Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 december 2020, nr. WJZ/ 19217067, tot wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met verduidelijking van de systematiek van erkenning van bedrijven en instellingen die onderzoek doen naar de werking van gewasbeschermingsmiddelen, verruiming van regels over het verstrekken van een bewijs van vakbekwaamheid en wijzigingen in de bestuurlijke boetes

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelende in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 37, vierde en vijfde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, en 17, eerste lid, onderdeel b, 30, tweede lid, en 33a van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van hoofdstuk 4 komt te luiden:

Hoofdstuk 4. Erkenning van bedrijven en instellingen voor het doen van onderzoek naar de werking van gewasbeschermingsmiddelen

B

De opschriften van de paragrafen 1 en 2 van hoofdstuk 4 vervallen.

C

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 4.1. Erkenning voor onderzoek voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen

  • 2. In het eerste lid wordt ‘erkende instantie’ vervangen door ‘erkend bedrijf of erkende instelling’.

  • 3. In het tweede lid wordt ‘instantie’ vervangen door ‘bedrijf of instelling’.

D

Na artikel 4.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.1a Erkenning voor onderzoek met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen of niet-toegelaten gebruik

Bij de beoordeling van een aanvraag van een bedrijf of instelling voor een erkenning als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de wet wordt gekeken of een bedrijf of een instelling voldoende zekerheid biedt dat aan de volgende voorwaarden kan worden voldaan:

  • a. het bedrijf of de instelling voldoet aan de eisen, bedoeld in de punten 3.2 tot en met 3.4.2. van punt 3 Goede Laboratoriumpraktijken (GLP), van de inleiding van de bijlage bij verordening (EU) 284/2013, of is erkend overeenkomstig artikel 4.1, tweede lid;

  • b. het bedrijf of de instelling treft bij de uitvoering van proeven en experimenten voldoende maatregelen om schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier, voor het milieu of voor andere gewassen te voorkomen;

  • c. de proeven en experimenten vinden plaats op beperkte oppervlakten, zodat het gewasareaal dat jaarlijks in het kader van de proef of het experiment met een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel wordt behandeld het door het college ten hoogste toegestane areaal niet overstijgt;

  • d. de administratie die het bedrijf of de instelling bijhoudt beschrijft ten minste per kalenderjaar voor ieder gebruikt niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel de gebruikte hoeveelheid, alsmede de locatie van proefvelden waar de proeven en experimenten met niet-toegelaten middelen worden uitgevoerd en de totale grootte van het behandelde areaal;

  • e. het bedrijf of de instelling deelt ten minste eenmaal per maand de planning en de precieze locatie van de onder zijn verantwoordelijkheid uitgevoerde proeven en experimenten met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen mede aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • f. de administratie wordt ten minste drie jaren bewaard;

  • g. het bedrijf of de instelling slaat niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen veilig en apart van toegelaten middelen op in een ruimte die ontoegankelijk is voor onbevoegden;

  • h. de oogst van gewassen die geschikt zijn voor menselijke consumptie of diervoeder en die in het kader van een proef of experiment met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen zijn behandeld, wordt vernietigd of het bedrijf of de instelling biedt voldoende zekerheid dat proeven en experimenten die onder haar verantwoordelijkheid worden uitgevoerd, of in haar opdracht door andere erkende bedrijven of instellingen worden uitgevoerd, de maximale residulimiet voor de desbetreffende stof dan wel het desbetreffende middel, bedoeld in verordening (EG) 396/2005, niet wordt overschreden; en

  • i. het bedrijf of de instelling zorgt ervoor dat de toepassing van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt met een maximale persoonlijke beschermingsuitrusting of het bedrijf of de instelling biedt voldoende zekerheid dat zij kan beoordelen in welke gevallen zij, of een in haar opdracht ander erkend bedrijf of instelling, met een geringere beschermingsuitrusting kan worden volstaan.

E

Artikel 4.4 komt te luiden:

Artikel 4.4. Herbeoordeling erkenning bij wijziging organisatie

Essentiële wijzigingen in de organisatie van het bedrijf dat of de instelling die ingevolge artikel 4.1 of 4.1a een erkenning heeft, worden schriftelijk aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gemeld. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beoordeelt of de gewijzigde organisatie, dan wel een eventuele uitbreiding van het type proeven en analyses door de organisatie, voldoet aan de eisen voor erkenning.

