Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2021, 16799 | Adviezen Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2021, 16799 | Adviezen Raad van State |
Nr. WJZ/270804203(ID9296)
(Hoofd) Afdeling DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN
Den Haag, 15 maart 2021
Aan de Koning
Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende regels voor de toepassing en afwijking van de bij of krachtens de Wet voortgezet onderwijs BES vastgestelde voorschriften over onder meer de inrichting van het onderwijs aan de Saba Comprehensive School op Saba en Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius (Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 11 november 2020, nr. 2020002311, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 16 november 2020, nr. No.W05.20.0409/1, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, puntsgewijs voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 11 november 2020, no.2020002311, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende regels voor de toepassing en afwijking van de bij of krachtens de Wet voortgezet onderwijs BES vastgestelde voorschriften over onder meer de inrichting van het onderwijs aan de Saba Comprehensive School op Saba en Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius (Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES), met nota van toelichting.
Het onderwijs en de examens aan de Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius en de Saba Comprehensive School op Saba wordt gegeven volgens de systematiek van de Caribbean Examinations Council. In dit besluit worden regels gegeven over het onderwijs en de examens aan deze scholen voor zover die afwijken van de Wet voortgezet onderwijs BES. Het besluit vervangt het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over het regelingsniveau en het vak Nederlands. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van het ontwerpbesluit.
Het ontwerpbesluit is gebaseerd op artikel 117, eerste en tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES. Dit artikel maakt het mogelijk een school aan te wijzen als ‘inrichting voor ander voortgezet onderwijs’, met eigen regels. Voor Saba en Sint Eustatius is hiervan gebruik gemaakt en is gekozen voor aansluiting bij de Caribbean Examinations Council (CXC). De specifieke inrichting van het onderwijs en de examens, rechtspositie en benoembaarheidsvereisten van het personeel zijn geregeld in het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES. Waar het Tijdelijk besluit de overgang naar het onderwijs op grond van de WVO BES nog open liet, kiest de regering met dit ontwerpbesluit definitief voor het CXC-onderwijs, aldus de toelichting.
De gekozen benadering betekent dat het voortgezet onderwijs in Saba en Sint-Eustatius – ook voor de langere termijn – niet in een wet in formele zin, maar op een lager niveau wordt geregeld. Dat is een verschil met Bonaire en Europees Nederland. Daar zijn de hoofdelementen van het onderwijsbestel op wetsniveau geregeld, ter uitwerking van de opdracht die artikel 23 van de Grondwet de wetgever geeft. Op afzienbare termijn zal de Wet voortgezet onderwijs BES opgaan in de Wet voortgezet onderwijs 20xx. De WVO 20xx geldt voor zowel Europees als Caribisch Nederland, tenzij in hoofdstuk 11 – dat bepalingen bevat die alleen van toepassing zijn in Caribisch Nederland – iets anders is geregeld. Deze vergaande integratie van beide onderwijswetten roept de vraag op in hoeverre het daarnaast nog gewenst is om voor Saba en Sint-Eustatius vast te houden aan regeling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb).
De Afdeling realiseert zich dat de WVO 20xx op dit punt geen wijziging brengt, maar wijst erop dat deze wet een technische herziening betreft. De met dit ontwerpbesluit gemaakte keuze om het CXC-stelsel blijvend in te voeren kan daarentegen worden gekarakteriseerd als een beleidsbeslissing. Vanwege het permanente karakter van deze keuze acht de Afdeling het een geschikt moment om te overwegen of daartoe ook aanpassing van de wet in formele zin vereist is. In dat geval kan ook de toedeling van verantwoordelijkheden voor het voortgezet onderwijs in Saba en Sint Eustatius met inachtneming van de geldende delegatiesystematiek worden geregeld.
Gelet hierop adviseert de Afdeling een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet voortgezet onderwijs 20xx in voorbereiding te nemen en de hoofdelementen van het voortgezet onderwijs op Saba en Sint Eustatius wettelijk te regelen.
Het signaal van de Afdeling een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet voortgezet onderwijs 2020 (WVO 2020) in voorbereiding te nemen en de hoofdelementen van het voortgezet onderwijs op Saba en Sint Eustatius wettelijk te regelen wordt onderkend en onderschreven. Bij gelegenheid van een aanpassing van de WVO 2020 zal opnieuw worden overgewogen of (onderdelen van) het besluit al dan niet op wetsniveau moeten worden geregeld. Daarbij zal het advies van de Afdeling als uitgangspunt worden genomen.
Op dit moment is het noodzakelijk om door middel van het voorliggende besluit op korte termijn een eind te maken aan de huidige situatie, waarin het CXC-onderwijs onvoldoende juridisch is geregeld. Het nu in voorbereiding te nemen van een wetsvoorstel tot wijziging van de WVO 2020 zou betekenen dat de scholen en de leerlingen nog langer in onzekerheid verkeren over de juridische grondslag van het CXC-onderwijs. Ik wil de scholen en de leerlingen op korte termijn de zekerheid bieden dat de keuze voor het CXC-onderwijs definitief is door het besluit in voorgestelde vorm door te zetten. De scholen kunnen, door de formele invoering van het CXC-onderwijs, dit onderwijs implementeren en aan de slag gaan met het invoeren van het onderwijs in het basisvak en het verdiepende vak Nederlands aankomend schooljaar 2021/2022.
Het ontwerpbesluit bepaalt dat de scholen aan alle leerlingen vanaf het eerste leerjaar onderwijs moeten geven in een basisvak Nederlands. Het eindniveau voor het basisvak Nederlands wordt gerelateerd aan het Europees referentiekader (ERK) en wordt per schoolsoort bij ministeriële regeling uitgewerkt. Voorts is de school verplicht een verdiepend vak Nederlands aan te bieden aan iedere leerling die daar om vraagt. Dit vak bereidt voor op Nederlandstalig vervolgonderwijs. De niveaus om door te kunnen stromen naar Nederlandstalig vervolgonderwijs worden bij ministeriële regeling uitgewerkt.
De Afdeling acht het een gelukkige ontwikkeling dat het Nederlands een prominente plaats krijgt in het onderwijs op Saba en Sint Eustatius. De eilanden zijn onderdeel van het Koninkrijk, het Nederlands is de bestuurstaal op de eilanden en het Nederlands is vereist voor het volgen van vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland. Voor veel leerlingen is de beheersing van de Nederlandse taal niet eenvoudig. Saba stapte reeds in 1986 over van het Nederlands op het Engels als onderwijstaal, Sint Eustatius in 2014. In 2014 is daarom overeengekomen dat naast Engels als instructietaal, Nederlands als sterke moderne vreemde taal wordt onderwezen. De afgelopen jaren is voortvarend gewerkt aan het verbeteren van de beheersing van de Nederlandse taal, en nu is het niveau van het onderwijs zodanig dat het mogelijk wordt daaraan eisen te stellen in de vorm van bekostigingsregels. Tegen deze achtergrond merkt de Afdeling het volgende op.
a. Volgens de toelichting wordt het eindniveau voor het basisvak Nederlands gerelateerd aan het ERK. Hieruit leidt de Afdeling af dat Nederlandse taal wordt onderwezen en geëxamineerd als vreemde taal, en niet als moedertaal. Dat is van belang, omdat taalverwerving van vreemde taal anders gaat dan van moedertaal, en de prestaties van deze leerlingen anders ondergewaardeerd zouden worden. De toelichting stelt echter dat een school het basisvak Nederlands als moedertaal kan aanbieden, indien bij de situatie van de school en de leerling past.
Naar de Afdeling veronderstelt ziet deze passage op het geval dat er in een klas zowel leerlingen zitten voor wie Nederlands de moedertaal is als leerlingen voor wie dat niet het geval is maar laat dit onverlet dat alle onderwijstrajecten primair gericht zijn op het aanbieden van Nederlands als vreemde taal. De school moet immers steeds voldoen aan de eisen die gesteld (zullen) worden aan het niveau van het schoolexamen Nederlands. De beslissing om Nederlands als moedertaal aan te bieden kan dus niet uitsluitend bij de school liggen.
De Afdeling adviseert de toelichting in deze zin te verduidelijken.
b. Ingevolge artikel 7 bepaalt de minister per schoolsoort het niveau waarop het onderwijs voor het vak Nederlands (basis en verdiepend) wordt getoetst en welke examens kunnen worden afgelegd. Doordat voorzien is in regeling door de minister geeft de toelichting geen inzicht in de te stellen niveaus en gaat zij ook niet in de reacties uit de internetconsultatie, die bijna alle hierop betrekking hebben.
Uit een oogpunt van een verantwoorde toedeling van bevoegdheden acht de Afdeling regeling bij amvb geboden. Het gaat hier niet om details, voorschriften van administratieve aard, of regels die vaak gewijzigd moeten worden, maar om zeer wezenlijke inrichtingseisen. De verplichting om het vak Nederlands in alle onderwijssoorten aan te bieden is bovendien een direct gevolg van de keuze om definitief over te gaan naar het CXC-onderwijs, en in die zin evenzeer blijvend. Ten slotte zijn de vergelijkbare regels in Nederland en Bonaire ook op het niveau van een amvb geregeld.
Gelet hierop adviseert de Afdeling adviseert het niveau waarop het onderwijs in het basisvak Nederlands en het verdiepende vak Nederlands wordt getoetst en welke examens kunnen worden afgelegd bij amvb vast te stellen.
Het advies van de Afdeling om de uitstroomniveaus voor het basisvak en het verdiepende vak Nederlands bij amvb vast te stellen is overgenomen. In het besluit zijn de niveaus voor deze vakken voor de verschillende onderwijssoorten van het CXC-systeem opgenomen in het aangepaste vijfde en zesde lid van artikel 7. Ook is er een bijlage toegevoegd waarin de niveaus van taalbeheersing nader worden uitgelegd. De nota van toelichting is dienovereenkomstig aangepast en de reacties uit de internetconsultatie, die op de niveaus betrekking hebben, zijn in paragraaf 7 verwerkt.
Voorts is paragraaf 4 van de nota van toelichting aangepast om, zoals de Afdeling adviseert, te verduidelijken dat bij het vaststellen van de onderwijs- en uitstroomniveaus primair het ERK voor moderne vreemde talen als referentiekader is gekozen. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat Nederlands voor de meeste leerlingen een moderne vreemde taal is. De scholen kunnen in voorkomend gevallen van deze hoofdregel afwijken en aan leerlingen met Nederlands als moedertaal het onderwijs in het vak Nederlands als moedertaal aanbieden. Evenzo kunnen de scholen ervoor kiezen om aan leerlingen die een grotere kennis hebben van de Nederlandse taal, het onderwijs in het Nederlands op een hoger niveau als vreemde taal aan te bieden. Van belang is dat de in het besluit opgenomen uitstroomniveaus minimaal behaald worden.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.
