen voor zijn re-integratie en daar actief aan te werken. De doelen worden opgenomen in het persoonlijke detentie- en re-integratieplan van de gedetineerde. Met een motiverende bejegening door de DJI-medewerkers worden gedetineerden gestimuleerd om aan deze doelen te werken en het gewenste gedrag te vertonen. Indien er beperkingen in de persoon van de gedetineerde zijn, wordt daar uiteraard rekening mee gehouden. Voor deze groep is in het gevangeniswezen aandacht. Juist de persoonsgerichte aanpak biedt de mogelijkheid om rekening te houden met beperkingen van gedetineerden. De integrale intake bij binnenkomst besteedt ruime aandacht om deze beperkingen in een vroeg stadium in kaart te brengen en in het detentie- en re-integratieplan vast te leggen. Doel is om de problematiek van een gedetineerde in relatie tot de vijf leefgebieden (wonen, werk, identiteitsbewijs, zorg en schulden), als ook aandachtspunten wat betreft het sociale netwerk, vanaf het begin van detentie goed in beeld te hebben en daarop te acteren door maatwerk te leveren. In het systeem van promoveren en degraderen leidt dit maatwerk tot het formuleren van gedrags- en re-integratiedoelen die aansluiten bij de mogelijkheden van gedetineerden. Tevens wordt de gedetineerden begeleiding geboden.6

Een andere belangrijke aanscherping van de detentiefasering betreft het toekennen van verlof. Het regimesgebonden verlof en het algemeen verlof komen te vervallen. Het incidenteel verlof blijft gehandhaafd, maar wordt beperkt tot een verlof om humanitaire redenen. In de plaats van het regimesgebonden verlof en het algemeen verlof komen er drie verschillende vormen van re-integratieverlof, die specifiek in het teken van concrete re-integratiedoelen dienen te staan. Het betreft kortdurend re-integratieverlof, langdurend re-integratieverlof en re-integratieverlof voor extramurale arbeid. Re-integratieverlof kan alleen worden toegekend in de laatste fase van de detentie. Het moment waarop het re-integratieverlof in de detentie aan de orde kan zijn, hangt mede af van de duur van de opgelegde straf, als ook van het type van het re-integratieverlof waarvan sprake is. Bij een langdurige detentie is het uit oogpunt van een geleidelijke en veilige terugkeer naar de maatschappij van belang dat langer met vrijheden geoefend kan worden dan bij een kortere detentie.

Als gevolg van het schrappen van het regimesgebonden verlof zijn de regimes voor (zeer) beperkt beveiligde inrichtingen komen te vervallen. Gedetineerden aan wie re-integratieverlof is verleend voor extramurale arbeid, worden voortaan geplaatst in een beperkt beveiligde afdeling (BBA).

De aangepaste Regeling tvi bevat de nadere regels die gelden bij het toekennen van re-integratieverlof. Ook hier geldt: gedrag telt. Daarnaast dient er een risicobeoordeling te worden uitgevoerd voordat re-integratieverlof kan worden verleend en dient rekening te worden gehouden met slachtofferbelangen. Hiervoor is een toetsingskader ontwikkeld.

Ten slotte wordt de Regeling ag met onderhavig besluit gewijzigd. Zo wordt duidelijk gemaakt in welke gevallen de zorgverplichting van de directeur voor arbeid komt te vervallen en wordt er een stukloon ingevoerd, waarmee de beloning van een gedetineerde kan worden afgestemd op de productie die hij heeft geleverd. Hiermee wordt een extra prikkel ingebouwd om de gedetineerde te motiveren beter te presteren. Het basisuurloon bedroeg een aantal jaren € 0,76 en wordt nu verhoogd tot € 0,90. Tot deze verhoging is besloten als tegemoetkoming voor de gedurende deze periode gestegen kosten van de artikelen in de gedetineerdenwinkels. Tevens is besloten dat het basisuurloon op 1 januari van elk jaar wordt aangepast op basis van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor dat jaar vastgestelde index voor consumentenprijzen. Gedetineerden die op grond van hun gedrag en op basis van een risicobeoordeling in aanmerking komen voor extramurale arbeid bij een externe werkgever worden extra beloond. Zij ontvangen 300% van het basisuurloon. Indien het bedrag dat de arbeidsorganisatie uitbetaalt aan de inrichting hoger is dan 300% van het basisuurloon, wordt dit bedrag gestort op de rekening van de gedetineerde bij de inrichting.

Voor de achtergronden en een verdere toelichting op de wijzigingen in de detentiefasering wordt hier verwezen naar de memorie van toelichting bij de parlementaire behandeling van de Wet straffen en beschermen.7

Een concept van onderhavige regeling is ter advisering voorgelegd aan de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ). Bij brief van 1 april 2021 heeft de RSJ zijn advies aan mij toegezonden. Het advies heeft geleid tot aanpassingen in de regeling en de toelichting.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Dit onderdeel bevat een technische aanpassing.

Artikel I, onderdeel B

Dit onderdeel ziet op de wijzigingen met betrekking tot het detentie-en re-integratieplan. De afspraken in het detentie- en re-integratieplan blijven onverminderd cruciaal voor het gedrag tijdens detentie, voor het leefklimaat binnen de inrichting en daarmee voor de voorbereiding op een succesvolle terugkeer naar de samenleving. Het detentie- en re-integratieplan maakt het mogelijk om het gedrag en de ontwikkeling van een gedetineerde te kunnen volgen en uiteindelijk te kunnen beoordelen of hij vanwege zijn gedrag in detentie in aanmerking kan komen voor (meer) interne en externe vrijheden. Als gevolg van het feit dat thans in artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet het detentie- en re-integratieplan wordt geregeld, zijn allerlei regels die eerder in de Regeling spog waren opgenomen overbodig. Derhalve worden de eerste drie leden van artikel 1c geschrapt. Wel blijft behoefte bestaan aan het oude vierde lid van artikel 1c: het verbod om re-integratieactiviteiten in het detentie- en re-integratieplan van levenslanggestraften op te nemen gedurende de periode dat de levenslanggestrafte niet is toegelaten tot de re-integratiefase. Voor een verdere uiteenzetting van de inhoud van het dagprogramma van levenslanggestraften wordt verwezen naar de wijziging van 17 augustus 2017 van onderhavige regeling.8

Het is de bedoeling om een aparte regeling te maken met betrekking tot de gegevens die worden opgenomen in het detentie- en re-integratieplan. De basis voor deze regeling is artikel 20a van de Penitentiaire maatregel. In deze regeling zal het huidige artikel 1c worden opgenomen.

Tevens wordt van deze gelegenheid gebruik gemaakt een omissie recht te zetten. In het verleden is abusievelijk niet geregeld dat het systeem van promoveren en degraderen niet van toepassing is in het Pieter Baan Centrum en de Justitieel medische Centra. In deze centra staat de (observatie ter) behandeling van een gedetineerde centraal. Dat verhoudt zich niet met het systeem van promoveren en degraderen. Derhalve is artikel 1e gewijzigd.

Artikel I, onderdelen C en D

De Wet straffen en beschermen vervangt (zeer) beperkte beveiligde inrichtingen en afdelingen voor beperkt beveiligde afdelingen. In de beperkt beveiligde afdelingen worden gedetineerden geplaatst aan wie re-integratieverlof voor extramurale arbeid is verleend. Een en ander leidt tot de wijziging van artikel 2 en het schrappen van artikel 3 van onderhavige Regeling. Met het eerste lid van artikel 2 wordt geregeld dat een gedetineerde wordt geplaatst in een beperkt beveiligde afdeling indien aan hem re-integratieverlof voor extramurale arbeid is verleend. De artikelen 15, 16 en 20ab van de Regeling tvi regelen de (algemene) voorwaarden waaraan een gedetineerde moet voldoen om in aanmerking te komen voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid. Deze worden hieronder toegelicht in onderdeel F van artikel II. Indien een gedetineerde voldoet aan de voorwaarden voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid, wordt in een besluit zowel dit verlof als zijn overplaatsing toegekend. Voor beide besluiten is de selectiefunctionaris namens de minister bevoegd deze te nemen. Ingevolge het tweede lid van artikel 2 wordt een gedetineerde van wie het re-integratieverlof voor extramurale arbeid wordt ingetrokken, in alle gevallen overgeplaatst. Voor een gedetineerde die geen extramurale arbeid verricht, is geen plaats in een beperkt beveiligde afdeling. Het dagprogramma biedt hiervoor geen ruimte. Naar welke inrichting de gedetineerde wordt overgeplaatst, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Een gedetineerde die door eigen toedoen wordt teruggeplaatst, komt gedurende een periode van drie maanden niet in aanmerking voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid en daarmee ook niet voor plaatsing in een beperkt beveiligde afdeling. Dit wordt geregeld in het nieuwe artikel 20ab, vierde lid, van de Regeling tvi (artikel II, onderdeel F) in samenhang met onderhavig artikel.

Artikel I, onderdelen E, F, G en H

Deze onderdelen zien op de wijzigingen met betrekking tot de mate van gemeenschap waarin gedetineerden activiteiten verrichten. Deze wijziging wordt in het bijzonder toegelicht in het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting van de Wet straffen en beschermen onder artikel I, onderdelen G en H. Met deze onderdelen wordt de vervanging van het regime van algehele en beperkte gemeenschap in het gemeenschapsregime vormgegeven. Thans gelden er nog twee regimes: het gemeenschapsregime en het regime van individuele gemeenschap. Niet langer geldt één collectief dagprogramma. Gedetineerden volgen een op hen toegesneden activiteitenprogramma dat is vastgelegd in het detentie- en re-integratieplan. Uitgangspunt blijft echter wel voor het gemeenschapsregime dat elke gedetineerde in gezamenlijkheid het dagprogramma doorloopt. Dit is het kenmerkende verschil met een individueel regime. In een individueel regime bepaalt de directeur de mate waarin gedetineerden in gezamenlijkheid activiteiten ondernemen.

Met onderdeel E wordt artikel 7 vervangen. In dit artikel was het regime van algehele gemeenschap geregeld. In het nieuwe artikel 7 wordt bepaald dat gedetineerden die niet zijn geplaatst in een individueel regime, in een gemeenschapsregime worden geplaatst.

Onderdeel F schrapt de artikelen 8 en 10. Artikel 8 zag op de eisen voor plaatsing in het regime van beperkte gemeenschap. In artikel 10 was geregeld dat voor de extra beveiligde inrichting een extra beveiligd regime van beperkte gemeenschap gold. Een extra beveiligd regime blijft voor de extra beveiligde inrichting (EBI) gelden maar niet meer van beperkte gemeenschap. Voor de EBI is op grond van artikel 19, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet sedert lange tijd besloten dat in deze inrichting het regime van individuele gemeenschap van toepassing is. Dit wordt niet gewijzigd.

Onderdelen G en H betreffen technische aanpassingen.

Artikel II, onderdelen A, B, C, D en E

Deze onderdelen behelzen technische aanpassingen in de Regeling tvi. In artikel 1 wordt een aantal definities geschrapt en een aantal nieuwe definities toegevoegd. Het betreft hier met name aanpassingen die op zich geen toelichting behoeven. De definitie van minister wordt aangepast aan de huidige situatie. Algemeen en regimair verlof komen te vervallen en worden vervangen door de begrippen ‘re-integratieverlof’ en ‘extramurale arbeid’ (onderdelen n. en o. van artikel 1). Voor een uitleg van het begrip ‘re-integratieverlof’ wordt verwezen naar artikel 14. Extramurale arbeid wordt gedefinieerd als arbeid verricht buiten de inrichting ten behoeve van een derde alsmede het volgen van een dagopleiding buiten de inrichting. De derde kan een werkgever zijn met wie de gedetineerde buiten DJI een arbeidsovereenkomst sluit dan wel een werkgever met wie de gedetineerde voor zijn detentie een arbeidsovereenkomst had gesloten en die niet is beëindigd. In de meeste gevallen zal er echter geen sprake zijn van een werkgever en verricht de gedetineerde door middel van inspanningen van DJI werkzaamheden ten behoeve van een externe arbeidsorganisatie. Het detentie- en re-integratieplan wordt thans in artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet geregeld. Dit verklaart de wijziging van onderdeel s (artikel II, onderdeel A).

Met artikel 1a wordt een voorziening getroffen in geval een gevangenisstraf nog niet onherroepelijk is. In dat geval wordt voor het bepalen van het moment waarop een gedetineerde in aanmerking komt voor vrijheden op grond van deze regeling, uitgegaan van de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend (artikel II, onderdeel B).

Onderdeel C van artikel II wijzigt artikel 2. Dit artikel geeft inzicht in wie bevoegd is vrijheden toe te kennen. Met de herformulering van artikel 2 wordt duidelijk dat de minister bevoegd is het besluit tot kortdurend en langdurend re-integratieverlof en re-integratieverlof voor extramurale arbeid te nemen. In de artikelen 18 en 20a wordt uiteengezet wie namens de minister bevoegd is het besluit te nemen: de selectiefunctionaris of de directeur. In het geval de selectiefunctionaris wil afwijken van een advies van een directeur en omgekeerd, is voorzien in een beslismodel. In dit model nemen de directeuren van de divisie Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring en van de divisie Individuele Zaken van de DJI van het Ministerie van Justitie en Veiligheid de beslissing namens de minister. In artikel 2 blijft de minister de bevoegde instantie om te beslissen over het verlenen van re-integratieverlof aan een levenslanggestrafte die is toegelaten tot de re-integratiefase. Hierin treedt geen wijziging op.

Ingevolge onderdeel D wordt artikel 3 gewijzigd. In dit artikel worden regels gesteld omtrent het verzoek om verlof, de ontvangst van dit verzoek en de in te winnen adviezen. De directeur speelt hierin een belangrijke rol. De gedetineerde dient zijn verzoek om elke vorm van verlof in bij de directeur die alle noodzakelijke inlichtingen en adviezen inwint. Ook in geval van re-integratieverlof is de directeur verantwoordelijk voor het verzamelen van alle benodigde inlichtingen. Aan artikel 3 worden twee nieuwe leden toegevoegd. In het vijfde lid wordt geregeld dat de directeur indien hij namens de minister bevoegd is te besluiten op een verzoek om verlof, het advies vraagt van de selectiefunctionaris. De keerzijde is geregeld in het zesde lid: indien de selectiefunctionaris bevoegd is te beslissen namens de minister dan zendt de directeur onverwijld het verzoek om verlof naar de minister. Daarbij stuurt hij tevens zijn advies omtrent het verzoek van de gedetineerde mee.

Onderdeel E behelst een technische wijziging van de artikelen 5 en 8.

Artikel II, onderdeel F

Als gevolg van onderdeel F vervalt het hoofdstuk met regels inzake algemeen en krijgt hoofdstuk 2 een andere inhoud. In de plaats van algemeen (en regimair verlof) geldt thans re-integratieverlof. In artikel 14, eerste lid, worden de drie varianten van re-integratieverlof opgesomd: kortdurend re-integratieverlof, langdurend re-integratieverlof en re-integratieverlof voor extramurale arbeid.

In het tweede lid van artikel 14 wordt een regeling getroffen voor opeenvolgende straffen die, als zij aaneensluitend worden tenuitvoergelegd, als één straf worden aangemerkt. Op grond van deze bepaling kan het zijn dat vanwege de totale duur van alle straffen een gedetineerde toch in aanmerking komt voor re-integratieverlof terwijl dit vanuit elke straf afzonderlijk mogelijkerwijze niet het geval is.

In artikel 15 worden de algemene voorwaarden weergegeven om voor één van deze drie varianten van re-integratieverlof in aanmerking te komen. De eerste voorwaarde ziet erop dat het concrete re-integratiedoel waarvoor verlof wordt verleend in het detentie-en re-integratieplan moet zijn opgenomen. Dit kunnen dus ook activiteiten zijn die eenvoudig van karakter zijn als bijvoorbeeld het doen van boodschappen en het opbouwen van een netwerk indien deze bijdragen aan de re-integratie- van de gedetineerde. Aanbevelenswaardig is een verlofschema op te nemen indien op grond van het re-integratiedoel een gedetineerde vaker voor de desbetreffende verlofsoort in aanmerking komt.

In artikel 15, tweede lid, worden de aspecten uitgewerkt die in het besluitvormingsproces voor elk re-integratieverlof op grond van dit hoofdstuk in acht moeten worden genomen. Het gaat hier om een beoordeling van het gehele gedrag in detentie, een risicobeoordeling, de belangen van de slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen en de door de gedetineerde geleverde inspanningen om door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden. In geval van het toekennen van vrijheden tijdens de detentie dient dus rekening te worden gehouden met het gedrag in detentie en risico’s.

Voor toekenning van voorwaardelijke invrijheidsstelling en re-integratieverlof worden dezelfde aspecten in de besluitvorming gewogen. Dit roept de vraag op of de uitkomst van verlening van een voorwaardelijke invrijheidsstelling niet vaststaat indien re-integratieverlof is toegestaan dan wel afgewezen. In dit kader dient te worden bedacht dat het openbaar ministerie het bevoegde gezag is om een besluit terzake van de toekenning van voorwaardelijke invrijheidstelling te nemen en de minister bevoegd is om re-integratieverlof toe te kennen. Relevant is dat het hier niet gaat om eenzelfde verlofmodaliteit, in die in dat vrijheden bij de voorwaardelijke invrijheidstelling verstrekkender (kunnen) zijn, en de duur verschillend is. Het bovenstaande kan tot gevolg hebben dat een weging van dezelfde aspecten een andere uitkomst heeft. Een tweetal voorbeelden mag dit verduidelijken. Het is mogelijk dat een gedetineerde geen aanvaardbaar geacht verblijfadres heeft voor de gehele periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling maar wel voor de kortere duur van een langdurend re-integratieverlof. In dat geval komt deze gedetineerde niet in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidstelling, maar aan hem kan wel langdurend re-integratieverlof worden verleend. Een ander voorbeeld in dit verband is dat de weging om aan het verlof verbonden risico’s te beperken en te beheersen verschillend kan zijn bij verlening van langdurend re-integratieverlof dan wel het toekennen van voorwaardelijke invrijheidstelling.

De weging van het belang van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen bij een beslissing inzake het toekennen van re-integratieverlof behoeft een nadere toelichting. Artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet schrijft (immers) voor dat DJI altijd rekening houdt met het slachtofferbelang bij de verlening van externe vrijheden aan gedetineerden. In onderhavige regelgeving wordt het meewegen van de belangen van slachtoffers, nabestaande en andere relevante personen voorgeschreven. Tot andere personen moeten worden gerekend personen die van de gedetineerde afhankelijk zijn, waarbij het concreet gaat om kinderen van een gedetineerde én anderen die afhankelijk zijn van diens zorg (mantelzorger). Relevante personen zijn daarnaast personen, die formeel geen slachtoffer of nabestaande zijn, maar wel een concrete en legitieme beschermingsbehoefte hebben in relatie tot het toekennen van vrijheden. Het betreft dan bijvoorbeeld personen voor wie eerder – tijdens de strafzaak of in detentie – beschermende maatregelen zijn getroffen (bijvoorbeeld getuigen) en die een actuele, objectief gerechtvaardigde vrees hebben voor hun veiligheid. Bij het toekennen van vrijheden aan gedetineerden zal nadrukkelijk aandacht aan hun belangen dienen te worden besteed.

Ten behoeve van de risicobeoordeling als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder b, is een ‘risicoscreener’ ontwikkeld en voor de weging van het belang van de slachtoffers en nabestaanden ‘een wegingskader’. Een van de mogelijkheden om aan de belangen van slachtoffers en nabestaanden tegemoet te komen, is een locatie-, (‘social’)media- en/of contactverbod. Het is heel goed mogelijk dat een gedetineerde vanwege zijn gedrag niet aanmerking komt voor re-integratieverlof en dat daarmee de overige aspecten niet meer behoeven te worden getoetst.

Vooralsnog worden de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen actief betrokken bij een beslissing aangaande het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof ingeval van een veroordeling tot een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf, opgesomd in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (zogenaamde spreekrechtwaardige delicten). Slachtoffers en nabestaanden worden dan, indien zij dit wensen, benaderd om hun beschermingsbehoeften kenbaar te maken. Tevens wordt dit gedaan in geval van een overplaatsing op grond van artikel 43, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet.

De verkregen informatie wordt vervolgens betrokken bij het meewegen van het slachtofferbelang ten aanzien van een beslissing tot het toekennen van dit re-integratieverlof. De informatie kan ook worden gebruikt bij een beslissing over het verlenen van daaropvolgende re-integratieverloven, mits deze informatie nog steeds accuraat en actueel wordt bevonden. Dit wordt duidelijk gemaakt door de toevoeging van ‘in ieder geval’ in de tekst van artikel 15, tweede lid, aanhef en onder c. De belangen van andere relevante personen worden vooralsnog alleen meegewogen voor zover DJI hiermee bekend is. In de loop der tijd wordt het raadplegen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen voor het meewegen van hun belangen (verder) uitgebreid zoals aangekondigd in de memorie van toelichting bij de Wet straffen en beschermen.9 De reden hiervoor is dat de personeelscapaciteit bij DJI en overige ketenpartners nog niet van dien aard is op het moment van inwerkingtreding van onderhavige regeling. Daarom betreft het hier een tijdelijke regeling, ingegeven door uitvoeringstechnische redenen, die gericht is op het meewegen van het slachtofferbelang bij een beslissing tot het verlenen van – een eerste onbegeleid – verlof aan gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf (een in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering opgesomd misdrijf). Zo snel als de uitvoering het toelaat, wordt voornoemde verruiming gerealiseerd en wordt artikel 15, tweede lid, aanhef en onder c, aangepast. Er wordt gestreefd dat in 2022 elke slachtoffer en nabestaande wordt gehoord opdat hun actuele belangen kunnen worden meegewogen bij het toekennen van externe vrijheden.

Het laatste aspect van artikel 15, tweede lid, aanhef en onder d, roept de vraag op welke wijze wordt bepaald wanneer een gedetineerde heeft voldaan aan zijn verplichting tot de opgelegde betaling van schadeloosstelling aan slachtoffers en nabestaanden. Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de memorie van toelichting op de Wet straffen en beschermen. Uit deze memorie van toelichting blijkt dat het niet kunnen betalen geen reden tot weigering van externe vrijheden is.10 Deze passage heeft betrekking op de toekenning van voorwaardelijke invrijheidstelling en toelating tot een penitentiair programma. Met het opnemen van deze voorwaarde wordt uitvoering gegeven aan de motie Van Oosten/Van Toorenburg. Die motie roept de regering op om – in beginsel – de voorwaarde te hanteren dat in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling de gedetineerde aan het slachtoffer of de nabestaande, zo nodig door het treffen van een betalingsregeling, een toegewezen schadevergoeding betaalt.11 Bij de totstandkoming van de Wet straffen en beschermen is opgemerkt dat veel gedetineerden schulden hebben en in detentie ook geen inkomen kunnen genereren. Het niet kunnen betalen mag in dit licht in beginsel geen reden zijn om geen externe vrijheden te verlenen. Juist na de toekenning van externe vrijheden – in het bijzonder bij verlening van re-integratieverlof voor extramurale arbeid, deelname aan het penitentiair programma en verlening van voorwaardelijke invrijheidstelling – zijn er wel mogelijkheden om inkomen te genereren en een schadevergoeding te betalen. Op basis van individuele besluitvorming wordt bezien welke mogelijkheden er zijn om binnen de kaders van de toepassing van externe vrijheden rekening te houden met het betalen van een schadevergoeding en het treffen van een betalingsregeling.12 Bovengenoemde handelwijze wordt eveneens toegepast in geval van het toekennen van re-integratieverlof. Ik zie geen reden voor een andere benadering.

Met deze aspecten wordt (zoveel mogelijk) aansluiting gezocht bij de aspecten die in de besluitvorming ten aanzien van het toekennen voor voorwaardelijke invrijheidstelling een rol spelen.

Indien een gedetineerde de toetsing op grond van artikel 15, tweede lid, heeft volstaan wordt vervolgens bezien of een van de uitsluitingsgronden van artikel 16 van toepassing is. Met dit artikel wordt geregeld wanneer een gedetineerde niet voor re-integratieverlof in aanmerking komt. Het gaat hier om specifieke weigeringsgronden; de in artikel 4 opgesomde algemene weigeringsgronden zijn, voor zover relevant, van toepassing voor incidenteel verlof voor humanitaire doeleinden, strafonderbreking en dus nu ook voor re-integratieverlof. Een gedetineerde komt niet in aanmerking voor het verlenen van re-integratieverlof indien een van de aspecten die worden opgesomd in artikel 15, tweede lid, (gedrag in detentie, risico’s en belangen van slachtoffers en nabestaanden) dit verhinderen. Dit wordt in het eerste onderdeel van artikel 16 geregeld. Verder komen gedetineerden die zijn geplaatst in het basisprogramma dan wel gedegradeerd zijn, niet in aanmerking voor re-integratieverlof als gevolg van onderdelen b en c van artikel 16. Zoals in het algemeen gedeelte reeds is uiteengezet, telt gedrag in detentie. Ook aan gedetineerden die niet willen meewerken aan een betalingsregeling wordt geen re-integratieverlof verleend (artikel 16, aanhef en onderdeel d). Gedetineerden aan wie een levenslange gevangenisstraf dan wel een maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd of die de status van ongewenst verklaarde vreemdelingen hebben, zijn uitgesloten van re-integratieverlof. Gedetineerden die zijn geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders, een extra beveiligde inrichting, of een Terroristen Afdeling kunnen evenmin met re-integratieverlof (artikel 16, aanhef en onderdelen e tot en met g). Hier zij opgemerkt dat op grond van hoofdstuk 3 specifieke regels gelden voor het verlenen van verlof aan gedetineerden die zijn geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders.

Met artikel 17 krijgt de directeur de bevoegdheid om namens de minister een reeds verleend re-integratieverlof of een resterend gedeelte van dit verlof in te trekken, naar een ander tijdstip te verplaatsen of hier nadere voorwaarden aan toe te voegen als gevolg van gewijzigde omstandigheden. Deze bevoegdheid had de directeur ten aanzien van het vervallen algemeen verlof. In geval van gewijzigde omstandigheden moet acuut kunnen worden opgetreden. De medewerkers van de inrichting zijn het eerst op de hoogte van deze gewijzigde omstandigheden en derhalve is aan directeur de bevoegdheid toegekend om namens de minister handelend op te treden indien dit noodzakelijk is. Onverwijld stelt de directeur de minister op de hoogte wanneer hij van deze bevoegdheid gebruik maakt.

In paragraaf 2 van hoofdstuk 2 wordt het kortdurend en langdurend re-integratieverlof nader geregeld. In artikel 18, eerste lid, wordt bepaald wie bevoegd is tot het verlenen van kortdurend en langdurend re-integratieverlof. Op een eerste verzoek van een gedetineerde om kortdurend of langdurend re-integratieverlof beslist de selectiefunctionaris namens de minister indien het een gedetineerde betreft die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf langer dan twee jaar. Na een goed verlopen eerste re-integratieverlof beslist de directeur van de inrichting namens de minister op de overige verzoeken om re-integratieverlof. Dit is anders indien de directeur wil afwijken van het advies van de selectiefunctionaris dat hij op grond van artikel 3, vijfde lid (nieuw), verplicht is aan te vragen (artikel II, onderdeel D). In dat geval geldt een beslismodel; de beslissing wordt dan gezamenlijk namens de minister genomen door de directeur van de divisie Individuele Zaken en de directeur van de divisie Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring van DJI van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ook in de situatie dat de selectiefunctionaris wil afwijken van een advies van de directeur, geldt het beslismodel op grond van het eerste lid.

Een volgend verzoek van een gedetineerde voor kortdurend en langdurend re-integratieverlof wordt pas in behandeling genomen indien het vorige re-integratieverlof is geëvalueerd. Dit regelt het vierde lid van artikel 18.

Artikel 19, eerste lid, gaat over de vraag hoe lang een kortdurend re-integratieverlof maximaal duurt: het verlof duurt niet langer dan noodzakelijk en begint en eindigt op dezelfde dag.

Het tweede en het derde lid van artikel 19 bepalen wanneer een gedetineerde op zijn vroegst in aanmerking kan komen voor kortdurend re-integratieverlof. In geval van een gevangenisstraf van zes jaar of korter komt een gedetineerde op zijn vroegst in aanmerking indien wordt voldaan aan de volgende twee cumulatieve vereisten (artikel 19, tweede lid):

  • na aanvang van zijn detentie zijn tenminste zes weken verstreken, en

  • het verlof vindt pas plaats in een periode van maximaal achttien maanden voorafgaand aan het moment waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling of de invrijheidstelling kan aanvangen.

Met het eerste vereiste van zes weken zijn gedetineerden met een langere gevangenisstraf gedurende de eerste zes weken uitgesloten van kortdurend re-integratieverlof. Dit is de periode dat gedetineerden zijn geplaatst in het basisprogramma teneinde te beoordelen of zij in aanmerking komen voor promotie. Promotie naar het in de Regeling spog geregelde plusprogramma is een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor kortdurend re-integratieverlof. Hier zij verwezen naar artikel 16, aanhef en onderdelen b en c. Daarnaast komen gedetineerden met een kortere vrijheidsstraf dan zes weken niet in aanmerking voor kortdurend re-integratieverlof.

Met het tweede vereiste komt een gedetineerde met een straf gelijk aan of korter dan zes jaar pas in aanmerking voor kortdurend re-integratieverlof uiterlijk achttien maanden voorafgaand aan het moment waarop een gedetineerde in aanmerking komt voor zijn (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Uitgangspunt is dat het kortdurend re-integratieverlof pas in de laatste fase van de detentie wordt toegekend. Eerder verlof is in beginsel niet noodzakelijk.

Ook in geval van een straf van langer dan zes jaar komt een gedetineerde pas in aanmerking voor kortdurend re-integratieverlof indien hij in de laatste periode van zijn detentie zit. Dit wordt geregeld in het derde lid van artikel 19. Op grond van dit artikellid komt een gedetineerde met een straf langer dan zes jaar in aanmerking voor kortdurend re-integratieverlof in de periode van zes maanden voorafgaand aan het moment dat hij in aanmerking komt voor langdurend re-integratieverlof. Dit moment wordt op grond van artikel 20, vierde lid, berekend volgens de volgende formule: achttien maanden + (anderhalve maand x het aantal volle jaren boven zes jaar gevangenisstraf).

Met het vierde lid van artikel 19 is het mogelijk dat een gedetineerde toch voor kortdurend re-integratieverlof in aanmerking komt buiten de termijnen die in het tweede en derde lid van dit artikel zijn opgenomen vanwege dringende redenen die verband houden met zijn re-integratie. Aan de hand van twee voorbeelden wordt dit nieuwe artikellid verduidelijkt. Het paspoort van een gedetineerde die op basis van artikel 16 niet in aanmerking komt voor re-integratieverlof, kan tijdens detentie verlopen. Hij heeft op datum van ontslag uit detentie dan geen geldig legitimatiebewijs. In een dergelijk geval komt deze gedetineerde toch aan het einde van zijn detentie in aanmerking voor een kortdurend re-integratieverlof om zijn paspoort te verlengen indien een bezoek aan het gemeentehuis in dit kader noodzakelijk is. Een ander voorbeeld is dat buiten de termijnen waarvoor de gedetineerde in aanmerking komt voor het kortdurend re-integratieverlof zijn aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is, bijvoorbeeld bij een notaris voor het ondertekenen van akten waarvoor zijn aanwezigheid wettelijk is voorgeschreven. Met betrekking tot de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen van dergelijke verloven onder deze omstandigheden zal op de gedetineerde toegesneden maatwerk worden toegepast. Hierbij is voor te stellen dat de zwaarste beveiligingsmaatregelen worden ingezet.

Artikel 20 bepaalt de voorwaarden voor toekenning van langdurend re-integratieverlof. Het eerste lid regelt de maximale duur: dit verlof duurt maximaal een aaneengesloten periode van 204 uur met ten hoogste acht nachten en minimaal een overnachting per maand. Ingevolge het tweede lid wordt het aantal verlofuren waarvoor de gedetineerde per kalenderjaar in aanmerking komt door de directeur voor dat kalenderjaar vastgesteld in het detentie- en re-integratieplan. Dit verlofplan wordt aangepast indien zich wijzigingen voordoen als gevolg van een verandering van de strafmaat in hoger beroep of na cassatie dan wel het opleggen van een nieuwe straf. Vervolgens wordt in dit lid geregeld dat verlofuren niet kunnen worden doorgeschoven naar het volgende kalenderjaar. Deze bepaling is ingegeven door de volgende reden. Voorkomen moet worden dat een gedetineerde die als gevolg van zijn gedrag is gedegradeerd en dientengevolge niet in aanmerking komt voor re-integratieverlof, zijn niet opgenomen langdurend re-integratieverlof kan doorschuiven naar het volgende jaar. Slecht gedrag in detentie moet niet worden beloond.

Het derde en vierde lid bepalen wanneer een gedetineerde op zijn vroegst voor langdurend re-integratieverlof in aanmerking komt. Ook hier wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds een gevangenisstraf tot en met zes jaar (het derde lid) en anderzijds een gevangenisstraf langer dan zes jaar (het vierde lid). In de situatie dat een gevangenisstraf korter dan of gelijk aan zes jaar is, komt een gedetineerde pas voor langdurend re-integratieverlof in aanmerking indien:

  • ten minste vier maanden van de straf of zijn voorlopige hechtenis is ondergaan. Bij een straf of voorlopige hechtenis tot en met vier maanden is langdurend re-integratieverlof niet aan de orde;

  • hij de helft van zijn straf heeft ondergaan, én

  • de laatste twaalf maanden van zijn detentie zijn aangebroken.

Het gaat hier om cumulatieve voorwaarden.

Ook in geval van een gevangenisstraf langer dan zes jaar wordt als voorwaarde gesteld dat de detentie van de gedetineerde zich in de laatste fase bevindt. Wanneer dit is, is afhankelijk van de duur van opgelegde gevangenisstraf in relatie tot het (mogelijke) aanvangsmoment van de voorwaardelijke invrijheidstelling of de invrijheidstelling. Volgens een formule wordt de periode berekend gedurende welke een gedetineerde in aanmerking kan komen voor langdurend re-integratieverlof. Deze formule luidt als volgt:

twaalf maanden + (anderhalve maand x het aantal volle jaren boven 6 jaar gevangenisstraf). In geval van een gebroken getal wordt naar boven afgerond.

De uitkomst van formule geeft de periode in maanden aan voorafgaand aan het moment van mogelijke ingang van voorwaardelijke invrijheidstelling of een ontslag uit detentie dat de gedetineerde voor het eerst in aanmerking kan komen voor langdurend re-integratieverlof. De periode waarin voorafgaand aan de (voorwaardelijke) invrijheidstelling langdurend re-integratieverlof mogelijk is, neemt met anderhalve maand extra, bovenop twaalf maanden, per ieder volledig jaar gevangenisstraf boven de zes jaar toe. Hiermee ontstaat de mogelijkheid om gerelateerd aan de detentieduur gefaseerd toe te werken door middel van concrete re-integratiedoelen naar een veilige terugkeer in de maatschappij.

Op de vraag hoeveel verlofuren een langdurend re-integratieverlof duurt, geeft het vijfde lid van artikel 20 antwoord. Ook hier geldt een formule:

Het aantal volle, op basis van het derde en het vierde lid berekende, maanden dat een gedetineerde in aanmerking komt voor langdurend re-integratieverlof x 72.

Het is op grond van het zesde lid niet mogelijk voor een gedetineerde om meer dan een keer per maand met langdurend re-integratieverlof te gaan. Zo wordt het langdurend re-integratieverlof geleidelijk in relatie tot het re-integratiedoel over het jaar verdeeld. Het aantal opgenomen uren langdurend re-integratieverlof wordt vastgelegd in het detentie-en re-integratieplan.

Het zevende lid ziet op de situatie dat door het openbaar ministerie besloten wordt op grond van een van de aspecten van artikel 6:2:10, eerst lid, van het Wetboek van Strafvordering (gedrag in detentie, risico’s en de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen) geen voorwaardelijke invrijheidstelling aan een gedetineerde te verlenen. In dat geval dient de gedetineerde zijn gehele detentie uit te zitten. De directeur bepaalt in deze situatie het aantal verlofuren waarvoor een dergelijke gedetineerde in aanmerking kan komen, door het aantal volle maanden van de resterende detentie te vermenigvuldigen met de factor 72. Door het eerste, tweede en zesde lid van toepassing te verklaren in deze situatie kan het langdurend re-integratieverlof slechts maximaal een aaneengesloten periode van 204 uur met ten hoogste 8 nachten en minimaal een overnachting van 10 uur duren. De directeur dient het aantal verlofuren in het detentie- en re-integratieplan per kalenderjaar vast te leggen en verlofuren kunnen niet van het ene naar het volgende jaar worden doorgeschoven.

Wanneer het zevende lid van artikel 20 van toepassing is, moet bezien worden door het bevoegd gezag of een gedetineerde in aanmerking komt voor toekenning van langdurend re-integratieverlof op grond van de vier aspecten van artikel 15, tweede lid, van de Regeling tvi (gedrag in detentie, beperking van de risico’s, de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen en de inspanningen om de opgelegde schade te vergoeden). Vervolgens dient te worden bezien of een van de uitsluitingsgronden van artikel 16 van de Regeling tvi zich voordoet. In zoverre wijkt de besluitvorming voor het verlenen van langdurend re-integratieverlof in de situatie van het zevende lid van artikel 20 niet af ten aanzien van de besluitvorming inzake toekenning van re-integratieverlof in het algemeen.

Het zevende lid van artikel 20 roept de vraag in welke gevallen de situatie zich voordoet dat een gedetineerde niet in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling maar wel voor een verlenging van langdurend re-integratieverlof. In antwoord op deze vraag wordt ter illustratie gewezen op de mogelijkheid dat een gedetineerde geen aanvaardbaar geacht verblijfadres heeft voor de gehele periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling maar wel voor de kortere duur van een langdurende re-integratieverlof. In dat geval is het mogelijk dat aan een gedetineerde die niet in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling wel langdurend re-integratieverlof wordt verleend.

In paragraaf 3 wordt geregeld wanneer een gedetineerde onder welke voorwaarden in aanmerking komt voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid en wie de beslissing daartoe neemt. Met dit verlof verlaat de gedetineerde overdag de beperkt beveiligde afdeling van de inrichting om buiten de inrichting te werken of een dagopleiding te volgen en keert in de namiddag of avond weer terug naar de inrichting. Op het laatste punt verschilt re-integratieverlof voor extramurale arbeid van een penitentiair programma waar een gestrafte ook in de avond en nacht buiten de inrichting verblijft. In uitzonderingsgevallen kunnen ook de in de Penitentiaire beginselenwet geregelde activiteiten, als bijvoorbeeld het contact met een advocaat, tijdens deze verlofvorm plaatvinden indien dit niet mogelijk is in een beperkt beveiligde afdeling. Indien een gedetineerde re-integratieverlof voor extramurale arbeid heeft gekregen volgt plaatsing in een beperkt beveiligde afdeling. Pas na zijn daadwerkelijke plaatsing kan het re-integratieverlof voor extramurale arbeid aanvangen. Dit wordt geregeld in artikel 2 van de Regeling spog (artikel I, onderdeel C). Ingevolge artikel 20a beslist de selectiefunctionaris namens de minister op een verzoek van een gedetineerde om re-integratieverlof voor extramurale arbeid. In het besluit tot toekenning van deze verlofvariant kan tevens de overplaatsing naar een beperkt beveiligde afdeling worden geregeld.

In artikel 20ab zijn de duur en de voorwaarden voor toekenning van re-integratieverlof voor extramurale arbeid geregeld. In het eerste lid wordt de periode bepaald: verlof voor extramurale arbeid wordt verleend voor een periode van minimaal vier weken en maximaal twaalf maanden. In het detentie- en re-integratieplan wordt opgenomen wat de duur van re-integratieverlof voor extramurale arbeid is. De duur van het verlof per dag is afhankelijk van de reis- en de werktijd van arbeid c.q. de duur van en de reistijd naar de dagopleiding dan wel van de in de Penitentiaire beginselenwet geregelde activiteit die niet binnen de muren van een beperkt beveiligde afdeling kunnen plaatsvinden. Dit kan dagelijks verschillen. De directeur draagt er zorg voor dat de specifieke duur van het verlof per dag bij de gedetineerde bekend is zodat het hem duidelijk is wanneer hij de inrichting verlaat, het moment dat zijn arbeid aanvangt bij zijn werkgever en wanneer hij weer terug dient te zijn in de inrichting.

Het tweede lid bepaalt de voorwaarden wanneer re-integratieverlof voor extramurale arbeid op zijn vroegst wordt verleend:

  • er is een gevangenisstraf langer dan zes maanden opgelegd, en

  • het verlof kan pas op zijn vroegst plaatsvinden in een periode van ten hoogste een zesde deel van de opgelegde straf voorafgaand aan het moment waarop de gedetineerde in aanmerking kan komen voor de voorwaardelijke invrijheidstelling dan wel de invrijheidstelling.

Het vereiste van een gevangenisstraf langer dan zes maanden wordt als volgt toegelicht. In deze situatie zou een gedetineerde met een gevangenisstraf tot zes maanden slechts voor een zeer korte tijd – hooguit één maand – in aanmerking komen voor een dergelijk verlof. Verder geldt dat de afstand tot de maatschappij in deze situatie minder groot is. Aan deze gedetineerden worden tijdens hun detentie arbeid aangeboden door de directeur van de inrichting waar zij zijn geplaatst. Daarmee doen zij arbeidservaring en arbeidsritme op. Deze benadering is redelijk.

Het derde lid ziet op de situatie dat de maximale periode voor extramurale arbeid is verlopen maar het Openbaar Ministerie heeft besloten dat aan de gedetineerde geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend op grond van een van de aspecten van artikel 6:2:10, eerst lid, van het Wetboek van Strafvordering (gedrag in detentie, risico’s en de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen). De selectiefunctionaris kan dan namens de minister besluiten om de duur van het re-integratieverlof voor extramurale arbeid voor maximaal 24 maanden te verlengen. Het gaat hier om een uitzonderlijke situatie: in de regel zal de reden waarom een voorwaardelijke invrijheidstelling niet aanvangt, tevens grond zijn om ook het re-integratieverlof voor extramurale arbeid te beëindigen aangezien dezelfde aspecten in de besluitvorming een rol spelen. Toch is het mogelijk dat de reden voor het afwijzen van een voorwaardelijke invrijheidstelling niet automatisch leidt tot een beëindiging van het re-integratieverlof voor extramurale arbeid. In geval een gedetineerde bijvoorbeeld (nog) niet beschikt over een aanvaardbaar geacht verblijfadres en derhalve om deze reden niet in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling, is dit geen reden om ook het re-integratieverlof voor extramurale arbeid te beëindigen. In zo’n situatie kan de selectiefunctionaris namens de minister besluiten om de duur van het re-integratieverlof voor extramurale arbeid maximaal voor 24 maanden te verlengen. Bij deze besluitvorming betrekt de selectiefunctionaris nadrukkelijk de aspecten die in artikel 15, tweede lid zijn opgesomd: het gedrag in detentie, risico’s, de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen en de inspanningen van de gedetineerde om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden. Ten aanzien van het laatste belang geldt ook hier het tijdelijk volstaan met het raadplegen van slachtoffers bij misdrijven, opgesomd in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hier zij verwezen naar de toelichting op artikel II, onderdeel F.

Nadrukkelijk geldt de in artikel 20ab, derde lid geregelde verlengingsmogelijkheid niet in de situatie dat een nog niet onherroepelijk veroordeelde gedetineerde in hoger beroep een hogere straf heeft opgelegd gekregen dan wel een nieuwe straf is opgelegd en daarmee niet meer voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van re-integratieverlof voor extramurale arbeid. Als gevolg van de hogere dan wel nieuwe straf wordt zijn re-integratieverlof voor extramurale arbeid ingetrokken en dientengevolge wordt hij uit de beperkt beveiligde afdeling geplaatst. Hiervoor zij verwezen naar artikel 2, tweede lid, van de Regeling Spog (artikel I, onderdeel C).

Het bovenstaande roept de vraag op of een gedetineerde vanuit een beperkt beveiligde afdeling, kan instromen in een penitentiair programma. Op 1 december 2021 worden de regels inzake de toelating en de duur van het penitentiair programma ingrijpend gewijzigd. Daartoe zal de Penitentiaire maatregel op laatstgenoemde datum worden aangepast.13 Op 1 juli 2021 treedt onderhavige regeling in werking. Tot 1 december 2021 is de situatie dat huidige regels inzake een penitentiair programma van toepassing zijn maar dat ook een beperkt beveiligde afdeling is ingevoerd. Beleidsmatig is dan gewenst dat de overgang van een gedetineerde vanuit een beperkt beveiligde afdeling naar een penitentiair programma mogelijk is. Concreet betekent dit dat tot de invoering van de PP-regeling, per 1 december 2021, het toch (nog) mogelijk is dat een gedetineerde vanuit een beperkt beveiligde afdeling op zijn verzoek kan instromen in een penitentiair programma, indien deze gedetineerde voldoet aan alle voorwaarden voor toelating tot dit programma. Het is aan de selectiefunctionaris namens de minister om daarover op verzoek van de gedetineerde een besluit te nemen. Daarbij zal maatwerk leidend zijn. Na 1 december 2021 zal door middel van een wijziging van de Regeling tvi worden geregeld dat overplaatsing vanuit een beperkt beveiligde afdeling naar een penitentiair programma wordt uitgesloten: een gedetineerde met een korte straf komt ofwel voor plaatsing op een BBA ofwel voor een PP in aanmerking.

Het vierde lid van artikel 20b regelt dat een gedetineerde die door eigen toedoen wordt teruggeplaatst, gedurende een periode van drie maanden niet in aanmerking komt voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid. Gedurende deze periode is plaatsing in een beperkt beveiligde afdeling niet aangewezen. In dit verband is relevant wanneer er sprake is van voldoende eigen toedoen om een terugplaatsing naar een normaal beveiligde afdeling te rechtvaardigen en de keuze voor een termijn van drie maanden rond het weer in aanmerking kunnen komen voor een BBA. Daarbij verdient opmerking dat een gedetineerde die in een BBA verblijft niet zonder meer wordt teruggeplaatst naar een normaal beveiligde afdeling. Hier wordt met reden onverkort wel toe besloten bij ontoelaatbaar gedrag (bijvoorbeeld agressie jegens personeel). Dit geldt evenzeer voor een aaneenschakeling van lichtere norm overschrijdende gedragingen (bijvoorbeeld structureel te laat komen op een werkplek), waarbij een veelal eerder gegeven waarschuwing niet tot de gewenste verbetering in het gedrag heeft geleid. Alsdan komt deze gedetineerde in verband met de zwaarte en/of aanhoudendheid van zijn ongewenste gedrag gedurende een periode van drie maanden niet in aanmerking voor plaatsing in een beperkt beveiligde afdeling. Dit is gestoeld op de hierboven reeds aangehaalde visie op het gevangeniswezen ‘Recht doen, kansen bieden’, waarin ik heb aangegeven dat gedrag in detentie telt. Het toekennen van vrijheden op basis van automatisme en vrijblijvendheden behoort tot het verleden. Dit betekent ook dat aan gedrag consequenties worden verbonden. Zeker geldt dat in geval een gedetineerde is toegelaten tot de beperkt beveiligde afdeling. Met een terugplaatsing en de hieraan verbonden periode van drie maanden, waarop een zorgvuldige beoordeling kan plaatsvinden of en wanneer het opnieuw in een beperkt beveiligde afdeling plaatsen aan de orde kan zijn, wordt een duidelijke, eenduidige norm gesteld die voor elke gedetineerde van tevoren bekend is, te weten: het tonen van gedrag tijdens het verblijf in de beperkt beveiligde afdeling dat niet past bij de hieraan gekoppelde vrijheden heeft niet te verwaarlozen gevolgen. De periode van drie maanden is daarnaast ingegeven doordat voor plaatsing in een beveiligde afdeling consistent gewenst gedrag wordt verlangd. Zoals opgemerkt, is de beperkt beveiligde afdeling een vergaande vorm van vrijheid in detentie. Daar hoort het naar vermogen nemen van verantwoordelijkheid bij. Bij onvoldoende bereidheid van een gedetineerde om zich verantwoordelijk te gedragen met als gevolg een terugplaatsing op een normaal beveiligd niveau wordt tijdens die periode van drie maanden bezien of het (eventueel) dan getoonde gewenste gedrag, intussen, wel een consistent karakter heeft. Hierover wordt uiterlijk tijdens het multidisciplinair overleg dat plaatsheeft op drie maanden een oordeel geveld, waarbij uiteraard ook opnieuw wordt getoetst aan de andere geldende criteria voor plaatsing in een beperkt beveiligde afdeling.

Artikel II, onderdelen G, H, I, J en K

Met onderdeel G wordt hoofdstuk 3 geschrapt. Voor inwerkingtreding van onderhavig besluit werden in dit hoofdstuk regels gesteld inzake regimesgebonden verlof. Met inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen is deze verlofsoort vervallen. Met onderdeel I wordt de titel van Hoofdstuk 4: Incidenteel verlof aangepast om te benadrukken dat incidenteel verlof alleen op grond van humanitaire doeleinden wordt verleend. Onderdeel J is een technische aanpassing. Onderdeel K schrapt de artikelen 30 en 31. Deze artikelen maakten het mogelijk incidenteel verlof toe te kennen voor re-integratiedoeleinden als opleiding en het treffen van praktische voorbereidingen op de invrijheidstelling. Daarvoor is geen noodzaak meer nu voor deze doeleinden re-integratieverlof kan worden verleend. Dientengevolge is ook de regeling voor levenslanggestraften in artikel 20d, zevende lid dat zij niet in aanmerking komen voor incidenteel verlof voor re-integratiedoeleinden niet meer nodig. Onderdeel H schrapt artikel 20d, zevende lid, dan ook. Ingevolge artikel 16, aanhef en onder e (nieuw), komen levenslanggestraften niet in aanmerking voor re-integratieverlof.

Artikel III, onderdeel A en B

De onderdelen A en B brengen wijzigingen in paragraaf 1 van de Regeling ag aan. Allereerst wordt de titel van deze paragraaf veranderd. Deze luidt thans ‘§1. Algemene bepalingen’ als gevolg van de toevoeging van een nieuw artikel 1a in deze paragraaf (onderdeel C). Daarmee is de oorspronkelijke titel van ‘§1. Begripsbepaling’ achterhaald. Onderdeel B regelt dat in het eerste lid van artikel 1 een aantal begrippen komt te vervallen omdat deze geen definitie (meer) behoeven en voegt een aantal nieuwe begrippen toe. De definitie van deze nieuwe begrippen spreken voor zich.

Artikel III, onderdeel C

Als gevolg van de wijziging van artikel 47 van de Penitentiaire beginselenwet zijn het recht op arbeid van en de arbeidsverplichting voor gedetineerden vervallen. Dit wordt toegelicht in onderdeel K van de artikelsgewijze toelichting in de memorie van toelichting op de Wet straffen en beschermen. Verder maakt artikel 47 van de Penitentiaire beginselwet het thans mogelijk nadere regels te stellen ten aanzien van de omvang van de zorgverplichting van de directeur op arbeid. Met het nieuwe artikel 1a wordt aangegeven in welke gevallen de zorgverplichting van de directeur op grond van artikel 47, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet is uitgesloten. Op grond van onderdeel a van het eerste lid van artikel 1a behoeft de directeur een gedetineerde gedurende de eerste twee weken geen arbeid aan te bieden. Gedurende deze periode wordt aan gedetineerden geen arbeid aangeboden. Deze termijn wordt doorgaans gebruikt om een gedetineerde te laten acclimatiseren. Wel ontvangt de gedetineerde gedurende deze periode de loonvervangende financiële tegemoetkoming op grond van artikel 5. Dit wordt geregeld in onderdeel H van artikel III. Dit wordt afzonderlijk hieronder toegelicht.

Met onderdeel b van het eerste lid van artikel 1a wordt geregeld dat de directeur arrestanten geen arbeid hoeft aan te bieden gedurende de eerste acht weken van hun detentie. Deze groep gedetineerden heeft door hun gedrag laten zien geen verantwoordelijkheid voor hun detentie te nemen. Ook in dit geval telt gedrag. Indien de detentie langer dan acht weken duurt, geldt de zorgverplichting van de directeur onverkort. Met onderdeel c geldt de zorgverplichting voor arbeid ook niet voor Justitieel Medische Centra. De medische behandeling van de gedetineerden die in deze centra zijn geplaatst, verhindert het aanbieden van arbeid.

Het tweede lid van artikel 1a bepaalt dat de directeur kan besluiten om gedetineerden vanwege structureel wangedrag tijdens de arbeid uit te sluiten van de arbeid. In dit besluit bepaalt de directeur tevens de duur van de uitsluiting. Daarmee vervalt de zorgverplichting van de directeur voor arbeid gedurende de vastgestelde tijdsduur. Vanwege het belang van arbeid voor de re-integratie van een gedetineerde kan de directeur niet lichtvaardig tot een besluit tot uitsluiting van een gedetineerde voor arbeid komen. Wangedrag van de gedetineerde tijdens de arbeid moet een structureel karakter hebben en de directeur doet er verstandig aan eerst een gedetineerde die zich schuldig maakt aan dergelijk gedrag te waarschuwen met bijvoorbeeld een disciplinaire straf. Verder geldt hier dat alleen het wangedrag tijdens de arbeid tot uitsluiting van arbeid kan leiden. Wangedrag buiten arbeid is geen grond voor de uitsluiting. In dat geval heeft de directeur andere middelen (disciplinaire straffen) tot zijn beschikking.

Artikel III, onderdeel D

Met het eerste lid van artikel 2 wordt geregeld dat (intramurale) arbeid zaalarbeid, taakarbeid of stukarbeid omvat. De directeur bepaalt voor welke arbeidsmodaliteit een gedetineerde in aanmerking komt en hij heeft daarbij beleidsvrijheid. Naast arbeids- en taakloon wordt met het tweede lid een nieuw beloningsinstrument ingevoerd: het stukloon. In de praktijk blijkt behoefte te zijn aan de invoering van stukloon. Op deze wijze wordt de beloning van een gedetineerde in massaproductie afgestemd op het resultaat dat een gedetineerde behaalt. Dit verhoogt de motivatie van een gedetineerde.

Het derde lid bepaalt de hoogte van het basisuurloon op € 0,90 per uur. Dat was voorheen € 0,76. Daarnaast wordt dit bedrag jaarlijks op 1 januari aangepast op basis van de jaarlijks door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde index voor consumentenprijzen. Het nieuwe basisbedrag wordt jaarlijks gepubliceerd op de internetsite van DJI. Met het vierde lid wordt de systematiek van het bepalen van de hoogte van het loon bepaald. Voor zaalarbeid en taakarbeid treedt geen wijziging op. Het loon vanwege het verrichten van stukarbeid wordt bepaald door het aantal producten dat de gedetineerde gedurende een week heeft vervaardigd, te vermenigvuldigen door een door de directeur te bepalen bedrag per product. Het vijfde lid kent aan elke gedetineerde een garantieloon toe: 80% van het basisuurloon vermenigvuldigd met twintig. In het zesde lid wordt de gangbare praktijk van wekelijkse achteraf betaling van de beloning aan gedetineerde vastgelegd.

Artikel III, onderdeel E

Ingevolge de wijziging van artikel 47 van de Penitentiaire beginselenwet is de arbeidsverplichting voor gedetineerden vervallen. Hierdoor wordt in het eerste lid van artikel 3 bepaald dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld deel te nemen aan arbeid. Hij is hiertoe niet meer verplicht. Kiest een gedetineerde ervoor geen arbeid te verrichten, dan wordt hij ingesloten gedurende de arbeidsuren. Weigert hij structureel arbeid te verrichten, dan sluit hij zich tevens uit voor toekenning van kortdurend en langdurend re-integratieverlof indien over het verrichten van arbeid in het detentie- en re-integratieplan afspraken zijn gemaakt. Ook komt een weigerachtige gedetineerde niet in aanmerking voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid en daarmee voor plaatsing in een beperkt beveiligde afdeling. Gedrag in detentie telt immers.

Als gevolg van ziekte kan een gedetineerde niet in staat zijn om te werken. De vraag of een gedetineerde arbeidsongeschikt is, is medisch van aard en zal dan ook door een arts moeten worden beantwoord. In die beoordeling kunnen ook psychiatrische en psychosomatische problematiek een rol spelen. Indien psychiatrische en psychosomatische problematiek zich bij een gedetineerde voordoet, zal een arts zich laten adviseren door een gedragsdeskundige (psychiater en/of psycholoog) bij de beantwoording van vraag of deze problematiek leidt tot arbeidsongeschiktheid. Het medisch overleg binnen een inrichting waar naast de arts eveneens een psycholoog betrokken is, is daarbij bij uitstek het gremium om deze vraag te bespreken. Dit gremium kan de hulp inroepen van een psychiater indien hiertoe aanleiding is. Indien door de medische dienst wordt vastgesteld dat een gedetineerde wegens een medische beperking voor een langere periode niet in staat is om arbeid te verrichten, wordt hij niet ingesloten gedurende de periode dat de arbeidsongeschiktheid voortduurt. Zodra de gedetineerde volgens de medische dienst weer in staat is om arbeid te verrichten en dit weigert, wordt hij wel ingesloten.

Ingevolge het tweede lid van artikel 3 bepaalt de directeur voorafgaand aan de uitvoering van de taakarbeid en rekening houdend met de individuele mogelijkheden van de gedetineerde, de kwaliteitseisen waaraan de te realiseren taak moet voldoen. Zo wordt maatwerk geleverd, toegesneden op elke gedetineerde. Dit maatwerk wordt vastgelegd in het detentie- en re-integratieplan.

In het derde lid van artikel 3 wordt bepaald hoeveel uur arbeid per week een gedetineerde werkzaam kan zijn. In de regel biedt een directeur maximaal twintig uur arbeid aan een gedetineerde aan. Op dit punt wijzigt de regeling niet maar thans wordt de mogelijkheid gecreëerd dat de directeur kan besluiten een gedetineerde meer dan twintig uur arbeid maar nooit meer dan veertig uur per week aan te bieden. Het is aan de directeur om hiertoe te besluiten. Een gedetineerde heeft hierop nimmer aanspraak.

Voor het Pieter Baan Centrum geldt een ander maximum voor het aantal uren arbeid per week. Dit is in het vierde lid van artikel 3 vastgesteld op 10 uur per week. Deze afwijkende norm houdt verband met het feit dat gedetineerden in het Pieter Baan Centrum worden geobserveerd.

Artikel III, onderdeel F

In de nieuwe paragraaf ‘§2a. Beloning voor en extramurale arbeid’ wordt de hoogte van de vergoeding voor extramurale arbeid in artikel 4a geregeld. De gedetineerde ontvangt voor elk uur verrichte extramurale arbeid een vergoeding van 300% van het basisuurloon. Indien de werkgever een hoger bedrag uitkeert, wordt de aan de gedetineerde uit te keren vergoeding opgehoogd tot dat bedrag.

Artikel III, onderdeel G

Onderdeel G behelst een technische wijziging in artikel 5 door het dagprogramma te vervangen door het detentie- re-integratieplan en stukarbeid toe te voegen. Een gedetineerde komt in aanmerking voor een loonvervangende financiële tegemoetkoming wanneer in zijn detentie- en re-integratieplan is opgenomen dat hij zaalarbeid, taakarbeid of stukarbeid verricht.

Artikel III, onderdeel H

Met onderdeel H wordt de eerste twee weken van detentie als een onvermijdbaar verzuim toegevoegd. Gedurende deze eerste twee weken wordt er geen arbeid aan een gedetineerde aangeboden. Deze periode wordt gebruikt om de gedetineerde te laten acclimatiseren en om prioriteit te geven aan de screening en intake en het opstellen van het detentie- en re-integratieplan. Wel heeft een gedetineerde aanspraak op de loonvervangende financiële tegemoetkoming ter hoogte van 80% van het basisuurloon tijdens dit tijdsbestek. Zodoende beschikt de gedetineerde over inkomsten, ook tijdens de eerste twee weken van zijn detentie. Deze periode wordt gebruikt om de gedetineerde te laten acclimatiseren en een begin te maken aan het opstellen van het detentie- en re-integratieplan.

Artikel III, onderdelen I en J

Met de onderdelen I en J worden de artikelen 7 en 8 gewijzigd. Deze technische wijzigingen houdt onder meer verband met het feit dat de arbeidsverplichting van de gedetineerde is opgeheven door wijziging van artikel 47 van de Penitentiaire beginselenwet.

Artikel III, onderdeel K

Artikel 9 regelt de gevallen wanneer een gedetineerde geen financiële vergoeding of tegemoetkoming ontvangt. Met onderdeel b wordt de situatie toegevoegd dat de directeur besloten heeft een gedetineerd vanwege zijn gedrag tijdens arbeid structureel uit te sluiten van arbeid.

Artikel III, onderdeel L

Als gevolg van de wijziging van artikel 47 is het thans mogelijk nadere regels te stellen ten aanzien van de omvang van de zorgverplichting van de directeur. Daarmee is de reikwijdte van deze regeling niet meer beperkt tot nadere regels inzake de hoogte van het arbeidsloon van gedetineerden. Dientengevolge is de citeertitel van onderhavige regeling gewijzigd in: Regeling arbeid gedetineerden.

De artikelen IV tot en met VI

Deze artikelen voeren technische aanpassingen door in diverse ministeriële regelingen, die geen nadere toelichting behoeven.

Artikel VII

Met de wijziging van artikel VII wordt bewerkstelligd dat de verwijzing in de Erkenningsregeling penitentiair programma 2004 naar een behandeling van een psychische stoornis of verslavingsproblematiek wordt geschrapt. Voor de toelichting wordt verwezen naar de nota van toelichting op het Uitvoeringsbesluit Wet straffen en beschermen en specifiek paragraaf 3 ‘Het penitentiaire programma van de toelichting.14

Artikel VIII

In dit artikel wordt het overgangsrecht geregeld. Op grond van het eerste lid worden gedetineerden die voor het moment van inwerkingtreding van deze regeling in een zeer beperkt beveiligde inrichting verbleven, geacht te zijn geplaatst in een beperkt beveiligde afdeling op de datum van inwerkingtreding van deze regeling. Door deze bepaling is een overplaatsingsbesluit niet noodzakelijk.

Op grond van het tweede lid besluit de minister of aan een gedetineerde die in een beperkt beveiligde inrichting verblijft, re-integratieverlof voor extramurale arbeid kan worden verleend en kan worden geplaatst in een beperkt beveiligde afdeling. Gedetineerden in een beperkt beveiligde inrichting gaan dus niet van rechtswege over naar een beperkt beveiligde afdeling. Daarvoor kunnen de volgende redenen worden aangedragen. Niet bij voorbaat staat vast dat elke gedetineerde in een BBI ook klaar is om in een beperkt beveiligde afdeling te worden geplaatst. De gedetineerden in een BBI verrichten weliswaar arbeid maar verlaten daarbij niet de inrichting. Aan de hand van de criteria voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid en daarmee voor toelating tot een beperkt beveiligde afdeling (gedrag in detentie, risico’s, belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, bereidheid om te voldoen aan een opgelegde schadevergoeding) zal op de datum van inwerkingtreding van onderhavige regeling beoordeeld worden of een gedetineerde in een BBI geplaatst kan worden in een beperkt beveiligde afdeling. Daarenboven is er onvoldoende plaats om alle gedetineerden vanuit een BBI van rechtswege te laten instromen in een beperkt beveiligde afdeling.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken II 2017/18, 29 279, nr. 439.

X Noot
2

Wet van 24 juni 2020, Stb. 2020, nr. 224.

X Noot
3

Ka merstukken II, 2017/2018, 35 122, nr. 3, p. 1.

X Noot
4

Voorheen de Regeling arbeidsloon gedetineerden.

X Noot
6

Vgl. Regeling van 10 februari 2014 tot wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de invoering van het promoveren en degraderen, Stcrt 4617.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2017/2018, 35 122, nr. 3.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2017/2018, 35 122, nr. 3, p. 11 e.v.

X Noot
10

Kamerstukken II 2018-2019, 35 122, nr. 3, p. 11.

X Noot
11

Kamerstukken II 2017/18, 28 719, nr. 107.

X Noot
12

Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, 11.

X Noot
13

Kamerstukken II, 2020/2021, 35 122, nr. 39.

X Noot
14

Kamerstukken II 2018-2019, 35 122, nr. 3, p. 10.

Naar boven