Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 14 september 2020, nr. 3001925, houdende wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen

De Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op artikel 13, derde lid, artikel 15, zesde lid, artikel 25, vierde lid en artikel 52, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

Gezien het advies van de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming van 17 juli 2020, kenmerk RSJ/101/2923424/2020/MK/TvV;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1d luidt als volgt:

Artikel 1d: Beslissing tot promoveren en degraderen

  • 1. De directeur besluit over promotie en degradatie.

  • 2. De directeur beoordeelt het gedrag van een gedetineerde op basis van bijlage 1 of, voor zover het een vreemdeling betreft die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, op basis van bijlage 2 van deze regeling. De gedetineerde wordt geïnformeerd omtrent de bijlagen zoals deze voor hem gelden.

  • 3. De gedetineerde komt in aanmerking voor promotie indien hij gedurende zes weken na aanvang van detentie het in de categorie “re-integratie/resocialisatie” en het in de categorie “verblijf en leefbaarheid” van bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij deze regeling beschreven gewenste gedrag heeft laten zien.

  • 4. Indien de gedetineerde die is gepromoveerd, niet het in de categorie “re-integratie/resocialisatie” en de categorie “verblijf en leefbaarheid” van bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij deze regeling beschreven gewenste gedrag laat zien, kan de directeur besluiten tot degradatie.

  • 5. Er volgt altijd een besluit tot degradatie indien een gedetineerde ontoelaatbaar gedrag zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2, laat zien.

  • 6. De directeur bepaalt de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij deze regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om wederom in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is minimaal zes weken. Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode in acht te nemen motiveert hij dit zijn besluit, waarbij hij in ieder geval betrekt de aard en de ernst van de het gedrag dat aanleiding vormt voor degradatie, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van het gedrag, de duur van de eventueel opgelegde straf door de strafrechter indien hiervan sprake is en het gedrag dat de gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont.

  • 7. In afwijking van het derde lid is een tot vrijheidsstraf veroordeelde gedetineerde die niet is gedetineerd op het moment waarop de rechtelijke uitspraak onherroepelijk wordt en ten aanzien van wie geen aanhouding en plaatsing in een penitentiaire inrichting is bevolen, bij aanvang van zijn detentie gepromoveerd.

B

In artikel 1e wordt onderdeel b geschrapt onder verlettering van de onderdelen c en d tot b en c.

C

Bijlage 1 wordt vervangen door: Bijlage 1. Stimuleren en ontmoedigen

Gewenst gedrag in het kader van re-integratie/resocialisatie

Ongewenst gedrag in het kader van re-integratie/resocialisatie

Ontoelaatbaar gedrag dat leidt tot directe degradatie

     

– Een gedetineerde doorloopt de benodigde screening/ diagnostiek en intake.

– Een gedetineerde werkt actief mee aan het opstellen van het eigen D&R-plan, met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden.

– Een gedetineerde voert het D&R-plan uit.

– Een gedetineerde doorloopt niet de benodigde screening/diagnostiek en intake.

– Een gedetineerde werkt niet mee aan het opstellen van het eigen D&R-plan, met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden.

– Een gedetineerde voert het D&R-plan niet uit.

– Een gedetineerde keert verwijtbaar te laat of niet terug van verlof.

– Een gedetineerde brengt in de inrichting verboden goederen binnen, handelt daarin of heeft deze in bezit.

– Een gedetineerde gedraagt zich fysiek agressief of bedreigt personeel of een medegedetineerde ernstig.

– Een gedetineerde ontvlucht de inrichting, dan wel onderneemt een poging daartoe.

– Een gedetineerde wordt vervolgd voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van een misdrijf.

– Een gedetineerde gebruikt alcohol drugs, of weigert een drugstest af te nemen of fraudeert bij het afnemen van de test.

   

Gewenst gedrag in het kader van verblijf en leefbaarheid

Ongewenst gedrag in het kader van verblijf en leefbaarheid

– Een gedetineerde werkt mee aan het dagprogramma.

– Een gedetineerde werkt mee aan arbeid.

– Een gedetineerde houdt zich aan (huis)regels.