De vice-president van de Raad van State,
De redactionele opmerkingen van de Afdeling zijn alle overgenomen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt enkele redactionele verbeteringen aan te brengen.
Ook is een inhoudelijke wijziging aangebracht. Het betreft het aanbieden van het basisvak Nederlands in het praktijkonderwijs. Bij nader inzien is het niet wenselijk het verzorgen en examineren van het basisvak Nederlands in het praktijkonderwijs verplicht te stellen. Dat past niet bij het karakter van het praktijkonderwijs, dat bedoeld is om een op maat gesneden onderwijspakket aan te bieden dat aansluit bij de kennis en kunde van de betreffende leerling. Hoewel niet verplicht, staat het de scholen wel vrij om in voorkomende gevallen het basisvak Nederlands aan te bieden aan deze leerlingen. Artikel 7 en de nota van toelichting is dienovereenkomstig aangepast.
Tot slot is in paragraaf 7 van de nota van toelichting een aanpassing gedaan waar het betreft het voornemen om het de twee scholen in de toekomst mogelijk te maken CVQ opleidingen op niveau 3 of 4 aan te bieden. De wijze waarop de hogere CVQ niveaus in de Caribische regio zijn geregeld, in samenhang met de mogelijke verstrekkende consequenties voor de wet- en regelgeving, moet eerst nader worden bezien voordat een definitieve keuze gemaakt kan worden. Het is daarom gepast over die keuze enige terughoudendheid te betrachten.
Ik bied U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting wederom aan en verzoek U overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob.
No. W05.20.0409/I
’s-Gravenhage, 16 december 2020
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 11 november 2020, no.2020002311, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende regels voor de toepassing en afwijking van de bij of krachtens de Wet voortgezet onderwijs BES vastgestelde voorschriften over onder meer de inrichting van het onderwijs aan de Saba Comprehensive School op Saba en Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius (Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES), met nota van toelichting.
Het onderwijs en de examens aan de Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius en de Saba Comprehensive School op Saba wordt gegeven volgens de systematiek van de Caribbean Examinations Council. In dit besluit worden regels gegeven over het onderwijs en de examens aan deze scholen voor zover die afwijken van de Wet voortgezet onderwijs BES. Het besluit vervangt het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over het regelingsniveau en het vak Nederlands. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van het ontwerpbesluit.
Het ontwerpbesluit is gebaseerd op artikel 117, eerste en tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES. Dit artikel maakt het mogelijk een school aan te wijzen als ‘inrichting voor ander voortgezet onderwijs’, met eigen regels. Voor Saba en Sint Eustatius is hiervan gebruik gemaakt en is gekozen voor aansluiting bij de Caribbean Examinations Council (CXC).1 De specifieke inrichting van het onderwijs en de examens, rechtspositie en benoembaarheidsvereisten van het personeel zijn geregeld in het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES. Waar het Tijdelijk besluit de overgang naar het onderwijs op grond van de WVO BES nog open liet, kiest de regering met dit ontwerpbesluit definitief voor het CXC-onderwijs, aldus de toelichting.
De gekozen benadering betekent dat het voortgezet onderwijs in Saba en Sint-Eustatius – ook voor de langere termijn – niet in een wet in formele zin, maar op een lager niveau wordt geregeld. Dat is een verschil met Bonaire en Europees Nederland. Daar zijn de hoofdelementen van het onderwijsbestel op wetsniveau geregeld, ter uitwerking van de opdracht die artikel 23 van de Grondwet de wetgever geeft. Op afzienbare termijn zal de Wet voortgezet onderwijs BES opgaan in de Wet voortgezet onderwijs 20xx. De WVO 20xx geldt voor zowel Europees als Caribisch Nederland, tenzij in hoofdstuk 11 – dat bepalingen bevat die alleen van toepassing zijn in Caribisch Nederland – iets anders is geregeld. Deze vergaande integratie van beide onderwijswetten roept de vraag op in hoeverre het daarnaast nog gewenst is om voor Saba en Sint-Eustatius vast te houden aan regeling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb).
De Afdeling realiseert zich dat de WVO 20xx op dit punt geen wijziging brengt, maar wijst erop deze wet een technische herziening betreft. De met dit ontwerpbesluit gemaakte keuze om het CXC-stelsel blijvend in te voeren kan daarentegen worden gekarakteriseerd als een beleidsbeslissing. Vanwege het permanente karakter van deze keuze acht de Afdeling het een geschikt moment om te overwegen of daartoe ook aanpassing van de wet in formele zin vereist is. In dat geval kan ook de toedeling van verantwoordelijkheden voor het voortgezet onderwijs in Saba en Sint Eustatius met inachtneming van de geldende delegatiesystematiek worden geregeld.2
Gelet hierop adviseert de Afdeling een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet voortgezet onderwijs 20xx in voorbereiding te nemen en de hoofdelementen van het voortgezet onderwijs op Saba en Sint Eustatius wettelijk te regelen.
Het ontwerpbesluit bepaalt dat de scholen aan alle leerlingen vanaf het eerste leerjaar onderwijs moeten geven in een basisvak Nederlands. Het eindniveau voor het basisvak Nederlands wordt gerelateerd aan het Europees referentiekader (ERK) en wordt per schoolsoort bij ministeriële regeling uitgewerkt. Voorts is de school verplicht een verdiepend vak Nederlands aan te bieden aan iedere leerling die daar om vraagt. Dit vak bereidt voor op Nederlandstalig vervolgonderwijs. De niveaus om door te kunnen stromen naar Nederlandstalig vervolgonderwijs worden bij ministeriële regeling uitgewerkt.
De Afdeling acht het een gelukkige ontwikkeling dat het Nederlands een prominente plaats krijgt in het onderwijs op Saba en Sint Eustatius. De eilanden zijn onderdeel van het Koninkrijk, het Nederlands is de bestuurstaal op de eilanden en het Nederlands is vereist voor het volgen van vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland. Voor veel leerlingen is de beheersing van de Nederlandse taal niet eenvoudig. Saba stapte reeds in 1986 over van het Nederlands op het Engels als onderwijstaal, Sint Eustatius in 2014. In 2014 is daarom overeengekomen dat naast Engels als instructietaal, Nederlands als sterke moderne vreemde taal wordt onderwezen. De afgelopen jaren is voortvarend gewerkt aan het verbeteren van de beheersing van de Nederlandse taal, en nu is het niveau van het onderwijs zodanig dat het mogelijk wordt daaraan eisen te stellen in de vorm van bekostigingsregels. Tegen deze achtergrond merkt de Afdeling het volgende op.
a. Volgens de toelichting wordt het eindniveau voor het basisvak Nederlands gerelateerd aan het ERK. Hieruit leidt de Afdeling af dat Nederlandse taal wordt onderwezen en geëxamineerd als vreemde taal, en niet als moedertaal. Dat is van belang, omdat taalverwerving van vreemde taal anders gaat dan van moedertaal, en de prestaties van deze leerlingen anders ondergewaardeerd zouden worden. De toelichting stelt echter dat een school het basisvak Nederlands als moedertaal kan aanbieden, indien bij de situatie van de school en de leerling past.
Naar de Afdeling veronderstelt ziet deze passage op het geval dat er in een klas zowel leerlingen zitten voor wie Nederlands de moedertaal is als leerlingen voor wie dat niet het geval is maar laat dit onverlet dat alle onderwijstrajecten primair gericht zijn op het aanbieden van Nederlands als vreemde taal. De school moet immers steeds voldoen aan de eisen die gesteld (zullen) worden aan het niveau van het schoolexamen Nederlands. De beslissing om Nederlands als moedertaal aan te bieden kan dus niet uitsluitend bij de school liggen.
De Afdeling adviseert de toelichting in deze zin te verduidelijken.
b. Ingevolge artikel 7 bepaalt de minister per schoolsoort het niveau waarop het onderwijs voor het vak Nederlands (basis en verdiepend) wordt getoetst en welke examens kunnen worden afgelegd. Doordat voorzien is in regeling door de minister geeft de toelichting geen inzicht in de te stellen niveaus en gaat zij ook niet in de reacties uit de internetconsultatie, die bijna alle hierop betrekking hebben.3
Uit een oogpunt van een verantwoorde toedeling van bevoegdheden acht de Afdeling regeling bij amvb geboden. Het gaat hier niet om details, voorschriften van administratieve aard, of regels die vaak gewijzigd moeten worden, maar om zeer wezenlijke inrichtingseisen. De verplichting om het vak Nederlands in alle onderwijssoorten aan te bieden is bovendien een direct gevolg van de keuze om definitief over te gaan naar het CXC-onderwijs, en in die zin evenzeer blijvend. Ten slotte zijn de vergelijkbare regels in Nederland en Bonaire ook op het niveau van een amvb geregeld.4
Gelet hierop adviseert de Afdeling adviseert het niveau waarop het onderwijs in het basisvak Nederlands en het verdiepende vak Nederlands wordt getoetst en welke examens kunnen worden afgelegd bij amvb vast te stellen.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.
De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.
– In artikel 8 verwijzen naar ‘het basisvak Nederlands, bedoeld in artikel 7, eerste lid,’ dan wel die verwijzing in artikel 9 en 10 schrappen.
– In artikel 26, tweede lid, na ‘om’ toevoegen ‘een’.
– In artikel 26, achtste lid, onderdeel a, toevoegen ‘na’.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, van xxx, nr. xxx directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 117, eerste en tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van xxx, nr. xxx);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van xxx, nr. xxx, directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Caribbean Advanced Proficiency Examination;
Caribbean Certificate of Secondary Level Competence;
Caribbean Secondary Education Certificate;
Caribbean Vocational Qualification;
de Caribbean Examinations Council, gevestigd in Barbados;
de Raad onderwijs arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 1 van de wet;
de Gwendoline van Puttenschool of de Saba Comprehensive School;
de Wet voortgezet onderwijs BES.
1. De Gwendoline van Puttenschool en de Saba Comprehensive School worden aangewezen als inrichting voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 117, eerste lid, van de wet.
2. Dit besluit is van toepassing op de Gwendoline van Puttenschool en de Saba Comprehensive School.
De bepalingen in dit besluit, met inbegrip van de verplichting om het onderwijs en de examens in te richten volgens de eisen die CXC daaraan stelt, zijn voorwaarden voor bekostiging.
1. Het bevoegd gezag biedt CSEC, CVQ 1, CVQ 2 en praktijkonderwijs aan.
2. Het bevoegd gezag kan CAPE en andere vormen van CVQ aanbieden.
1. Het bevoegd gezag beslist tot welke vorm van onderwijs en tot welk leerjaar de leerling wordt toegelaten op grond van criteria die in de schoolgids worden opgenomen.
2. Tot CAPE wordt uitsluitend de leerling toegelaten die het overeenkomstige CSEC-deelcertificaat heeft behaald.
3. Op de toelating tot het praktijkonderwijs is artikel 32 van de wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor het in dat artikel genoemde onderwijs wordt gelezen: CSEC of CVQ 2.
1. In afwijking van artikel 8 van de wet wordt het onderwijs gegeven en worden de examens afgenomen in het Engels.
2. Bij het geven van onderwijs kan een andere taal dan het Engels worden gebruikt als:
a. onderwijs over die andere taal wordt gegeven;
b. dat noodzakelijk is vanwege de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs; of
c. dat noodzakelijk is vanwege de herkomst van de deelnemers.
3. Het bevoegd gezag stelt voor de school een gedragscode vast voor het gebruik van een andere taal dan het Engels bij het geven van onderwijs in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c. De gedragscode wordt aan de inspectie gestuurd.
1. Nederlands maakt deel uit van alle onderwijsprogramma’s met uitzondering van CAPE.
2. Het bevoegd gezag neemt bij de leerling een schoolexamen Nederlands af.
3. Het onderwijs en schoolexamen worden afgestemd op de eindniveaus, bedoeld in het Europees Referentiekader. Bij ministeriële regeling wordt het niveau vastgesteld waarop wordt getoetst.
4. Het bevoegd gezag stelt de leerling in de gelegenheid om verdiepend onderwijs in de Nederlandse taal te volgen met het oog op aansluitend Nederlandstalig vervolgonderwijs. De leerling wordt door het bevoegd gezag in de gelegenheid gesteld om een examen verdiepend Nederlands af te leggen. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld welke examens kunnen worden afgelegd.
1. In de eerste drie leerjaren wordt een samenhangend onderwijsprogramma ingericht dat met behoud van keuzevrijheid de doorstroming van de leerlingen naar CSEC of CVQ bevordert. Het onderwijsprogramma wordt gebaseerd op CCSLC.
2. Het praktijkonderwijs wordt zo veel mogelijk ingericht overeenkomstig het eerste lid.
1. Het bevoegd gezag kan na overleg met de ouders een leerling ontheffing verlenen voor onderdelen van het onderwijsprogramma. Het bevoegd gezag bepaalt bij de ontheffing welk onderwijs voor de leerling in de plaats komt voor de onderdelen waarvoor ontheffing is verleend.
2. Het bevoegd gezag kan een leerling uitsluitend ontheffing verlenen van het volgen van het onderwijs in het vak lichamelijke opvoeding indien de leerling vanwege diens lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen.
1. CAPE is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding op wetenschappelijk onderwijs en dat mede algemene vorming omvat.
2. Het onderwijs is gericht op het afleggen van het CAPE examen dat wordt aangeboden door CXC en wordt ingericht volgens de eisen van CXC.
3. CAPE, dat volgt op CSEC, heeft een cursusduur van twee jaar en omvat ten minste 1.700 klokuren.
4. CAPE omvat ten minste zes vakken, waaronder in ieder geval:
a. English language and literature;
b. Mathematics; en
c. Caribbean Studies.
1. Het bevoegd gezag stelt de leerling die CAPE heeft gevolgd in de gelegenheid om een afsluitend examen CAPE af te leggen in overeenstemming met de daarvoor door CXC gestelde regels.
2. De directeur van de school reikt het certificaat voor een vak uit als de leerling heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat vak zijn gesteld.
3. De directeur reikt het door CXC verstrekte diploma uit aan de leerling die heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat diploma zijn gesteld.
1. CSEC is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend beroepsonderwijs en dat mede algemene vorming omvat.
2. Het onderwijs is gericht op het afleggen van het CSEC-examen dat wordt aangeboden door CXC en wordt ingericht volgens de eisen van CXC.
3. CSEC volgt op het onderwijs, bedoeld in artikel 8, eerste lid, en omvat samen met dat onderwijs en het onderwijs, bedoeld in artikel 7, eerste lid, ten minste 4.700 klokuren verdeeld over een cursusduur van vijf jaar.
4. CSEC omvat ten minste vijf vakken, waaronder in ieder geval:
a. English language and literature; en
b. Mathematics.
1. Het bevoegd gezag stelt de leerling die CSEC heeft gevolgd in de gelegenheid om een afsluitend examen CSEC af te leggen in overeenstemming met de daarvoor door CXC gestelde regels.
2. De directeur van de school reikt het deelcertificaat voor een vak uit als de leerling heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat vak zijn gesteld.
3. De directeur reikt het door CXC verstrekte CSEC-certificaat uit aan de leerling die heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat certificaat zijn gesteld.
1. CVQ is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend beroepsonderwijs of op het uitoefenen van een beroep waarvoor een beroepskwalificerende opleiding is vereist of dienstig kan zijn. Het omvat ook een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming.
2. Het onderwijs is gericht op het behalen van een CVQ 2 die wordt aangeboden door de CXC en wordt ingericht volgens de eisen van CXC.
3. CVQ volgt op het onderwijs, bedoeld in artikel 8, eerste lid, en omvat samen met dat onderwijs en het onderwijs, bedoeld in artikel 7, eerste lid, ten minste 4.700 klokuren verdeeld over een cursusduur van vijf jaar.
1. Ten minste een vijfde deel van het CVQ-onderwijs is onderricht in de praktijk van het beroep.
2. Op het buitenschoolse praktijkgedeelte zijn de artikelen 20 tot en met 24 van de wet van overeenkomstige toepassing.
1. Het bevoegd gezag stelt de leerling die CVQ volgt in de gelegenheid om assessments af te leggen in overeenstemming met de daarvoor door CXC gestelde regels.
2. De assessments worden afgenomen door een assessor en gecontroleerd door een internal verifier. De assessor en de internal verifier worden door het bevoegd gezag aangewezen.
3. Het portfolio wordt beoordeeld door een external verifier die wordt aangewezen door een door Onze Minister aan te wijzen national training agency.
4. De directeur reikt het CVQ-certificaat uit aan de leerling die heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat certificaat zijn gesteld.
Onverminderd artikel 8, tweede lid, zijn op het praktijkonderwijs artikel 31, tweede tot en met vierde lid, van de wet en de artikelen 30 tot en met 34 van het Inrichtingsbesluit WVO BES van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. voor de in artikel 31, tweede lid, onderdeel b, van de wet genoemde leerwegen wordt gelezen: CVQ of CSEC; en
b. voor artikel 31, derde lid, tweede en derde volzin, van de wet wordt gelezen: Praktijkonderwijs sluit zo veel mogelijk aan bij de inhoud van CVQ 1. Het onderwijs bereidt de leerling voor op functies binnen de regionale arbeidsmarkt op een niveau dat ligt onder het niveau van CVQ 1.
1. Artikel 73 van de wet is van toepassing op het praktijkonderwijs.
2. Leerlingen die een deel van het programma hebben voltooid, het praktijkonderwijs verlaten en niet op grond van het eerste lid een schooldiploma ontvangen, ontvangen een verklaring.
1. De directeur reikt een schooldiploma uit aan de leerling die:
a. 6 vakken voor CAPE met de grades I, II of III heeft afgelegd en voor het vak Nederlands als bedoeld in artikel 7, vierde lid, een cijfer 6 of hoger heeft behaald;
b. 5 vakken voor CSEC met de grades I, II of III heeft afgelegd en voor het vak Nederlands als bedoeld in artikel 7, vierde lid, een cijfer 6 of hoger heeft behaald;
c. 5 vakken voor CSEC heeft afgelegd met een andere combinatie van grades, dan bedoeld in de onderdelen a en b, en voor het vak Nederlands als bedoeld in artikel 7, vierde lid, een cijfer 6 of hoger heeft behaald; of
d. het eindcertificaat CVQ 2 heeft verkregen en voor het vak Nederlands als bedoeld in artikel 7, vierde lid, een cijfer 6 of hoger heeft behaald.
2. Bij ministeriële regeling worden de modellen voor de schooldiploma’s vastgesteld.
1. Met inachtneming van de regels van CXC stelt het bevoegd gezag een onderwijs- en examenreglement vast, dat in ieder geval regels bevat over:
a. de onderdelen die deel uitmaken van het onderwijsprogramma;
b. de inhoud en de inrichting van het onderwijsprogramma;
c. de inrichting van het buitenschoolse praktijkgedeelte binnen de CVQ-opleidingen;
d. de wijze waarop het examen of assessment wordt afgenomen;
e. de volgorde waarin, de tijdvakken waarbinnen en het aantal malen per studiejaar dat gelegenheid wordt geboden tot het afleggen het examens of assessment;
f. de organisatie van het examen of assessment;
g. de gang van zaken tijdens het examen of assessment;
h. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de leerling inzage krijgt in zijn beoordeelde werk;
i. de herkansingsmogelijkheden; en
j. de wijze waarop geschillen over de toepassing van het onderwijs- en examenreglement kunnen worden beslecht;
2. De directeur verstrekt het onderwijs- en examenreglement voor aanvang van het schooljaar aan de examenkandidaten en zendt het aan de inspectie.
1. De artikelen 121, eerste lid, en 125, eerste en derde lid, van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van een nieuw te vormen CVQ-opleiding aan de school.
2. De aanvraag voor bekostiging van een nieuwe CVQ-opleiding gaat vergezeld van een beschrijving van de regionale beroepsstandaarden en een beschrijving van de inhoud van de opleiding.
3. Bij het besluit om een opleiding voor bekostiging in aanmerking te brengen, betrekt Onze Minister het advies van de ROA CN over de doelmatigheid van de opleiding, gelet op de arbeidsmarktrelevantie van die opleiding.
4. Onze Minister besluit binnen 6 maanden na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
5. Onze Minister kan de bekostiging van een CVQ-opleiding beëindigen indien de kwaliteit van die opleiding naar het oordeel van Onze Minister onvoldoende is.
6. De bekostiging van een CVQ-opleiding wordt beëindigd indien de opleiding gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens is bezocht door nul leerlingen.
1. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat aan de school een aantal leraren is verbonden dat nodig is om onderwijs van voldoende kwaliteit te bieden.
2. Aan de school zijn slechts leraren verbonden die:
a. in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden,
b. niet krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs zijn uitgesloten, en
c. benoembaar zijn op grond van de wet, of
d. blijkens een getuigschrift bekwaam kunnen worden geacht om onderwijs van voldoende kwaliteit te geven.
3. Het bevoegd gezag legt ten aanzien van elke leraar vast over welke opleiding en ervaring deze beschikt. Een overzicht wordt op verzoek van de inspectie overgelegd.
1. Aan het hoofd van de school staat een directeur.
2. Het overige personeel heeft tot taak het onderwijs te ondersteunen of de directeur bij te staan.
3. De directeur en het overige personeel zijn:
a. in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden, en
b. niet krachtens rechterlijke uitspraak van het vervullen van een functie aan een onderwijsinstelling uitgesloten.
4. Artikel 22, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES en het Wijzigingsbesluit Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School BES (invoering Engelstalig onderwijs Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius) (Stb. 2015, 274) worden ingetrokken.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2020.
2. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst wordt uitgegeven na 31 juli 2020, dan treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt het terug tot en met 1 augustus 2020.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
In dit besluit worden regels gegeven over het onderwijs en de examens aan de Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius (GvP) en de Saba Comprehensive School op Saba (SCS). Het besluit voorziet in meerdere doelen. In de eerste plaats schept het de vereiste kaders waarbinnen de GvP en de SCS voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs kunnen verzorgen op basis van de onderwijsinrichting en de examenstructuur van de Caribbean Examinations Council (CXC). De CXC biedt lesplannen, onderwijsmateriaal en examens en kent de vereiste procedures om de kwaliteit van deze producten en de uitvoering en toepassing ervan in de praktijk te waarborgen. In de tweede plaats stelt dit besluit naast de CXC-voorschriften aanvullende eisen die de regering belangrijk vindt voor het onderwijs op Saba en Sint Eustatius. Zo wordt in dit besluit vastgelegd dat aan de school het vak Nederlands wordt gegeven en wordt voorzien in een goede balans tussen onderwijstijd en stages in het beroepsonderwijs. Ook biedt dit besluit waarborgen voor een voldoende aanbod van erkende leerbedrijven en voor een opleidingsaanbod door de scholen dat goed aansluit bij de behoeften op de lokale arbeidsmarkt. Samen met de onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC vormen deze aanvullende regels de basis voor het onderwijs op de GvP en SCS. In de derde plaats regelt dit besluit wat nodig is voor een schooldiploma op basis waarvan de doorstroom naar vervolgonderwijs op Bonaire en in Europees Nederland geregeld kan worden. Meer in het bijzonder verplicht het de scholen om op verzoek van de leerling een vak verdiepend Nederlands aan te bieden op een niveau dat zij nodig hebben om in Nederlandstalig vervolgonderwijs te kunnen instromen. Tot slot wordt in dit besluit vastgelegd wat van toepassing is op het praktijkonderwijs dat aan de scholen gegeven wordt.
Op het moment van de transitie op 10 oktober 2010 werd aan de Saba Comprehensive School niet het onderwijs gegeven waarvoor de Landsverordening voortgezet onderwijs destijds de kaders gaf. In plaats daarvan werd aan de school Engelstalig onderwijs gegeven en examens afgenomen zoals dat door de Caribbean Examinations Council wordt aangeboden. Daarom werd bij de inwerkingtreding van de Wet voorgezet onderwijs BES (WVO BES, hierna ook: de wet) de school aangewezen als inrichting voor voortgezet onderwijs, en voor de inrichting van dat onderwijs en de examens werd op grond van artikel 117 van de WVO BES een amvb gemaakt: het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School BES (het Tijdelijk besluit). Die amvb kreeg een tijdelijk karakter omdat destijds nog niet duidelijk was of het Engels de instructietaal op Saba zou blijven, en of het onderwijs ook op de langere termijn conform de systematiek van de CXC zou worden ingericht. In artikel 207, onderdeel d, van de WVO BES werd dan ook uitdrukkelijk de mogelijkheid opengehouden om terug te vallen op het onderwijs zoals dat in de WVO BES is geregeld.
In 2014 werd naar aanleiding van een onderzoek naar de instructietaal op Sint Eustatius besloten om het Engels als instructietaal in te voeren. Naar aanleiding daarvan werd het Tijdelijk besluit gewijzigd: ook de Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius werd aangemerkt als inrichting voor voortgezet onderwijs en op de school werd het onderwijs- en examenprogramma van de CXC ingevoerd.1
In de Tweede Onderwijsagenda Caribisch Nederland 2017-2020; Samen werken aan de volgende stap hebben de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, de bestuurscolleges van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de schoolbesturen en aanverwante organisaties, afspraken gemaakt over onderwijsontwikkelingen in de periode 2017-2020.2 Eén van die afspraken is dat op de Gwendoline van Puttenschool (GvP) en op de Saba Comprehensive School (SCS) de onderwijsinrichting en de examens van de Caribbean Examinations Council (CXC) in 2020 volledig ingevoerd zijn. Dat betekent dat niet alleen het algemeen vormend onderwijs het programma van CXC volgt, maar ook het beroepsonderwijs. In de Tweede onderwijsagenda is vastgelegd dat voor beide scholen naast het voortgezet onderwijs ook het beroepsonderwijs definitief over gaat naar de onderwijs- en exameninrichting van de CXC zodat een betere aansluiting ontstaat op het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt in de regio.
Nu de keuze is gemaakt om zowel voor het voortgezet onderwijs als voor het beroepsonderwijs het onderwijs- en examenprogramma van de CXC te volgen, is het noodzakelijk geworden om de bekostigingsvoorwaarden voor de scholen in een definitieve amvb vast te leggen. Het tijdelijke karakter van het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES deed geen recht aan de beslissing om een eventuele overgang naar het onderwijs conform de WVO BES los te laten. Die overgang werd tot nu toe open gehouden.
Daar komt bij dat in het Tijdelijk besluit werd bepaald dat het beroepsgericht onderwijs moest zijn gericht op het afleggen van het TVET1-examen van de Heart Trust Foundation. In de praktijk wordt dat examen echter al enige tijd niet meer afgenomen: de scholen zijn overgestapt op het beroepsgerichte programma van de CXC.
Met dit besluit wordt definitief gekozen voor de Engelstalige onderwijs- en exameninrichting van de CXC voor voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs aan de GvP en de SCS.
Het Tijdelijk besluit bood geen duidelijke regelgeving voor het beroepsgerichte onderwijs en kent voor de overige onderwijssoorten een tijdelijk karakter. Ook maakte het geen duidelijke keuze over de status van het Nederlands in het onderwijs. Ten derde waren de bepalingen over het praktijkonderwijs aan herziening toe. En tot slot was er onvoldoende duidelijkheid over de mogelijkheden voor doorstroom naar Nederlandstalig vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland.
In de nota van toelichting bij het Besluit van 29 juni 2015 tot wijziging van het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School BES in verband met het invoeren van Engelstalig onderwijs aan de Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius3 heeft de regering het voornemen aangekondigd om de meer definitieve onderwijs- en examenstructuur van de scholen, inclusief de positie van het Nederlands, in een besluit neer te leggen op het moment dat het eindresultaat van de ontwikkelingen voor de scholen zou zijn uitgekristalliseerd. Met de ontwikkelingen die het onderwijs en ook de achterliggende beleidskeuzes hebben doorgemaakt, is het karakter van het Tijdelijk besluit veranderd naar dat van een overgangsbesluit. Immers: waar het Tijdelijk besluit in eerste instantie nog gericht was op het mogelijk terugvallen op het Nederlandse stelsel, werd het een overgangsbesluit tot het moment waarop CXC-onderwijs duurzaam verankerd zou worden in de Nederlandse wet- en regelgeving. Samen met de afspraak in de Tweede Onderwijsagenda dat ook het beroepsonderwijs wordt ingericht op basis van het CXC-onderwijs, maakt dit dat er een nieuw besluit nodig is.
Op grond van artikel 117 van de WVO BES (de wet) kunnen inrichtingen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 6, onderdeel e, van de wet worden aangewezen die voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking komen.
Artikel 117 van de wet biedt een grondslag voor een specifieke regeling voor de inrichting van het onderwijs, de examens, de rechtspositie en benoembaarheidsvereisten van het personeel en omtrent de bekostiging van een inrichting. Daarbij kan zo nodig worden afgeweken van het bij of krachtens de wet bepaalde.
Uitgangspunt voor het onderwijs en de examens op de GvP en de SCS is de onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC. De onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC is niet één op één te vergelijken met de onderwijsinrichting en de examenstructuur in Nederland (inclusief Bonaire): voor CXC zijn de eerste twee niveaus van het CVQ integraal onderdeel van het voortgezet onderwijs waar in Nederland een onderscheid wordt gemaakt tussen voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs.
De onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC zijn leidend en de wet biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur invulling te geven aan andere vormen van voortgezet onderwijs. Daarom worden alle vormen van onderwijs aan de scholen, dus niet alleen het algemeen vormend onderwijs maar ook het beroepsonderwijs en het praktijkonderwijs, in deze amvb verankerd.
In beginsel is de WVO BES gewoon van toepassing op de GvP en SCS. Veel algemene bepalingen gelden rechtstreeks, bijvoorbeeld over (sociale) veiligheid, voorzieningenplanning, wijze van bekostiging en levering van gegevens. Het CXC-onderwijs vormt de basis voor de onderwijs- en examenprogramma’s aan de scholen. Dat neemt niet weg dat een deel van het onderwijsprogramma wordt bepaald door de WVO BES. Zo moet lichamelijke opvoeding deel uitmaken van het onderwijs. Daarnaast wordt in paragraaf 4 uiteengezet waarom in dit besluit aanvullende eisen aan het CXC-onderwijs worden gesteld.
Een aantal artikelen uit de wet is specifiek geschreven voor een of meer van de onderwijssoorten die in artikel 6 van de wet worden genoemd, te weten vwo, havo, mavo en vbo. Het onderwijs aan de GvP en SCS is echter een andere vorm van voortgezet onderwijs, zoals bedoeld in artikel 6, onderdeel e van de wet. De artikelen uit de wet die specifiek betrekking hebben op de onderwijssoorten vwo, havo, mavo of vbo zijn daarmee niet van toepassing op de GvP en SCS. Ook de onderliggende regelgeving is niet van toepassing, dat betreft met name grote delen van het Inrichtingsbesluit VO BES, het Eindexamenbesluit VO BES en het Besluit kerndoelen onderbouw VO BES.
De kerndoelen in de artikelen 34 en 35 van de wet hebben betrekking op de onderbouw van het voortgezet onderwijs, zoals dat wordt gegeven op Bonaire of in Europees Nederland. Zij behoren tot de Nederlandse onderwijs- en exameninrichting. In dit besluit wordt uitgegaan van de onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC. Scholen hebben de ruimte om de eerste drie leerjaren invulling te geven op basis van het CXC-systeem en hoeven daarbij niet de kerndoelen te volgen.
Hierboven is aangegeven dat de onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC het uitgangspunt vormt voor de wijze van inrichting van de scholen. CXC-onderwijs is niet één op één vergelijkbaar met de Nederlandse onderwijsinrichting en examenstructuur. Voor een beter begrip van de inrichting van het onderwijs op de GvP en de SCS, volgt hieronder een basale toelichting van het CXC-systeem.
De Caribbean Examinations Council is in 1972 opgericht door de Caribbean Community (CARICOM), een samenwerkingsverband van 15 voornamelijk Engelstalige Caribische landen en enkele geassocieerde leden dat zich richt op handelsbevordering en economische ontwikkeling. Vanuit dit perspectief vindt er binnen de CARICOM ook samenwerking plaats op het gebied van onderwijs. Met de oprichting van de CXC beoogde de CARICOM verbetering, borging en harmonisatie van de onderwijskwaliteit. Binnen alle aangesloten landen die met CXC werken worden dezelfde kwalificatieniveaus gehanteerd waardoor vergelijking en doorstroom binnen de regio eenvoudiger wordt. Voor wat betreft het beroepsonderwijs betekent dit tevens dat de door CARICOM vastgestelde regionale beroepsstandaarden afgestemd zijn op de regionale arbeidsmarkt. Deze beroepsstandaarden zijn namelijk in samenspraak met het werkgeversveld in de Caribische regio opgesteld. Omdat een groot aantal landen met ditzelfde systeem werkt bestaat tevens internationale (h)erkenning van de door de CXC afgegeven diploma’s en certificaten.
De CXC verzorgt een onderwijs- en examensysteem op verschillende niveaus. Aan de scholen worden vier onderwijssoorten aangeboden:
CCSLC = Caribbean Certificate of Secondary Level Competence
CSEC = Caribbean Secondary Education Certificate
CVQ = Caribbean Vocational Qualification
CAPE = Caribbean Advanced Proficiency Examination
De leerling die voortgezet onderwijs volgt binnen CXC start met het CCSLC, dat een soort brede onderbouw is voor de andere onderwijssoorten. CCSLC-onderwijs biedt leerlingen een basisniveau aan kennis, competenties en vaardigheden waarmee zij kunnen doorstromen naar een CVQ- of een CSEC-opleiding. De nominale opleidingsduur van het CCSLC is drie jaar. Een leerling moet minimaal vijf vakken volgen waarvan Engels en Mathematics verplicht zijn. Voor de drie andere vakken moet het bevoegd gezag kiezen uit het aanbod van CXC. De vakken van het CCSLC kunnen worden afgesloten met een CCSLC-examen waarbij de leerling per vak een certificaat ontvangt. CXC stelt het examen echter niet verplicht. Alhoewel de nominale opleidingsduur van het CCSLC drie jaar is, staat het het bevoegd gezag vrij om van die opleidingsduur af te wijken. Al naar de behoefte van de leerling kan worden versneld, een groter aantal vakken worden gevolgd of kunnen al delen van een CVQ of van CSEC worden gevolgd. Een leerling die CCSLC heeft afgerond, heeft het voortgezet onderwijs nog niet afgerond.
Vanuit CCSLC kunnen leerlingen doorstromen naar de eerste twee niveaus van CVQ-onderwijs die binnen het CXC-systeem tot het voortgezet onderwijs worden gerekend. CVQ is een vorm van beroepsonderwijs, gestoeld op praktisch en competentiegericht onderwijs en op competentiegerichte examinering. De beroepsstandaarden voor elke CVQ worden opgesteld door de Caribbean Association of National Training Agencies (CANTA) in nauwe samenwerking met experts en werkgevers uit de betreffende branches. Deze beroepsstandaarden worden vervolgens vastgesteld door de CARICOM. Op deze manier bestaat er binnen de Caribische regio eenduidigheid over de kwalificaties en de verschillende niveaus en is het voor gediplomeerden gemakkelijker om zich op de arbeidsmarkt in de regio te bewegen.
Anders dan in het Nederlandse beroepsonderwijs, schrijft de CXC voor deze niveaus geen verplichte buitenschoolse praktijkvorming (stage) voor. Praktijksituaties worden volgens CXC-voorschriften in praktijklokalen op school gesimuleerd. De hogere CVQ-niveaus (3, 4 en 5) waar men alleen kan instromen na het behalen van CSEC of een CVQ 2-certificaat, worden wel voor een deel in het bedrijfsleven verzorgd.
Leerlingen die na CCSLC een CVQ-opleiding volgen, behalen doorgaans in twee jaar hun CVQ- niveau 2. Met het behalen van een CVQ 2-certificaat kan de leerling doorstromen naar vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt.
CSEC-onderwijs is een vorm van algemeen vormend onderwijs dat volgt op het CCSLC-onderwijs. Met het behalen van een CSEC-eindcertificaat kan de leerling instromen in het vervolgonderwijs. De nominale opleidingsduur van CSEC is twee jaar. De verblijfsduur in CSEC is mede afhankelijk van de prestatie van de leerling. Het CSEC-programma omvat minimaal vijf vakken waarvan Engels en Mathematics verplicht zijn. CSEC wordt afgerond met certificaten per vak, volgens de regels en procedures van de CXC. Als de leerling alle vak-certificaten voor CSEC heeft behaald, ontvangt de leerling een CSEC-eindcertificaat. Hiermee heeft de leerling een aantal opties. Hij kan het voortgezet onderwijs vervolgen met CAPE, kiezen voor vervolgonderwijs of kan kiezen voor de arbeidsmarkt.
De opleidingsduur van CAPE is twee jaar. Met CAPE kan pas worden gestart nadat de CSEC-certificaten zijn behaald voor de vakken die de leerling in zijn CAPE-opleiding gaat volgen. De CXC biedt binnen CAPE drie verschillende wijzen van certificering aan:
1) voor elk voltooide CAPE-unit wordt een certificaat toegekend.
2) aan kandidaten die naar tevredenheid ten minste zes units hebben afgerond, waaronder Caribbean Studies, wordt het CAPE-diploma uitgereikt.
3) aan kandidaten die een voorgeschreven cluster van zeven CAPE-units waaronder Caribbean Studies en Communicatiewetenschappen met goed gevolg hebben afgerond, kan door CXC een CAPE Associate Degree worden uitgereikt.
Voor het behalen van een CAPE-diploma of een CAPE Associate Degree moeten kandidaten het cluster van vereiste units binnen een periode van maximaal vijf jaar voltooien.
Binnen CAPE en CSEC wordt ieder vak afgerond met een certificaat. Bij CAPE worden de volgende grades (cijfers) toegekend van I, II, III, IV, V, VI en VII waarbij I het hoogste en VII het laagste is.
De grades die per CSEC-vak kunnen worden toegekend zijn I, II, III, IV, V en VI waarbij I het hoogste en VI het laagste is.
Voor de units binnen de CVQ-opleiding dient de leerling verschillende assessments af te leggen waarvan de uitkomst ‘geslaagd’ of ‘niet geslaagd’ is. Er wordt niet met cijfers gewerkt. De CXC kent geen centrale examens voor CVQ-opleidingen. Voor elk onderdeel van de opleidingen doet de leerling een of meerdere assessments. Dit kunnen praktijkassessments, mondelinge bevragingen, werkstukken en schriftelijke testen zijn. De verschillende assessments vormen samen het portfolio. Het CVQ-certificaat wordt toegekend aan de leerling die voor alle voorgeschreven units geslaagd is.
Binnen de CARICOM zijn de verschillende CXC-certificaten en -grades algemeen bekend en erkend. Zij geven duidelijkheid over het werk- en denkniveau van de leerling.
De onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC vormen de basis voor het onderwijs aan de GvP en de SCS. Inhoudelijk heeft Nederland hier geen invloed op. Om grip te houden op de kwaliteit van het onderwijs en op het onderwijsprogramma dat de basis legt voor doorstroming naar vervolgonderwijs in Europees Nederland of op Bonaire, kan Nederland kan naast de CXC-systematiek aanvullende eisen over de inrichting van het onderwijs stellen aan de scholen. Dit wordt gedaan voor het vak Nederlands en voor stages in de beroepsopleidingen.
Daarnaast zijn in dit besluit bepalingen opgenomen over praktijkonderwijs.
Voor de meeste inwoners van Saba en Sint Eustatius is niet het Nederlands maar het Engels de moedertaal. Dit was een van de redenen om over te gaan op Engels als instructietaal in het onderwijs. Dat neemt niet weg dat Nederlands voor de inwoners van Saba en Sint Eustatius een belangrijke taal is. De eilanden zijn namelijk onderdeel van Nederland, het Nederlands is de bestuurstaal op de eilanden en het Nederlands is nodig voor het volgen van vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland. Het spreekt daarom voor zich dat Nederlands een prominente plaats in het onderwijs op beide eilanden heeft.
Dit besluit regelt voor onderwijs in de Nederlandse taal de volgende zaken:
1. Nederlands wordt voor praktijkonderwijs, CCSLC, CVQ en CSEC een verplicht vak naast de verplichte vakken die CXC stelt;
2. de uitstroomniveaus voor Nederlands worden gerelateerd aan het Europees referentiekader (ERK);
3. voor de leerling die wil doorstromen naar Nederlandstalig vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland moet de school een vak verdiepend Nederlands aanbieden. De doorstroomniveaus worden gerelateerd aan de Wet referentieniveau Nederlandse taal of het ERK.
De scholen moeten aan alle leerlingen met uitzondering van de CAPE-leerlingen het vak Nederlands aanbieden en dit examineren. In de praktijk betekent dat, dat de CCSLC-leerling naast het CXC-programma het vak Nederlands volgt, dat de CSEC-leerling naast de vijf verplichte CSEC-vakken het vak Nederlands volgt en dat de CVQ-leerling het verplichte vak Nederlands volgt naast de door CXC voorgeschreven CVQ-units. Voor het vak Nederlands in het praktijkonderwijs wordt zoveel mogelijk aangesloten bij CCSLC.
De leerlingen praktijkonderwijs, CVQ en CSEC sluiten het vak Nederlands af met een schoolexamen. De uitslag van het schoolexamen telt niet mee bij de eindbeoordeling door de CXC van de betreffende CXC-opleiding. Een leerling kan dus voor CSEC of CVQ slagen ongeacht de uitslag van het schoolexamen Nederlands. De leerling die CAPE volgt, heeft het verplichte vak Nederlands al afgerond tijdens zijn CSEC-opleiding.
Dit besluit regelt verder dat de uitstroomniveaus voor het vak Nederlands worden gerelateerd aan ERK-niveaus van de moderne vreemde talen, niet zijnde Engels, zoals die gelden voor leerlingen in vergelijkbare onderwijssoorten in Europees Nederland. Deze uitstroomniveaus worden nader uitgewerkt in een ministeriële regeling. In die regeling zullen de eindniveaus worden vastgelegd.
Voor de leerling die wil doorstromen naar Nederlandstalig vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland is het wenselijk dat hij aantoonbaar eenzelfde niveau Nederlands heeft als leerlingen in Europees Nederland. Daarom regelt dit besluit dat de scholen verdiepend Nederlands en een bijbehorend examen aanbieden zodat de leerling zijn niveau kan aantonen. In een ministeriële regeling bij dit besluit wordt vastgesteld van welke examens de school hierbij gebruik kan maken.
Binnen het CXC-onderwijs bestaat geen onderwijssoort die vergelijkbaar is met praktijkonderwijs in Europees Nederland. Het is echter wel belangrijk dat op deze scholen een vorm van praktijkonderwijs wordt aangeboden, omdat er op de eilanden geen andere scholen zijn waar deze leerlingen naar toe zouden kunnen gaan. Daarom wordt in dit besluit de strekking van de relevante artikelen uit de wet over het praktijkonderwijs van toepassing verklaard. Scholen bieden praktijkonderwijs aan dat kan worden ingevuld met onderdelen van het CXC-onderwijs.
Schematische weergave van het onderwijs aan de GvP en de SCS.
Met het afnemen van het onderwijs en de examens volgens de systematiek van de CXC, hebben de scholen gekozen voor een model dat goed aansluit op vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt in de regio. Om daarnaast de kansen voor leerlingen in Nederlandstalig vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt op Bonaire en in Europees Nederland te optimaliseren, regelt dit besluit dat het bevoegd gezag aan iedere leerling die dat wil de mogelijkheid biedt om het vak verdiepend Nederlands te volgen.
Wanneer de resultaten van de leerling voldoen aan een aantal voorwaarden waaronder het behalen van het bij ministeriële regeling vastgestelde examen voor het vak verdiepend Nederlands, reikt de school aan deze leerling een schooldiploma uit. Met dit schooldiploma kan de leerling doorstromen naar een bijpassende vervolgopleiding in Europees Nederland of op Bonaire. De regelingen op grond van artikel 8.2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 8.2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, en artikel 7.28, tweede lid, eerste volzin, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zullen worden gewijzigd, zodat de schooldiploma’s rechtstreeks toelating bieden tot vervolgonderwijs.
De school reikt de volgende soorten schooldiploma’s uit:
1. Een schooldiploma voor de leerling die het CVQ-certificaat heeft behaald en het examen voor het vak verdiepend Nederlands, conform de ministeriële regeling bij dit besluit, heeft behaald met minimaal een cijfer 6. Met dit schooldiploma kan de leerling worden toegelaten tot mbo niveau 3 of 4, dus tot onderwijs waarvoor in het algemeen een mbo 2-diploma vereist is.
2. Een schooldiploma voor de leerling die CSEC met minimaal vijf vakken heeft afgerond met een andere combinatie van grades dan beschreven bij onderdeel 3 en het examen voor het vak verdiepend Nederlands, conform de ministeriële regeling bij dit besluit, heeft behaald met minimaal een cijfer 6. Ook met dit schooldiploma kan de leerling worden toegelaten tot mbo niveau 3 of 4, dus tot onderwijs waarvoor in het algemeen een mbo 2-diploma vereist is of een diploma in de theoretische leerweg.
3. Een schooldiploma voor de leerling die CSEC met minimaal vijf vakken heeft afgerond met de grades I, II, III en het examen voor het vak verdiepend Nederlands, conform de ministeriële regeling bij dit besluit, heeft behaald met minimaal een cijfer 6. Met dit schooldiploma kan de leerling worden toegelaten tot het hoger beroepsonderwijs, dus tot vervolgonderwijs waar een havo-diploma of vergelijkbaar diploma voor vereist is.
4. Een schooldiploma voor de leerling die CAPE met minimaal zes vakken heeft afgerond met de grades I, II, III en het examen voor het vak verdiepend Nederlands, conform de ministeriële regeling bij dit besluit, heeft behaald met minimaal een cijfer 6. Met dit schooldiploma kan de leerling worden toegelaten tot het wetenschappelijk onderwijs, dus tot vervolgonderwijs waar een vwo-diploma of vergelijkbaar diploma voor vereist is.
De aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt is op verschillende manieren geborgd. Ten eerste zorgt de wijze waarop regionale beroepsstandaarden voor de CVQ-opleidingen in samenspraak met het werkveld zijn opgesteld en door de CARICOM zijn vastgesteld, ervoor dat de opleidingen voldoen aan de eisen die het betreffende beroep in de Caribische regio stelt.
Ten tweede wordt in dit besluit geregeld dat alleen opleidingen met voldoende arbeidsmarktrelevantie en arbeidsmarktperspectief worden aangeboden. Het bevoegd gezag kan enkel bekostigde CVQ’s aanbieden. Om voor bekostiging van een CVQ-opleiding in aanmerking te komen moet het bevoegd gezag een aanvraag doen bij de minister. Deze aanvraag omvat de betreffende regionale beroepsstandaard en de syllabi waarin alle onderdelen (units) van de opleiding zijn beschreven. Bij zijn besluit kijkt de minister onder meer naar de doelmatigheid van de betreffende opleiding. Hij laat zich hiertoe adviseren door de Raad Onderwijs Arbeidsmarkt Caribisch Nederland (ROA CN). De scholen mogen alleen door de minister bekostigde opleidingen aanbieden.
Ten derde maakt buitenschoolse praktijkvorming (stage) onderdeel uit van de opleidingen. Omdat er al een netwerk van erkende leerbedrijven bestaat, kunnen de scholen direct invulling geven aan de verplichte buitenschoolse praktijkvorming. ROA CN heeft de wettelijke taak om te zorgen voor een toereikend aantal erkende leerbedrijven bij wie deze buitenschoolse praktijkvorming kan plaatsvinden.
Tot slot wordt de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in het CXC-systeem geborgd door het bedrijfsleven een rol te geven bij de examinering. De CXC heeft hiervoor een systeem met National Training Agencies (NTA) ingericht. Een NTA heeft onder andere als taak om ten behoeve van de CVQ-examinering deskundigen uit de praktijk te werven, te trainen en te certificeren als zogenoemde external verifiers. Zij zien toe op de assessments door de portfolio’s waarin bewijzen van alle afgelegde assessments zijn opgenomen, te controleren voordat deze door de school ten behoeve van certificering aan de CXC worden toegezonden. De external verifiers kunnen bij assessments aanwezig zijn.
De inzet van external verifiers bij assessments wordt door een NTA verzorgd. De CXC schrijft niet voor welke NTA dit is. Voorwaarde is wel dat dit een door CANTA gecertificeerde NTA is. In dit besluit wordt geregeld dat de scholen de NTA-diensten uitsluitend bij een door de minister aangewezen NTA kunnen aanvragen. De regering heeft het voornemen om de ROA CN op termijn in staat te stellen om NTA te worden. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit vragen de scholen de external verifiers via de ROA CN aan. Zolang de ROA CN nog geen gecertificeerde NTA is zal de raad gebruik maken van de diensten van een andere NTA.
Hoewel de CXC toeziet op procedures en ook audits op scholen uitvoert om te bepalen of deze scholen het CXC-onderwijs mogen (blijven) aanbieden, blijven de GvP en de SCS onder de wet vallen en is de Wet op het onderwijstoezicht (Wot) van toepassing. De dienst uitvoering onderwijs (DUO) verricht ook voor deze twee scholen onverkort zijn taken.
PM uitvoeringstoets.
Onder administratieve lasten worden de kosten verstaan om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving. Administratieve lasten komen voort uit het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie. Dit besluit brengt geen wijziging in de administratieve lasten met zich mee. Immers, dit besluit verandert niets ten aanzien van de reeds bestaande onderwijs- en exameninrichting die de scholen in de praktijk al hebben geïmplementeerd.
De regeldruk wordt onderscheiden in regeldrukkosten, werkbaarheid en gepercipieerd nut. Er is geen toename van de regeldruk, omdat wordt aangesloten bij de bestaande praktijk. De aanpassingen zijn reeds uitgevoerd.
De bekostiging voor deze twee scholen is gebaseerd op de wet. Op dit punt wordt niet afgeweken. Daarmee zijn aan dit besluit zijn geen financiële gevolgen verbonden voor de rijksoverheid.
PM
De begrippen die in de wet niet voorkomen of die – in het geval van het begrip school – afwijken van de definitie in de wet, zijn in artikel 1 opgenomen.
In de wet worden voorschriften gegeven omtrent de inrichting en examens aan scholen in Caribisch Nederland. De bepalingen in hoofdstukken I, II en III van afdeling I regelen het openbaar onderwijs op de BES-eilanden en zijn voorwaarden voor bekostiging van bijzondere scholen. De wet biedt echter ook een mogelijkheid om af te wijken van een aantal onderwerpen die in die hoofdstukken I, II en III geregeld worden. Artikel 117 van de wet geeft een grondslag om voor de aangewezen inrichting voorschriften te geven over de toepassing van de bij de wet vastgestelde voorschriften over inrichting, examens, rechtspositie, benoembaarheidsvereisten en bekostiging. Met dit besluit wordt die grondslag ingevuld.
Artikel 2 beperkt de toepassing van dit besluit uitdrukkelijk tot alleen de Saba Comprehensive School en de Gwendoline van Puttenschool. Voor eventueel op Saba of Sint Eustatius te stichten nieuwe scholen geldt dat ze moeten voldoen aan alle bekostigingsvoorwaarden die in de WVO BES zijn neergelegd voor het voortgezet onderwijs.
Een uitgangspunt bij dit besluit is, dat in beginsel de Wet voortgezet onderwijs BES zoveel mogelijk van toepassing is op de scholen. Daarmee zijn ook de voorwaarden voor bekostiging, zoals die in de wet zijn neergelegd, op de scholen van toepassing. Die moeten echter wel met inachtneming van hetgeen in dit besluit wordt bepaald, gelezen worden. Daar dit besluit voorschriften geeft over de wijze waarop de wet wordt toegepast, gelden de bekostigingsvoorwaarden uit de hoofdstukken I en III4 in samenhang met dit besluit.
In artikel 3 wordt niet alleen de inhoud van dit besluit als bekostigingsvoorwaarde gesteld, maar ook de verplichting om het onderwijs aan de scholen in te richten naar de eisen die CXC stelt. De regels die CXC stelt aan de inrichting van het onderwijs en de examens moeten door het bevoegd gezag nageleefd worden.
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van de bekostigingsvoorwaarden. Het oordeel over de naleving van de regels van CXC ligt echter bij CXC zelf, en die regels zijn geen onderdeel van het nationale recht. Als CXC oordeelt dat het bevoegd gezag op dat punt in gebreke blijft, kan die organisatie als consequentie stellen dat de examens niet meer worden afgenomen. Dat oordeel zou dan in termen van de WVO BES een teken zijn dat de bekostigingsvoorwaarden onvoldoende zijn nageleefd.
De vormen van onderwijs die door het bevoegd gezag moeten worden aangeboden zijn in ieder geval CSEC, CVQ 1, CVQ2 en praktijkonderwijs. De eerste drie worden ingericht conform de eisen van CXC, maar praktijkonderwijs is geen onderwijssoort die door CXC wordt aangeboden. Het praktijkonderwijs wordt dus door het bevoegd gezag naar eigen inzicht en zo veel mogelijk in overeenstemming met de WVO BES vorm gegeven.
Naast de verplichte onderwijssoorten kan het bevoegd gezag ervoor kiezen om CAPE aan te bieden. De Saba Comprehensive School doet dat op het moment al.
Tot slot kan het bevoegd gezag er ook voor kiezen om andere vormen van CVQ aan te bieden. Daarmee wordt vooral CVQ 3 en CVQ 4 bedoeld.
De hoofdregel is, net als voor alle scholen, dat het bevoegd gezag beslist over de toelating van leerlingen. De keuze tot welke onderwijssoort de leerling wordt toegelaten, wordt afgestemd op de mogelijkheden van de leerlingen. Daarvoor ontwikkelt het bevoegd gezag criteria die ook in de schoolgids worden opgenomen, zodat die criteria helder en transparant en kenbaar zijn voor iedereen. Ook voor de bevordering van leerlingen naar hogere leerjaren worden criteria opgesteld.
Een van de kenmerken van het CXC-onderwijs is dat de programma’s van de verschillende onderwijssoorten gedeeltelijk kunnen overlappen. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld al met vakken van CSEC beginnen, terwijl ze nog niet het volledige programma voor de eerste drie leerjaren hebben doorlopen. In het tweede lid is de restrictie vastgelegd dat een leerling pas tot een vak van CAPE wordt toegelaten als het deelcertificaat van het overeenkomstige vak van CSEC is behaald.
In artikel 32 van de wet is bepaald dat het praktijkonderwijs alleen voor de doelgroep toegankelijk is. Die doelgroep wordt voor de SCS en de GvP gevormd door leerlingen van wie niet verwacht kan worden dat zij CSEC of CVQ 2 kunnen halen, en voor wie bovendien een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden. Artikel 32 van de wet wordt in dit besluit van toepassing verklaard, maar in het eerste lid van dat artikel wordt een aantal leerwegen genoemd die in het derde lid van artikel 5 van dit besluit worden vervangen door de vormen van CXC-onderwijs.
Zoals in het algemeen deel is uiteengezet, is een van de belangrijkste redenen om te kiezen voor het onderwijs dat door CXC wordt aangeboden, gelegen in het feit dat op Saba en Sint Eustatius het Engels de moedertaal is van de meeste leerlingen. Om die reden is ervoor gekozen om het Engels als instructietaal voor beide eilanden in te voeren. Dat was al vastgelegd en toegelicht in het Tijdelijk Besluit Saba Comprehensive School BES (Stb. 2013, 323) en het Besluit van 29 juni 2015 tot wijziging van het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School BES in verband met het invoeren van Engelstalig onderwijs aan de Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius (Stb. 2015, 274). In de nota’s van toelichting bij beide besluiten wordt ingegaan op de gemaakte keuze.
Voor SCS en GvP wordt in dit besluit vastgelegd dat het Engels de instructie- en examentaal is. Daar zijn enkele uitzonderingen op, die vergelijkbaar zijn met de uitzonderingen die ook in de wet zijn opgenomen. Het onderwijs over een vreemde taal kan in die taal gegeven worden. Daarnaast kan het bevoegd gezag er in incidentele gevallen voor kiezen om het onderwijs in een andere taal dan het Engels te geven. Dit moet dan wel in een gedragscode worden vastgelegd, en ook aan de inspectie worden gemeld.
Zoals in het algemeen deel uiteen is gezet, heeft het Nederlands een prominente plaats in het onderwijs op Sint Eustatius en Saba, ook al is het niet de moedertaal van de meeste leerlingen. Het spreekt dan ook voor zich dat het Nederlands deel uit moet maken van alle onderwijsprogramma’s. Dat wordt in het eerste lid bepaald. Daarbij wordt voor CAPE een uitzondering gemaakt: de leerlingen die CAPE volgen, moeten CSEC al hebben afgerond. In hun CSEC-programma hebben ze het verplichte vak Nederlands dan al afgerond.
In het tweede lid wordt bepaald dat het bevoegd gezag een schoolexamen Nederlands afneemt. Alle leerlingen leggen dat schoolexamen af, maar omdat het vak Nederlands geen deel uit maakt van de onderdelen van een CXC-programma, telt de beoordeling van het schoolexamen niet mee voor de CXC-opleiding die de leerling volgt. Een leerling kan dus ook zonder een voldoende beheersing van het Nederlands een CXC-eindcertificaat halen. Dat kan alleen niet leiden tot een schooldiploma, omdat de leerling daarvoor het vak verdiepend Nederlands moet volgen.
In het derde lid is bepaald dat het vak Nederlands dat alle leerlingen volgen, wordt afgestemd op het Europees Referentiekader. De regering kiest ervoor om het Europees Referentiekader als maatstaf voor de inhoud van het vak Nederlands te nemen en niet de referentieniveaus die krachtens de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen zijn vastgesteld. Laatstgenoemde referentieniveaus zijn afgestemd op het taalbeheersingsniveau van kinderen die Nederlands als moedertaal hebben. Dat laatste is voor de leerlingen van de SCS en GvP niet het geval: de meesten hebben Engels als moedertaal. Daarom worden de uitstroomniveaus gerelateerd aan de ERK-niveaus van de moderne vreemde talen, maar niet van het Engels. Leerlingen op beide eilanden groeien immers op in een omgeving waarin het Nederlands minder voorkomt dan het Engels in Europees Nederland. Hun beheersing van het Nederlands is dus niet te vergelijken met de beheersing van het Engels door Europees-Nederlandse leerlingen. De uitstroomniveaus zullen per onderwijssoort verschillend worden vastgesteld. De regering kiest ervoor om dat in een ministeriële regeling te doen, in de eerste plaats omdat het een technische uitwerking betreft, maar ook omdat de praktijk op dit punt nog niet volledig uitgekristalliseerd is. Afhankelijk van de prestaties van de leerlingen in de praktijk zullen mogelijk de uitstroomniveaus moeten worden aangepast. Daar is de flexibiliteit van een ministeriële regeling voor nodig om te zorgen dat de regelgeving en de praktijk snel op elkaar afgestemd kunnen worden.
Leerlingen die met het oog op doorstroming naar vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland een schooldiploma willen halen, volgen het vak verdiepend Nederlands, dat op grond van het vierde lid door het bevoegd gezag wordt aangeboden. Verdiepend Nederlands wordt afgerond met een examen. Dat zijn bestaande examens, bijvoorbeeld het CNaVT-examen of het reguliere eindexamen Nederlands dat door het College voor Toetsen en Examens wordt vastgesteld. Omdat het aanbod van examens kan wisselen, wordt de lijst van examens die door de leerlingen (moeten) kunnen worden afgelegd, bij ministeriële regeling vastgesteld.
Zoals in het algemeen deel is beschreven, vormt CCSLC de basis van het onderwijsprogramma in de eerste drie leerjaren, en niet de kerndoelen waarop het onderbouwprogramma op grond van de wet wordt ingericht. Het bevoegd gezag richt het programma zo in dat leerlingen na de eerste drie leerjaren kunnen doorstromen naar CVQ of naar CSEC.
Naast de kennis, competenties en vaardigheden die het CCSLC-onderwijs biedt, omvat het onderwijsprogramma nog een aantal onderdelen die uit de wet volgen, omdat die voor alle schoolsoorten van toepassing zijn. Zo maken bijvoorbeeld lichamelijke opvoeding en burgerschapsonderwijs deel uit van het lesprogramma. Daarnaast vormt het vak Nederlands een belangrijk onderdeel van het programma, op grond van artikel 6, eerste lid.
In het eerste lid van artikel 8 is bepaald dat CCSLC de basis vormt voor de eerste drie leerjaren, maar het bevoegd gezag hoeft geen examen af te nemen. Ook CXC zelf laat die keuze vrij. Het examen heeft geen maatschappelijke waarde: het is geen voorwaarde voor doorstroming naar andere onderwijssoorten en het diploma is geen startkwalificatie waarmee een leerling voldoende voorbereid is op de arbeidsmarkt.
In het tweede lid is bepaald dat het praktijkonderwijs zo veel mogelijk hetzelfde is ingericht als de onderbouw CCSLC. Dat betekent niet alleen dat de inhoud van het onderwijs zo veel mogelijk overeen komt, maar ook dat daar waar mogelijk de doorstroming van leerlingen naar CVQ of CSEC wordt bevorderd. Uitgangspunt is wel dat het onderwijsprogramma wordt afgestemd op de doelgroep, en dus op de capaciteiten van de leerlingen in het praktijkonderwijs.
In het eerste lid van dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om een leerling ontheffing te verlenen voor onderdelen van het onderwijsprogramma. Die mogelijkheid bestaat ook op grond van de WVO BES voor de andere schoolsoorten. Voor de onderbouw is dit geregeld in artikel 36, eerste lid, van de wet, en voor de bovenbouw in het Inrichtingsbesluit WVO BES.
Het tweede lid van artikel 9 bevat een beperking van de ontheffingsmogelijkheid voor lichamelijke opvoeding: dat kan alleen vanwege de lichamelijke gesteldheid van de leerling. Dit lid komt overeen met artikel 23, eerste lid, en 29, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit WVO BES.
In het algemeen deel zijn de schoolsoorten en de bijbehorende examens en diploma’s toegelicht.
In het algemeen deel is het belang van een buitenschools praktijkgedeelte benadrukt. In de CVQ programma’s zit geen verplichte stage. Daarom wordt in dit besluit vastgelegd dat het bevoegd gezag het CVQ-programma zo inricht dat daarvan 20% op een stageplaats wordt gevolgd.
De artikelen 20 tot en met 24 van de wet worden in het tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat betekent dat ook voor de stages van CVQ-leerlingen een leerwerkovereenkomst moet worden gesloten, dat de leerling niet alleen eenzijdige productiearbeid mag verrichten tijdens de stage en dat de leerbedrijven aan kwaliteitsnormen moeten voldoen. De Raad onderwijs arbeidsmarkt (ROA CN) krijgt daarbij een vergelijkbare rol als bij de leerwerktrajecten in het vmbo. Daarvoor kan de ROA CN ook subsidie krijgen.
Voor CVQ geldt dat er geen examens worden afgenomen, maar assessments. Degene – in de regel de leraar – die het assessment afneemt heet de assessor, en een internal verifier voert een tweede correctie uit.
De verschillende assessments vormen een portfolio. Zoals in het algemeen deel is beschreven, hebben external verifiers een rol bij de beoordeling van het portfolio. Die external verifiers worden volgens de regels van CXC door een national training agency geworven, getraind en gecertificeerd. De minister is voornemens de ROA CN aan te wijzen als NTA die zal zorgdragen voor de inzet van external verifiers op Saba en Sint Eustatius. Momenteel wordt bij de ROA CN het traject in gang gezet om voor certificering als NTA in aanmerking te komen. Zolang er nog geen door CANTA gecertificeerde NTA voor Sint Eustatius en Saba is, zal de ROA CN de diensten bij een andere NTA moeten inkopen.
Het certificaat voor de opleidingen CVQ 1 en 2 wordt door de CXC verstrekt. Voor alle andere vormen van CVQ – de opleidingen op niveau 3, 4 of 5 en de CVQ-opleidingen voor volwassenen – is het de NTA die het certificaat verstrekt. In het vierde lid wordt bepaald dat de directeur het behaalde CVQ-certificaat uitreikt aan de leerling die aan alle eisen heeft voldaan.
Naast de onderwijssoorten die door CXC worden aangeboden, wordt aan de school praktijkonderwijs gegeven. De inhoud daarvan komt grotendeels overeen met het praktijkonderwijs zoals dat in de wet is geregeld. De relevante bepalingen zijn dan ook grotendeels van overeenkomstige toepassing. Naast het feit dat de scholen geen school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 6, onderdeel d, van de wet zijn, zijn er twee duidelijke verschillen. Ten eerste wordt de doelgroep afgebakend aan de hand van het CXC-onderwijs: in onderdeel a van artikel 17 wordt bepaald dat dat leerlingen zijn van wie niet verwacht kan worden dat het volgen van CVQ of CSEC niet tot een certificaat zal leiden. Ten tweede wordt in onderdeel b bepaald dat de inhoud van het praktijkonderwijs aansluit bij CVQ 1, en niet – zoals in de wet bepaald – op basis van de kerndoelen, en dat de beoogde functies op de arbeidsmarkt liggen onder het niveau van CVQ 1.
Op het praktijkonderwijs aan de scholen is artikel 73 van de wet van toepassing. Dat betekent dat het bevoegd gezag kan beslissen dat een leerling – in plaats van een getuigschrift – een schooldiploma ontvangt na het afronden van het praktijkonderwijs. Een leerling die het praktijkonderwijs verlaat zonder dat hij of zij voor een getuigschrift of schooldiploma in aanmerking komt, ontvangt een verklaring.
In het algemeen deel is uiteengezet dat de leerling die aan een aantal voorwaarden voldoet, een schooldiploma ontvangt waarmee hij rechtstreeks toelaatbaar is tot vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland. Daartoe zullen de regelingen op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden aangepast. Op die manier biedt een schooldiploma van de Saba Comprehensive School of de Gwendoline van Puttenschool in beginsel rechtstreeks toelating tot vervolgonderwijs. Dat neemt niet overigens niet weg dat voor het vervolgonderwijs ook nog andere vooropleidingseisen kunnen gelden, bijvoorbeeld een bepaald vakkenpakket.
In artikel 19 wordt vastgelegd dat de leerling die een diploma CAPE, CSEC of CVQ heeft behaald, en bovendien het vak Nederlands heeft afgesloten met één van de examens die bij ministeriële regeling zullen worden aangewezen, het schooldiploma ontvangt.
Het schooldiploma dat op grond van onderdeel a wordt behaald, en waarvoor en diploma CAPE met zes vakken, een combinatie van grades I, II en III, en een voldoende voor het vereiste examen Nederlands vereist zijn, zal toelating bieden tot vervolgonderwijs waarvoor in het algemeen ten minste een vwo-diploma of vergelijkbaar niveau vereist is. In de onderdelen b en c wordt voor de leerlingen met een eindcertificaat CSEC onderscheid gemaakt tussen leerlingen die het diploma met hoge cijfers halen of minder hoge cijfers. De leerling die voor vijf vakken grades I, II of III behaalt, ontvangt een schooldiploma dat op grond van de hierboven genoemde regelingen toelating zal bieden tot vervolgonderwijs waar in principe een havo-diploma voor vereist is. Een eindcertificaat CSEC waarbij niet alleen de grades I, II of III zijn behaald, zal leiden tot een schooldiploma dat toelating geeft tot vervolgonderwijs waarvoor ten minste een diploma in de theoretische leerweg vereist is. Onderdeel d geeft de basis voor een schooldiploma dat toelating zal geven tot vervolgonderwijs waarvoor een mbo-2-diploma of een vergelijkbaar diploma is vereist.
In het onderwijs- en examenreglement legt het bevoegd gezag de precieze inhoud van het onderwijsprogramma vast, plus regels omtrent het examen. Het bevoegd gezag draagt er daarbij zorg voor dat in ieder geval de regels die CXC stelt, nageleefd worden. Daarnaast kan het bevoegd gezag eigen regels stellen, zolang die niet in strijd zijn met hetgeen CXC voorschrijft.
Het onderwijs- en examenreglement wordt voorafgaand aan het examenjaar beschikbaar gesteld aan alle examenkandidaten. Dat kan door het toezenden, maar bijvoorbeeld ook door het op de website van de school te plaatsen.
Op grond van artikel 207 van de wet, berust de bekostiging van de beide scholen op titel III van de wet. De bekostiging wordt overeenkomstig de wet verstrekt. De wet voorziet echter niet in de bekostiging van CVQ-opleidingen aan die scholen. Meer in het bijzonder is er geen regeling voor het verstrekken van bekostiging aan de school voor leerlingen die CVQ-onderwijs volgen. Daarom wordt in artikel 21 van dit besluit geregeld hoe de scholen bekostigd worden voor die leerlingen. Daarvoor wordt in het eerste lid van artikel 21 de procedure voor het toevoegen van een profiel aan een school voor vbo als uitgangspunt genomen. Wanneer het bevoegd gezag een nieuwe CVQ-opleiding wil starten en daarvoor bekostiging aanvraagt, dan dient het een aanvraag in bij de minister. Daarbij worden de regionale beroepsstandaarden (de zogenaamde regional occupational standards, die volgens de regels van CXC moeten worden goedgekeurd door CARICOM) en de syllabus meegezonden. Voordat de minister een besluit neemt over de bekostiging van de nieuwe opleiding, vraagt hij advies aan de ROA CN, die adviseert over de doelmatigheid en de arbeidsmarktrelevantie van de opleiding. In het zesde en zevende lid wordt de tegenhanger van de aanvang van de bekostiging geregeld: het beëindigen daarvan. De bekostiging voor de leerlingen van een CVQ-opleiding wordt in ieder geval beëindigd als er drie jaar geen leerlingen voor die opleiding zijn ingeschreven. Daarnaast kan de minister de bekostiging beëindigen als hij van oordeel is dat de kwaliteit onvoldoende is. Die beslissing kan de minister baseren op een advies van de ROA CN, maar hij kan ook zelfstandig tot dat besluit komen.
De gedetailleerde eisen die de wet stelt bij de benoeming van leraren zijn niet van toepassing op de SCS en de GvP. In plaats daarvan bevat dit besluit een opdracht aan het bevoegd gezag om zowel kwantitatief als kwalitatief te zorgen voor een lerarenbestand dat in staat is om leerlingen op te leiden tot de examens die horen bij de opleidingen die de school verzorgt. Daarbij houdt het bevoegd gezag wel rekening met de eisen die CXC stelt aan de benoeming van leraren.
In kwantitatieve zin bevat dit besluit geen concrete normen maar bevat het de opdracht voor het bevoegd gezag om te zorgen voor voldoende leraren. Voor wat betreft de kwaliteit van de leraren geldt dat iedereen die benoembaar is op grond van de wet en de onderliggende regelgeving, ook voor de SCS en de GvP benoembaar is. Daarnaast kan het bevoegd gezag op basis van een eigen waardering van een getuigschrift een persoon tot leraar benoemen. Uiteraard gelden wel ook de procedurele eisen als een verklaring omtrent het gedrag en niet uitgesloten zijn van het geven van onderwijs, de benoembaarheidsvereisten uit de wet. De vrijheid die het bevoegd gezag hiermee krijgt, heeft wel als consequentie dat het bevoegd gezag zich voor zijn keuzes moet verantwoorden. Daarom eist het derde lid dat het bevoegd gezag van elke leraar vastlegt over welke opleiding en ervaring hij beschikt. Als de inspectie daarom verzoekt, moet het bevoegd gezag het overzicht ook aan de inspectie overleggen.
In het eerste en tweede lid is geregeld dat aan het hoofd van de school een directeur staat, en dat het overige personeel het onderwijs of de directeur ondersteunt. Ook voor de directeur en het overige personeel geldt dat zij in het bezit moeten zijn van een verklaring omtrent het gedrag en niet krachtens rechterlijke uitspraak uitgesloten mogen zijn van een functie als personeelslid van een onderwijsinstelling. Daarnaast geldt het vereiste dat het bevoegd gezag een overzicht bijhoudt van de opleiding en ervaring van de directeur en het overige personeel, en dat dat overzicht ook door de inspectie opgevraagd kan worden.
Met de inwerkingtreding van het nieuwe besluit, vervalt het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES en het wijzigingsbesluit waarin nog overgangsrecht was opgenomen. Het Tijdelijk besluit en ook het overgangsrecht zijn met de inwerkingtreding van dit besluit overbodig geworden.
Zoals in het algemeen deel is uiteengezet, zijn in de Tweede Onderwijsagenda Caribisch Nederland 2017-2020; Samen werken aan de volgende stap afspraken gemaakt over de onderwijsontwikkelingen in de periode 2017-2020. Eén van die afspraken is dat op de Gwendoline van Puttenschool (GvP) en op de Saba Comprehensive School (SCS) de onderwijsinrichting en de examens van de Caribbean Examinations Council (CXC) in 2020 volledig ingevoerd zijn, zowel voor het algemeen vormend onderwijs als voor het beroepsgerichte onderwijs. Conform die afspraak hecht de regering eraan om dit besluit op 1 augustus 2020 in werking te laten treden. De scholen hebben het onderwijs immers in de praktijk geïmplementeerd. Daarom ook wordt aan de inwerkingtredingsbepaling de mogelijkheid van terugwerkende kracht toegevoegd, zodat het besluit vanaf die datum werkt als publicatie voor die tijd niet gehaald wordt.
Gezien de inwerkingtredingsdatum en de terugwerkende kracht, treedt dit besluit eerder in werking dan het bij koninklijke boodschap van 4 oktober 2019 ingediende voorstel van wet houdende regels over het voortgezet onderwijs (Wet voortgezet onderwijs 20xx) (Kamerstukken 35 297). In dit besluit wordt daarom nog geen rekening gehouden met de inwerkingtreding van de Wet voorgezet onderwijs 20xx. Wanneer die wet in werking treedt, zal dit besluit worden aangepast aan de voorgestelde grondslag in artikel 2.86.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
De in 1972 voor de Engelstalige landen in het Caribisch gebied ingevoerde onderwijs- en examensystemen van de Caribbean Examinations Council (CXC) zijn niet één op één vergelijkbaar met het Europees-Nederlandse systeem. Maar de CXC-modules CSEC, CAPE en CVQ leiden wel op tot een werk- en denkniveau dat vergelijkbaar is met havo, vwo respectievelijk mbo.
Zie ook het nader rapport bij het advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School BES in verband met het invoeren van Engelstalig onderwijs aan de Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius, Stcrt. 2015, 19882.
Volgens een bij het consultatiedocument gevoegde vragen- en antwoordenlijst wordt het uitstroomniveau voor het basisvak Nederlands: voor CSEC: niveau B1, en voor CVQ: niveau A2.
Zie het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen en artikel 47a van de Wet voortgezet onderwijs BES.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-16799.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.