F

De artikelen 4.6 en 4.7 vervallen.

G

Artikel 6.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot derde tot en met zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien een aanvraag voor een bewijs van vakbekwaamheid voor een persoon wordt ingediend door een onderwijsinstelling die het in artikel 6.3, derde, vierde, vijfde, zesde en negende lid, bedoelde certificaat of diploma verstrekt, geldt in afwijking van het eerste lid dat bij de aanvraag de volgende bescheiden worden overgelegd:

    • a. een verklaring dat de persoon gedurende de opleiding met goed gevolg een examen heeft afgelegd dat recht geeft op een certificaat als bedoeld in artikel 6.3, derde tot en met zesde lid en negende lid, en

    • b. de naam, het adres, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de persoon.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘het tweede lid’ vervangen door ‘het derde lid’.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘het vierde lid’ vervangen door ‘het vijfde lid’.

H

Artikel 6.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘artikel 1, eerste lid, van de Regeling certificaten groen beroepsonderwijs’ vervangen door ‘bijlage 1 van de Regeling certificaten wettelijke beroepsvereisten groen middelbaar beroepsonderwijs’.

2. In het vierde lid, onderdeel b, wordt ‘artikel 1van de Regeling certificaten groen beroepsonderwijs’ vervangen door ‘bijlage 1 van de Regeling certificaten wettelijke beroepsvereisten groen middelbaar beroepsonderwijs’.

3. In het vijfde lid, onderdeel b, en in het zesde lid wordt ‘artikel 1 van de Regeling certificaten groen beroepsonderwijs’ vervangen door ‘bijlage 1 van de Regeling certificaten wettelijke beroepsvereisten groen middelbaar beroepsonderwijs’.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Met een certificaat als bedoeld in derde tot en met zesde lid en negende lid, wordt een verklaring als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onderdeel a, gelijk gesteld.

I

In artikel 8.8, eerste lid, wordt ‘De artikelen 30 en 31’ vervangen door ‘Artikel 31’ en wordt ‘zijn’ vervangen door ‘is’.

J

In bijlage VII, onderdeel A, onder 2, laatste streepje, in bijlage XI in de tekst onder het kopje ‘Formulier kennisgeving’ en in bijlage XII in de tekst onder het kopje ‘Formulier gasvrijverklaring’ wordt ‘VROM-inspectie’ telkens vervangen door ‘Inspectie Leefomgeving en Transport’.

K

Bijlage XIII wordt als volgt gewijzigd:

1. De tabel in deel B wordt als volgt gewijzigd:

a. Rij 5 komt te luiden:

5.

20, 1e lid wet en 55 jo. 31 EG

Gebruik of levering van een gewasbeschermingsmiddel of toevoegingsstof in strijd met de in de toelating gestelde voorschriften

2.500

1.500

500

b. Rij 20 komt te luiden:

20.

54 EG en 37, 3e lid, wet

Overtreding van een voorschrift of beperking, gesteld bij een ontheffing of erkenning voor proeven en experimenten

nvt

2.000

nvt

c. In rij 26 komt de tekst in de derde kolom te luiden:

(Voldoende personeel van) de distributeur heeft geen bewijs van vakbekwaamheid of zij zijn niet beschikbaar bij verkoop.

d. In de rijen 30 en 31, derde kolom, wordt ‘middelen’ telkens vervangen door ‘gewasbeschermingsmiddelen’.

e. In rij 36, tweede kolom, wordt ‘80a 1e lid wet’ vervangen door ‘80a wet’.

f. In rij 45, tweede kolom, wordt ‘80a, 1e lid, wet’ vervangen door ‘80a wet’.

g. Rij 46 vervalt.

2. In de tabel in deel C wordt na rij 66 een rij ingevoegd, luidende:

66a.

46, eerste lid, van de wet

Overtreding van een voorschrift of beperking, verbonden aan een vrijstelling van een biocide voor maximaal 180 dagen als bedoeld in artikel 55 van de verordening

1.000

1.000

500

L

Bijlage XIV vervalt.

ARTIKEL II

Besluiten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling zijn genomen op basis van artikelen 4.6 (oud) en 4.7 (oud), worden geacht te zijn genomen op basis van artikel 4.1a.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, met uitzondering van artikel I, onderdelen I en K, die in werking treden met ingang van 1 april 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 11 december 2020

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C,J. Schouten

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

De Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de regeling) wordt op een aantal onderdelen geactualiseerd.

Hoofdstuk 4 met betrekking tot de erkenning van bedrijven en instellingen die onderzoek doen naar de werking van gewasbeschermingsmiddelen is herschreven. Deze wijziging strekt tot vereenvoudiging en verduidelijking van de bestaande regelgeving en betreft geen inhoudelijke wijziging. In de huidige systematiek is dit hoofdstuk ingedeeld in twee paragrafen en zijn in de artikelen veel verwijzingen binnen het hoofdstuk opgenomen. Verder worden onderdelen geschrapt die al zijn opgenomen in verordening (EU) 284/2013. Deze wijzigingen (artikel I, onderdelen A tot en met F) worden nader toegelicht in paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting.

Ten aanzien van het bewijs van vakbekwaamheid wordt geregeld dat deze zowel tussentijds als na afronding van de gehele opleiding kan worden behaald. Dit bewijs van vakbekwaamheid is tussentijds ook noodzakelijk omdat een student anders geen stage kan lopen en zodoende de opleiding niet kan afronden. Deze wijziging (artikel I, onderdelen G en H) wordt nader toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting.

Daarnaast worden wijzigingen doorgevoerd in de op te leggen bestuurlijke boetes (artikel I, onderdeel K). In sommige gevallen was onjuist vermeld aan wie (distributeur, professionele gebruiker of niet-professionele gebruiker) een boete kan worden opgelegd. Ook wordt een discrepantie hersteld voor een bestuurlijke boete die onterecht alleen voor overtredingen met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen en niet voor biociden kan worden opgelegd. Verder wordt een aantal verduidelijkingen aangebracht.

Ten slotte zijn de regels voor het gebruik van gasvormende of gasvormige gewasbeschermingsmiddelen of biociden in besloten ruimtes aangescherpt (artikel I, onderdeel I) en worden enkele technische wijzigingen doorgevoerd (artikel I, onderdelen J en L).

2. Erkenning van bedrijven en instellingen voor het doen van onderzoek naar de werking van gewasbeschermingsmiddelen

Binnen de Europese Unie mogen alleen deugdelijke gewasbeschermingsmiddelen op de markt worden gebracht. Dat betekent dat enkel gewasbeschermingsmiddelen die een goede werking hebben en geen schade veroorzaken aan het gewas kunnen worden toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: het college). Alleen onderzoek dat is gedaan door erkende bedrijven en instellingen mag voor een aanvraag om toelating worden gebruikt. Bedrijven en instellingen kunnen onderzoek doen met toegelaten en met niet-toegelaten middelen en naar niet-toegelaten gebruik. Voor onderzoek met toegelaten middelen binnen toegelaten gebruik is een GEP-erkenning voldoende (zie paragraaf 2.1). Indien dit onderzoek betrekking heeft op niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen die in het milieu worden gebracht of waarbij niet-toegelaten gebruik van een gewasbeschermingsmiddel aan de orde is, is daarnaast een TNG-erkenning vereist (zie paragraaf 2.2).

2.1 Onderzoek naar de werking van gewasbeschermingsmiddelen – GEP-erkenning

Indien een bedrijf of instelling de resultaten van onderzoek naar de werking van gewasbeschermingsmiddelen wil gebruiken voor de verlenging of uitbreiding van een bestaande toelating (bijvoorbeeld voor een nieuwe toepassing) of voor de toelating van een nieuw gewasbeschermingsmiddel bij het college dan heeft dit bedrijf of deze instelling een erkenning nodig dat dit onderzoek aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. Dit blijkt uit artikel 29 van verordening (EG) 1107/2009 dat over de eisen voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen gaat. In artikel 29, derde lid, van verordening (EG) 1107/2009 staat dat voor een aantal van de eisen (opgenomen in de onderdelen b en e tot en met h) vereist is dat de naleving daarvan wordt aangetoond door officieel erkende proeven en analysen. Dit onderzoek omvat deugdelijkheidsonderzoek. Het deugdelijkheidsonderzoek is landbouwkundig onderzoek naar de werkzaamheid en eventuele fytotoxiciteit van gewasbeschermingsmiddelen.

Bedrijven en instellingen die deugdelijkheidsonderzoek willen uitvoeren ten behoeve van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen moeten daarvoor officieel erkend zijn: de Good Experimental Practice erkenning (hierna: GEP-erkenning). Artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van de wet voorziet in een delegatiegrondslag om bij regeling regels te stellen over de erkenning van deze proeven en analysen. In artikel 4.1, eerste lid, is opgenomen dat alleen een erkend bedrijf of instelling deze toetsen mag uitvoeren. Om de kwaliteit van het deugdelijkheidsonderzoek te kunnen waarborgen, moeten bedrijven en instellingen voldoen aan kwaliteitseisen voordat ze een erkenning kunnen krijgen. Er worden eisen gesteld aan onder meer het personeel, de apparatuur en de ruimten die worden ingezet bij de uitvoering van het onderzoek. Deze eisen zijn de zogenaamde Goede Laboratoriumpraktijken (GLP). De GLP zijn uniforme beginselen die op grond van artikel 29, zesde lid, van verordening (EG) 1107/2009 zijn vastgesteld in onderdeel 3 van de inleiding van de bijlage bij verordening (EU) 284/2013. Op grond van artikel 4.1, tweede en derde lid, controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) of een bedrijf of instelling dat respectievelijk die een erkenning wil aanvragen aan deze eisen voldoet.

2.2 Onderzoek met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen of niet-toegelaten gebruik – TNG-erkenning

Het is verboden een niet in Nederland toegelaten werkzame stof of gewasbeschermingsmiddel op de markt te brengen of te gebruiken (artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009, uitgewerkt in de artikelen 19 tot en met 22 van de wet). Op dit verbod bestaat een uitzondering voor het gebruik van een niet-toegelaten middel of een niet-toegestane toepassing met een toegelaten gewasbeschermingsmiddel in het kader van een proef of experiment voor onderzoeksdoeleinden (artikel 28, tweede lid, onderdeel b, jo. artikel 54 van verordening (EG) 1107/2009, uitgewerkt in artikel 37 van de wet). Deze uitzondering bestaat in twee varianten: een ontheffing en een erkenning. Op grond van artikel 37, eerste lid, kan het college een ontheffing verlenen (eenmalige toestemming). Op grond van artikel 37, tweede lid, kan de minister een bedrijf of instelling waar proeven of experimenten worden uitgevoerd erkennen (langdurig toestemming). Deze erkenning is tevens een ontheffing van de eisen in de in dat lid genoemde artikelen.

Deze erkenning voor Toepassing Niet-toegelaten Gewasbeschermingsmiddelen (hierna: TNG-erkenning) ziet op het veilig uitvoeren van onderzoek voor mens, dier en milieu. Voor een TNG-erkenning moet een bedrijf of instelling aan meer eisen voldoen dan voor een GEP-erkenning. Ten eerste moet aan dezelfde GLP vereisten als bij een GEP-erkenning worden voldaan (4.1a, aanhef en onderdeel a) (zie paragraaf 2.1). Daarnaast kunnen lidstaten op grond van artikel 54, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 beperkingen opleggen met betrekking tot de hoeveelheden die worden gebruikt, de gebieden die mogen worden behandeld en voorwaarden opleggen om schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens of dier of onaanvaardbare schadelijke gevolgen voor het milieu te voorkomen, zoals de noodzaak te voorkomen dat levensmiddelen of diervoeders die residuen bevatten in de voedselketen terechtkomen. Dergelijke beperkingen zijn opgenomen in artikel 4.1a, aanhef en onderdelen b tot en met i.

Om maatwerk te bieden indien voor een onderzoek eisen op het gebied van oogstvernietiging en maximale Persoonlijke Bescherming (PPE) niet zinvol zijn, krijgen bedrijven en instellingen de mogelijkheid om op een andere manier aan deze voorwaarden voor erkenning te voldoen (artikel 4.1a, aanhef en onderdelen h en i). Als een bedrijf of instelling zekerheid kan bieden dat de maximale residulimiet voor de desbetreffende stof dan wel het desbetreffende middel, bedoeld in verordening (EG) 396/2005, niet wordt overschreden, is het niet zinvol om de oogst te vernietigen (onderdeel h). Overeenkomstig geldt dat wanneer het bedrijf of de instelling voldoende zekerheid biedt dat zij kan beoordelen in welke gevallen met een geringere beschermingsuitrusting kan worden volstaan, het niet zinvol is om te eisen dat altijd een maximale persoonlijke beschermingsuitrusting wordt gebruikt (onderdeel i). Andere TNG-erkende bedrijven mogen deze maatwerkvoorschriften ook gebruiken als het onderzoek aan hen wordt uitbesteed. Voorheen werden deze maatwerkvoorschriften in de praktijk een ‘TNG-plus erkenning’ genoemd. Deze term wordt niet meer gehanteerd omdat het één type erkenning betreft, namelijk de TNG-erkenning. In het erkenningsbesluit wordt aangegeven onder welke voorwaarden de erkenning is verkregen (dus op welke manier invulling wordt gegeven aan de voorwaarden in artikel 4.1a, aanhef en onderdelen h en i).

3. Tijdens de opleiding een bewijs van vakbekwaamheid behalen

Een bewijs van vakbekwaamheid kan op twee manieren worden behaald. Enerzijds door het volgen van een cursus voor het behalen van het bewijs van vakbekwaamheid en anderzijds door het behalen van een vak tijdens een agrarische (MBO of HBO) opleiding die gelijkwaardig is aan een dergelijke cursus. In het eerste geval ontvangt de deelnemer na succesvolle afronding een certificaat gewasbescherming en in het tweede geval een diploma dat mede dat certificaat omvat.

Sinds 2018 worden alle opleidingen tot het verkrijgen van een bewijs van vakbekwaamheid aangemeld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) waarbij (conform onderwijswetgeving) na afronding een certificaat voor een bewijs van vakbekwaamheid worden afgegeven. Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de regeling wordt een aanvraag voor een bewijs van vakbekwaamheid ingediend bij Bureau Erkenningen van de AOC-raad. Een onderwijsinstelling mag bij het succesvol afronden van een vak volgens de onderwijswetgeving geen certificaat afgeven zolang de opleiding nog loopt (zie paragraaf 6.2 van het algemeen deel van de toelichting bij Kamerstukken II 2014/15, 34 160, nr. 3). Deze situatie leidt ertoe dat studenten niet eerder in het bezit kunnen komen van een bewijs van vakbekwaamheid voordat de gehele opleiding is afgerond terwijl de student met het behalen van het betreffende vak al wel volledig aan de inhoudelijke eisen voldoet (voor het bewijs van vakbekwaamheid is de rest van de opleiding niet relevant). In de praktijk leidt dit tot problemen wanneer studenten stages willen gaan lopen teneinde de beroepsopleiding te completeren.

Daarom wordt voorgesteld dat een bewijs van vakbekwaamheid ook tussentijds kan worden behaald. Hiervoor wordt geregeld dat op een andere manier bewijs kan worden aangeleverd dat de student aan de eisen voor het bewijs van vakbekwaamheid voldoet. Indien de student aan de vereisten voor het bewijs van vakbekwaamheid voldoet kan die student de onderwijsinstelling vragen om bij Bureau Erkenningen een aanvraag in te dienen voor een bewijs van vakbekwaamheid. De examensecretaris van de onderwijsinstelling doet bij deze aanvraag een verklaring dat de student ook daadwerkelijk aan de vereisten voldoet en de onderwijsinstelling verstrekt de gegevens die nodig zijn voor het verstrekken van het bewijs van vakbekwaamheid (naam, adres, geboortedatum en BSN-nummer). De onderwijsinstelling beschikt over de vereiste gegevens doordat die verplicht in de onderwijsadministratie zijn opgenomen.

4. Regeldruk

Deze wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden voorziet – zoals hierboven is aangegeven – in het vereenvoudigen en verduidelijken van hoofdstuk 4 en op het opnemen van enkele nieuwe bestuurlijke boetes. Daarnaast voorziet deze wijziging op het bieden van de mogelijkheid om op een ander moment een bewijs van vakbekwaamheid aan te vragen en om het bewijs van vakbekwaamheid te laten aanvragen door de onderwijsinstellingen. Dit heeft geen of een verlagend effect op de regeldruk.

II. Artikelen

Artikel I, onderdelen A tot en met D

Hoofdstuk 4 met betrekking tot de erkenning van bedrijven en instellingen die onderzoek doen naar de werking van gewasbeschermingsmiddelen is herschreven. Deze wijzigingsregeling strekt tot vereenvoudiging en verduidelijking van de bestaande regelgeving. Zie uitvoerig paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting van deze regeling.

De vereenvoudiging en verduidelijking bestaan onder meer uit het verhelderen van het opschrift van hoofdstuk 4. Daarnaast wordt de indeling in paragrafen opgeheven. Verder wordt in hoofdstuk 4 aangesloten bij de terminologie van artikel 37, tweede lid, van de wet doordat wordt gesproken over ‘bedrijf of instelling’ in plaats van ‘instantie’.

Verder wordt duidelijker onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten erkenning. De GEP-erkenning voor een bedrijf of instelling waar proeven en analysen als bedoeld in artikel 29, derde lid, van verordening (EG) 1107/2009 worden uitgevoerd is op grond van artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van de wet uitgewerkt in artikel 4.1. Hiervoor wordt het opschrift van het huidige artikel 4.1 gewijzigd.

De TNG-erkenning voor een bedrijf of instelling waar proeven en experimenten als bedoeld in artikel 54 van verordening (EG) 1107/2009 worden uitgevoerd is op grond van artikel 37, vierde lid, van de wet uitgewerkt in artikel 4.1a. Artikel 4.1a is een samenvoeging van de huidige artikelen 4.6 en 4.7. Niet alle voorwaarden uit artikel 4.7, eerste lid, zijn overgenomen. De voorwaarden die ook al zijn opgenomen in de Goede Laboratoriumpraktijken (GLP) van de inleiding van de bijlage bij verordening (EU) 284/2013 zijn geschrapt. Van oud artikel 4.7, eerste lid, zijn onderdelen c en d geschrapt omdat die al zijn opgenomen in respectievelijk punt 3.2, onderdelen d en c van de GLP. Daarnaast is onderdeel f geschrapt omdat die al is opgenomen in punt 3.2, onderdelen f en g, en punt 3.3 van de GLP. Onderdeel g vervalt omdat dit onderdeel overbodig is.

Oud artikel 4.7, tweede lid, is verwerkt in artikel 4.1a, aanhef en onderdelen h en i. Hiermee wordt verhelderd dat een bedrijf of instelling op twee manieren aan onderdelen h en i kan voldoen. Aan de voorwaarde in onderdeel h kan een bedrijf of instelling voldoen door de oogst te vernietigen of door voldoende zekerheid te bieden dat de daargenoemde maximale residulimiet niet wordt overschreden. Aan de voorwaarde in onderdeel i kan een bedrijf of instelling voldoen door maximale persoonlijke beschermingsuitrusting of door voldoende zekerheid te bieden dat met een geringere beschermingsuitrusting kan worden volstaan. In het erkenningsbesluit wordt aangegeven onder welke voorwaarden de erkenning is verkregen (dus op welke manier invulling wordt gegeven aan de voorwaarden in artikel 4.1a, aanhef en onderdelen h en i).

Artikel I, onderdeel E

Het huidige artikel 4.4, eerste, tweede en derde lid, vervallen. Het eerste en tweede lid zijn al opgenomen in punt 3.3 van de Goede Laboratoriumpraktijken (GLP) van de inleiding van de bijlage bij verordening (EU) 284/2013. Het derde lid is al opgenomen in punt 3.2, onderdeel g, van de GLP. Alleen het oude vierde lid blijft over en daarom is het opschrift van artikel 4.4 overeenkomstig de inhoud van dit oude vierde lid aangepast.

Artikel I, onderdeel F

De artikelen 4.6 en 4.7 zijn samengevoegd en vereenvoudigd opgenomen in artikel 4.1a. Niet alle voorwaarden uit artikel 4.7, eerste lid, zijn overgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar artikel I, onderdelen A tot en met D.

Artikel I, onderdelen G en H

In artikel 6.2 wordt met deze wijziging geregeld dat een bewijs van vakbekwaamheid ook tussentijds kan worden behaald (zie ook paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting van deze regeling). Dit wordt vormgegeven door in artikel 6.2 een nieuw lid op te nemen zodat een onderwijsinstelling op verzoek van een student bij Bureau Erkenning een aanvraag voor een bewijs van vakbekwaamheid kan indienen indien die onderwijstelling daarbij een verklaring afgeeft dat een student over de juiste kwalificaties beschikt (dat de student aan de wettelijke beroepsvereisten op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen en biociden voldoet) en daarbij de gegevens doorgeeft die nodig zijn voor het verstrekken van het bewijs van vakbekwaamheid (naam, adres, geboortedatum en BSN-nummer). Op grond van het nieuwe artikel 6.3, tiende lid, wordt een verklaring van de onderwijsinstelling dat een student een vak heeft behaald gelijk gesteld met certificaat als bedoeld in artikel 6.3, derde tot en met zesde lid en negende lid. Dit heeft al gevolg dat Bureau Erkenningen ook op grond van die verklaring een bewijs van vakbekwaamheid kan verstrekken. Hiervoor moet wel het tarief als bedoeld in artikel 6.3, tweede lid, worden voldaan. De onderwijsinstelling moet in dit geval als aanvrager het tarief voldoen, maar zal dit bedrag kunnen verhalen op de student.

Verder worden de verwijzingen naar de verschillende certificaten in artikel 6.3, derde lid tot en met zesde lid, geactualiseerd. Tot 1 augustus 2020 stonden die certificaten in de Regeling certificaten groen beroepsonderwijs. Deze regeling is vervangen door de Regeling certificaten wettelijke beroepsvereisten groen middelbaar beroepsonderwijs van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Stcrt. 2020, 37016).

Artikel I, onderdeel I

De artikelen 30 en 31 van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: het besluit) schrijven voor dat bepaalde maatregelen worden uitgevoerd, indien gasvormende of gasvormige gewasbeschermingsmiddelen of biociden worden toegepast. De toepassing van gasvormende en gasvormige middelen heeft namelijk hoge risico’s voor de menselijke gezondheid. Artikel 30 van het besluit gaat over het gebruik in besloten ruimten en artikel 31 van het besluit over het gebruik buiten besloten ruimtes. Artikel 8.8. van de regeling bevat een versoepeling ten opzichte van beide artikelen, in die zin dat de toepasser die maatregelen alleen hoeft uit te voeren als de middelen relatief risicovolle stoffen bevatten. Deze stoffen zijn opgesomd in bijlage X van de regeling. Bij nader inzien is bij het toepassing van middelen in besloten ruimten, ter bescherming van de menselijke gezondheid, toch voor alle middelen nodig om de in artikel 30 bedoelde maatregelen uit te voeren. Om daartoe een verplichting te creëren, is in artikel 8.8 de verwijzing naar artikel 30 geschrapt.

Artikel I, onderdeel J

Op 1 januari 2012 zijn de Inspectie Verkeer en Waterstaat en het Inspectoraat-Generaal VROM gefuseerd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (Stcrt. 2011, 23871). Er wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de verouderde term ‘VROM-Inspectie’ te vervangen door Inspectie Leefomgeving en Transport. Deze wijziging heeft geen inhoudelijke gevolgen.

Artikel I, onderdeel K

Op grond van artikel 90 van de wet kan de minister een bestuurlijke boete opleggen voor een overtreding van het bepaalde bij of krachtens de daar genoemde wetsartikelen (waaronder overtredingen van verordening (EG) 1107/2009 en verordening (EU) 528/2012). Op grond van artikel 9.6 van de regeling wordt de hoogte van de bestuurlijke boetes voor deze overtredingen uitgewerkt in bijlage XIII van de regeling.

Deel B van bijlage XIII betreft bestuurlijke boetes voor overtredingen met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen. In de tabel in deel B wordt een aantal wijzigingen doorgevoerd. Ten eerste wordt rij 5 aangepast zodat ook een boete opgelegd kan worden aan een distributeur van gewasbeschermingsmiddelen voor het afleveren van een gewasbeschermingsmiddel in strijd met de voorschriften die in de toelating zijn gesteld op basis van artikel 31 van verordening (EG) 1107/2009. Ook een distributeur die zich niet houdt aan de voorschriften in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift voor het afleveren en/of verkopen van gewasbeschermingsmiddelen overtreedt artikel 20, eerste lid, van de wet. Voor de hoogte van de boete in rij 5 met betrekking tot de distributeur wordt aangesloten bij de overtreding voor het op de markt brengen van een niet-toegelaten middel (rij 2). Ten tweede wordt in rij 20 in de vierde kolom de bestuurlijke boete geschrapt. De reden hiervoor is dat distributeurs geen gebruik kunnen maken van een ontheffing of een erkenning. Een gebruiker kan daarentegen wel in strijd met een ontheffing of erkenning voor proeven en experimenten handelen. Daarom wordt rij 20 in de vijfde kolom een boetebedrag van € 2000,– opgenomen. Wat de hoogte van de boete betreft wordt aangesloten bij de boete in rij 2 ten aanzien van het gebruik van een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Ten derde wordt in rij 26 in de tweede kolom de omschrijving aangepast zodat die (weer) aansluit bij de tekst van artikel 73, tweede lid, van de wet. Ten vierde wordt in de rijen 30 en 31 in de derde kolom de term ‘middelen’ vervangen door ‘gewasbeschermingsmiddelen’. Het begrip middel bevat ook biociden en de bestuurlijke boetes daarvoor zijn reeds opgenomen in rijen 73 en 74. Ten vijfde wordt in de rijen 36 en 45 een foutieve verwijzing hersteld. Er werd verwezen naar de leden van artikel 80a terwijl artikel 80a momenteel niet meer is opgedeeld in artikelleden. Het oude tweede en derde lid zijn vervallen met de Wet opheffing bedrijfslichamen (Stb. 2014, 571). Ten zesde vervalt rij 46. Deze rij betreft het op incorrecte wijze reinigen van verpakkingen en noemt als grondslag artikel 80a, tweede lid, van de wet en artikel 32a van het besluit. Artikel 32a van het besluit is echter gebaseerd op de algemene zorgplicht genoemd in artikel 2a van de wet. Voor bestuurlijke boetes voor overtredingen op basis van artikel 2a van de wet is al een bestuurlijke boete opgenomen in rij A van bijlage XIII.

Deel C van bijlage XIII betreft bestuurlijke boetes voor overtredingen met betrekking tot biociden. In de tabel in deel C wordt een nieuwe bestuurlijke boete opgenomen. In rij 67 wordt de mogelijkheid opgenomen om een bestuurlijke boete op te leggen voor een overtreding van een voorschrift of beperking, verbonden aan een vrijstellingsbesluit voor een biocide als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de wet. Op grond van dat artikel kan een biocide tijdelijk worden vrijgesteld ‘indien die maatregel noodzakelijk is wegens een niet op andere wijze te bestrijden gevaar voor de volksgezondheid, de gezondheid van dieren of het milieu’. Tot dusver ontbrak deze bevoegdheid voor biociden. Deze bevoegdheid bestaat al wel om voor soortgelijke overtredingen van vrijstellingsbesluiten voor gewasbeschermingsmiddelen een boete op te leggen (rij 21). Er is geen reden om wat dit betreft onderscheid te maken tussen gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Met het opnemen van eenzelfde bestuurlijke boetemogelijkheid wordt deze discrepantie hersteld.

Artikel I, onderdeel L

Bijlage XIV geeft invulling aan het criterium van ‘een landbouwtechnisch doelmatige geïntegreerde teelt’ zoals opgenomen was in artikel 10.4 van de regeling. Dit artikel is vervallen op 16 december 2011 (Stcrt. 2011, 22280) en daarom is deze bijlage niet langer relevant.

Artikel II

Alhoewel er inhoudelijk geen verschil is tussen de artikelen 4.6 (oud) en 4.7 (oud) en het nieuwe artikel 4.1a, wordt voor de duidelijkheid in artikel II verhelderd dat besluiten die zijn genomen op basis van artikelen 4.6 (oud) en 4.7 (oud) van de regeling van kracht blijven en worden geacht te zijn genomen op basis van artikel 4.1a van de regeling.

Artikel III

De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021. Met de inwerkingtreding van deze regeling wordt gedeeltelijk afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien worden bekendgemaakt. De regeling treedt in werking op een vast verandermoment maar er zit geen twee maanden tussen de bekendmaking en de inwerkingtreding. Dit wordt gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze voor hen begunstigende regeling (artikel I, onderdeel G) doordat studenten certificaten kunnen aanvragen die zij nodig hebben voor hun stage. Daarnaast is het gerechtvaardigd omdat het reparatieregelgeving betreft (artikel I, onderdelen A tot en met F, I en K).

Artikel I, onderdelen H en J, bevat aangescherpte eisen en wijzigingen in de bestuurlijke boetes. Daarvoor bestaat geen rechtvaardiging om van de vaste verandermomenten af te wijken. Voor die onderdelen geldt dat zij in werking treden op de eerste volgende mogelijkheid en dat is 1 april 2021.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven