Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2021, 11699 | Adviezen Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2021, 11699 | Adviezen Raad van State |
1 maart 2021
IENW/BSK-2021/31153
Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
Aan de Koning
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 november 2020, nr. no.2020002318, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 16 december 2020, nr. W17.20.0410/IV, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 12 november 2020, no.2020002318, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Drinkwaterwet (verlenging van het tijdvak voor de vermogenskostenvoet en het aandeel eigen vermogen van drinkwaterbedrijven en verduidelijking van de regels voor signaleringsparameters), met memorie van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen bij het voorstel en adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.
Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.
De vice-president van de Raad van State,
(w.g.)
Bij gelegenheid van het nader rapport zijn enkele ambtshalve wijzigingen in het wetsvoorstel aangebracht. De eerder in het wetsvoorstel opgenomen wijziging van artikel 10, tweede en derde lid, inhoudend dat de uiterste datum voor vaststelling van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet voor drinkwaterbedrijven wordt vervroegd van 1 november naar 1 juli is vervallen. Deze wijziging is strikt genomen niet nodig (vaststelling is ook nu al voor 1 juli mogelijk) en blijkt niet steeds haalbaar en uitvoerbaar, waardoor onnodige complicaties zouden kunnen optreden. In verband daarmee is ook het overgangsrecht van artikel II (oud) geschrapt.
Voorts zijn enkele actualisaties van technische aard in het wetsvoorstel aangebracht, zoals verwijzingen in verband met de nieuwe Drinkwaterrichtlijn1 en is de inwerkingtredingsbepaling vormgegeven conform Aanwijzing voor de regelgeving 4.22, C. Dit geeft meer flexibiliteit.
In de memorie van toelichting zijn in verband met het voorgaande enkele wijzigingen aangebracht. Ook is een update opgenomen van de voorgenomen (verdere) wijzigingen voor de korte en langere termijn van de methodiek van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet, mede in verband met de motie Dik-Faber van 8 december 20202. Die motie luidt:
‘– constaterende dat drinkwaterbedrijven de komende jaren voor forse uitdagingen staan om de kwaliteit en kwantiteit van het drinkwater op peil te houden;
– overwegende dat hier stevige investeringen voor moeten worden gedaan;
– overwegende dat drinkwaterbedrijven bereid zijn dit te doen, maar worden belemmerd bij het aantrekken van het kapitaal door de WACC methodiek;
– verzoekt de regering, om in overleg te treden met drinkwaterbedrijven en aandeelhouders/overheden om te komen tot een tijdige herziening van de WACC (ingaande 2022) teneinde continuïteit van de drinkwaterbedrijven en hun kerntaken te kunnen waarborgen’
De gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet (ofwel ‘average cost of capital’, WACC) vormt een methode die de hoogte van de vermogenskosten die drinkwaterbedrijven in het tarief mogen doorberekenen begrenst, zodat tarieven niet te hoog worden. De WACC was in 2011 nog 6%, de huidige WACC 2020–2021 van 2,75% wordt door de drinkwaterbedrijven als (te) laag ervaren. Zij geven aan bij een verdere verlaging hun taken niet meer adequaat te kunnen financieren en uitoefenen. Zij hebben gevraagd om de WACC in elk geval niet verder te verlagen. De WACC wordt tweejaarlijks vastgesteld door de minister van IenW na advies van de ACM. De verwachting is dat een nieuw vast te stellen WACC (voor 2022–2023) opnieuw lager zou worden vanwege de lage rentestand. In bijlage C van het Drinkwaterbesluit is een gedetailleerde rekenmethode opgenomen die bindend is voor ACM en de minister.
In verband met de motie en de zorgen bij de sector wordt een bevoegdheid tot verlenging van de huidige WACC met twee jaar opgenomen in artikel 10 van de Drinkwaterwet. Dit gebeurt spoedheidshalve niet via dit wetsvoorstel maar via een nota van wijziging op het wetsvoorstel Verzamelwet IenW 2020 dat reeds bij de Tweede Kamer in behandeling is, om nog dit jaar voor 1 november de huidige WACC te kunnen verlengen zodat deze niet lager wordt.
Verder wordt in de lagere regelgeving een aantal wijzigingen doorgevoerd die tot enige ruimte (+ 0.4 %) zou moeten leiden en wordt deze zomer een met de sector te verrichten onderzoek naar een robuust systeem voor de toekomstige financiering opgezet, waardoor de huidige problemen met de WACC zich niet meer kunnen voordoen.
Ik verzoek U het hierbij gevoegde (gewijzigde) voorstel van wet en de (gewijzigde) memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
No. W17.20.0410/IV
’s-Gravenhage 16 december 2020
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 12 november 2020, no.2020002318, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Drinkwaterwet (verlenging van het tijdvak voor de vermogenskostenvoet en het aandeel eigen vermogen van drinkwaterbedrijven en verduidelijking van de regels voor signaleringsparameters), met memorie van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen bij het voorstel en adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.
Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.
De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is de Drinkwaterwet te wijzigen met het oog op vergroting van de duur van de tijdvakken van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en het maximaal aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen van drinkwaterbedrijven, vervroeging van het jaar van compensatie van tarieven en verduidelijking van de regels voor signaleringsparameters;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Drinkwaterwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, worden de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd in de alfabetische rangschikking:
Richtlijn nr. 98/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEG L 330);
indicatorparameters als bedoeld in artikel 5 en bijlage I, deel C, van de Drinkwaterrichtlijn;
microbiologische of chemische parameters als bedoeld in artikel 5 en bijlage I, deel A of B, van de Drinkwaterrichtlijn;
inspecteur of andere krachtens artikel 48 aangewezen toezichthouder;.
B
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt ‘tweejaarlijks voor 1 november’ vervangen door ‘driejaarlijks voor 1 juli’ en wordt ‘twee kalenderjaren’ vervangen door ‘drie kalenderjaren’.
2. In het derde lid wordt ‘tweejaarlijks voor 1 november’ vervangen door ‘driejaarlijks voor 1 juli’ en wordt ‘twee kalenderjaren’ vervangen door ‘drie kalenderjaren’.
C
In artikel 12, derde lid, wordt ‘in de tariefstelling voor het daaropvolgende kalenderjaar’ vervangen door ‘uiterlijk in de tariefstelling voor het daaropvolgende kalenderjaar’.
D
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. de hoedanigheid van het drinkwater na de bereiding en op het punt waar het ter beschikking komt voor gebruik, alsmede het nemen en analyseren van monsters en het verrichten van onderzoek teneinde die hoedanigheid vast te stellen. De eisen met betrekking tot de hoedanigheid van het drinkwater hebben betrekking op:
1°. microbiologische en chemische parameters;
2°. indicatorparameters waaronder signaleringsparameters voor het signaleren van mogelijke verontreiniging van het drinkwater;.
b. Onderdeel d komt te luiden:
d. het onderzoek dat de eigenaar van een drinkwaterbedrijf verricht naar oorzaak en mogelijke nadelige gevolgen voor de volksgezondheid en de door hem te nemen herstelmaatregelen in geval niet wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot de hoedanigheid van het drinkwater, bedoeld in onderdeel a, waarbij:
1°. in geval van het niet voldoen aan een microbiologische of chemische parameter steeds herstelmaatregelen zijn vereist, gericht op het voldoen aan de eisen;
2°. in geval van het niet voldoen aan een indicatorparameter, herstelmaatregelen zijn vereist, gericht op het voldoen aan de eisen, tenzij er naar het oordeel van de toezichthouder geen gevaar is voor de volksgezondheid;.
2. Het vijfde lid, eerste volzin, komt te luiden:
Onze Minister of, in geval van kortdurende overschrijdingen zonder nadelige gevolgen, de toezichthouder, kan, indien het belang van de volksgezondheid zich daar niet tegen verzet, gedurende een daarbij vast te stellen periode ontheffing verlenen van eisen voor chemische parameters als bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, onderdeel 1°.
E
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede tot en met zevende lid worden hernummerd tot derde tot en met achtste lid.
2. Na het eerste lid wordt een tweede lid (nieuw) ingevoegd, luidende:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld met betrekking tot de hoedanigheid van het oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de bereiding van drinkwater. Deze eisen omvatten in elk geval eisen voor:
1°. microbiologische en chemische parameters;
2°. signaleringsparameters voor het signaleren van mogelijke verontreiniging van het oppervlaktewater.
3. Het derde lid (nieuw), eerste volzin, komt te luiden:
3. Het is verboden drinkwater te bereiden uit oppervlaktewater, dat niet voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen voor microbiologische of chemische parameters, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel 1.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘, bedoeld in dat lid,’ vervangen door ‘, bedoeld in dat lid, eerste volzin,’ en wordt na ‘krachtens die maatregel gestelde eisen’ ingevoegd ‘voor microbiologische of chemische parameters’.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘eerste tot en met vierde lid’ vervangen door ‘eerste tot en met vijfde lid’.
6. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘tweede tot en met vijfde lid’ vervangen door ‘tweede tot en met zesde lid’.
7. In het achtste lid (nieuw) wordt ‘derde tot en met vijfde lid’ vervangen door ‘derde tot en met zesde lid’.
Indien deze wet in werking treedt in het tijdvak na 30 juni 2021 en vóór of op 1 november 2021, wordt, in afwijking van de tijdstippen, genoemd in artikel 10, tweede en derde lid, van de Drinkwaterwet, zoals die luiden na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, het maximaal toegestane aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen en de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet als bedoeld in de genoemde leden vastgesteld uiterlijk op 1 november 2021, voor een tijdvak van drie jaar.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
Het voorliggende wetsvoorstel wijzigt de Drinkwaterwet. Dit omvat twee onderdelen:
(1) verlenging van de looptijd van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en het maximale toegestane aandeel eigen vermogen in het totale vermogen van twee naar drie jaar, met een verbeterde regeling voor compensatie van te veel betaald tarief, en
(2) technische verduidelijking van de regels voor signaleringsparameters voor drinkwater en voor oppervlaktewater waarmee drinkwater wordt bereid.
Verder bevat het voorstel enkele wetstechnische aanpassingen.
Hierna wordt ingegaan op de inhoud van het voorstel, de effecten ervan en de voorbereidingsprocedure. In de artikelsgewijze toelichting wordt verdere technische uitleg gegeven per artikel.
Artikel 11 van de Drinkwaterwet (hierna: Dww) regelt de tarieven. Deze worden door de eigenaren van drinkwaterbedrijven vastgesteld en moeten kostendekkend, transparant en niet discriminerend zijn. Bij de bepaling van de vermogenskosten die in het tarief mogen worden doorberekend hanteert de eigenaar ten hoogste de geldende gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet, zoals geregeld in artikel 10 van de Dww. Deze dient (in samenhang met het maximaal toegestane aandeel eigen vermogen in het totale vermogen) om een teveel aan vermogensvorming bij drinkwaterbedrijven en te hoge tarieven te voorkomen en wordt tweejaarlijks door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de minister) vastgesteld.
Op basis van artikel 60 van de Dww is in 2017 een evaluatie uitgevoerd naar de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk V van de Dww. Dit betreft de doelmatigheid van de openbare drinkwatervoorziening in de praktijk, waaronder de financiële aspecten. Eind 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten daarvan1. In deze kamerbrief is aangegeven dat de minister de aanbevelingen over de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet voor drinkwaterbedrijven nader wil onderzoeken. Uit dit kwalitatieve onderzoek volgen de wijzigingen zoals opgenomen in het wetsvoorstel2.
De voorgestelde wijzigingen houden in een verlenging van de looptijd van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en het maximale toegestane aandeel eigen vermogen in het totale vermogen van twee naar drie jaar. Verder wordt in de wettekst verduidelijkt dat een in verband daarmee te hoog gebleken tarief voor afnemers reeds direct in het daaropvolgende jaar kan worden gecompenseerd aan afnemers (en niet een jaar later).
Lopende deze wetswijziging wordt er kwantitatief onderzoek gedaan naar de relatie tussen de toekomstige investeringen en de vermogenskostenvoet. Mogelijk volgen daaruit wijzigingen voor het Drinkwaterbesluit en de Drinkwaterregeling. Voor het Drinkwaterbesluit en de Drinkwaterregeling zullen in ieder geval enkele wijzigingen worden voorbereid die volgen uit het eerder onderzoek (zie volgende paragraaf). Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van de wijzigingen in de tweede helft van 2021, zodat de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet voor de periode 2022–2024 op de gewijzigde wet- en regelgeving kan worden gebaseerd (met van twee naar drie jaar verlengde looptijd). Ditzelfde geldt voor de vaststelling van het maximaal toegestane aandeel eigen vermogen in het totale vermogen.
De looptijd van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet is vastgelegd in artikel 10, derde lid, van de Dww en bedraagt nu twee jaar. Dit is een (te) korte looptijd gebleken. Voor andere sectoren, zoals gas- en elektriciteitsnetbeheerders wordt een termijn van 3 tot 5 jaar gehanteerd. Een korte looptijd van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet kan leiden tot schokken in de tarieven. Een langere termijn heeft als voordeel dat voor meer jaren zekerheid ontstaat. Nadelen van een langere termijn zijn: meer kans op inschattingsfouten vooraf als de marktomstandigheden wijzigen duurt het langer voordat dit tot uitdrukking komt in de vermogenskostenvoet en de tarieven. Elke looptijd heeft dus zijn voor- en nadelen. Er is gekeken naar looptijden tot en met vijf jaar en ook naar een flexibele looptijd, bijvoorbeeld tussen de drie en vijf jaar. Bij een flexibele looptijd zou de minister elke periode de best passende looptijd kunnen kiezen binnen de randvoorwaarden van de wet. De drinkwaterbedrijven geven de voorkeur aan 3 jaar; dit is voor hen de beste balans tussen de genoemde voor- en nadelen. Een flexibele periode geeft extra onzekerheid en is daarom niet wenselijk. De looptijd van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet wordt met het wetsvoorstel verlengd naar drie jaar. Daarbij wordt ook het moment van vaststelling van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet vervroegd naar vóór 1 juli. De huidige datum van vóór 1 november is relatief laat in het jaar, de drinkwatertarieven worden altijd rond 1 december vastgesteld voor het komende jaar. De drinkwaterbedrijven hebben daarom een voorkeur voor vaststelling eerder in het jaar. De minister is vrij onder de huidige wet om de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet al eerder, zoals 1 juli, vast te stellen, dus in principe is daarvoor geen wetswijziging nodig. Nu de looptijd van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet wordt aangepast is het wenselijk het tijdstip van 1 november ook aan te passen, zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan. Overigens leidt een vroegere vaststelling wel tot iets meer onzekerheid; de gegevens waarop de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet is gebaseerd, zijn dan iets ouder en daarmee een iets minder goede voorspeller. Dit nadeel is bekend bij de drinkwaterbedrijven en wordt door hen geaccepteerd. Nu wordt voorgesteld de looptijd van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet aan te passen, ligt het in de rede om ook de looptijd van het maximaal toegestane aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen te wijzigen van twee naar drie jaar (artikel 10, tweede lid, van de Dww). De minister stelt beide parameters tegelijk vast.
Verder verduidelijkt de voorgestelde wijziging wanneer een mogelijke overschrijding van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet kan worden gecompenseerd in de drinkwatertarieven. De hoogte van een eventuele overschrijding van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet kan pas met zekerheid worden vastgesteld na afloop van een jaar. Echter, er kan al eerder een schatting worden gemaakt van de hoogte van de overschrijding. Drinkwaterbedrijven geven aan graag zo snel mogelijk te willen compenseren om tariefschokken te voorkomen. Door in artikel 12, derde lid, van de Dww te bepalen dat dit ‘uiterlijk’ het daaropvolgende kalenderjaar moet gebeuren, wordt het drinkwaterbedrijven expliciet mogelijk gemaakt om te compenseren direct in het jaar aansluitend op de overschrijding (t+1) en niet te hoeven wachten tot het daaropvolgende jaar (t+2). Het risico van te veel of te weinig compenseren ligt bij het drinkwaterbedrijf. Dit betekent dat als het drinkwaterbedrijf de overschrijding te hoog inschat en te veel compenseert dit voor risico van het drinkwaterbedrijf is; het teveel gecompenseerde mag niet meer worden verrekend in de tarieven. Schat het drinkwaterbedrijf de overschrijding te laag in, dan moet het verschil tussen de realisatie en de schatting alsnog worden gecompenseerd in de toekomstige tarieven.
Het kabinet is voornemens het Drinkwaterbesluit en de Drinkwaterregeling op enkele punten te wijzigen.
In bijlage C van het Drinkwaterbesluit staat de formule waarmee gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet wordt berekend en in artikel 5 van de Drinkwaterregeling staan de uitgangspunten die moeten worden gehanteerd bij de berekening.
De gewenste wijzigingen zijn als volgt:
– Het splitsen van de risicovrije rente in een risico vrije rente voor eigen vermogen en een risico vrije rente voor vreemd vermogen. Elk met een eigen berekeningswijze;
– Het schrappen van het uitgangspunt dat de renteopslag wordt gebaseerd op een index.
Deze wijzigingen zorgen voor een betere aansluiting tussen de berekende kostenvoet vreemd vermogen en de werkelijke financieringskosten die drinkwaterbedrijven maken. Ook sluit dit aan bij de huidige inzichten van ACM. De ACM gebruikt voor andere sectoren ook twee verschillende risicovrije rentes en er is nu geen bestaande index die goed aansluit bij drinkwaterbedrijven.
Als deze wijzigingen al hadden plaats gevonden voor de vaststelling van de huidige vermogenskostenvoet (2020–2021), dan was deze hoger vastgesteld.
Het tweede element van het wetsvoorstel omvat een (technische) verduidelijking en uitwerking van de regels voor signaleringsparameters. Signaleringsparameters zijn waarden voor indicatoren, bedoeld voor het signaleren van mogelijke verontreiniging. Deze zijn van toepassing voor zowel drinkwater (zoals dat uit de kraan komt) als voor oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de bereiding van drinkwater door de drinkwaterbedrijven. Het wetsvoorstel leidt tot verduidelijking van de betekenis en functie van eisen voor de signaleringsparameters, de regels bij overschrijding van die waarden en de delegatiegrondslagen in de wet voor de uitwerking bij lagere regelgeving.
Aanleiding voor de voorstellen zijn de in de praktijk gerezen onduidelijkheden en vragen over de betekenis en functie van de signaleringsparameters in de praktijk van uitvoering en handhaving. Dit betrof in eerste instantie vooral de signaleringsparameters voor oppervlaktewater waarmee drinkwater wordt bereid, geregeld in de Drinkwaterregeling. Daarnaast zijn er vergelijkbare vragen en onduidelijkheden over de signaleringsparameters voor drinkwater, geregeld in het Drinkwaterbesluit. Het is wenselijk gebleken de regelgeving te verduidelijken om de onzekerheden in de uitvoering en handhaving weg te nemen en om eventuele juridische complicaties te voorkomen. Voor de signaleringsparameters voor drinkwater wordt daarbij nauw aangesloten bij de desbetreffende bepalingen van de Drinkwaterrichtlijn3. De wijzigingen zijn van technische aard. Er zijn geen gevolgen voor de implementatie of bestaande verplichtingen, noch voor het vigerende beleid.
Hierna wordt eerst ingegaan op de wijzigingen van de regelgeving voor signaleringsparameters voor oppervlaktewater dat gebruikt wordt voor de bereiding van drinkwater, gevolgd door de wijzigingen voor signaleringsparameters voor drinkwater.
Artikel 22 van de Dww regelt de eisen aan oppervlaktewater gebruikt voor de bereiding van drinkwater. Het tweede lid bevat een verbod om drinkwater te produceren van oppervlaktewater dat niet aan de eisen voldoet, met de mogelijkheid van een ontheffing (derde lid). Artikel 22 van de Dww is in algemene termen geformuleerd. Sinds de inwerkingtreding van de Dww (medio 2011) bevat de Drinkwaterregeling (Dwr) een verdere uitwerking4 met een nader onderscheid tussen specifieke kwaliteitseisen en signaleringsparameters. Dit omvat enerzijds specifieke en gezondheidskundig onderbouwde kwaliteitseisen voor microbiologische en chemische parameters (primair bedoeld voor de bescherming van de volksgezondheid) en anderzijds waarden voor signaleringsparameters (primair bedoeld voor het signaleren van mogelijke verontreiniging en bewaking van de kwaliteit van de bron). Ook de regels bij overschrijding verschillen.
Signaleringsparameters voor oppervlaktewater waarmee drinkwater wordt bereid volgen niet uit het Europees recht, maar zijn wel toegestaan. Bij overschrijding van een signaleringsparameter (bijvoorbeeld van de maximale waarde voor de signaleringsparameter voor ‘overige antropogene stoffen’) dient onderzoek uit te wijzen wat de oorzaak is, om welke stof het gaat en wat het gezondheidsrisico is. Indien de resultaten van het onderzoek daartoe aanleiding geven worden maatregelen genomen en wordt voor de desbetreffende stof een (specifieke en gezondheidskundig onderbouwde) kwaliteitseis vastgesteld, zoals een aantal jaren geleden is gedaan voor de stof pyrazool.
In de praktijk ontstonden de laatste jaren onduidelijkheden en vragen over de signaleringsparameters en de verhouding tot de specifieke kwaliteitseisen. De wettelijke regeling werd niet als duidelijk ervaren; met name waren er vragen over het al dan niet moeten verlenen van een ontheffing bij een overschrijding van een waarde voor een signaleringsparameter (ook als het om een onschuldige stof, zoals sucralose ging) en het al dan niet onder het productieverbod van artikel 22 Dww vallen van deze parameters bij een overschrijding, ook in geval van onschadelijke stoffen. De lagere regelgeving was niet duidelijk en ook niet steeds eenduidig.
Vanwege de onduidelijkheid en vragen en om complicaties te voorkomen is de Dwr in overleg met alle betrokken partijen in 2019 verduidelijkt5. Daarbij is een duidelijker onderscheid tussen de typen eisen gemaakt en is verduidelijkt dat bij overschrijding van een signaleringsparameter in de eerste plaats onderzoek is vereist6. Indien het onderzoek wijst op een stof met risico voor de volksgezondheid, wordt vervolgens na gezondheidskundig onderzoek een specifieke kwaliteitseis bepaald, die ook een voorlopig karakter kan hebben. Verduidelijkt is dat het eerdergenoemde productieverbod en de ontheffingsmogelijkheid bij overschrijding alleen van toepassing zijn bij overschrijding van een specifieke kwaliteitseis, niet bij overschrijding van een waarde voor een signaleringsparameter7.
De nu voorgestelde wijziging van artikel 22 van de Dww is van technische aard en houdt in een nader onderscheid in de typen eisen met een verduidelijking van de status en het regime voor signaleringsparameters voor oppervlaktewater waarmee drinkwater wordt bereid. Verduidelijkt wordt dat signaleringsparameters niet onder de werking van het productieverbod van het eerste lid van dat artikel vallen. Dat laatste is zoals gezegd nooit bedoeld en zou ertoe kunnen leiden dat de continuïteit van de drinkwatervoorziening onnodig in gevaar komt, terwijl daar vanuit het oogpunt van gezondheidsbescherming geen reden voor is, of dat onnodig ontheffingen moeten worden verleend.
Signaleringsparameters voor drinkwater zijn geregeld in het Dwb, als onderdeel van de indicatorparameters. Deze eisen waren reeds opgenomen in het Waterleidingbesluit en worden ook vereist door de Europese Drinkwaterrichtlijn. De signaleringsparameters zijn ook bij drinkwater primair bedoeld voor controledoeleinden en bewaking van de kwaliteit van de bron. De richtlijn verplicht bij een overschrijding tot onderzoek naar de oorzaak daarvan en naar de aard en hoeveelheid van de betrokken stof alsmede het mogelijke risico voor de volksgezondheid. Er dienen maatregelen te worden genomen, indien noodzakelijk ter bescherming van de volksgezondheid8.
Het Dwb bevat in de eerste plaats kwaliteitseisen voor microbiologische en chemische parameters voor drinkwater9. Deze zijn specifiek bepaald voor een bepaalde parameter en zijn gezondheidskundig onderbouwd. Aan deze kwaliteitseisen moet steeds worden voldaan (behoudens de mogelijkheid van een ontheffing voor chemische parameters)10. Bij overschrijding van een kwaliteitseis dient onderzoek naar de oorzaak en mogelijke nadelige gevolgen voor de volksgezondheid plaats te vinden en zijn steeds herstelmaatregelen nodig waardoor het drinkwater weer aan de eisen voldoet (artikel 22 Dwb).
In de tweede plaats bevat het Dwb eisen voor indicatorparameters voor drinkwater11. Dit omvat onder andere eisen voor signaleringsparameters, bedoeld voor controledoeleinden en bewaking van de kwaliteit van de bron (artikel 25 en bijlage A, tabel IIIc, van het Dwb). Artikel 25 van het Dwb bevat voor de indicatorparameters een van de regels voor microbiologische en chemische kwaliteitseisen afwijkend regime, conform de Drinkwaterrichtlijn. Bij overschrijding geldt een onderzoeksverplichting naar de oorzaak en mogelijke nadelige gevolgen voor de volksgezondheid en in beginsel ook een herstelmaatregelplicht. De herstelmaatregelplicht geldt niet indien de toezichthouder van oordeel is dat de normoverschrijding geen nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid van de consumenten en voor de aan hen toebehorende goederen. Een ontheffing is hierbij verder niet aan de orde.
Omdat ook bij de regelgeving voor signaleringsparameters voor drinkwater onduidelijkheden worden ervaren en omwille van de balans en eenduidigheid van de regelgeving, wordt ook voor drinkwater een technische verduidelijking en uitwerking van de verschillende soorten parameters in de wet en de bijbehorende regimes voorgesteld (in artikel 21, derde en vijfde lid, Dww). Dit is in overeenstemming met de Drinkwaterrichtlijn. De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de vigerende verplichtingen en nalevingslasten.
In verband met opkomende nieuwe stoffen wordt het daarnaast van belang geacht dat voor drinkwater, indien noodzakelijk ter bescherming van de volksgezondheid, bij ministeriële regeling een kwaliteitseis voor een microbiologische of chemische parameter kan worden vastgesteld. Deze eis wordt vervolgens zo spoedig mogelijk in bijlage A van het Dwb opgenomen. De delegatiegrondslag ligt al besloten in artikel 21, derde lid, van de Dww. Op basis daarvan is het voornemen om een daartoe strekkende bevoegdheid van de minister in het Dwb op te nemen.
Het betreft hier gevallen waarin sprake is van een zodanig risico dat niet kan worden gewacht op het opnemen in het Dwb, maar geen sprake is van een onmiddellijk gevaar in de zin van artikel 23 van de Dww, zodat van die bevoegdheid tot het treffen van een onverwijlde voorziening geen gebruik kan worden gemaakt. De voorgenomen wijziging van het Dwb wordt via de voorhangprocedure op grond van artikel 1, zevende lid, van de Dww aan beide Kamers der Staten-Generaal voorgelegd.
In verband met het voorgaande zijn ook enkele wetstechnische wijzigingen opgenomen:
– nieuwe begripsomschrijvingen in artikel 1, eerste lid, voor de begrippen Drinkwaterrichtlijn, indicatorparameters, microbiologische of chemische parameters, toezichthouder;
– verduidelijking van de delegatiegrondslag in artikel 21, derde lid, aanhef en onderdeel d, van de Dww voor lagere regelgeving met betrekking tot de herstelmaatregelplicht in artikel 22 Dwb in geval van overschrijding van een kwaliteitseis.
Het wetsvoorstel is tijdens de voorbereidingsfase besproken met de ILT, de ACM en de VEWIN, de brancheorganisatie van de drinkwaterbedrijven.
Een concept van het wetsvoorstel is in juli en augustus 2020 via internet geconsulteerd. VEWIN, IPO en Vitens hebben op dit voorstel gereageerd. Hieronder volgt een samenvatting van de consultatie en de wijze waarop deze is verwerkt in het wetsvoorstel.
Samenvatting van reactie VEWIN:
De reactie van Vewin betreft de wijzigingen van de regelgeving betreffende gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet. Vewin geeft aan in te stemmen met de voorgestelde wetswijzigingen, maar dat er meer nodig is om de problematiek die de drinkwaterbedrijven ondervinden van de huidige vermogenskostenvoet op te lossen.
Vewin merkt hierbij het volgende op:
– Drinkwaterbedrijven moeten steeds meer investeren in hun leidingnetten en zuiveringsinstallaties om op lange termijn de ongehinderde drinkwatervoorziening te garanderen en te voldoen aan de wettelijke opdracht.
– Vanwege de lage en dalende vermogenskostenvoet kunnen drinkwaterbedrijven steeds minder financiële middelen reserveren en moeten zij meer geld lenen bij banken. Door deze leningen ontstaat de mogelijkheid dat de solvabiliteit te veel daalt.
– Op dit moment al zijn binnen de drinkwatersector verschillende gevolgen zichtbaar van de verdere daling van de vermogenskostenvoet van de laatste jaren in combinatie met de solvabiliteitsdoelstelling/-eis en het financieringsbeleid.
VEWIN stelt voor:
– De vermogenskostenvoet limiet niet verder te verlagen.
– De vaststelling van de WACC beter te laten aansluiten bij de huidige financieringspraktijk van de drinkwaterbedrijven en bij de voorwaarden die nodig zijn om de investeringsopgave van de drinkwatersector voldoende in te kunnen vullen.
Reactie:
VEWIN stemt in met de wetswijziging en geeft aan dat zij graag ziet dat ook de onderliggende regelgeving met betrekking tot de vermogenskostenvoet wordt gewijzigd. Zoals reeds aangegeven in de memorie van toelichting is het kabinet voornemens lagere regelgeving ook te wijzigen. Deze trajecten starten later dan deze wetswijziging, maar alle wijzigingen zullen op hetzelfde moment in werking treden. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de relatie tussen de toekomstige investeringen en de vermogenskostenvoet, mogelijk volgt daar ook een gewenste wijziging van regelgeving uit die nog kan worden meegenomen.
VEWIN stelt voor de vermogenskostenvoet niet verder te verlagen. De huidige Drinkwaterwet delegeert in artikel 10 eerste lid de wijze waarop de vermogenskostenvoet wordt berekend. Dit wijzigingsvoorstel verandert dit niet. Ergo, dit voorstel richt zich niet op de wetswijziging, maar op lagere regelgeving.
Hetzelfde geldt voor het voorstel van VEWIN voor een betere aansluiting van de vermogenskostenvoet, dit voorstel richting zich niet op de wetswijziging, maar op lagere regelgeving.
Samenvatting van reactie IPO:
IPO merkt op dat de opgave van drinkwaterbedrijven onder druk staat door o.m. droogte, een dalend grondwaterpeil, vervuiling, verzilting, etc., en dat de verwachting is dat de komende tijd geen verbetering zal optreden in de financiële positie.
IPO stelt voor:
– Het huidige, beknellende stelsel (de vermogenskostenvoet) te verruimen en zo mogelijk in de toekomst te laten vervallen.
– Geen verdere daling van de vermogenskostenvoet door te voeren voor de middellange termijn (3 jaar), en ook daarna geen verlaging van de vermogenskostenvoet toe te passen.
– Ruimte te creëren om buiten de vermogenskostenvoet vermogen op te bouwen dat niet direct moet worden verrekend met tarieven voor de daaropvolgende jaren.
– Een goed en constructief overleg te starten waarin tussen drinkwaterbedrijven, aandeelhouders/overheden en rijk teneinde de continuïteit van de drinkwaterbedrijven en de kerntaken die zij uitvoeren te waarborgen. Daarin vormt verbeteren van de financiële positie een belangrijk onderdeel.
– Het systeem van de vermogenskostenvoet op korte termijn te evalueren.
Reactie:
In 2017 is hoofdstuk V van Drinkwaterwet geëvalueerd. Toen is ook geëvalueerd of de bestaande regelgeving uit de Drinkwaterwet voldoende ruimte biedt voor noodzakelijke investeringen in infrastructuur. De conclusie in 2017 was dat er geen beperkingen spelen van het wettelijk kader op de investeringen. Uit lopend onderzoek komt vooralsnog niet naar voren dat de vermogenskostenvoet in het verleden te laag is geweest. Mocht uit dit onderzoek blijken dat een wijziging van de berekeningsmethodiek van de vermogenskosten of de uitgangspunten daarvan wenselijk is, dan kan dat worden meegenomen in de komende wijziging van de lagere regelgeving. De berekeningsmethodiek en de uitgangspunten kunnen namelijk door nieuwe inzichten worden verbeterd.
Samenvatting van reactie Vitens:
Vitens onderschrijft de instemmende reactie van Vewin als het gaat om de voorgestelde wetswijziging. Vitens licht verder toe dat haar investeringen aanzienlijk stijgen en geeft daar voorbeelden van. Vitens stelt dat de huidige vermogenskostenvoet de financiering van de investeringen in de weg staat doordat de regelgeving rondom de vermogenskostenvoet niet aansluit op het toegenomen risicoprofiel van de van de maatschappelijke context waarin de drinkwatersector opereert.
Vitens stelt voor: Drinkwaterbesluit en de -regeling aan te passen, zodanig dat de vaststelling van de vermogenskostenvoet een reflectie is van de maatschappelijke context waarin het drinkwaterbedrijf opereert.
Reactie:
Zoals al eerder toegelicht: dit voorstel richt zich niet op de wetswijziging, maar op lagere regelgeving. Er loopt nu een onderzoek naar de toekomstige investeringen en de relatie met de vermogenskostenvoet. Mocht uit dit onderzoek blijken dat een wijziging van de berekeningsmethodiek van de vermogenskosten of de uitgangspunten daarvan wenselijk is, dan kan dat worden meegenomen in de aanstaande wijziging van de regelgeving.
Zoals gebruikelijk bij het maken van wet- en regelgeving heeft de ILT op dit wetsvoorstel een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uitgevoerd. Met betrekking tot handhaafbaarheid is geconcludeerd dat de tekst nog niet overal voldoende duidelijk en specifiek geformuleerd is. Naar aanleiding van de toets is de tekst van het voorstel en de toelichting op onderdelen verduidelijkt. Dit betreft met name de voorgestelde wijziging van de artikelen 21 en 22 (bepalingen met betrekking tot signaleringsparameters en ontheffingen). Met betrekking tot uitvoerbaarheid is geconcludeerd dat de wetswijziging niet leidt tot veranderingen in de huidige uitvoeringspraktijk. Er is daarnaast geen extra uitvoeringslast voor ILT/vergunningverlening drinkwater m.b.t. tot ontheffingen.
De ATR heeft het wetsvoorstel niet heeft geselecteerd voor een formeel advies, omdat er naar verwachting geen (omvangrijke) regeldrukeffecten aan de orde zijn als gevolg van het voorstel. Zie verder paragraaf 4 ‘Effecten’.
Het wetsvoorstel leidt tot verlenging van de looptijd van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet (en in samenhang daarmee, het maximaal toegestane aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen) van twee naar drie jaar. Dit draagt bij aan stabielere drinkwatertarieven en een stabielere financiële gezondheid van drinkwaterbedrijven. Een eventuele teruggaaf van te hoge tarieven kan eerder plaatsvinden. De effecten hiervan zijn alleen kwalitatief te omschrijven en kunnen niet op voorhand worden gekwantificeerd.
Daarnaast heeft het wetsvoorstel mogelijk gevolgen voor de bestuurlijke lasten van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet vast te stellen; de vaststelling gebeurt minder vaak, echter hierdoor wordt dit mogelijk een intensiever traject omdat de belangen groter zijn. Het precieze effect kan niet op voorhand worden gekwantificeerd.
Dit onderdeel van het wetsvoorstel heeft samengevat geen effecten op de regeldruk voor drinkwaterbedrijven. De administratieve lasten blijven gelijk; er ontstaan geen nieuwe informatieverplichtingen. Ook heeft dit onderdeel geen effect op de nalevingskosten; de wijziging introduceert geen nieuwe regels, of wijzigingen waarvoor partijen (extra) structurele kosten zouden moeten maken om hieraan te voldoen.
Ook zijn er geen milieueffecten als gevolg van dit onderdeel van de voorgestelde wet.
Het wetsvoorstel heeft voor wat betreft de (technische) wijziging van de regels met het oog op signaleringsparameters geen effecten op de regeldruk (bestaande uit administratieve lasten (als gevolg van informatieverplichtingen) en inhoudelijke nalevingskosten (als gevolg van kosten die gemaakt moeten worden om aan de regelgeving te voldoen)).
Datzelfde is het geval met de signaleringsparameters voor drinkwater. Ook daarvoor heeft het voorstel naar verwachting geen effecten op de regeldruk omdat geen sprake is van wijzigingen van verplichtingen of uitvoeringshandelingen. Voor zover nodig zal hier in het kader van de aangekondigde wijziging van het Dwb nog nader in worden gegaan.
Ook dit onderdeel van het wetsvoorstel heeft samengevat geen effecten op de regeldruk. Deze wijzigen niet door dit onderdeel van het wetsvoorstel. De administratieve lasten blijven gelijk; er ontstaan geen nieuwe informatieverplichtingen.
Ook zijn er geen milieueffecten als gevolg van dit onderdeel van de voorgestelde wet.
De beoogde inwerkingtredingsdatum is de tweede helft van 2021. De huidige gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet is vastgesteld voor de periode 2020–2021. De volgende gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet wordt zo mogelijk vastgesteld op basis van de dan gewijzigde wet, dus vóór 1 juli 2021 en voor een periode van drie jaar.
Als de wetswijziging op of na 1 juli 2021 maar vóór of op 1 november 2021 van kracht wordt, zal de nieuwe gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en het nieuwe maximaal toegestane aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen krachtens overgangsrecht (en alleen voor dat jaar) uiterlijk op 1 november 2021 kunnen worden vastgesteld, voor een periode van drie jaar.
Vanwege het belang van een spoedige inwerkingtreding dat drinkwaterbedrijven en burgers hebben bij een zo spoedig inwerkingtreding zal bij een inwerkingtreding tussen 1 juli 2021 en 1 januari 2022 of daarna naar verwachting worden afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten. Dit betreft zowel het vaste verandermoment als de invoeringstermijn.
Als de wetswijziging na 1 november 2021 van kracht wordt, zal de nieuwe gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en het nieuwe maximaal toegestane aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen nog gebaseerd moeten worden op de dan nog vigerende, bestaande wetgeving en vóór 1 november 2021 weer voor een periode van twee jaar worden vastgesteld.
Voor de begrippen Drinkwaterrichtlijn, indicatorparameters, microbiologische of chemische parameters en toezichthouder worden ingevolge het wetsvoorstel begripsomschrijvingen opgenomen in artikel 1 van de Drinkwaterwet (Dww). Bij de begrippen ‘indicatorparameters’ en ‘microbiologische of chemische parameters’ wordt verwezen naar de desbetreffende begrippen van de Drinkwaterrichtlijn. De begripsomschrijving van ‘toezichthouder’ omvat de inspecteur (Inspectie Leefomgeving en Transport, ILT)) en overige toezichthouders.
Kortheidshalve wordt verwezen naar par. 2.1 van het algemeen deel van de memorie van de toelichting voor een uitleg over de voorgestelde wijziging van de systematiek voor de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en het maximaal toegestane aandeel eigen vermogen in het totale vermogen. De voorgestelde wijzigingen van artikel 10, tweede en derde lid, van de Dww voorzien in verlenging van de looptijd van beide factoren van twee naar drie jaar, met wijziging van de uiterste datum van vaststelling van 1 november naar 1 juli.
De voorgestelde wijziging van artikel 12, derde lid, van de Dww verduidelijkt (door toevoeging van het woord ‘uiterlijk’) dat compensatie van overschrijding van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet reeds in het jaar dat direct volgt op het jaar van overschrijding (t+1) in plaats van in het jaar daarna (t+2) – het daaropvolgende kalenderjaar – mogelijk is. Daardoor wordt een snellere compensatie via de tarieven mogelijk.
Voor een algemene toelichting wordt verwezen naar par. 2.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. De voorgestelde wijzigingen van artikel 21, derde lid, onderdelen a en d, strekken tot (technische) verduidelijking en uitwerking in de wet van de eisen, regels en delegatiegrondslagen voor de verschillende soorten parameters voor drinkwater in de genoemde onderdelen (met regeling van het rechtsgevolg bij overschrijding). Daarbij wordt nauw aangesloten bij de artikelen 4, eerste lid12, 5, eerste en tweede lid13, en 8, zesde lid14, van de Drinkwaterrichtlijn. De Drinkwaterrichtlijn bevat met de artikelen 4, eerste lid, en 5 en bijlage I, delen A en B, de minimumvereisten en waarden voor microbiologische en chemische parameters. Indien niet aan deze eisen wordt voldaan, dient onderzoek te worden verricht en dienen herstelmaatregelen te worden genomen (artikel 8 richtlijn). Artikel 5, tweede lid, tweede volzin, van de richtlijn bepaalt verder dat de waarden voor de indicatorparameters in bijlage I, deel C, van de richtlijn uitsluitend behoeven te worden vastgesteld voor controledoeleinden en om te voldoen aan artikel 8. Artikel 8, zesde lid, van de richtlijn bepaalt dat wanneer niet wordt voldaan aan de indicatorparameterwaarden of de specificaties in bijlage I, deel C, nagegaan moet worden of er een risico voor de volksgezondheid is. Indien de bescherming van de volksgezondheid dit vereist, moeten herstelmaatregelen worden genomen.
De voorgestelde wijzigingen omvatten ten eerste een expliciet onderscheid tussen enerzijds microbiologische en chemische parameters voor drinkwater en anderzijds indicatorparameters, waaronder signaleringsparameters (wijziging van artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de Dww). Verder omvat dit een uitwerking van het rechtsgevolg ingeval van overschrijding (wijziging van artikel 21, derde lid, onderdeel d, van de Dww).
De kwaliteitseisen voor microbiologische en chemische parameters voor drinkwater zijn verder geregeld in de artikelen 13 en 22 van het Dwb en bijlage A, tabellen I en II, van het Dwb. Aan deze eisen moet steeds worden voldaan. Voor chemische parameters is onder voorwaarden een ontheffing mogelijk (artikel 21, vijfde lid, van de Dww en de artikelen 28 en 29 van het Dwb). Bij overschrijding dient onderzoek naar de oorzaak en mogelijke nadelige gevolgen voor de volksgezondheid plaats te vinden en zijn steeds herstelmaatregelen nodig waardoor het drinkwater weer aan de eisen voldoet.
De eisen voor indicatorparameters voor drinkwater zijn geregeld in de artikelen 13 en 25 van het Dwb en bijlage A, tabellen IIIa, IIIb en IIIc, van het Dwb. Het betreft:
– indicatoren – bedrijfstechnische parameters (tabel IIIa),
– indicatoren – organoleptische parameters (tabel IIIb) en
– indicatoren – signaleringsparameters (tabel IIIc).
Artikel 25 van het Dwb bevat voor de indicatorparameters een van de regels voor kwaliteitseisen voor microbiologische en chemische parameters afwijkend regime, conform de Drinkwaterrichtlijn. Bij overschrijding van een indicatorparameter moet onderzoek worden verricht naar de oorzaak, aard en risico van de desbetreffende stof en mogelijke nadelige gevolgen voor de volksgezondheid. In principe geldt ook een plicht tot het nemen van herstelmaatregelen, tenzij de toezichthouder van oordeel is dat de normoverschrijding geen nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid van de consumenten en voor de aan hen toebehorende goederen15.
In artikel 21, derde lid, onderdeel d, van de Dww wordt in dit verband ook in de delegatiegrondslag de herstelmaatregelplicht explicieter opgenomen. De herstelmaatregelplicht volgt op wetsniveau uit de overige verplichtingen van de Dww tot het leveren van schoon en veilig drinkwater.
De voorgestelde wijziging van artikel 21, vijfde lid, eerste volzin, van de Dww hangt samen met de wijziging van het derde lid van dat artikel. De wijziging leidt tot een meer expliciete grondslag in de wettekst voor de regeling van artikel 29 van het Dwb (ontheffingverlening door de toezichthouder (ILT) in kortdurende gevallen).
De voorgestelde wijziging van artikel 22 van de Dww leidt tot een verduidelijking van de verschillende typen parameters en daarvoor gestelde eisen en de regels met delegatiegrondslagen voor oppervlaktewater waarmee drinkwater wordt bereid. Hierbij wordt aangesloten bij de voorgestelde verduidelijking van de regels voor de parameters voor drinkwater in artikel 21 van de Dww. Ook hier wordt een onderscheid gemaakt tussen microbiologische en chemische parameters enerzijds (de reguliere kwaliteitseisen) en de signaleringsparameters anderzijds (bedoeld voor het signaleren van mogelijke verontreiniging). Zie in dit verband ook de in de Drinkwaterregeling opgenomen regels (artikel 16 e.v. van de Dwr). Verduidelijkt wordt dat het productieverbod zoals momenteel nog opgenomen in het tweede lid van artikel 22 van de Dww alleen geldt in geval van overschrijding van een kwaliteitseis voor een microbiologische of chemische parameter maar niet van toepassing is in geval van overschrijding van een signaleringsparameter.
Signaleringsparameters hebben primair een controlefunctie en zijn bedoeld voor het signaleren van mogelijke verontreiniging van het in te nemen oppervlaktewater waarmee drinkwater wordt bereid en het bewaken van de kwaliteit van de bron. In geval van overschrijding dient nader onderzoek naar de oorzaak, de aard van de stof en het risico voor de volksgezondheid te worden gedaan. Indien nodig wordt op basis van het onderzoek vervolgens een specifieke kwaliteitseis vastgesteld, zoals voor pyrazool is gebeurd. Omdat de regelgeving niet steeds eenduidig en duidelijk was, ontstonden vragen over de noodzaak van een productiestop bij overschrijding en ontheffingverlening. Met de eerdergenoemde wijziging van de Dwr16 en het wetsvoorstel wordt dit nu ondervangen. In samenhang hiermee zal ook artikel 30 van het Dwb worden verduidelijkt.
Voor een verdere algemene toelichting wordt verder verwezen naar par. 2.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting.
In verband met het invoegen van een nieuw tweede lid worden de overige leden hernummerd.
Wijziging artikel 22, tweede lid (nieuw) en derde lid, eerste volzin (onderdeel E, onderdelen 2 en 3)
Het voorgestelde nieuwe tweede lid bevat een voortzetting van de bepaling van het huidige tweede lid, tweede volzin, die de te stellen eisen regelt (met delegatiegrondslag) voor oppervlaktewater waarmee drinkwater wordt bereid. Het verbod om drinkwater te bereiden van oppervlaktewater dat niet aan de gestelde eisen voldoet (zoals momenteel opgenomen in het tweede lid, eerste volzin) wordt opgenomen in een nieuw in te voegen derde lid en wordt expliciet gekoppeld aan de overschrijding van een kwaliteitseis voor een chemische of microbiologische parameter. Daarmee wordt een beter onderscheid tussen de verschillende soorten bepalingen en verplichtingen gerealiseerd en verduidelijkt dat het productieverbod alleen geldt in geval van overschrijding van microbiologische of chemische parameters en niet in geval van overschrijding van een signaleringsparameter.
In verband met het voorgaande worden de verwijzingen in de overige (hernummerde) leden van artikel 22 aangepast.
Artikel II voorziet in overgangsrecht voor 2021. Er zijn drie mogelijkheden:
1. De wijzigingswet treedt vóór 1 juli 2021 in werking. De gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en het maximaal toegestane aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen worden vóór 1 juli 2021 vastgesteld op basis van de dan gewijzigde Dww, voor een periode van drie jaar.
2. De wijzigingswet treedt na 30 juni 2021 en vóór of op 1 november 2021 in werking. De gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en het maximaal toegestane aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen worden in het tijdvak tussen 30 juni en vóór of op 1 november 2021 vastgesteld op basis van de dan gewijzigde Dww, voor een periode van drie jaar.
3. De wijzigingswet treedt na 1 november 2021 in werking. De gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en het maximaal toegestane aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen worden vóór 1 november van dat jaar vastgesteld op basis van de vigerende Dww, voor een periode van twee jaar.
Artikel II regelt de tweede situatie. De eerste situatie hoeft niet te worden geregeld, dan is sprake van onmiddellijke werking. De derde situatie hoeft evenmin te worden geregeld, dan geldt de vigerende wet nog.
Conform de toelichting op Aanwijzing voor de regelgeving 5.60 wordt het overgangsrecht niet in de Dww zelf opgenomen maar in de wijzigingswet. Reden is dat het overgangsrecht een zodanig beperkte doelgroep of geldigheidsduur kent, dat het overgangsrecht de te wijzigen regeling (de Dww) onnodig zou ‘vervuilen’.
Met toepassing van Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, wordt bij een inwerkingtreding na 1 juli 2021 en vóór of op 1 november 2021 afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn. Reden is het gelet op de doelgroep en jaarindeling, voorkomen van aanmerkelijke ongewenste private en publieke nadelen. Door het wetsvoorstel wordt de looptijd van het maximaal toegestane aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen en de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet verlengd hetgeen tot meer stabiliteit leidt. Ook wordt verduidelijkt dat een teruggaaf van te veel betaald tarief eerder kan plaatsvinden. Een stabiele financiering en eerdere teruggaaf zijn in het belang van de burger.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water, Pb L 435/1.
Kamerbrief van 21 november 2017 met kenmerk IENM/BSK-2017/284070, Kamerstukken II 2017/18, nr 27625-410.
Kamerbrief van 1 november 2019 met kenmerk IENW/BSK-2019/226826, Kamerstukken II 2019/20, nr 27625-484.
Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (Pb EG L 330), de artikelen 5 lid 2, tweede volzin (‘De waarden voor de parameters in bijlage I, deel C, behoeven uitsluitend te worden vastgesteld voor controledoeleinden en om te voldoen aan de verplichtingen van artikel 8’) en art. 8 lid 6 (‘6. Wanneer niet wordt voldaan aan de parameterwaarden of de specificaties in bijlage I, deel C, gaan de lidstaten na of een en ander risico voor de volksgezondheid oplevert. Zij nemen herstelmaatregelen om de kwaliteit van het water weer op peil te brengen indien de
bescherming van de volksgezondheid dit vereist’.
Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 25 juni 2019, nr. IENW/BSK-2019/136409, tot wijziging van de Drinkwaterregeling in verband met vereenvoudiging van de regeling van signaleringsparameters voor oppervlaktewater bestemd voor de bereiding van drinkwater
Art. 4 lid 1. Onverminderd hun verplichtingen uit hoofde van andere communautaire bepalingen, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat voor menselijke consumptie bestemd water gezond en schoon is. Overeenkomstig de minimumvereisten van deze richtlijn is voor menselijke consumptie bestemd water gezond en schoon, als het:
a. geen micro-organismen, parasieten of andere stoffen bevat in hoeveelheden of concentraties die gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren,
b. voldoet aan de in bijlage I, delen A en B, gespecificeerde minimumvereisten;
Artikel 5
1. De lidstaten stellen voor de in bijlage I vermelde parameters de waarden vast die van toepassing zijn op voor menselijke consumptie bestemd water.
2. De overeenkomstig lid 1 vastgestelde waarden zijn niet minder streng dan de in bijlage I vermelde waarden. De waarden voor de parameters in bijlage I, deel C, behoeven uitsluitend te worden vastgesteld voor controledoeleinden en om te voldoen aan de verplichtingen van artikel 8.
Artikel 8 lid 6. 6. Wanneer niet wordt voldaan aan de parameterwaarden of de specificaties in bijlage I, deel C, gaan de lidstaten na of een en ander risico voor de volksgezondheid oplevert. Zij nemen herstelmaatregelen om de kwaliteit van het water weer op peil te brengen indien de bescherming van de volksgezondheid dit vereist.
Voor de signaleringsparameters in tabel IIIc is in voetnoot 1 bij die tabel aangegeven: ‘Deze kwaliteitseisen zijn bedoeld voor het signaleren van mogelijke verontreinigingen. Wanneer de aangegeven waarde (1 μg/l) wordt gemeten, is er geen risico voor de volksgezondheid, maar zal er nader onderzoek plaats vinden. Deze parameters (als groep) zijn bedoeld om de kwaliteit van de bron te bewaken’. Geconstateerd kan worden dat deze voetnoot niet in lijn is met artikel 21, derde lid, van de Dww en artikel 25 van het Dwb en in de praktijk tot vragen en onduidelijkheden leidt. De voetnoot zal bij een komende wijziging van het Dwb worden gewijzigd.
Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 25 juni 2019, nr. IENW/BSK-2019/136409, tot wijziging van de Drinkwaterregeling in verband met vereenvoudiging van de regeling van signaleringsparameters voor oppervlaktewater bestemd voor de bereiding van drinkwater (Stcrt 2019, nr. 34877).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-11699.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.