– Een gedetineerde houdt zich aan afspraken.

– Een gedetineerde laat zich aanspreken op gedrag.

– Een gedetineerde gebruikt geen alcohol of drugs en werkt mee aan drugstesten (urinecontroles).

– Een gedetineerde werkt niet mee aan het dagprogramma.

– Een gedetineerde werkt niet mee aan arbeid.

– Een gedetineerde houdt zich niet aan (huis)regels.

– Een gedetineerde houdt zich niet aan afspraken.

– Een gedetineerde laat zich niet aanspreken op gedrag.

D

Bijlage 2 wordt vervangen door: Bijlage 2. Stimuleren en Ontmoedigen (Vris)

Gewenst gedrag in het kader van re-integratie/resocialisatie in land van herkomst

Ongewenst gedrag in het kader van re-integratie/resocialisatie in land van herkomst

Ontoelaatbaar gedrag dat leidt tot directe degradatie

– Een gedetineerde doorloopt de benodigde screening/diagnostiek en intake.

– Een gedetineerde werkt actief mee aan het opstellen van het eigen terugkeerplan, met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden.

– Een gedetineerde voert het terugkeerplan uit.

– Een gedetineerde doorloopt niet de benodigde screening/diagnostiek en intake.

– Een gedetineerde werkt niet mee aan het opstellen van het eigen terugkeerplan, met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden.

– Een gedetineerde voert het terugkeerplan niet uit.

– Een gedetineerde keert verwijtbaar te laat of niet terug van verlof.

– Een gedetineerde brengt in de inrichting verboden goederen binnen, handelt daarin of heeft deze in bezit.

– Een gedetineerde gedraagt zich fysiek agressief of bedreigt personeel of een medegedetineerde ernstig.

– Een gedetineerde ontvlucht de inrichting, dan wel onderneemt een poging daartoe.

– Een gedetineerde wordt vervolgd voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van een misdrijf.

– Een gedetineerde gebruikt alcohol of drugs, weigert een drugstest af te nemen of fraudeert bij het afnemen van de test.

   

Gewenst gedrag in het kader van verblijf en leefbaarheid

Ongewenst gedrag in het kader van verblijf en leefbaarheid

– Een gedetineerde werkt mee aan het dagprogramma.

– Een gedetineerde werkt mee aan arbeid.

– Een gedetineerde houdt zich aan (huis)regels.

– Een gedetineerde houdt zich aan afspraken.

– Een gedetineerde laat zich aanspreken op gedrag.

– Een gedetineerde gebruikt geen alcohol of drugs en werkt mee aan drugstesten (urinecontroles).

– Een gedetineerde werkt niet mee aan het dagprogramma.

– Een gedetineerde werkt niet mee aan arbeid.

– Een gedetineerde houdt zich niet aan (huis)regels.

– Een gedetineerde houdt zich niet aan afspraken.

– Een gedetineerde laat zich niet aanspreken op gedrag.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

Algemeen

In het kader van hun detentiefasering worden tijdelijk gestrafte gedetineerden in de gelegenheid gesteld om stapsgewijs toe te groeien naar hun (voorwaardelijke) invrijheidstelling. In beginsel starten gedetineerden in het basisprogramma om vervolgens bij gewenst gedrag te promoveren naar het plusprogramma. Gedrag telt dus. Om gedrag zo objectief mogelijk te kunnen beoordelen heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) in 2014 een toetsingskader ontwikkeld voor het stimuleren van gewenst gedrag en het ontmoedigen van ongewenst gedrag. De werking van dit toetsingskader is verschillende keren geëvalueerd. Zo is uit jaarlijkse kwaliteitsscans en meerdere sessies met professionals van de uitvoering (expertmeetings) de behoefte naar voren gekomen om het kader aan te scherpen. Om die reden heeft DJI een nieuw toetsingskader opgesteld dat uitgebreid is besproken met voornoemde professionals. Dit om de uitvoering nog meer houvast te geven en daarmee tot inhoudelijk betere en consistentere beoordelingen van het gedrag te komen. Dergelijke beoordelingen dragen bij aan meer eenduidigheid en daardoor aan rechtsgelijkheid en een eenvoudigere toepasbaarheid in de praktijk. Daar komt nog bij dat in de nabije toekomst het gedrag van een gedetineerde nadrukkelijker zal worden betrokken bij de vraag of een gedetineerde in aanmerking komt voor vrijheden als gevolg van de invoering van de Wet straffen en beschermen (Wet senb). Ook voor de uitvoering van deze wet is het noodzakelijk om te beschikken over een aangescherpt toetsingskader. Ten aanzien van het promoveren en het degraderen is er binnen DJI stelselmatig en blijvende aandacht voor het versterken en het professionaliseren van het vakmanschap van medewerkers, in het bijzonder voor gedragsbeoordelingen en -rapportages. Bovendien zijn ten behoeve van de implementatie van de Wet senb financiële middelen aan DJI toegekend, die worden aangewend om de kwaliteit van rapportages en adviezen te verbeteren en daarbij dus een professionaliseringsslag te maken.

Een concept van onderhavige regeling is tevens ter advisering aan de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) voorgelegd. Bij brief van 17 juli 2020 heeft de RSJ zijn advies aan mij toegezonden. Het advies heeft geleid tot aanpassingen in de regeling en de toelichting.

Wijzigingen in het beoordelingskader

Ten opzichte van het vorige beoordelingskader is het huidige kader op een aantal onderdelen gewijzigd. Deze aanpassingen zien op de volgende punten.

Schrappen van de categorie oranje

Het vorige toetsingskader bestond uit drie categorieën gedrag, te weten: goed gedrag (groen), dit-kan-beter gedrag (oranje) en ongewenst gedrag (rood), op de thema’s veiligheid en beveiliging, zorg en begeleiding, re-integratie en resocialisatie. Uit de praktijk is gebleken dat de categorie oranje gedrag verwarring wekt. Vaak wordt ten onrechte gedacht dat een gedetineerde eerst gewaarschuwd moet worden voordat hij kan worden gedegradeerd. Het gedrag van een gedetineerde wordt evenwel dagelijks beoordeeld en de gedetineerde kan altijd worden gewaarschuwd. Zo nodig worden waarschuwingen vastgelegd in het detentie- en re-integratieplan waardoor dit gedrag een rol kan spelen bij de vraag of een gedetineerde in aanmerking komt voor promotie dan wel degradatie. Waarschuwingen kunnen overigens ook worden gebruikt in de motivering van besluiten tot degradatie. Tegen een dergelijk besluit kan de gedetineerde rechtsmiddelen aanwenden en zo nodig de detentierechter verzoeken de waarschuwingen te betrekken in zijn beoordeling. Hierdoor is er geen sprake van een verslechtering in de rechtspositie van de gedetineerde als gevolg van het schrappen van de categorie oranje.

Met het schrappen van de categorie oranje wordt de gedetineerde evenmin een kans ontnomen om te leren welk gedrag gewenst of ongewenst is. Zijn gedrag in detentie wordt beoordeeld aan de hand van het huidige, in bijlage 1 of 2 van deze regeling opgenomen toetsingskader waarbij de in het detentie- en re-integratieplan vastgestelde gedrags- en re-integratiedoelen uitgangspunt zijn. Dit plan is bij de gedetineerde in bezit, zodat het voor een gedetineerde afdoende duidelijk is welk gedrag hij moet (blijven) laten zien om in aanmerking te komen voor promotie. Ook in deze zin is er geen behoefte aan de categorie oranje.

Beoordelingscriteria

Met het nieuwe toetsingskader wordt een vereenvoudiging doorgevoerd: van drie algemene beoordelingscriteria (veiligheid en beveiliging, zorg en beveiliging en re-integratie en resocialisatie) wordt overgestapt naar de beoordelingscriteria van gewenst en ongewenst gedrag ten aanzien van verblijf en leefbaarheid, alsmede re-integratie/resocialisatie. Op deze wijze wordt overzichtelijk en daarmee duidelijk gemaakt op welk gedrag een gedetineerde wordt beoordeeld. Evenals het oude kader bevat ook het nieuwe kader algemene normen ten aanzien van de beoordelingscriteria van gewenst en ongewenst gedrag. Dit was in het vorige beoordelingssysteem ook het geval. Ervaringen met dit systeem leert dat algemene normen in de praktijk voldoende houvast bieden en tevens de mogelijkheid bieden voor maatwerk. Door in het detentie- en re-integratieplan gedrags- en re-integratiedoelen vast te leggen, rekening houdend met de mogelijkheden en onmogelijkheden van de gedetineerde, wordt maatwerk geleverd. Vanuit de beginselen van behoorlijk bestuur zullen besluiten van een directeur (ook ten aanzien van kwetsbare gedetineerden) die op basis van het kader worden genomen, nader dienen te worden gemotiveerd waarbij het concrete gedrag van de gedetineerde wordt benoemd. Op deze wijze is er ook sprake van maatwerk.

Inspanningen ten behoeve van re-integratie/resocialisatie

Bij de weging van het gedrag van gedetineerden wordt in vergelijking met het vorige toetsingskader meer waarde toegekend aan de inspanningen die de gedetineerde verricht op het gebied van re-integratie/resocialisatie. Om te bepalen of de gedetineerde voor promotie/degradatie in aanmerking komt, wordt het gewenste en ongewenste gedrag in samenhang beoordeeld en de ontwikkeling daarvan in ogenschouw genomen.

Ontoelaatbaar gedrag

Op grond van een ernstig incident kan een gedetineerde worden teruggeplaatst naar het basisprogramma zonder dat een brede beoordeling van het gedrag plaatsvindt (artikel 1d, vijfde lid). Dit is het geval wanneer hij ontoelaatbaar gedrag vertoont zoals opgenomen in het toetsingskader in bijlage 1 en 2. Deze wijziging is in het artikelsgewijze deel van de toelichting bij deze bepaling nader uiteengezet.

Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel A van artikel I stelt artikel 1d opnieuw vast. In artikel 1d worden de regels inzake promoveren en degraderen uiteengezet. Dit systeem is in de praktijk ingevoerd bij het besluit van 10 februari 2014 tot wijziging van onderhavige regeling.1 De belangrijkste wijziging van de regels rondom promoveren en degraderen ziet op de beoordelingsmaatstaf van het gedrag van een gedetineerde in detentie. Werd voorheen een onderscheid gemaakt in goed gedrag (groen gedrag), dit-kan-beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag), thans wordt uitgegaan van gewenst en ongewenst gedrag, dat in bijlage 1 en bijlage 2 nader is uitgewerkt (onderdelen C en D van artikel I). Bijlage 1 ziet op gedetineerden in het algemeen en bijlage 2 op gedetineerde vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Hierin treedt geen wijziging op. Voor beide groepen gedetineerden wordt gedrag beschreven dat als gewenst en als ongewenst wordt beschouwd en op grond waarvan de directeur de beslissing neemt tot promoveren of degraderen. Het niet meer hanteren van de categorie ‘oranje gedrag’ leidt tot een vereenvoudiging, zoals hierboven reeds is uiteengezet. Verder bleek in de praktijk behoefte te zijn aan heldere en eenvoudige kaders voor het eenduidig beoordelen van het gedrag van de gedetineerde. Naar aanleiding hiervan en ingegeven door de Wet senb zijn de kaders voor het beoordelen van gedrag aangescherpt, in die zin dat deze kaders bondiger en duidelijker zijn beschreven. Er zijn twee categorieën waarop wordt getoetst: gedrag gericht op het verblijf en leefbaarheid enerzijds en op re-integratie/resocialisatie anderzijds. Op grond van het tweede lid wordt elke gedetineerde geïnformeerd omtrent het toetsingskader zoals dit voor hem geldt.

Ten aanzien van het gedrag van een gedetineerde is nog het volgende van belang. Binnen het stelsel van promoveren en degraderen wordt van gedetineerden verwacht dat zijzelf verantwoordelijkheid nemen voor hun resocialisatie. Zonder hun eigen inzet slaagt de resocialisatie niet. Inzet tonen is evenwel niet voor alle gedetineerden even gemakkelijk. Er zijn gedetineerden die wel willen meewerken maar die dat niet kunnen. Bijvoorbeeld, omdat de gedetineerde kampt met een verstandelijke beperking of een psychiatrische stoornis. Desondanks moet aan alle gedetineerden een eerlijke kans worden geboden om in aanmerking te komen voor promotie naar het plusprogramma. De persoonsgerichte aanpak die in detentie wordt gehanteerd, biedt de ruimte om rekening te houden met beperkingen van de gedetineerde. Aan deze aanpak wordt onder andere invulling gegeven door de integrale ‘intake’ bij binnenkomst in detentie. Zo ontstaat een goed beeld van welke problematiek er speelt en wat er nodig is op het gebied van de vijf basisvoorwaarden voor een succesvolle resocialisatie (wonen, werk, identiteitsbewijs, zorg en schulden). Vervolgens wordt bij het opstellen van het detentie- en re-integratieplan en de beoordeling van het gedrag rekening gehouden met die problematiek. Dit geschiedt op twee manieren. Allereerst door het stellen van gedrags- en re-integratiedoelen die aansluiten bij de mogelijkheden van de gedetineerde. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de vastgelegde stappen in het detentie- en re-integratieplan bij een gedetineerde met een verstandelijke beperking kleiner kunnen zijn. Daarnaast kan aan de gedetineerde meer en gerichte begeleiding en ondersteuning worden geboden. De persoonsgerichte aanpak houdt dan ook in dat gedetineerden de hulp en de begeleiding krijgen die zij nodig hebben. Met deze op maat gesneden aanpak kunnen alle gedetineerden, ook de kwetsbare gedetineerden, in aanmerking komen voor promotie naar het plusprogramma. Ten aanzien van deze groep treedt geen wijziging op ten opzichte van het vorige beoordelingskader: in het huidige beoordelingskader blijft de mogelijkheid van maatwerk ten aanzien van hen gelden.

Artikel 1d, vijfde lid, is een vernieuwing in het systeem van promoveren en degraderen. In het huidige beoordelingskader is een aantal gedragingen opgesomd dat zo ernstig is dat een afweging van deze gedraging ten opzichte van het algehele gedrag niet meer noodzakelijk is. Het gaat hier om gedragingen die als dermate ingrijpend op de orde en veiligheid binnen een inrichting kunnen worden aangemerkt dat deze op zichzelf beschouwd een degradatie c.q. het uitblijven van een promotie rechtvaardigen zonder daarbij rekening te houden met het structurele gedrag in detentie. Deze gedragingen zijn thans opgesomd in de bijlagen 1 en 2 als ontoelaatbaar gedrag. Het gaat om verwijtbaar te laat of niet van verlof terugkeren, het binnenbrengen van in de inrichting verboden voorwerpen, het in bezit hebben van deze voorwerpen dan wel handelen daarin, fysiek agressief gedrag of ernstige bedreigingen ten opzichte van personeel of medegedetineerden, het (pogen te) ontvluchten, het vervolgen door het openbaar ministerie vanwege een in detentie (mede) gepleegd misdrijf én het gebruik van alcohol of drugs. Ook het niet medewerken aan of frauderen bij een drugstest wordt als ontoelaatbaar gekwalificeerd. Deze gedragingen vormen een dermate ernstige bedreiging voor de veiligheid, rust en orde in de inrichting dat zij niet kunnen worden getolereerd. Een gedetineerde die zich schuldig maakt aan dit ontoelaatbaar gedrag, dient onmiddellijk duidelijk te worden gemaakt dat dit niet wordt geaccepteerd. Het gaat om een duidelijk signaal aan gedetineerden. Een algehele uitsluiting van promotie van de gedetineerde gedurende zijn gehele detentie is daarbij niet aan de orde. De gedetineerde wordt de kans geboden zich te herpakken door zijn gedrag te verbeteren, waardoor hij in de toekomst weer tot het plusprogramma kan worden toegelaten.

Ingevolge het zesde lid van artikel 1d bepaalt de directeur na de eerste zes weken van de detentie wanneer een gedetineerde (weer) in aanmerking kan komen voor promotie. Deze periode is bij aanvang van de detentie ingevolge het derde lid van artikel 1d zes weken en daarna minimaal zes weken om (weer) in aanmerking te komen voor promotie. Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode dan zes weken in acht te nemen, legt hij de motivering daarvan vast in zijn besluit. Hierbij betrekt hij in ieder geval: de aard en de ernst van het gedrag dat aanleiding vormt voor degradatie, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van de het gedrag, de duur van de eventueel opgelegde straf door de strafrechter indien hiervan sprake is en het structurele gedrag dat de gedetineerde in de detentiesituatie vertoont. De detentierechter wordt zo in een procedure in staat gesteld te beoordelen of de gegeven motivering voor de uitsluiting voldoende draagkrachtig is.

Het gaat hier om een wijziging ten aanzien van het oude toetsingskader waarbij in alle gevallen een periode van maximaal zes weken ‘groen’ gedrag door een gedetineerde moet worden vertoond, wil hij promoveren naar het plusprogramma. Thans wordt geregeld dat een periode van minimaal zes weken geldt om (weer) voor promotie in aanmerking te komen nadat de detentie zes weken is verlopen. Het gedrag van een gedetineerde kan dermate (herhalend) verstorend zijn geweest voor de orde en veiligheid binnen de rijrichting dat dit gedrag een langere uitsluiting dan zes weken van promotie rechtvaardigt. Zo wordt ook op dit vlak maatwerk verleend en de gedetineerde duidelijk gemaakt dat hij zijn gedrag dient te veranderen. Uitsluiting van een gedetineerde voor promotie naar het plusprogramma voor de gehele duur van de detentie is niet mogelijk.

Tot slot wordt in dit kader het volgende opgemerkt. Ongewenst dan wel ontoelaatbaar gedragingen die aanleiding zijn voor degradatie van een gedetineerde, kunnen ook grond zijn voor het opleggen van een disciplinaire straf. Het is aan de directeur om ervoor te zorgen dat de opgelegde maatregelen vanwege het incident – degradatie en disciplinaire straf – de toets aan het proportionaliteitsbeginsel kunnen doorstaan, ofschoon een besluit tot degradatie niet als een disciplinaire straf kan worden aangemerkt. De directeuren van de inrichting zullen hierop worden gewezen.

Met het zevende lid van artikel 1d worden zogenaamde zelfmelders beloond met een rechtstreekse plaatsing in het plusprogramma indien zij gehoor geven aan de oproep zichzelf te melden. Zij hoeven niet eerst zes weken het gewenste gedrag te laten zien. Deze beloning is niet nieuw. Voorheen werd dit geregeld in het vijfde lid van artikel 1d (oud).

Onderdeel B van artikel I schrapt een van de onderdelen van artikel 1e. Aanvankelijk was een gedetineerde die vervolgd werd voor het in detentie plegen dan wel het medeplegen van misdrijven, permanent voor de gehele detentie uitgesloten van promotie. Dit was geregeld in artikel 1e, aanhef en onder b (oud). De RSJ heeft in zijn uitspraak van 6 december 2017, kenmerk 17/0614/GA, geoordeeld dat een uitsluiting van een gedetineerde tijdens zijn gehele detentie zonder een bredere belangenafweging vanwege de vervolging van een in detentie gepleegd misdrijf in strijd is met het in artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet verankerde resocialisatiebeginsel. Ook in dit concrete geval vereist de RSJ een bredere belangenafweging. Besloten is thans het permanente karakter van deze uitsluiting ongedaan te maken. Het vervolgen wegens een in detentie gepleegd misdrijf wordt thans gekwalificeerd als ontoelaatbaar gedrag.

Onderdelen C en D

Met deze onderdelen wordt een aangepast toetsingskader voor – de beoordeling van – het gedrag van gedetineerden vastgesteld. Gewenst gedrag, ongewenst gedrag en ontoelaatbaar gedrag wordt beschreven in bijlage 1 voor gedetineerden en in bijlage 2 voor strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven