Bouw & Infra

Bedrijfstakeigen Regelingen 2021

Verbindendverklaring cao-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 oktober 2020 tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Bedrijfstakeigen Regelingen Bouw & Infra

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelezen het verzoek van het Technisch Bureau Bouw en Infra namens partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Partijen ter ener zijde: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven, Bond van Aannemers van Tegelwerken in Nederland (Bovatin), Vereniging van Steiger-, Hoogwerk- en Betonbekistingbedrijven (VSB), Vereniging van Infrabedrijven MKB INFRA, Boorinfo Branche Vereniging, Ondernemersorganisatie MKB Bouw, Vereniging Wapeningsstaal Nederland (VWN), Vereniging voor aannemers in de sloop (VERAS), Noordelijke Vereniging Burgerlijke- en Utiliteitsbouw (NVBU), Ondernemersvereniging Bestratingsbedrijven Nederland (OBN), Vereniging Gebouwschil Nederland, secties Metselen en Voegen, NVB, vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers en Vereniging van Waterbouwers;

Partijen ter andere zijde: FNV en CNV Vakmensen.nl.

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

Dictum I

Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV, V en VI is bepaald:

HOOFDSTUK 1 WERKINGSSFEER

Artikel 1 – Definities

1. Beroepspraktijkvormingsovereenkomst (bpvo):

de overeenkomst die bij aanvang van de bbl-opleiding wordt gesloten tussen de leerlingwerknemer, het opleidingsbedrijf of individueel leerbedrijf en de betrokken onderwijsinstelling. In de bpvo zijn de rechten en plichten rondom de uitvoering van de beroepspraktijkvorming vastgelegd.

2. Bouwcombinatie: een samenwerkingsverband tussen:
  • twee of meer bouw- en infraondernemingen of

  • één of meer bouw- en infraondernemingen en één of meer andere ondernemingen,

met (onder meer) als doel gezamenlijk één of meer bouw- en infrawerken tot stand te brengen. Onder samenwerkingsverband wordt mede verstaan het samen als (middellijk) bestuurder, (middellijk) aandeelhouder en/of (middellijk) vennoot betrokken zijn bij of deel uit maken van dezelfde rechtspersoon en/of vennootschap.

3. Bouwplaats:

elke plaats waar bouw- en infrawerken/-activiteiten worden uitgevoerd en/of tot stand worden gebracht.

4. Bouwplaatswerknemer:

de werknemer die werkzaam is in een functie als vermeld in de cao Bouw & Infra (Avv-besluit van 21 februari 2019 (Stcrt. 2019, nr. 11350), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 juni 2019 (Stcrt. 2019, nr. 26014)) dan wel in een gelijksoortige functie.

5. Cao:

met ‘de cao’ of ‘deze cao’ wordt bedoeld de cao Bedrijfstakeigen Regelingen Bouw & Infra met de daarbij behorende statuten, reglementen en bijlagen.

De statuten en reglementen van:

  • de stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Bouw & Infra, hierna ook te noemen het O&O-fonds;

  • de stichting Aanvullingsfonds Bouw & Infra, hierna ook te noemen het Aanvullingsfonds,

zijn een geïntegreerd onderdeel van deze cao.

6. Cao-partijen:

de werkgevers- en werknemersorganisaties die deze cao hebben afgesloten.

7. Garantieloon:

het minimum functieloon waar de bouwplaatswerknemer recht op heeft.

8. Infrastructurele werken:

werk aan wegen, spoorwegen, riolerings- en kabelnetten en kunstwerken.

9. Leerlingwerknemer:

de bouwplaatswerknemer die deelneemt aan een bbl 2 of bbl 3 opleiding in het domein:

  • Bouw en infra,

  • Afbouw, hout en onderhoud of

  • Techniek en procesindustrie.

10. Salaris:

het tussen de uta-werknemer en de werkgever overeengekomen vaste brutobedrag dat de uta-werknemer van de werkgever ontvangt als loon voor zijn werkzaamheden in de door hem uitgeoefende functie. Dit bedrag is exclusief vakantietoeslag, vaste en/of variabele gratificaties, eindejaarsuitkeringen, uitkeringen ineens en alle andere toeslagen.

11. Uitzendkracht:

de werknemer zoals bedoeld in artikel 7:690 BW.

12. Uitzendonderneming:

de werkgever zoals bedoeld in artikel 7:690 BW.

13. Uta-werknemer:

de werknemer die werkzaam is in een uitvoerende, technische of administratieve functie als vermeld in de cao Bouw & Infra (Avv-besluit van 21 februari 2019 (Stcrt. 2019, nr. 11350), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 juni 2019 (Stcrt. 2019, nr. 26014)) dan wel in een gelijksoortige functie.

14. Vast overeengekomen loon:

het garantieloon plus de eventueel met de bouwplaatswerknemer overeengekomen prestatietoeslag.

Artikel 2 – Werkingssfeer

  • 1. Deze cao is van toepassing op ondernemingen, op werkgevers en werknemers, in de bouw & infra.

  • 2. Een werkgever is iedere natuurlijke persoon, rechtspersoon, vennootschap en maatschap, die in Nederland door één of meer werknemers arbeid laat verrichten, zoals bedoeld in artikel 3 tot en met 6.

  • 3. Een werknemer is degene die in Nederland bij een werkgever arbeid verricht:

    • op basis van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, artikel 7:610a BW en artikel 7:610b BW of

    • op basis van een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij hij zelf ondernemer is, of

    • als hulp van de aannemer van werk, zoals bedoeld in het vorige gedachtestreepje.

  • 4. Ondernemingen in de bouw & infra zijn:

    • bouw- en infraondernemingen, zoals bedoeld in artikel 3,

    • ondernemingen die bouwen in eigen beheer, zoals bedoeld in artikel 4,

    • uitzendondernemingen, zoals bedoeld in artikel 5 en

    • opleidingsbedrijven, zoals bedoeld in artikel 6.

Artikel 3 – Bouw- en infraondernemingen

  • 1. Bouw- en infraondernemingen zijn ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op productie voor en/of dienstverlening aan derden op het gebied van:

    • het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouw- en infrawerken/-activiteiten;

    • het op de bouwplaats uitvoeren van onderdelen van bouw- en infrawerken; het elders vervaardigen van deze onderdelen wordt hiermee gelijkgesteld, indien de onderneming die de onderdelen vervaardigt tevens zorg draagt voor de verwerking daarvan in het bouw- en infrawerk;

    • het uitvoeren van verbouwingen en/of onderhoudswerk aan (onderdelen van) bouw- en infrawerken;

    • het verlenen van diensten op bouwplaatsen;

    • elders dan op de bouwplaats verrichte werkzaamheden ter voorbereiding van de bouw, indien zij worden verricht door de onderneming die het bouw- en infrawerk op de bouwplaats tot stand brengt;

    • het verhuren van machines met bedienend personeel voor het verrichten van werkzaamheden bij de uitvoering van hierboven genoemde werken.

  • 2. Bouw- en infrawerken/-activiteiten zijn of met bouw- en infrawerken/-activiteiten worden gelijkgesteld:

    • aanleg, montage en onderhoud van ondergrondse kabels en buisleidingen, alsmede aanleg, montage en onderhoud van bovengrondse kabels en buisleidingen ten behoeve van de te verrichten bouw- en infra-activiteiten;

    • afgraven van verontreinigde grond;

    • asbestverwijdering;

    • asfaltproductie;

    • betonbekisting, betonboren en vlechtwerk;

    • betonreparatie van constructieve aard en betoninjectering;

    • bouwkundige voorzieningen voor land-, water- en luchtverkeer;

    • dakbedekkingen;

    • droge zandwinning;

    • egalisatie van terreinen, bouwrijp maken, funderingen;

    • funderingswerkzaamheden;

    • grondborings-, bronbemalings-, sondeer- en buizenlegwerken;

    • grondwerken ten behoeve van civieltechnische bestemmingen;

    • heiwerkzaamheden: het in de grond storten of indrijven respectievelijk uittrekken van palen en damwanden en/of het uitvoeren van drainerings-, grondverdichtings- en grondinjecteringswerken;

    • industriële bouw: het overwegend met gebruikmaking van grote, fabrieksmatig vervaardigde elementen van beton, steen of kunststof bouwwerken tot stand brengen;

    • kust- en oeverwerken;

    • metsel-, voeg-, en lijmwerk;

    • ontwerpen, aanleggen, veranderen, herstellen, onderhouden of ontstoppen en/of bedrijfsvaardig opleveren van de openbare riolering vanaf het overnamepunt van het waterkwaliteitsbeheer tot aan de perceelgrens alsmede hierbij opgedragen werkzaamheden aan de buitenriolering vanaf de perceelgrens tot 0,5 meter buiten de gevel;

    • opbouwen en/of plaatsen van verplaatsbare verblijfsruimten (units bedoeld voor tijdelijke behuizing), voor zover het plaatsen gemeten naar de loonsom niet slechts een uitvloeisel is van de fabricage van deze verblijfsruimten;

    • ovenbouw en schoorsteenbouw;

    • riolerings- en kabelnetten;

    • sloopwerken;

    • spoorwerken;

    • steigerbouw: monteren/construeren en demonteren van steigerelementen;

    • steigerbouw, industriële: steigerbouw ten behoeve van het onderhoud aan industriële fabrieksinstallaties;

    • tegel- en kitwerk;

    • waterbouwkundige (kunst)werken;

    • wegenbouw en bestratingswerkzaamheden, waaronder het aanbrengen van wegmarkeringen en aanleg, montage, onderhoud en sloop van geluidsweringen en voorzieningen ter bevordering van de verkeersveiligheid;

    • woningen, gebruiks- of bedrijfsgebouwen dan wel andere constructies van bouwkundige aard;

    • zinkers, doorpersingen en regeninstallaties;

    • overige werken/activiteiten die naar hun aard tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend;

    • grondverzetwerken ten behoeve van een van de hiervoor genoemde bouw- en infrawerken/-activiteiten.

Artikel 4 – Bouwen in eigen beheer

  • 1. Ondernemingen die bouwen in eigen beheer zijn ondernemingen die:

    • voor eigen rekening bouwen met het doel het gebouwde aan derden te verkopen, te verhuren of op andere wijze ter beschikking te stellen;

    • bouw- en infrawerken of verbouwingen in eigen beheer doen uitvoeren met het doel het gebouwde voor zichzelf of voor de eigen onderneming in gebruik te nemen, dan wel ter beschikking te stellen van personeelsleden;

    • verbouwingen en onderhoudswerken in eigen beheer doen uitvoeren aan gebouwen die zij in eigendom bezitten of in beheer hebben.

  • 2. In de twee laatstgenoemde gevallen geldt deze cao niet voor werknemers op wie een andere collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is.

Artikel 5 – Uitzendondernemingen

Alle bepalingen van deze cao zijn van toepassing op:

  • uitzendondernemingen die voor meer dan 50% van de Nederlandse loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stellen aan werkgevers zoals bedoeld in artikel 2 en die geen lid zijn van de ABU of de NBBU,

  • uitzendondernemingen die onderdeel zijn van een concern dat tevens bestaat uit een of meer ondernemingen zoals bedoeld in artikel 2 en

  • paritair afgesproken arbeidspools die arbeidskrachten ter beschikking stellen aan werkgevers zoals bedoeld in artikel 2.

Met ‘Nederlandse loonsom’ wordt hier bedoeld: de loonsom van de arbeidskrachten van de uitzendonderneming, voor zover die in Nederland arbeid verrichten.

Artikel 6 – Opleidingsbedrijven

Een opleidingsbedrijf is een door meerdere werkgevers opgerichte, landelijk of regionaal werkende rechtspersoon zonder winstoogmerk die:

  • met leerlingwerknemers een bpvo en een arbeidsovereenkomst sluit,

  • daarbij optreedt als leerbedrijf overeenkomstig de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web) (Staatsblad 2004, 353) en

  • een opleidingswerkplaats heeft ingericht en onderhoudt voor de uitvoering van het praktijkdeel van de beroepsopleiding in het domein Bouw en infra.

Artikel 7 – Tijdelijk in België werken

  • 1. Deze cao is van toepassing op de in Nederland gevestigde bouwplaatswerknemer die in dienst van een Nederlandse werkgever tijdelijk in België arbeid verricht. Dit in afwijking van artikel 2 en artikel 14.

  • 2. Van tijdelijk in België arbeid verrichten is sprake zolang de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving op de werknemer van toepassing is.

  • 3. Is op deze werknemer een algemeen verbindend verklaarde cao of wet in België van toepassing? Dan geldt die als ondergrens.

  • 4. Zolang de werknemer tijdelijk in België werkt, heeft hij recht op een toeslag. Deze toeslag bedraagt 9% van het garantieloon voor functiegroep A.

Artikel 8 – Van uta naar bouwplaatswerknemer

Heeft de onderneming minder dan vijf uta-werknemers? Dan kan de werkgever deze werknemers onder de cao-bepalingen voor bouwplaatswerknemers brengen. De functie en het salaris van de uta-werknemers veranderen hierdoor niet.

Deze omzetting is alleen toegestaan als alle betrokken uta-werknemers ermee instemmen.

Artikel 9 – Ondernemingen waar de cao niet voor geldt

  • 1. Deze cao is niet van toepassing op ondernemingen, waarvan het bedrijf in overwegende mate is gericht op productie voor en/of dienstverlening aan derden op de hieronder genoemde gebieden. Of sprake is van 'in overwegende mate', wordt bepaald door een vergelijking van de in elke productie en/of dienstverlening verloonde bedragen.

  • 2. Het gaat om de volgende gebieden:

    • baggerwerken;

    • betonmortel en betonmorteltransport;

    • betonwaren;

    • centrale verwarmingsinstallaties;

    • cultuurtechnische werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de cao Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen, zoals omschreven in het besluit tot algemeenverbindendverklaring van de bepalingen van de cao Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen van 24 mei 2018 (Stcrt. 2018, nr. 25113), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 1 oktober 2018 (Stcrt. 2018, nr. 44627). De definitie van cultuurtechnische werkzaamheden staat in bijlage 1 van deze cao. De verplichtingen voor de onderaannemer voortvloeiend uit artikel 12 van deze cao, gelden niet voor ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van de cao Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen;

    • dakbedekkingen, zijnde bitumineuze of van aluminium, kunststof, zink, lood of koper;

    • elektrotechnische verbindingen tussen kabels van kabelnetten maken;

    • fabrieksmatig timmerwerk;

    • interieurbetimmeringen;

    • isolatiebedrijf, waaronder wordt verstaan het door de onderneming zelf aanbrengen, herstellen, bekleden, afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen ter voorkoming of beperking van warmte- of koudeverlies en/of tegen vuur, vocht, geluid en/of vibratie, bij industrieën, aan technische installaties en aan boord van schepen, zoals apparaten, kanalen, leidingen, tanks en dergelijke, voorts in ruimten, zoals koel- en vriescellen, ketel- en machineruimten, studio’s en dergelijke;

    • loodgieters- en fittersbedrijf;

    • natuursteen;

    • ovenbouw en schoorsteenbouw, voor zover onderdeel van isolatiewerkzaamheden;

    • parketvloeren;

    • railinfrastructurele werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de cao Railinfrastructuur, zoals omschreven in het besluit tot algemeenverbindendverklaring van de bepalingen van de cao Railinfrastructuur van 25 september 2019 (Stcrt. 2019, nr. 41919);

    • schilderen en afwerken;

    • sloop van objecten die (nagenoeg) geheel bestaan uit metaal, waarbij het aantal arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die bij de werkzaamheden worden ingezet groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren bij de overige te verrichten werkzaamheden van alle in dienst zijnde werknemers gemeten over de periode van een kalenderjaar;

    • staalskeletbouw en het uitvoeren van werken geheel of nagenoeg geheel in staal;

    • steen, houtgraniet en kunststeen;

    • stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf;

    • verhuren van mobiele kranen;

    • overige werken die naar hun aard niet tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend.

Artikel 10 – Afdelingen waar de cao niet voor geldt

  • 1. Deze cao is niet van toepassing op een afzonderlijke afdeling, waarvan het bedrijf in overwegende mate is gericht op productie voor en/of dienstverlening aan derden op de in artikel 9 genoemde gebieden.

  • 2. Een afzonderlijke afdeling wordt geacht aanwezig te zijn als de bedrijfsuitoefening feitelijk als zelfstandige eenheid is georganiseerd. Of sprake is van 'in overwegende mate', wordt bepaald door een vergelijking van de in elke productie en/of dienstverlening verloonde bedragen.

Artikel 11 – Personen voor wie de cao niet geldt

Niet als werknemer worden beschouwd de:

  • vakantiewerker;

  • stagiair;

  • directeur-grootaandeelhouder van de naamloze vennootschap en/of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die:

    • persoonlijk houder is van aandelen die ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen of

    • indirect persoonlijk houder is van aandelen die ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen of

    • houder is van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administratiekantoor waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, die ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen.

Artikel 12 – Onderaanneming

  • 1.

    • a. Van onderaanneming in de zin van artikel 12 is sprake als de werkgever in de rol van opdrachtgever een overeenkomst sluit met een andere onderneming (hierna te noemen: onderaannemer), met het doel een bouwwerk te realiseren en/of bouw- en infra-activiteiten te laten uitvoeren (hierna te noemen: overeenkomst).

    • b. Sluit de werkgever zo’n overeenkomst met een zelfstandige zonder personeel, een uitzendonderneming of een daarmee vergelijkbare onderneming? Dan is ook sprake van onderaanneming.

  • 2.

    • a. De werkgever schakelt alleen een zelfstandige zonder personeel in als dit een natuurlijk persoon is die:

      • geen personeel in dienst heeft,

      • staat ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en

      • een overeenkomst tot aanneming van werk of een overeenkomst van opdracht met de opdrachtgever wil sluiten waarin een resultaatverplichting is opgenomen. Een resultaatverplichting betekent hier dat het werk of de uit te voeren werkzaamheden in de overeenkomst zijn vastgelegd voordat de werkzaamheden beginnen.

    • b. De werkgever ziet er op toe dat de feitelijke situatie waaronder de zelfstandige zonder personeel wordt ingeschakeld, overeenstemt met de inhoud van de overeenkomst.

  • 3. De werkgever bepaalt in de overeenkomst met de onderaannemer:

    • dat de onderaannemer de voor hem geldende bepalingen van deze cao naleeft (dit betekent onder meer dat hij dit doet ten aanzien van alle individuele arbeidsovereenkomsten waarop deze cao betrekking heeft) en

    • dat de onderaannemer ditzelfde vastlegt in de overeenkomst die hij op zijn beurt aangaat met een andere onderaannemer en dat dit in alle daaropvolgende overeenkomsten wordt vastgelegd, tot aan het einde van de keten van onderaanneming (doorgeefverplichting).

    Uitzondering: dit geldt niet als voor de onderaannemer een andere (algemeen verbindend verklaarde) cao geldt.

  • 4.

    • a. De werkgever vergewist zich ervan dat zijn onderaannemer zich houdt en blijft houden aan de afspraken van lid 3.

    • b. Is de onderaannemer van de werkgever een onderneming die de bouw- en infra-activiteiten niet met haar eigen werknemers en/of de eigen organisatie uitvoert? Dan oefent de werkgever de vergewisplicht uit op de eerstvolgende lagere schakel in de uitbestedingsketen waar het personeel dat de bouw- en infra-activiteiten uitvoert in dienst is.

    • c. Is de werkgever betrokken bij of maakt hij deel uit van een bouwcombinatie? En is deze bouwcombinatie geen werkgever in de zin van deze cao? Dan vergewist de werkgever zich ervan dat de onderaannemer van deze bouwcombinatie zich houdt en blijft houden aan de afspraken van lid 3.

    • d. Is de onderaannemer van deze bouwcombinatie een onderneming die de bouw- en infra-activiteiten niet met haar eigen werknemers en/of de eigen organisatie uitvoert? Dan oefent de werkgever die betrokken is bij of deel uitmaakt van de bouwcombinatie de vergewisplicht uit op de eerstvolgende lagere schakel in de uitbestedingsketen waar het personeel dat de bouw- en infra-activiteiten uitvoert in dienst is.

  • 5.

    • a. De wettelijke regeling voor aansprakelijkheid voor het verschuldigde loon (artikel 7:616a BW e.v.) is onverkort van toepassing. De bepalingen van artikel 12 gelden in aanvulling op de wet. Voor zover artikel 12 daar voor de werknemer in negatieve zin van afwijkt, gaat de wettelijke regeling voor.

    • b. Lijdt de werknemer van een onderaannemer schade omdat die onderaannemer zich niet houdt aan de voor hem geldende cao-bepalingen? Dan is de werkgever voor deze schade aansprakelijk. Dit geldt alleen als het om een onderaannemer gaat waarop de werkgever het toezicht uitoefent, zoals bedoeld in lid 4. De werkgever heeft het recht deze kosten op de onderaannemer te verhalen.

  • 6.

    • a. Als cao-partijen daarom vragen, geeft de werkgever inzage in de manier waarop hij zijn vergewisplicht heeft uitgevoerd.

    • b. Heeft de werkgever op de door cao-partijen voorgeschreven manier voldaan aan de vergewisplicht zoals bedoeld in lid 4? Dan is hij gevrijwaard van de aansprakelijkheid, zoals bedoeld in lid 5b. Deze vrijwaring geldt alleen voor de cao-bepalingen die aantoonbaar op de voorgeschreven manier zijn meegenomen in de vergewisplicht.

    • c. Uitzondering: deze vrijwaring geldt niet voor zover de werkgever weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat de onderaannemer zich niet houdt aan de voor hem geldende bepalingen van deze cao.

Artikel 13 – Inlenen van uitzendkrachten

  • 1. De werkgever leent alleen uitzendkrachten in van gecertificeerde uitzend-ondernemingen in het Register Normering Arbeid. Zie www.normeringarbeid.nl.

  • 2. Deze verplichting geldt niet voor:

    • (collegiaal) in- en uitlenen door bouw- en infraondernemingen of opleidingsbedrijven;

    • uitzendondernemingen die deel uitmaken van bouw- en infraondernemingen of opleidingsbedrijven.

Artikel 14 – Tijdelijk in het buitenland werken

  • 1. Verricht de bouwplaatswerknemer tijdelijk arbeid in het buitenland? Dan kan de werkgever er voor kiezen de cao te blijven toepassen.

  • 2. Van tijdelijk arbeid verrichten in het buitenland is sprake zolang de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving op de werknemer van toepassing is.

  • 3. Uitzondering: zie artikel 7.

Artikel 17 – Dispensatie

  • 1. Een dispensatieverzoek is een verzoek tot ontheffing van de verplichting om een of meer bepalingen van deze cao, de cao Bouw & Infra en/of de cao Onwerkbaar weer Bouw & Infra toe te passen.

  • 2. In het reglement dispensatie staan de regels voor dispensatie. Dit reglement maakt deel uit van de cao Bouw & Infra.

Artikel 18 – Nalevingsonderzoek

  • 1. Een nalevingsonderzoek is een onderzoek naar de vraag of een werkgever de bepalingen van deze cao, de cao Bouw & Infra en de cao Onwerkbaar weer Bouw & Infra naleeft.

  • 2. De werkgever is verplicht mee te werken aan een schriftelijk nalevingsonderzoek. Op hem rust de bewijslast om aan te tonen dat hij de cao naleeft.

  • 3. Wanneer de werkgever de cao niet naleeft, moet hij een vergoeding betalen. Zie het reglement naleving.

  • 4. In het reglement naleving staan de regels voor nalevingsonderzoeken. Zie bijlage 3.

    De werkgever is verplicht de bepalingen van dit reglement na te leven.

HOOFDSTUK 2 STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BOUW & INFRA

I. Statuten

Artikel 1 – Naam en zetel
  • 1. De stichting draagt de naam: Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Bouw & Infra.

  • 2. De stichting is statutair gevestigd te Harderwijk.

Artikel 2 – Definities

In deze statuten wordt verstaan onder:

a. Bestuur:

het bestuur zoals bedoeld in artikel 6 van de statuten.

b. Cao-partijen:

de werkgevers- en werknemersorganisaties die deze cao hebben afgesloten.

c. De(ze) cao:

de cao BTER Bouw & Infra.

d. O&O-fonds:

de in artikel 1 genoemde stichting.

e. Reglement:

een reglement zoals bedoeld in artikel 9 van de statuten.

f. Technisch Bureau Bouw & Infra:

de Stichting Technisch Bureau Bouw & Infra, statutair gevestigd te Harderwijk.

g. Uitvoeringsorganisatie:

APG Rechtenbeheer NV, statutair gevestigd te Heerlen, alsmede haar rechtsopvolger(s).

h. Werkgever:

de werkgever zoals bedoeld in deze cao.

i. Werknemer:

de werknemer zoals bedoeld in deze cao.

Artikel 3 – Doel

De stichting heeft ten behoeve van alle werkgevers en werknemers in de Bouw & Infra twee deelfondsen. De deelfondsen met de daarbij behorende bestedingsdoelen zijn:

A-Fonds: De financiering/subsidiëring van activiteiten welke tot doel hebben:

  • 1. De financiering van kosten verbonden aan het opleiden van leerlingwerknemers.

  • 2. Het bevorderen van de kwaliteit, organisatie en uitvoering van de vak- en beroepsopleidingen in de Bouw & Infra.

  • 3. Het bevorderen van kwalitatief en kwantitatief voldoende instroom van werknemers in de Bouw & Infra. Hieronder valt ook het verbeteren van het imago van de bedrijfstak en van het beroep van de werknemer door:

    • het geven van voorlichting en/of publicitaire acties aan (potentieel) nieuwe werknemers en werkgevers ter bevordering van de instroom en/of toetreding;

    • projecten gericht op het promoten van bedrijfstakberoepen binnen en buiten de bedrijfstak;

    • projecten gericht op de integriteit van werkgevers en werknemers in de Bouw & Infra.

  • 4. Het bevorderen van de opleiding, bij-, om- en nascholing van werkgevers en werknemers in de Bouw & Infra. Bij werknemers gaat het om scholing ter verbetering van hun employability/inzetbaarheid, bij werkgevers om scholing die betrekking heeft op de arbeidsverhouding werkgever/werknemer. Hieronder valt ook:

    • het onderzoeken van actuele technologische en voor de bouw relevante algemene en maatschappelijke ontwikkelingen in het belang van het op peil houden van kennis van werkgevers en werknemers, het behoud van werkgelegenheid en het verhogen van de employability/(duurzame) inzetbaarheid van werknemers;

    • het voorkomen van uitval/uitstroom en het bevorderen van doorstroom van werknemers in verschillende functies en beroepen binnen de Bouw & Infra.

  • 5. Het bevorderen van de bescherming van de gezondheid en veiligheid en van goede arbeidsomstandigheden in de Bouw & Infra. Hieronder valt ook het uitvoeren van Duurzame inzetbaarheidsanalyses en het Individugericht pakket preventiezorg (zoals bedoeld in de cao Bouw & Infra).

  • 6. Het bevorderen van onderzoekactiviteiten op het gebied van arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap, arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, werkmethoden en technieken, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid en sociale zekerheid in de Bouw & Infra, inclusief het bevorderen van de resultaten van de onderzoekingen door publicaties, vergaderingen en bijeenkomsten.

  • 7. De vervaardiging, uitgifte en verzending van cao-boekjes ten behoeve van alle werkgevers en werknemers in de Bouw & Infra.

  • 8. De financiering van de kosten van uitkeringen in geval van overlijden of blijvende invaliditeit als gevolg van een ongeval, welke voorwaarden in het reglement ‘Collectieve Ongevallenregeling’ (III) nader zijn uitgewerkt.

  • 9. De financiering van kosten van scholingsactiviteiten ten behoeve van werknemers gericht op het bevorderen van een goede werking van de arbeidsmarkt in de sector en van activiteiten die de employability van werknemers in de sector verhogen.

  • 10. Het bevorderen van een eenduidige uitleg en toepassing van de bepalingen en het voorkomen van geschillen over de uitleg en toepassing van de cao. Hieronder valt ook de financiering van de kosten van de commissie naleving als genoemd in bijlage 3 van deze cao en het voeren van juridische procedures en afhandelen van arbeidsgeschillen, voorzover dat tot doel of effect heeft het verkrijgen van een eenduidige interpretatie.

B-Fonds: De financiering/subsidiëring van activiteiten van werkgevers- en werknemersorganisaties welke tot doel hebben:

  • 1. Het bevorderen van de kwaliteit, organisatie en uitvoering van de vak- en beroepsopleidingen in de Bouw & Infra.

  • 2. Het bevorderen van kwalitatief en kwantitatief voldoende instroom van werknemers in de Bouw & Infra. Hieronder valt ook het verbeteren van het imago van de bedrijfstak en van het beroep van de werknemer door:

    • het geven van voorlichting en/of publicitaire acties aan (potentieel) nieuwe werknemers en werkgevers ter bevordering van de instroom en/of toetreding;

    • projecten gericht op het promoten van bedrijfstakberoepen binnen en buiten de bedrijfstak;

    • projecten gericht op de integriteit van werkgevers en werknemers in de Bouw & Infra.

  • 3. Het bevorderen van de opleiding, bij-, om- en nascholing van werkgevers en werknemers in de Bouw & Infra. Bij werknemers gaat het om scholing ter verbetering van hun employability/inzetbaarheid, bij werkgevers om scholing die betrekking heeft op de arbeidsverhouding werkgever/werknemer. Hieronder valt ook:

    • het onderzoeken van actuele technologische en voor de bouw relevante algemene en maatschappelijke ontwikkelingen in het belang van het op peil houden van kennis van werkgevers en werknemers, het behoud van werkgelegenheid en het verhogen van de employability/(duurzame) inzetbaarheid van werknemers;

    • het voorkomen van uitval/uitstroom en het bevorderen van doorstroom van werknemers in verschillende functies en beroepen binnen de Bouw & Infra.

  • 4. Het bevorderen van de bescherming van de gezondheid en veiligheid en van goede arbeidsomstandigheden in de Bouw & Infra;

  • 5. Het bevorderen van onderzoekactiviteiten op het gebied van arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap, arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, werkmethoden en technieken, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid en sociale zekerheid in de Bouw & Infra, inclusief het bevorderen van de resultaten van de onderzoekingen door publicaties, vergaderingen en bijeenkomsten.

  • 6. Het ontwikkelen en implementeren van beleid ten behoeve van het uitvoeren van projecten op het gebied van

    • arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid;

    • sociale zekerheid, waaronder preventie en re-integratie van werkzoekenden en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten afkomstig uit de Bouw & Infra;

    • medezeggenschap, participatie, personeelsvertegenwoordigingen en ondernemingsraden als vormen van overleg op ondernemingsniveau in de Bouw & Infra.

  • 7. Het bevorderen van kennis bij werknemers en werkgevers, alsmede het bevorderen van ontwikkelingen in bedrijven, over sectorrelevante onderwerpen op het terrein van arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap, arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid, sociale zekerheid (w.o. preventie, re-integratie, werkgelegenheidsprojecten). Hieronder valt ook het geven van voorlichting, onder meer middels brochures, publicaties, bijeenkomsten, via helpdesken en internet en door het inzetten van consulenten.

  • 8. Het bevorderen van een goede toepassing van en afstemming op de wet- en regelgeving op sociaal-economisch terrein binnen de Bouw & Infra.

  • 9. Het coördineren en voorbereiden van overleg tussen sociale partners (met uitzondering van het cao-overleg zelf).

  • 10. Het bevorderen van een eenduidige uitleg en toepassing van de bepalingen en het voorkomen van geschillen over de uitleg en toepassing van de cao. Hieronder valt ook het voeren van juridische procedures en afhandelen van arbeidsgeschillen, voorzover dat tot doel of effect heeft het verkrijgen van een eenduidige interpretatie.

  • 11. Het bevorderen van een kwalitatief goede inzet van arbeid door de ondersteuning van werknemers en werkgevers in de Bouw & Infra bij persoonlijke problemen.

  • 12. Het (deels) bekostigen van activiteiten van werkgevers en werknemers die voortvloeien uit de in de cao opgenomen overlegverplichtingen op ondernemingsniveau, zoals het afsluiten van sociale plannen in het kader van reorganisaties bij bedrijven in de Bouw & Infra.

Artikel 4 – Voorwaarden rond subsidieaanvragen
  • 1. Om een beroep te kunnen doen op gelden dient vóór 1 november, voorafgaande aan het kalenderjaar, een aanvraag en begroting bij het fonds te worden ingediend die gespecificeerd is volgens de in artikel 3 omschreven bestedingsdoelen. Bovendien moeten subsidiënten bij de subsidieaanvraag een document invullen waarin wordt verklaard dat de (project-) administratie van de subsidiënt zodanig is ingericht dat de werkelijke uitgaven uiteindelijk ook verantwoord kunnen worden conform de eisen en de specificaties zoals in de Leidraad Administratieve Voorwaarden aangegeven, waaronder de specificatie van uitgaven naar bestedingsdoelen zoals omschreven in artikel 3. De verklaring moet tevens een bevestiging zijn van het gegeven dat de inrichting van de administratie van de subsidiënt vooraf met de eigen accountant is afgestemd en dat de accountant van het O&O-fonds bij declaratie in de gelegenheid gesteld zal worden controle op rechtmatigheid van bestedingen uit te voeren.

  • 2. Voorts zullen de subsidieontvangende organisaties jaarlijks binnen vier maanden na het verstrijken van het kalenderjaar of na afloop van de projectperiode, aan het bestuur van de stichting een door een registeraccountant of accountants-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid gecontroleerde verantwoording overleggen over de besteding van de subsidiegelden.

    Deze verantwoording moet zijn gespecificeerd volgens de bestedingsdoelen als omschreven in artikel 3 en maakt geïntegreerd onderdeel uit van de jaarrekening van het fonds.

  • 3. Voor de voorwaarden rond aanvraag, toekenning en afwikkeling van subsidies, waaronder de te volgen procedures, wordt verwezen naar de door het bestuur vastgestelde Leidraad Administratieve Voorwaarden.

Artikel 5 – Middelen

De geldmiddelen van de stichting bestaan uit:

  • a. de premie-inkomsten zoals bedoeld in het Financieringsreglement (II);

  • b. hetgeen door erfstelling, legaat of schenking is verkregen, met dien verstande dat alle erfstellingen zullen worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving;

  • c. eventuele andere verkrijgingen en baten.

Artikel 6 – Bestuur
  • 1. Het bestuur van de stichting bestaat uit tien natuurlijke personen.

  • 2. Bouwend Nederland benoemt, schorst en ontslaat vijf bestuursleden. Deze vijf bestuursleden worden aangeduid als de ‘wg-bestuursleden’.

  • 3. FNV benoemt, schorst en ontslaat drie bestuursleden. CNV Vakmensen benoemt, schorst en ontslaat twee bestuursleden. Deze vijf bestuursleden worden aangeduid als de ‘wn-bestuursleden’.

  • 4. Van nieuw te benoemen bestuursleden dient door de benoemende organisatie een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) overgelegd te worden aan het bestuur.

  • 5. Het bestuur benoemt uit zijn midden twee voorzitters: één van werkgeverszijde en één van werknemerszijde. Om beurten treden de voorzitters voor de tijd van een kalenderjaar als voorzitter en als tweede voorzitter op.

  • 6. De bestuursleden worden benoemd voor een periode van drie jaar en zijn onbeperkt herbenoembaar. Het bestuur stelt een rooster van aftreden op. In onvoorziene omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.

  • 7. In tussentijdse vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

  • 8. De organisatie die een bestuurslid overeenkomstig dit artikel heeft benoemd, kan het door hem benoemde bestuurslid te allen tijde schorsen en ontslaan.

    Het lidmaatschap van het bestuur eindigt tevens:

    • a. door overlijden van het bestuurslid;

    • b. ingeval het bestuurslid het vrije beheer en de vrije beschikking over zijn vermogen verliest;

    • c. door vrijwillig aftreden (bedanken) van het bestuurslid;

    • d. door ontslag door de rechtbank.

  • 9. Bestuursleden genieten geen bezoldiging ten laste van de stichting. Het bestuur treft een regeling inzake vacatiegelden en vergoeding van reis- en verblijfkosten.

Artikel 7 – Bestuursvergaderingen
  • 1. De vergaderingen van het bestuur worden gehouden op de plaats als bij de oproeping is bepaald. De oproeping tot een vergadering geschiedt met inachtneming van een oproeptermijn van ten minste vijf werkdagen, de dag van de oproeping en die van de vergadering niet meegerekend. De agenda voor de vergaderingen van het bestuur wordt met eventuele bijlagen door het bestuurssecretariaat aan de leden toegezonden.

  • 2. De vergaderingen worden geleid door de voorzitter. Indien deze afwezig is, wordt de vergadering geleid door de tweede voorzitter. Indien deze afwezig is, voorzien de aanwezige bestuursleden in de leiding van de vergadering.

    Van de beraadslagingen en besluiten in de vergadering van het bestuur worden notulen gehouden, welke notulen worden vastgesteld door de volgende vergadering.

  • 3. In een vergadering van het bestuur mogen geen besluiten worden genomen, als niet ten minste zes bestuursleden aanwezig zijn, waarvan ten minste twee wg-bestuursleden en ten minste twee wn-bestuursleden.

  • 4. In de vergaderingen van het bestuur heeft ieder bestuurslid één stem. Een besluit komt slechts tot stand indien zowel binnen de categorie van wg-bestuursleden als binnen de categorie van wn-bestuursleden de meerderheid van de uitgebrachte stemmen ten gunste van het betreffende voorstel is uitgebracht.

  • 5. Indien de stemmen staken, wordt de beslissing tot de volgende vergadering uitgesteld. Indien op die vergadering opnieuw de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn afgewezen.

  • 6. Het bestuur kan besluiten over de aanwezigheid van derden tijdens de bestuursvergaderingen.

  • 7. Bij uitzondering kunnen, in spoedeisende gevallen ofwel in gevallen waarin geen twijfel mogelijk is, door beide voorzitters gezamenlijk voorlopige beslissingen en maatregelen worden genomen, die in de eerstvolgende vergadering van het bestuur ter bekrachtiging worden voorgedragen.

Artikel 8 – Bestuursbevoegdheden en vertegenwoordiging
  • 1. Het bestuur is belast met het besturen van de zaken van de stichting, het beheer van haar vermogen, alsmede het innen van de gelden en het doen van uitkeringen. Het bestuur is bevoegd, met inachtneming van het in deze statuten bepaalde, tot alle rechtshandelingen, met inbegrip van het besluiten tot het aangaan van overeenkomsten:

    • a. tot het verkrijgen, vervreemden of bezwaren van registergoederen;

    • b. waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt;

    • c. waarbij de stichting zich voor een derde sterk maakt;

    • d. waarbij de stichting zich tot zekerheidstelling voor de schuld van een derde verbindt.

  • 2. Het bestuur is belast met het beheer van het fondsvermogen.

  • 3. De stichting wordt vertegenwoordigd door het bestuur, dan wel door de beide voorzitters gezamenlijk.

Artikel 9 – Reglementen
  • 1. Het bestuur kan voor de uitvoering van zijn taak een of meer reglementen vaststellen.

  • 2. De reglementen mogen geen bepalingen bevatten welke in strijd zijn met deze statuten.

Artikel 10 – Mandaat

Het bestuur kan uitdrukkelijk omschreven bevoegdheden mandateren aan het Technisch Bureau Bouw & Infra dan wel aan de uitvoeringsorganisatie en/of aan door het bestuur, al dan niet geheel uit haar midden, benoemde paritaire commissies waarbij toestemming kan worden verleend, volgens door het bestuur te stellen richtlijnen, een deel van deze bevoegdheden weer over te dragen aan het Technisch Bureau Bouw & Infra c.q. de relevante werkmaatschappijen van APG Groep NV. De gemandateerde bevoegdheden worden uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.

Artikel 11 – Secretariaat en administratie
  • 1. Het bestuur laat zich bij het uitvoeren van haar taak terzijde staan door het Technisch Bureau Bouw & Infra.

  • 2. De administratie en inning van de premie wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur verricht door de uitvoeringsorganisatie.

  • 3. De opdracht tot administratie en inning van de premie aan de uitvoeringsorganisatie wordt schriftelijk verstrekt.

Artikel 12 – Besteding van middelen

De middelen worden besteed aan de genoemde doelen van de stichting. De beleggingen zullen door het bestuur op een zodanige wijze geschieden, dat:

  • a. een redelijke spreiding naar aard en risico van de bezittingen en interesses wordt verkregen;

  • b. een optimaal rendement wordt verkregen;

  • c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.

Artikel 13 – Begroting
  • 1. Voorafgaand aan ieder boekjaar stelt het bestuur een begroting voor het eerstvolgende boekjaar vast.

  • 2. De begroting is ingericht en gespecificeerd volgens de in artikel 3 van de statuten omschreven bestedingsdoelen.

  • 3. De begroting is op aanvraag beschikbaar voor de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers.

Artikel 14 – Jaarrekening
  • 1. Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2. Het bestuur van de stichting stelt jaarlijks een jaarrekening op die een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van het fonds en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar en een bestuursverslag waarin het bestuur rekenschap aflegt van het gevoerde beleid.

  • 3. De jaarrekening moet zijn gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3 van de statuten omschreven bestedingsdoelen en voorzien van een controleverklaring door een registeraccountant of accountants-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid, waaruit moet blijken dat de uitgaven conform de in artikel 3 van de statuten omschreven bestedingsdoelen zijn gedaan.

  • 4. De jaarrekening, het bestuursverslag en de controleverklaring worden ter inzage van de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers neergelegd ten kantore van het fonds en op een of meer door de Minister van SZW aan te wijzen plaatsen.

  • 5. De jaarrekening, het bestuursverslag en de controleverklaring worden op aanvraag aan de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden (tegen betaling van de daaraan verbonden kosten).

Artikel 15 – Statutenwijziging
  • 1. Het bestuur is bevoegd tot wijziging van de statuten. Voor een besluit tot statutenwijziging is goedkeuring vereist van de organisaties die op grond van artikel 6 de bestuursleden van de stichting benoemen.

  • 2. De wijziging van de statuten moet bij notariële akte tot stand komen. Ieder bestuurslid is bevoegd tot het passeren van die notariële akte.

  • 3. Een authentiek afschrift van de wijziging en de gewijzigde statuten wordt neergelegd ten kantore van het Handelsregister.

Artikel 16 – Ontbinding en liquidatie
  • 1. De stichting kan worden ontbonden middels een besluit van het bestuur.

  • 2. In geval van ontbinding is het bestuur belast met de uitvoering van de liquidatie en alle daarbij behorende zaken, waaronder de bestemming van een eventueel batig saldo.

  • 3. De te bepalen bestemming van het eventuele batig saldo dient zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de doelstelling van de stichting, daarbij zoveel mogelijk in aanmerking nemend de bronnen en de daarbij behorende bedoelingen, waaruit het batig saldo is ontstaan.

Artikel 17 – Onvoorziene gevallen

In alle gevallen waarin zowel de wet als deze statuten of de reglementen van de stichting niet voorzien, beslist het bestuur.

II. Financieringsreglement O&O-fonds

Artikel 1 – Definities

In dit reglement worden geacht te zijn opgenomen de definities omschreven in artikel 2 van de statuten. Verder wordt verstaan onder:

a. Salaris:

het tussen de uta-werknemer en de werkgever overeengekomen vaste brutobedrag dat de uta-werknemer van de werkgever ontvangt als loon voor zijn werkzaamheden in de door hem uitgeoefende functie. Dit bedrag is exclusief vakantietoeslag, vaste en/of variabele gratificaties, eindejaarsuitkeringen, uitkeringen ineens en alle andere toeslagen.

b. Vast overeengekomen loon:

het garantieloon plus de eventueel met de bouwplaatswerknemer overeengekomen prestatietoeslag.

Artikel 2 – Premieverplichting
  • 1. De werkgever is premie verschuldigd voor de financiering van de in de statuten omschreven doelstelling. De premie wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van het door de werkgever aan de werknemer uitbetaalde vast overeengekomen loon (bouwplaatswerknemers) dan wel bruto jaarsalaris (uta-werknemers).

  • 2. De hoogte van de in lid 1 bedoelde premie, wordt jaarlijks door het bestuur van de stichting vastgesteld.

    • Vanaf 1 januari 2021 is de premie vastgesteld op:

      • 1,5000% van het door de werkgever aan de werknemer uitbetaalde vast overeengekomen loon (bouwplaatswerknemers).

      • 0,7520% van het door de werkgever aan de werknemer uitbetaalde bruto salaris (uta-werknemers).

Artikel 3 – Premiebetaling
  • 1.

    • a. De invordering van de in artikel 2 bedoelde premie is opgedragen aan de uitvoeringsorganisatie. De werkgever wordt ten aanzien van de premieverplichting gekweten door betaling van het verschuldigde bedrag aan de uitvoeringsorganisatie.

    • b. De werkgever dient per loonbetalingstijdvak van vier weken of een kalendermaand het uit lid 1a voortvloeiende bedrag binnen 14 dagen na afloop van het hiervoor genoemde loonbetalingstijdvak aan de uitvoeringsorganisatie te betalen.

  • 2.

    • a. Als de werkgever niet voldaan heeft aan de verplichtingen zoals bedoeld in het vorige lid onder b voor wat betreft de opgave van de verschuldigde premie is de werkgever vaststellingsrente verschuldigd met ingang van dag 15 na afloop van het desbetreffende loonbetalingstijdvak. De vaststellingsrente is gelijk aan de wettelijke rente.

    • b. Als de werkgever niet voldaan heeft aan de verplichtingen zoals bedoeld in het vorige lid onder b voor wat betreft tijdige betaling van de verschuldigde premie is de werkgever invorderingsrente verschuldigd met ingang van dag 15 na afloop van de dag waarop de premie is vastgesteld. De invorderingsrente is gelijk aan de wettelijke rente.

  • 3. Het bestuur is bevoegd van invordering van rente geheel of gedeeltelijk af te zien.

  • 4. De uitvoeringsorganisatie is bevoegd tot uitvoering van het bepaalde in de leden 2 en 3.

  • 5. Indien de werkgever zijn premieverplichtingen niet nakomt, heeft het fonds een zelfstandig recht op invordering jegens de werkgever. De premie is in elk geval per 31 december van het kalenderjaar terstond en ineens opeisbaar over het gehele kalenderjaar.

III. Collectieve Ongevallenregeling

Algemene voorwaarden van de ongevallenregeling
Artikel 1 – Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

1. Ongeval:

een plotselinge, ongewilde, van buiten komende inwerking van geweld op het lichaam die plaatsvindt en die rechtstreeks, objectief geneeskundig vast te stellen lichamelijk letsel veroorzaakt met blijvende invaliditeit of de dood als gevolg;

Onder ongeval wordt tevens verstaan:

  • complicaties of verergeringen in de toestand van de deelnemer na een ongeval, optredende als rechtstreeks gevolg van eerste hulpverlening of van een medisch noodzakelijke behandeling;

  • zonnesteek, zonnebrand, bevriezing, verdrinking, verstikking, blikseminslag of andere elektrische ontlading, hitteberoerte en etsing door bijtende stoffen;

  • uitputting, verhongering en/of verdorsting ontstaan als gevolg van overstroming, insneeuwing, invriezing, noodlanding, schipbreuk of enige andere onvrijwillige afzondering van de buitenwereld;

  • besmetting door ziektekiemen en elke vorm van niet-bacteriële vergiftiging en allergische reacties na contact met enige vaste, vloeibare of gasvormige allergene stof mits de gevolgen zich binnen 1 jaar na het ongeval manifesteren;

  • verrekking, verstuiking, ontwrichting, scheuring van spieren en weefsels (ook indien ontstaan door een plotselinge krachtsinspanning);

  • huidletsel aan handen en voeten in korte tijd ontstaan door wrijving met harde voorwerpen;

  • miltvuur, koepokken, mond- en klauwzeer, trichophytie (ringvuur), ziekte van Bang en sarcoptesschurft.

  • het ontstaan van wondinfectie en de daaruit voortvloeiende gevolgen en bloedvergiftiging door een gedekt ongeval.

  • lichamelijke functiebeperkingen als gevolg van een acceleratie/deceleratie trauma in de cervicale wervelkolom (Whiplash).

Ongevallen ten gevolge van bestaande ziekten, lichamelijke of geestelijke gebreken en afwijkingen vallen onder deze regeling.

2. Blijvende invaliditeit:

onherstelbaar geheel of gedeeltelijk verlies, dan wel objectiveerbaar verlies van gebruiksvermogen van enig deel of orgaan van het lichaam van de deelnemer.

3. Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Bouw & Infra, verder te noemen het O&O-fonds:

de stichting die de middelen voor de uitvoering van deze regeling ter beschikking stelt.

4. De deelnemer:
  • 1. alle werknemers in de zin van de cao BTER Bouw & Infra;

  • 2. alle overige werknemers op wie de cao BTER Bouw & Infra van toepassing is;

    een en ander voor zover de onder 1 en 2 vermelde werknemers werkzaam zijn in een dienstverband dat gebaseerd is op een werkweek van ten minste 10 werkuren.

  • 3. stagiairs waarop de Stageregeling voor de Bouw van toepassing is.

5. Begunstigde:

Degene aan wie de uitkering geschiedt. In geval van blijvende invaliditeit geschiedt de uitkering aan de deelnemer. In geval van overlijden geschiedt de uitkering aan:

  • de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner indien de deelnemer op het moment van overlijden gehuwd is of een geregistreerd partnerschap heeft;

  • de partner, zoals vermeld in het notarieel samenlevingscontract, waarmee de deelnemer op het moment van overlijden ongehuwd samenwoont;

Bij ontstentenis van de echtgeno(o)t(e) c.q. partner geschiedt de uitkering aan de erfgenamen. In afwijking daarvan kan de deelnemer een ander als begunstigde aanwijzen, in welk geval de aldus aangewezene geldt als begunstigde vanaf het moment dat het O&O-fonds de mededeling van die aanwijzing heeft ontvangen.

De Staat der Nederlanden of enige andere overheid kan nimmer als begunstigde optreden.

6. Functiedekking:

De dekking onder deze regeling is van kracht gedurende de tijd dat de deelnemer werkzaamheden voor zijn werkgever verricht, alsmede het rechtstreeks komen naar en gaan van huis naar de plaats waar de arbeid wordt verricht, volgens de meest gebruikelijke weg. De dekking is eveneens van kracht tijdens het bijwonen en het rechtstreeks gaan naar of komen van de plaats waar beroepsgerelateerde activiteiten worden verricht. Het beroepsgerelateerde karakter van de activiteiten dient, ten genoegen van het bestuur van het O&O-fonds, aangetoond te worden door de deelnemer.

7. Uitkeringsbedragen:

Rubriek A: € 25.000,00 bij overlijden als gevolg van een ongeval.

Rubriek B: € 50.000,00 als maximum in geval van algehele blijvende invaliditeit als gevolg van een ongeval, met gedeeltelijke uitkering in geval van gedeeltelijke blijvende invaliditeit als gevolg van een ongeval.

Artikel 2 – Omvang van de dekking
  • 1. Bij overlijden

    • 1. Uitkering bij overlijden

      Bij overlijden van de deelnemer als rechtstreeks gevolg van een ongeval, keert het O&O-fonds het in de regeling vermelde bedrag uit.

    • 2. Overlijden na invaliditeit

      Heeft het O&O-fonds ter zake van hetzelfde ongeval reeds uitkering verleend wegens blijvende invaliditeit, dan wordt laatstgenoemde uitkering in mindering gebracht op de uitkering bij overlijden.

      Is de reeds verleende uitkering wegens blijvende invaliditeit echter hoger dan de uitkering bij overlijden, dan vordert het O&O-fonds het verschil niet terug.

    • 3. Repatriëringkosten

      Indien een deelnemer ten gevolge van een ongeval tijdens een verblijf buiten Nederland komt te overlijden, vergoedt het O&O-fonds, in aanvulling op de uitkering bij overlijden, de kosten van repatriëring van het stoffelijk overschot tot ten hoogste € 11.345,00. Deze vergoeding wordt uitsluitend verleend ingeval van gemaakte kosten van repatriëring en op de secundaire basis zoals omschreven in artikel 2.3.

    • 4. Vermissing

      Ingeval een deelnemer gedurende een periode van langer dan 6 maanden wordt vermist en het O&O-fonds geen bewijzen blijkt te kunnen leveren dat zich iets anders heeft voorgedaan dan een ongeval wordt het bedrag bij overlijden (rubriek A) uitgekeerd. Mocht op enig moment blijken dat de deelnemer toch nog in leven is kan het O&O-fonds de uitkering terugvorderen.

  • 2. Bij blijvende invaliditeit

    • 1. Vaststelling van invaliditeit

      In geval van blijvende invaliditeit als rechtstreeks gevolg van een ongeval wordt, afhankelijk van de mate van invaliditeit, de uitkering onder rubriek B of een gedeelte daarvan bepaald met inachtneming van de hierna genoemde percentages:

      a.

      bij volledig verlies of onbruikbaarheid van:

       
       

      arm of hand

      75%

       

      been of voet

      70%

       

      duim

      25%

       

      wijsvinger

      20%

       

      ring- of middelvinger

      12%

       

      pink

      10%

       

      grote teen

      10%

       

      enige andere teen

      5%

       

      het gezichtsvermogen op één oog

      60%

       

      het gehoor op één oor

      30%

       

      het gehoor op beide oren

      65%

       

      een nier

      20%

       

      de milt

      10%

       

      een long

      30%

       

      het smaakvermogen

      10%

       

      het reukvermogen

      10%

       

      het spraakvermogen

      50%

           

      b.

      bij algehele ongeneeslijke verlamming

      100%

           

      c.

      bij algeheel verlies dan wel ongeneeslijke stoornis der geestvermogens mits deze rechtstreeks voortvloeit uit bij het ongeval ontstaan en geneeskundig vast te stellen hersenletsel

      100%

    • 2. Keuzeclausule

      In alle gevallen die niet in artikel 2.2.1 a t/m c zijn vermeld, wordt de mate van invaliditeit vastgesteld door een door het O&O-fonds daartoe aangewezen deskundige volgens objectieve maatstaven en wel:

      • zoveel mogelijk overeenkomstig de laatste uitgave van de ‘Guides to the Evaluation of Permanent Impairment’ van the American Medical Association (A.M.A.), alsmede de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie en de Nederlandse Orthopaedische Vereniging. Bij onderlinge verschillen zal worden uitgegaan van de hoogst aanbevolen mate van blijvende invaliditeit; en

      • op basis van de werkzaamheden, die voor de krachten en bekwaamheden van de deelnemer zijn berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroegere werkzaamheden in redelijkheid van hem verwacht kunnen worden.

      Op basis van het hoogste van de aldus vastgestelde percentages vindt vervolgens uitkering krachtens rubriek B plaats.

    • 3. Gedeeltelijk verlies

      Bij gedeeltelijk verlies of verlies van gebruiksvermogen van enig lichaamsdeel of orgaan wordt een evenredig percentage uitgekeerd. Bij verlies of verlies van gebruiksvermogen van meer vingers van eenzelfde hand wordt nooit meer uitgekeerd dan voor verlies of verlies van gebruiksvermogen van de gehele hand. Bij verlies of verlies van gebruiksvermogen van meer lichaamsdelen of organen wordt nooit meer uitgekeerd dan de uitkering voor algehele invaliditeit.

    • 4. Invloed hulpmiddelen

      De mate van invaliditeit zal worden vastgesteld op basis van het verlies of verlies van gebruiksvermogen zonder rekening te houden met uitwendig geplaatste kunst- en hulpmiddelen. Indien inwendig kunst- of hulpmiddelen zijn geplaatst, wordt met het daardoor verkregen geringere verlies of verlies van gebruiksvermogen wel rekening gehouden.

    • 5. Tandartskosten

      In aanvulling op de uitkering bij blijvende invaliditeit worden de gemaakte kosten van tandheelkundige behandeling die als gevolg van een ongeval noodzakelijk is, tot een maximum van 10% van de uitkering onder rubriek B, per ongeval, vergoed.

      Onder de kosten van tandheelkundige behandeling worden verstaan de kosten van vervanging of reparatie van een natuurlijk gebitselement en van de aanschaffing, vervanging of reparatie van een prothese.

      Deze dekking geschiedt echter op secundaire basis zoals omschreven in artikel 2.3.

    • 6. Kosten plastische chirurgie

      In aanvulling op de uitkering bij blijvende invaliditeit worden de gemaakte kosten van plastische chirurgie om een als gevolg van een ongeval ontstane misvorming, mismaking of ontsiering te behandelen, tot ten hoogste 10% van de uitkering onder rubriek B, per ongeval vergoed, mits:

      • naar het oordeel van een door het O&O-fonds daartoe aangewezen plastisch chirurg een redelijke kans op verbetering of herstel bestaat;

      • de behandeling plaatsvindt binnen twee jaar na het ongeval.

      Onder de kosten van plastische chirurgie worden verstaan de kosten verband houdende met de operatie of poliklinische behandeling, de kosten van voorgeschreven medicamenten en verbandmiddelen, alsmede de kosten van verpleging in het ziekenhuis.

      Deze dekking geschiedt echter op secundaire basis zoals omschreven in artikel 2.3.

    • 7. Whiplash

      Ten aanzien van een acceleratie/deceleratietrauma van de cervicale wervelkolom, waarbij sprake is van klachten evenwel zonder objectief vast te stellen afwijkingen en waarbij verder wordt voldaan aan de criteria van het postwhiplash syndroom, zoals opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, wordt bepaald dat hiervoor maximaal 5% van het verzekerde bedrag voor blijvende invaliditeit wordt uitgekeerd. Aanwijzingen voor afwijkingen welke met hulponderzoek, zoals neuropsychologisch testen of vestibulair onderzoek zijn verkregen, geven geen recht op een uitkering boven dit maximum van 5%.

      Indien sprake is van enig objectief geneeskundig vast te stellen letsel zoals bijvoorbeeld bewegingsbeperking van de halswervelkolom, pijnklachten, neurologische/neuropsychologische uitvalsverschijnselen, vestibulaire afwijkingen en/of andere aantoonbare klachten zal de mate van invaliditeit worden vastgesteld zoals is omschreven in artikel 2.2.2.

    • 8. Reeds bestaande invaliditeit

      Bij verlies of verlies van gebruiksvermogen van een lichaamsdeel of orgaan dat reeds vóór het ongeval was beschadigd of gedeeltelijk zijn/haar functie had verloren, zal bij de vaststelling van de uitkering rekening worden gehouden met het verschil tussen de toestand vóór en na het ongeval.

      Echter indien sprake is van volledig verlies of algehele onbruikbaarheid van het gezichtsvermogen op een gezond oog indien ten tijde van het ongeval het gezichtsvermogen op het andere oog reeds volledig was verloren of algeheel onbruikbaar was geworden zal toch volledige blindheid in de zin van de regeling worden aangenomen.

      Indien ter zake van het bestaande gemis aan gezichtsvermogen reeds uitkering krachtens deze regeling is gedaan blijft hetgeen is bepaald in de eerste alinea van dit artikel onverminderd van kracht.

    • 9. Vergoedingstermijn

      Zolang de mate van invaliditeit niet definitief is vast te stellen heeft het O&O-fonds het recht de vaststelling van de uitkering uit te stellen tot ten hoogste twee jaar na het ongeval. In dat geval vergoedt het O&O-fonds zodra een termijn van zes maanden na het ongeval is verstreken een rente van 6% per jaar over het uiteindelijk uit te keren bedrag. In het geval dat de melding van het ongeval meer dan drie maanden na het ongeval heeft plaatsgevonden, worden de zes maanden berekend vanaf het moment van melding van het ongeval bij het O&O-fonds.

      In het in de eerste alinea van dit artikel bedoelde geval wordt de mate van invaliditeit twee jaar na het ongeval vastgesteld aan de hand van de toestand waarin de deelnemer op dat moment verkeert.

      Indien de deelnemer binnen twee jaar na het ongeval overlijdt – doch niet als gevolg van het bedoelde ongeval of van een ander geval waarvoor door het O&O-fonds uitkering zal worden verleend – en de uitkering wegens blijvende invaliditeit nog niet is vastgesteld, zal de uitkering worden verleend naar de mate van invaliditeit, geconstateerd bij het laatste geneeskundig onderzoek dat in opdracht van het O&O-fonds werd ingesteld.

  • 3. Secundaire dekking

    Waar in deze voorwaarden wordt gesproken over secundaire dekking geeft de onderhavige regeling geen recht op vergoeding van schade die onder enige verzekering is gedekt, of gedekt zou zijn indien de onderhavige regeling niet bestond. Indien de regeling onder deze verzekering moeilijkheden oplevert, of indien de deelnemer om enige reden onder de onderhavige regeling wenst te reclameren, zal het O&O-fonds het schadebedrag op basis van een renteloze lening aan de deelnemer of begunstigde voorschieten. Het terugbetalen van deze lening zal afhangen van en slechts geschieden tot het bedrag dat op deze elders lopende verzekering kan worden verhaald. De deelnemer of begunstigde zal uiteraard alle medewerking bij dit verhaal verlenen, waaronder het cederen van de rechten op deze elders lopende verzekering.

  • 4. Maximum per gebeurtenis

    Binnen de ongevallenregeling geldt een maximum per gebeurtenis van € 2.500.000,00.

    • 1. In het geval dat zich een gebeurtenis voordoet waarbij zoveel deelnemers zijn betrokken dat het in het vorige lid genoemde maximum wordt overschreden dan zullen de uitkeringen per persoon naar evenredigheid worden verlaagd tot het genoemde maximum is bereikt.

    • 2. Dit artikel heeft met name werking indien zich een situatie voordoet, waarbij of waardoor op zodanige grote schaal deelnemers worden getroffen, dat de financiële middelen van het O&O-fonds onvoldoende dreigen te zijn om de uitkering aan alle deelnemers te kunnen doen.

Artikel 3 – Beperking van de dekking
  • 1. Uitsluitingen

    Geen recht op uitkering bestaat ter zake van:

    • 1. Opzet

      Ongevallen opzettelijk veroorzaakt door de deelnemer of de belanghebbenden.

    • 2. Misdrijven

      Ongevallen die plaatsvinden bij het door de deelnemer opzettelijk plegen van of deelnemen aan een misdrijf (verkeersmisdrijven uitgezonderd) of pogingen daartoe.

    • 3. Atoomkernreacties

      Ongevallen veroorzaakt door, optredende bij of voortvloeiende uit atoomkernreacties, onverschillig hoe de reactie is ontstaan. Onder atoomkernreacties wordt verstaan iedere kernreactie waarbij energie vrijkomt zoals kernfusie, kernsplijting, kunstmatige en natuurlijke radioactiviteit.

      De in de eerste alinea van dit artikel omschreven uitsluiting geldt echter niet met betrekking tot radioactieve nucliden die zich buiten een kerninstallatie bevinden en gebruikt worden of bestemd zijn voor industriële, commerciële, landbouwkundige, medische, wetenschappelijke, onderwijskundige of beveiligingsdoeleinden, mits hiervoor door de overheid een vergunning (voor zover vereist) is afgegeven. Onder een kerninstallatie wordt verstaan een kerninstallatie in de zin van de Wet Aansprakelijkheid Kernongevallen (Staatsblad 1979-225).

    • 4. Molest

      Ongevallen veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer en muiterij. De hier genoemde vormen van molest, alsmede de definities daarvan, vormen een onderdeel van de tekst, die door het Verbond van Verzekeraars op 2 november 1981 ter griffie van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage is gedeponeerd.

      In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea van dit artikel zal wel uitkering worden verleend indien deze ongevallen niet zijn veroorzaakt door of in verband staan met deelname – anders dan ter bescherming van eigen leven of dat van lotgenoten – aan één der genoemde acties, dan wel het zich – door handeling of uitlating – blootstellen aan enige strafmaatregel.

      Eveneens in afwijking van het bepaalde in de eerste alinea van dit artikel zal gedurende 10 dagen nog dekking worden verleend indien de deelnemer tijdens een verblijf in het buitenland door één der genoemde acties werd verrast.

Artikel 4 – Verplichtingen bij een ongeval
  • 1. Ongeval met letsel

    • 1. Aanmelding

      In geval van een ongeval waaruit voor de deelnemer blijvende invaliditeit zou kunnen ontstaan, is de deelnemer verplicht binnen 3 maanden nadat de gevolgen van een ongeval zich openbaren aan het O&O-fonds kennis te geven van alle bijzonderheden met betrekking tot het ongeval en de gevolgen daarvan, en met name het ongevallenformulier volledig en waarheidsgetrouw in te vullen, en alle verder gevraagde inlichtingen dienaangaande volledig en waarheidsgetrouw te verstrekken.

      Geen recht op enige uitkering en/of vergoeding krachtens deze regeling bestaat indien en voor zover het ongeval meer dan vijf jaar na de datum van het ongeval wordt gemeld.

    • 2. Meewerken aan herstel

      De deelnemer is verplicht:

      • zich direct onder geneeskundige behandeling te stellen en daaronder te blijven, indien dit redelijkerwijs is geboden;

      • zich herstelbevorderend te gedragen en tenminste de voorschriften van de behandelend arts op te volgen;

      • het O&O-fonds op de hoogte te houden van het verloop van het herstel.

    • 3. Onderzoek door een geneeskundige

      De deelnemer is verplicht zich desgevraagd op kosten van het O&O-fonds te laten onderzoeken door een door het O&O-fonds in Nederland aan te wijzen arts of zich voor onderzoek te laten opnemen in een door het O&O-fonds in Nederland aan te wijzen ziekenhuis of andere medische inrichting. De gemaakte reiskosten zullen worden vergoed op kosten van openbaar vervoer in de 2e klasse, dan wel op basis van de kilometervergoeding zoals deze jaarlijks door de Belastingdienst wordt vastgesteld voor onbelaste vergoeding. Indien de deelnemer in het buitenland verblijft zal worden uitgegaan van een vergoeding op basis van een dagkaart openbaar vervoer in de 2e klasse binnen Nederland. De kosten van arbeidsverzuim, ongeacht door wie geleden, worden nimmer vergoed.

  • 2. Ongeval met dodelijke afloop

    • 1. Aanmelding

      In geval van een ongeval, waarbij de deelnemer overlijdt, zijn de begunstigden verplicht daarvan tenminste 48 uur voor de begrafenis of crematie aangifte te doen bij het O&O-fonds en onverwijld alle bijzonderheden, waarover zij de beschikking hebben of krijgen mede te delen. Indien melding plaatsvindt meer dan 48 uur na het ongeval dienen de begunstigden ten genoegen van het O&O-fonds aan te tonen dat hen redelijkerwijs inzake de verlate aangifte geen verwijt kan worden gemaakt.

    • 2. Vaststelling doodsoorzaak

      De begunstigden zijn verplicht toestemming te verlenen tot en medewerking te verlenen aan een onderzoek tot vaststelling van de doodsoorzaak.

  • 3. Niet-nakomen verplichtingen

    • 1. Verval van recht op uitkering

      Indien de in dit artikel 4 omschreven verplichtingen niet of niet tijdig zijn nagekomen en daardoor de belangen van het O&O-fonds zijn geschaad is de deelnemer jegens het O&O-fonds aansprakelijk voor de schade die zij daardoor lijdt.

    • 2. Opzet tot misleiding

      Elk recht op uitkering vervalt indien de deelnemer of een belanghebbende in verband met een ongeval opzettelijk onjuiste informatie verstrekt.

Artikel 5 – Mededelingen

Alle mededelingen door de werkgever, de deelnemer of een begunstigde aan het O&O-fonds, alsmede alle mededelingen door het O&O-fonds aan de werkgever, de deelnemer of een begunstigde kunnen rechtsgeldig worden gedaan aan de makelaar Aon Risk Solutions te Rotterdam (Postbus 518, 3000 AM Rotterdam, telefoon: 010 - 448 7821).

Artikel 6 – Geschillen

Geschillen voortvloeiende uit deze regeling zullen worden voorgelegd aan de bevoegde rechter in Nederland, tenzij tussen partijen wordt overeengekomen op andere wijze tot overeenstemming te geraken.

Artikel 7 – Klachtenbehandeling

Voordat een geschil conform het bepaalde in artikel 6 van de Algemene en bijzondere voorwaarden van de ongevallenregeling aan de rechter wordt onderworpen, kan het geschil omtrent een uitkering na een ongeval worden voorgelegd aan het bestuur van het O&O-fonds. Dit bestuur zal in het geschil bemiddelen teneinde tot een redelijk vergelijk te komen. Het bestuur van het O&O-fonds heeft de mogelijkheid om bij verschil van mening omtrent een uitkering de hulp in te roepen van een onafhankelijk medisch adviseur. Deze medisch adviseur kan optreden voor en namens de werknemer die door een ongeval getroffen is. Hij kan met de medisch adviseur, welke op grond van deze regeling het standpunt heeft ingenomen, gegevens uitwisselen en daarover collegiaal overleg plegen. Op deze wijze is het mogelijk tot een redelijk vergelijk te komen en kan de deelnemer ervan overtuigd zijn dat zijn belangen door een neutrale deskundige zo goed mogelijk worden behartigd. Nadere inlichtingen zijn te verkrijgen bij het O&O-fonds, Postbus 1128, 3840 BC Harderwijk.

HOOFDSTUK 3 STICHTING AANVULLINGSFONDS BOUW & INFRA

I. Statuten

Artikel 1 – Naam en zetel
  • 1. De stichting draagt de naam: Stichting Aanvullingsfonds Bouw & Infra.

  • 2. De stichting is statutair gevestigd te Harderwijk.

Artikel 2 – Definities

In deze statuten wordt verstaan onder:

a. Aanvullingsfonds:

de in artikel 1 genoemde stichting.

b. Bestuur:

het bestuur zoals bedoeld in artikel 5 van de statuten.

c. Cao-partijen:

de werkgevers- en werknemersorganisaties die deze cao hebben afgesloten.

d. De(ze) cao:

de cao BTER Bouw & Infra.

e. Reglement:

een reglement zoals bedoeld in artikel 8 van de statuten.

f. Technisch Bureau Bouw & Infra:

de Stichting Technisch Bureau Bouw & Infra, statutair gevestigd te Harderwijk.

g. Uitvoeringsorganisatie:

APG Rechtenbeheer NV, statutair gevestigd te Heerlen, alsmede haar rechtsopvolger(s).

h. WAO:

de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.

i. Werkgever:

de werkgever zoals bedoeld in deze cao.

j. Werknemer:

de werknemer zoals bedoeld in deze cao.

k. WIA:

de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.

l. WW:

de Werkloosheidswet.

m. ZW:

de Ziektewet.

Artikel 3 – Doel
  • 1. Het Aanvullingsfonds heeft de volgende doelstellingen:

    • a. Aanvullingen en uitkeringen: de verstrekking van een uitkering aan werknemers die een uitkering op basis van de WAO of WIA ontvangen, alsmede het verstrekken van een aanvulling op de pensioenpremie ten behoeve van werknemers die een WW/ZW-uitkering ontvangen (Reglement Aanvullingen en uitkeringen).

    • b. Re-integratie: de verstrekking van bonussen aan werkgevers bij re-integratie in het tweede ziektejaar en de vergoeding van kosten voor opleiding, begeleiding en bemiddeling aan een werknemer als hij gebruik maakt van zijn zelfstandig recht op inschakeling van een re-integratiebedrijf (Reglement Re-integratie).

    • c. Extra roostervrije dagen: de verstrekking van tegemoetkomingen aan werkgevers in de loonkosten voor opgenomen extra roostervrije dagen van oudere werknemers (Reglement Overgangsregeling extra roostervrije dagen oudere werknemers).

    • d. Het financieren van de uitvoeringskosten van de Stichting Tijdspaarfonds Bouw & Infra.

  • 2. De nadere voorwaarden voor financiering van activiteiten in het kader van de doelstellingen van de stichting en voor toekenning van genoemde aanvullingen, uitkeringen en vergoedingen zijn, voor zover nodig, per bestedingsdoel bij reglement vastgesteld.

Artikel 4 – Middelen

De geldmiddelen van de stichting bestaan uit:

  • a. de premie-inkomsten zoals bedoeld in het Financieringsreglement (II);

  • b. hetgeen door erfstelling, legaat of schenking is verkregen, met dien verstande dat alle erfstellingen zullen worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving;

  • c. eventuele andere verkrijgingen en baten.

Artikel 5 – Bestuur
  • 1. Het bestuur van de stichting bestaat uit tien natuurlijke personen.

  • 2. Bouwend Nederland benoemt, schorst en ontslaat vijf bestuursleden. Deze vijf bestuursleden worden aangeduid als de ‘wg-bestuursleden’.

  • 3. FNV benoemt, schorst en ontslaat drie bestuursleden. CNV Vakmensen benoemt, schorst en ontslaat twee bestuursleden. Deze vijf bestuursleden worden aangeduid als de ‘wn-bestuursleden’.

  • 4. Van nieuw te benoemen bestuursleden dient door de benoemende organisatie een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) overgelegd te worden aan het bestuur.

  • 5. Het bestuur benoemt uit zijn midden twee voorzitters: één van werkgeverszijde en één van werknemerszijde. Om beurten treden de voorzitters voor de tijd van een kalenderjaar als voorzitter en als tweede voorzitter op.

  • 6. De bestuursleden worden benoemd voor een periode van drie jaar en zijn onbeperkt herbenoembaar. Het bestuur stelt een rooster van aftreden op. In onvoorziene omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.

  • 7. In tussentijdse vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

  • 8. De organisatie die een bestuurslid overeenkomstig dit artikel heeft benoemd, kan het door hem benoemde bestuurslid te allen tijde schorsen en ontslaan.

    Het lidmaatschap van het bestuur eindigt tevens:

    • a. door overlijden van het bestuurslid;

    • b. ingeval het bestuurslid het vrije beheer en de vrije beschikking over zijn vermogen verliest;

    • c. door vrijwillig aftreden (bedanken) van het bestuurslid;

    • d. door ontslag door de rechtbank.

  • 9. Bestuursleden genieten geen bezoldiging ten laste van de stichting. Het bestuur treft een regeling inzake vacatiegelden en vergoeding van reis- en verblijfkosten.

Artikel 6 – Bestuursvergaderingen
  • 1. De vergaderingen van het bestuur worden gehouden op de plaats als bij de oproeping is bepaald. De oproeping tot een vergadering geschiedt met inachtneming van een oproeptermijn van ten minste vijf werkdagen, de dag van de oproeping en die van de vergadering niet meegerekend. De agenda voor de vergaderingen van het bestuur wordt met eventuele bijlagen door het bestuurssecretariaat aan de leden toegezonden.

  • 2. De vergaderingen worden geleid door de voorzitter. Indien deze afwezig is, wordt de vergadering geleid door de tweede voorzitter. Indien deze afwezig is, voorzien de aanwezige bestuursleden in de leiding van de vergadering.

    Van de beraadslagingen en besluiten in de vergadering van het bestuur worden notulen gehouden, welke notulen worden vastgesteld door de volgende vergadering.

  • 3. In een vergadering van het bestuur mogen geen besluiten worden genomen, als niet ten minste zes bestuursleden aanwezig zijn, waarvan ten minste twee wg-bestuursleden en ten minste twee wn-bestuursleden.

  • 4. In de vergaderingen van het bestuur heeft ieder bestuurslid één stem. Een besluit komt slechts tot stand indien zowel binnen de categorie van wg-bestuursleden als binnen de categorie van wn-bestuursleden de meerderheid van de uitgebrachte stemmen ten gunste van het betreffende voorstel is uitgebracht.

  • 5. Indien de stemmen staken, wordt de beslissing tot de volgende vergadering uitgesteld. Indien op die vergadering opnieuw de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn afgewezen.

  • 6. Het bestuur kan besluiten over de aanwezigheid van derden tijdens de bestuursvergaderingen.

  • 7. Bij uitzondering kunnen, in spoedeisende gevallen ofwel in gevallen waarin geen twijfel mogelijk is, door beide voorzitters gezamenlijk voorlopige beslissingen en maatregelen worden genomen, die in de eerstvolgende vergadering van het bestuur ter bekrachtiging worden voorgedragen.

Artikel 7 – Bestuursbevoegdheden en vertegenwoordiging
  • 1. Het bestuur is belast met het besturen van de zaken van de stichting, het beheer van haar vermogen, alsmede het innen van de gelden en het doen van uitkeringen. Het bestuur is bevoegd, met inachtneming van het in deze statuten bepaalde, tot alle rechtshandelingen met inbegrip van het besluiten tot het aangaan van overeenkomsten:

    • a. tot het verkrijgen, vervreemden of bezwaren van registergoederen;

    • b. waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt;

    • c. waarbij de stichting zich voor een derde sterk maakt;

    • d. waarbij de stichting zich tot zekerheidstelling voor de schuld van een derde verbindt.

  • 2. Het bestuur is belast met het beheer van het fondsvermogen.

  • 3. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van baten en lasten over dat boekjaar.

  • 4. De stichting wordt vertegenwoordigd door het bestuur, dan wel door de beide voorzitters gezamenlijk.

Artikel 8 – Reglementen
  • 1. Het bestuur kan voor de uitvoering van zijn taak een of meer reglementen vaststellen.

  • 2. De reglementen mogen geen bepalingen bevatten welke in strijd zijn met deze statuten.

Artikel 9 – Mandaat

Het bestuur kan uitdrukkelijk omschreven bevoegdheden mandateren aan het Technisch Bureau Bouw & Infra dan wel aan de uitvoeringsorganisatie en/of aan door het bestuur, al dan niet geheel uit haar midden, benoemde paritaire commissies waarbij toestemming kan worden verleend, volgens door het bestuur te stellen richtlijnen, een deel van deze bevoegdheden weer over te dragen aan het Technisch Bureau Bouw & Infra c.q. de relevante werkmaatschappijen van APG Groep NV. De gemandateerde bevoegdheden worden uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.

Artikel 10 – Secretariaat en administratie
  • 1. Het bestuur laat zich bij het uitvoeren van haar taak terzijde staan door het Technisch Bureau Bouw & Infra.

  • 2. De administratie en inning van de premie wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur verricht door de uitvoeringsorganisatie.

  • 3. De opdracht tot administratie en inning van de premie aan de uitvoeringsorganisatie wordt schriftelijk verstrekt.

Artikel 11 – Besteding van middelen
  • 1. De middelen worden besteed aan de genoemde doelen van de stichting. De beleggingen zullen door het bestuur op een zodanige wijze geschieden, dat:

    • a. een redelijke spreiding naar aard en risico van de bezittingen en interesses wordt verkregen;

    • b. een optimaal rendement wordt verkregen;

    • c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.

  • 2. De aan de stichting toebehorende zaken worden, als zij niet ten kantore worden gehouden, in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.

Artikel 12 – Begroting
  • 1. Voorafgaand aan ieder boekjaar stelt het bestuur een begroting voor het eerstvolgende boekjaar vast.

  • 2. De begroting is ingericht en gespecificeerd volgens de in artikel 3 van de statuten omschreven bestedingsdoelen.

  • 3. De begroting is op aanvraag beschikbaar voor de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers.

Artikel 13 – Jaarrekening
  • 1. Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2. Het bestuur van de stichting stelt jaarlijks een jaarrekening op die een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van het fonds en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar en een bestuursverslag waarin het bestuur rekenschap aflegt van het gevoerde beleid.

  • 3. De jaarrekening moet zijn gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3 van de statuten omschreven bestedingsdoelen en voorzien van een controleverklaring door een registeraccountant of accountants-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid, waaruit moet blijken dat de uitgaven conform de in artikel 3 van de statuten omschreven bestedingsdoelen zijn gedaan.

  • 4. De jaarrekening, het bestuursverslag en de controleverklaring worden ter inzage van de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers neergelegd ten kantore van het fonds en op een of meer door de Minister van SZW aan te wijzen plaatsen.

  • 5. De jaarrekening, het bestuursverslag en de controleverklaring worden op aanvraag aan de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden (tegen betaling van de daaraan verbonden kosten).

Artikel 14 – Statutenwijziging
  • 1. Het bestuur is bevoegd tot wijziging van de statuten. Voor een besluit tot statutenwijziging is goedkeuring vereist van de organisaties die op grond van artikel 5 de bestuursleden van de stichting benoemen.

  • 2. De wijziging van de statuten moet bij notariële akte tot stand komen. Ieder bestuurslid is bevoegd tot het passeren van die notariële akte.

  • 3. Een authentiek afschrift van de wijziging en de gewijzigde statuten wordt neergelegd ten kantore van het Handelsregister.

  • 4. De reglementen, alsmede de in de statuten en in de reglementen aangebrachte wijzigingen, treden in werking zodra een volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waarin het fonds is gevestigd.

Artikel 15 – Ontbinding en liquidatie
  • 1. De stichting kan worden ontbonden middels een besluit van het bestuur.

  • 2. In geval van ontbinding is het bestuur belast met de uitvoering van de liquidatie en alle daarbij behorende zaken, waaronder de bestemming van een eventueel batig saldo.

  • 3. De te bepalen bestemming van het eventuele batig saldo dient zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de doelstelling van de stichting, daarbij zoveel mogelijk in aanmerking nemend de bronnen en de daarbij behorende bedoelingen, waaruit het batig saldo is ontstaan.

Artikel 16 – Onvoorziene gevallen

In alle gevallen waarin zowel de wet als deze statuten of de reglementen van de stichting niet voorzien, beslist het bestuur.

II. Financieringsreglement Aanvullingsfonds

Artikel 1 – Definities

In dit reglement worden geacht te zijn opgenomen de definities omschreven in artikel 2 van de statuten. Verder wordt verstaan onder:

a. Salaris:

het tussen de uta-werknemer en de werkgever overeengekomen vaste brutobedrag dat de uta-werknemer van de werkgever ontvangt als loon voor zijn werkzaamheden in de door hem uitgeoefende functie. Dit bedrag is exclusief vakantietoeslag, vaste en/of variabele gratificaties, eindejaarsuitkeringen, uitkeringen ineens en alle andere toeslagen.

b. Vast overeengekomen loon:

het garantieloon plus de eventueel met de bouwplaatswerknemer overeengekomen prestatietoeslag.

Artikel 2 – Premieverplichting
  • 1. De werkgever is premie verschuldigd voor de financiering van de in de statuten omschreven doelstelling. De premie wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van het door de werkgever aan de werknemer uitbetaalde vast overeengekomen loon (bouwplaatswerknemers) dan wel bruto salaris (uta-werknemers).

  • 2. De hoogte van de in lid 1 bedoelde premie wordt jaarlijks door het bestuur van de stichting vastgesteld.

    • Vanaf 1 januari 2021 is de premie vastgesteld op:

      • 1,08% van het door de werkgever aan de werknemer uitbetaalde vast overeengekomen loon (bouwplaatswerknemers), waarvan 0,11%-punt voor rekening komt van de werknemer;

      • 0,22% van het door de werkgever aan de werknemer uitbetaalde bruto salaris (uta-werknemers), waarvan 0,11%-punt voor rekening komt van de werknemer.

Artikel 3 – Premiebetaling
  • 1.

    • a. De invordering van de in artikel 2 bedoelde premie is opgedragen aan de uitvoeringsorganisatie. De werkgever wordt ten aanzien van de premieverplichting gekweten door betaling van het verschuldigde bedrag aan de uitvoeringsorganisatie.

    • b. De werkgever dient per loonbetalingstijdvak van vier weken of een kalendermaand het uit lid 1a voortvloeiende bedrag binnen 14 dagen na afloop van het hiervoor genoemde loonbetalingstijdvak aan de uitvoeringsorganisatie te betalen.

  • 2.

    • a. Als de werkgever niet voldaan heeft aan de verplichtingen zoals bedoeld in het vorige lid onder b voor wat betreft de opgave van de verschuldigde premies is de werkgever vaststellingsrente verschuldigd met ingang van dag 15 na afloop van het desbetreffende loonbetalingstijdvak. De vaststellingsrente is gelijk aan de wettelijke rente.

    • b. Als de werkgever niet voldaan heeft aan de verplichtingen zoals bedoeld in het vorige lid onder b voor wat betreft tijdige betaling van de verschuldigde premie is de werkgever invorderingsrente verschuldigd met ingang van dag 15 na afloop van de dag waarop de premie is vastgesteld. De invorderingsrente is gelijk aan de wettelijke rente.

  • 3. Het bestuur is bevoegd van invordering van rente geheel of gedeeltelijk af te zien.

  • 4. De uitvoeringsorganisatie is bevoegd tot uitvoering van het bepaalde in de leden 2 en 3.

  • 5.

    • a. Indien de werkgever zijn premieverplichtingen niet nakomt, heeft het fonds een zelfstandig recht op invordering jegens de werkgever. De premie is in elk geval per 31 december van het kalenderjaar terstond en ineens opeisbaar over het gehele kalenderjaar.

    • b. Achterstand in het nakomen door de werkgever ten aanzien van de in dit artikel neergelegde verplichtingen kan voor de werknemer een dringende reden opleveren, zoals bedoeld in artikel 7:679 BW, tot onmiddellijke beëindiging van de dienstbetrekking.

III. Reglement aanvullingen en uitkeringen

Artikel 1 – Definities

In dit reglement worden geacht te zijn opgenomen de definities omschreven in artikel 2 van de statuten. Verder wordt verstaan onder:

a. Belanghebbende:
  • 1. degene die direct voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid werknemer was in de zin van deze cao; of

  • 2. degene wiens arbeidsongeschiktheid is ingetreden in een periode waarin recht bestaat op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en die direct voorafgaand aan zijn werkloosheid werknemer was zoals bedoeld in deze cao.

b. De werkloze:

degene die werkloos is en die direct voorafgaand aan zijn werkloosheid werknemer was zoals bedoeld in deze cao.

2. De zieke werkloze:

de werkloze die is ontslagen en direct aansluitend op het dienstverband een Ziektewetuitkering ontvangt.

Artikel 2 – De eindejaarsuitkering voor WAO-uitkeringsgerechtigden
  • 1. Een belanghebbende heeft recht op een eindejaarsuitkering indien aan de volgende voorwaarden is voldaan. De belanghebbende:

    • a. heeft recht op een WAO-uitkering zoals bedoeld in de WAO in het kalenderjaar waarin eindejaarsuitkeringen worden verstrekt;

    • b. is 35% of meer arbeidsongeschikt;

    • c. heeft geen recht op een verhoogde WAO-uitkering op grond van artikel 22 WAO;

    • d. had het voorafgaande kalenderjaar eveneens recht op de eindejaarsuitkering.

  • 2. De hoogte van de eindejaarsuitkering wordt bepaald door de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de belanghebbende is ingedeeld in het kalenderjaar waarin eindejaarsuitkeringen worden verstrekt. Het bestuur stelt de hoogte van de uitkering jaarlijks vast.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, geldt voor een arbeidsongeschikte bouwplaatswerknemer het volgende:

    • a. Als de WAO-uitkering slechts een gedeelte van het desbetreffende kalenderjaar is ontvangen, heeft de belanghebbende recht op een evenredig deel van de eindejaarsuitkering.

    • b. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten die ingedeeld zijn in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45% of hoger, ontvangen een eindejaarsuitkering afhankelijk van de arbeidsongeschiktheidsklasse die in dat jaar op 1 november van toepassing was. Als in het desbetreffende jaar echter een hogere klasse van toepassing was, dan heeft de belanghebbende recht op een eindejaarsuitkering die afhankelijk is van de laatst van toepassing zijnde hogere klasse.

    • c. Indien in het desbetreffende kalenderjaar voorafgaand aan een indeling op 1 november in één van de twee laagste arbeidsongeschiktheidsklassen een hogere klasse van toepassing was, heeft de belanghebbende recht op een eindejaarsuitkering die afhankelijk is van de laatst van toepassing zijnde hogere klasse en de periode waarover hij op basis van een hogere klasse een WAO-uitkering ontving.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, geldt voor een arbeidsongeschikte uta-werknemer het volgende. Indien de belanghebbende de WAO-uitkering slechts een gedeelte van het jaar heeft ontvangen en/of de mate van zijn arbeidsongeschiktheid in de loop van het jaar is gewijzigd, zal hij de uitkering naar rato ontvangen.

  • 5. De eindejaarsuitkering wordt in de maand december betaalbaar gesteld.

  • 6. In de situatie dat de werkgever aan een werknemer een aanvulling op de WAO-uitkering verstrekt tot 100% van het loon of salaris bij werken, kan deze werkgever het met de eindejaarsuitkering overeenkomende bedrag in mindering brengen op de aanvulling, zodat de situatie wordt voorkomen dat de arbeidsongeschikte werknemer meer zou ontvangen dan een werknemer in actieve dienst.

Artikel 3 – De eindejaarsuitkering voor IVA- en WGA uitkeringsgerechtigden
  • 1. Een belanghebbende heeft recht op een eindejaarsuitkering indien aan de volgende voorwaarden is voldaan. De belanghebbende:

    • a. heeft recht op een uitkering op grond van de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) of de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) bij 80-100% arbeidsongeschiktheid, in het kalenderjaar waarin eindejaarsuitkeringen worden verstrekt;

    • b. heeft geen recht op een verhoogde IVA-uitkering op grond van artikel 53 WIA;

    • c. had het voorafgaande kalenderjaar eveneens recht op de eindejaarsuitkering.

  • 2. Het bestuur stelt de hoogte van de uitkering jaarlijks vast.

  • 3. Bij beëindiging van de arbeidsongeschiktheid ontvangt de belanghebbende een eindejaarsuitkering naar rato van de duur van de arbeidsongeschiktheid in het betreffende kalenderjaar.

  • 4. De eindejaarsuitkering wordt in de maand december betaalbaar gesteld, onder de voorwaarde dat APG uiterlijk 1 december van het betreffende kalenderjaar van de belanghebbende alle gegevens heeft ontvangen die nodig zijn voor de vaststelling van het recht op de eindejaarsuitkering en de uitbetaling ervan.

  • 5. Een bouwplaatswerknemer met recht op een IVA- of WGA uitkering moet zich voor het aanvragen van de eindejaarsuitkering melden bij een vakbondsconsulent van FNV of CNV Vakmensen.

    Een uta-werknemer met recht op een IVA- of WGA uitkering kan zich voor het aanvragen van de eindejaarsuitkering melden bij APG.

    Bij de melding dient de belanghebbende alle gegevens te verstrekken die relevant zijn voor de vaststelling van het recht op de eindejaarsuitkering. De belanghebbende dient zich te melden vóór 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin hij recht had op de eindejaarsuitkering.

  • 6. In de situatie dat de werkgever aan een belanghebbende een aanvulling op de IVA- of WGA uitkering verstrekt tot 100% van het loon of salaris bij werken, kan deze werkgever het met de eindejaarsuitkering overeenkomende bedrag in mindering brengen op de aanvulling, zodat de situatie wordt voorkomen dat de arbeidsongeschikte werknemer meer zou ontvangen dan een werknemer in actieve dienst.

Artikel 4 – Pensioenopbouw bij werkloosheid en/of bij ziekte tijdens werkloosheid
  • 1. De werknemer die direct aansluitend op zijn dienstbetrekking met zijn werkgever recht heeft op een uitkering zoals bedoeld in de Werkloosheidswet (hierna: WW) of de Ziektewet (hierna: ZW) heeft gedurende maximaal 6 maanden na het einde van de dienstbetrekking en gedurende die WW- en/of ZW-uitkering recht op betaling van een bedrag aan de pensioenuitvoerder ten behoeve van de voortzetting van de ouderdomspensioenopbouw (hierna: aanvulling pensioenpremie).

  • 2. De hoogte van de aanvulling pensioenpremie is 65% van de pensioenpremie bij deelname in het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid. Als de werknemer geen deelnemer is in het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid maar in een ander pensioenfonds, dan wordt de werknemer voor de vaststelling van de hoogte van de aanvulling pensioenpremie geacht over de periode waarover de WW- en/of ZW-uitkering is ontvangen deelnemer te zijn in het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.

  • 3. De bouwplaatswerknemer moet zich voor het aanvragen van de aanvulling pensioenpremie melden bij een vakbondsconsulent van FNV of CNV Vakmensen.

    De uta-werknemer kan zich voor het aanvragen van de aanvulling pensioenpremie melden bij APG.

    De melding door de werknemer dient plaats te vinden binnen twee jaar na beëindiging van het recht op de WW- en/of ZW-uitkering of, als het recht op WW- en/of ZW-uitkering langer dan 6 maanden duurt, binnen twee jaar na het verstrijken van die 6 maanden.

  • 4. De hoogte van de aanvulling pensioenpremie wordt vastgesteld op basis van het laatst bekende gemiddelde pensioenloon over een aaneengesloten periode van een halfjaar voorafgaande aan de eerste dag van de WW- of ZW-uitkering, waarop de werknemer ten minste de voor hem normale tijd werkzaam was. Als de vastgestelde aanvulling pensioenpremie een onwaarschijnlijke uitkomst heeft, kan het bestuur een ander bedrag vaststellen op basis van representatieve gemiddelden in de bedrijfstak.

  • 5. Het recht op aanvulling pensioenpremie zoals bedoeld in lid 1 bestaat niet als voor dezelfde periode van werkloosheid de pensioenopbouw op enigerlei andere wijze wordt voortgezet.

  • 6. De vastgestelde aanvulling pensioenpremie wordt door het Aanvullingsfonds eenmaal per kalenderkwartaal betaald aan de pensioenuitvoerder.

  • 7. De aanvraag voor vergoeding wordt doorgestuurd aan de uitvoeringsorganisatie.

  • 8. Geen recht op aanvulling pensioenpremie bestaat als de werknemer zich later dan twee jaar na het verstrijken van de periode waarop het recht op aanvulling pensioenpremie eindigt, meldt voor de aanvulling.

Artikel 5 – Verstrekken van inlichtingen
  • 1. De werkgever, de werkloze en de belanghebbende zijn verplicht aan het bestuur en aan degene die door het bestuur schriftelijk is gemachtigd, inzage te verlenen in alle documenten en verder alle inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de uitvoering van wat in de statuten en dit reglement is bepaald.

  • 2. Degene die bij de uitvoering van de statuten of dit reglement kennis neemt van zaken waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, is verplicht tot geheimhouding tegenover derden.

Artikel 6 – Voorschriften

Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften vast te stellen die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering. Deze voorschriften moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen in de statuten en in dit reglement.

Artikel 7 – Bijzondere gevallen

Als de bepalingen in dit reglement in individuele gevallen of in categorieën van gevallen leiden tot niet voorziene of onbedoelde gevolgen kan het bestuur een afwijkende beslissing nemen die tegemoet komt aan de bedoelingen van deze regeling.

Artikel 8 – Intern beroep
  • 1. Als een werkloze of belanghebbende zich niet kan verenigen met een beslissing die hem betreft, kan hij zich schriftelijk tot het bestuur wenden met het verzoek terug te komen op een beslissing op grond van dit reglement.

  • 2. Aan de werkloze of belanghebbende wordt desgevraagd schriftelijk kennis gegeven van een beslissing van het bestuur op grond van dit reglement die hem betreft.

  • 3. Een kennisgeving zoals bedoeld in het tweede lid is gedagtekend en vermeldt de gronden waarop de beslissing berust.

IV. Reglement re-integratie

Artikel 1 – Definities

In dit reglement worden geacht te zijn opgenomen de definities omschreven in artikel 2 van de statuten. Verder wordt verstaan onder:

1. Salaris:

het tussen de uta-werknemer en de werkgever overeengekomen vaste brutobedrag dat de uta-werknemer van de werkgever ontvangt als loon voor zijn werkzaamheden in de door hem uitgeoefende functie. Dit bedrag is exclusief vakantietoeslag, vaste en/of variabele gratificaties, eindejaarsuitkeringen, uitkeringen ineens en alle andere toeslagen.

2. Vast overeengekomen loon:

het garantieloon plus de eventueel met de bouwplaatswerknemer overeengekomen prestatietoeslag.

Artikel 2 – Re-integratiebonus
  • 1. Als een werknemer in zijn tweede ziektejaar re-integreert in zijn oude of een nieuwe functie binnen of buiten het bedrijf, is sprake van succesvolle re-integratie als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a. De werknemer is minimaal twee betalingsperioden van elk vier weken of een maand (waarvan de aanvang gelegen is in het tweede ziektejaar) onafgebroken weer aan het werk. Als de periode van acht weken of twee maanden wordt onderbroken door vakantie, wordt de periode met de duur van die vakantie verlengd.

    • b. De werknemer verdient per betalingsperiode minimaal 50% van het vast overeengekomen loon of het salaris dat hij per betalingsperiode verdiende voordat hij ziek werd.

  • 2. De werkgever heeft recht op een bonus van € 2.500,- als er sprake is van succesvolle re-integratie zoals bedoeld in lid 1 en de werkgever een eenmalige uitkering heeft betaald aan de werknemer ter grootte van een aanvulling tot 100% van het oorspronkelijke vast overeengekomen loon of het salaris over de volgende periode:

    • re-integratie bij de eigen werkgever: vanaf de eerste dag van het tweede ziektejaar tot en met de laatste dag van de tweede betalingsperiode van de re-integratie;

    • re-integratie bij een andere werkgever: vanaf de eerste dag van het tweede ziektejaar tot en met de laatste dag vóór de indiensttreding bij de andere werkgever.

  • 3. Om voor de betaling van de bonus in aanmerking te komen, dient een werkgever zich te melden bij APG. Hij dient daarbij de volgende bewijsstukken aan te leveren:

    • a. De ontvangstbevestiging van de ziekmelding van de werknemer bij UWV.

    • b. De loonstroken van de laatste betalingsperiode vóór de ziekmelding tot het moment van re-integratie.

    • c. De loonstroken over de twee maanden of acht weken van re-integratie.

    • d. Een bewijs van betaling van de eenmalige uitkering aan de gere-integreerde werknemer.

    • e. De handtekeningen van de werkgever die de bonus aanvraagt en van de gere-integreerde werknemer.

  • 4. De werkgever dient zich te melden binnen twee jaar na betaling van de eenmalige uitkering aan de werknemer.

Artikel 3 – Zelfstandig recht inschakeling re-integratiebedrijf
  • 1. Als een werknemer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt voor zijn functie raakt, zal zijn werkgever binnen zijn onderneming of – als dat niet mogelijk is – binnen de bedrijfstak zoeken naar mogelijkheden om voor deze werknemer passend werk te vinden. De werkgever zal voor de re-integratie van de arbeidsongeschikte werknemer aansluiting zoeken bij een re-integratiebedrijf met het Blik op Werk Keurmerk. Als veertien weken na het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid nog niet aan deze verplichting is voldaan, heeft de werknemer het zelfstandig recht om een re-integratiebedrijf met genoemd keurmerk in te schakelen voor opleiding, begeleiding en/of bemiddeling.

  • 2. Als een werknemer van mening is dat zijn werkgever niet voldoet aan zijn re-integratieverplichting zoals bedoeld in lid 1, dient hij zich, al dan niet vertegenwoordigd door een belangenbehartiger, te melden bij het Technisch Bureau Bouw & Infra met een schriftelijke onderbouwing en een offerte van het re-integratiebedrijf. Het Technisch Bureau Bouw & Infra stelt de werkgever vervolgens in de gelegenheid hierop schriftelijk te reageren. De beoordeling van de vraag of sprake is van een situatie waarin de werknemer gebruik kan maken van zijn zelfstandig recht op inschakeling van een re-integratiebedrijf, ligt vervolgens in laatste instantie bij het bestuur van de stichting.

  • 3. De kosten voor opleiding, begeleiding en/of bemiddeling worden bij toekenning van het zelfstandig recht van de werknemer op inschakeling van een re-integratiebedrijf betaald door het Aanvullingsfonds. De werknemer dient daarvoor de rekening(en) voor het re-integratietraject aan het Aanvullingsfonds te overleggen. Het Aanvullingsfonds verhaalt de kosten op de werkgever.

Artikel 4 – Verstrekken van inlichtingen
  • 1. De werkgever en de werknemer zijn verplicht aan het bestuur en aan degene die door het bestuur schriftelijk is gemachtigd, inzage te verlenen in alle documenten en verder alle inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de uitvoering van de statuten en dit reglement.

  • 2. Degene die bij de uitvoering van de statuten of dit reglement kennis neemt van zaken waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, is verplicht tot geheimhouding tegenover derden.

Artikel 5 – Voorschriften

Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften vast te stellen die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering. Deze voorschriften moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen in de statuten en in dit reglement.

Artikel 6 – Bijzondere gevallen

Als de bepalingen in dit reglement in individuele gevallen of in categorieën van gevallen leiden tot niet voorziene of onbedoelde gevolgen kan het bestuur een afwijkende beslissing nemen die tegemoet komt aan de bedoelingen van deze regeling.

Artikel 7 – Intern beroep
  • 1. Als een werkgever zich niet kan verenigen met een beslissing die hem betreft, kan hij zich schriftelijk tot het bestuur wenden met het verzoek terug te komen op een beslissing op grond van dit reglement.

  • 2. Aan de werkgever wordt desgevraagd schriftelijk kennis gegeven van een beslissing van het bestuur op grond van dit reglement die hem betreft.

  • 3. Een kennisgeving zoals bedoeld in het tweede lid is gedagtekend en vermeldt de gronden waarop de beslissing berust.

V. Reglement Overgangsregeling extra roostervrije dagen oudere werknemers

Artikel 1 – Definities

In dit reglement worden geacht te zijn opgenomen de definities omschreven in artikel 2 van de statuten. Verder wordt in afwijking van en in aanvulling op die definities verstaan onder:

1. Loonkosten:

het vast overeengekomen loon plus de werkgeverspremies sociale verzekeringen, pensioenregeling en de in deze cao voorgeschreven werkgeverspremies.

2. Vast overeengekomen loon:

het garantieloon plus de eventueel met de bouwplaatswerknemer overeengekomen prestatietoeslag.

3. Werknemer:

bouwplaatswerknemer zoals bedoeld in deze cao.

Artikel 2 – Extra roostervrije dagen
  • 1. De werkgever heeft recht op een tegemoetkoming in de loonkosten voor opgenomen extra roostervrije dagen van oudere werknemers.

  • 2. De extra roostervrije dagen van de in onderstaande tabel genoemde oudere werknemers, komen voor de tegemoetkoming zoals bedoeld in lid 1 in aanmerking. Er geldt een maximum aantal extra roostervrije dagen dat de werkgever per werknemer per kalenderjaar kan declareren. Dit maximum is in onderstaande tabel weergegeven.

    geboortejaar

    aantal extra roostervrije dagen

    met ingang van

    (leeftijdsgrens)

    1955 of eerder

    13

    60 jaar

    1956–1960

    10

    55 jaar

    1961

    10

    57 jaar

    1962

    9

    57 jaar

    1963

    8

    57 jaar

    1964

    7

    57 jaar

    1965

    6

    57 jaar

  • 3. De tegemoetkoming geldt alleen voor de in lid 2 bedoelde extra roostervrije dagen die in het kalenderjaar waarin ze zijn opgebouwd, worden opgenomen dan wel uitbetaald.

  • 4. De loonkosten voor de in lid 2 bedoelde extra roostervrije dagen van oudere werknemers die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn, komen voor de tegemoetkoming in aanmerking.

  • 5. Extra roostervrije dagen komen niet voor de tegemoetkoming in aanmerking wanneer:

    • de werknemer op de extra roostervrije dag heeft gewerkt;

    • de werknemer op de extra roostervrije dag ziek is;

    • de werknemer op een extra roostervrije dag een uitkering ontvangt op grond van een andere regeling of een van de sociale verzekeringswetten.

  • 6. De tegemoetkoming geldt niet voor feest- en verlofdagen en voor onderling overeengekomen en collectief aangewezen roostervrije of ATV-dagen.

  • 7. Het Aanvullingsfonds verstrekt de tegemoetkoming alleen over niet opgenomen extra roostervrije dagen als het dienstverband van de betreffende werknemer tijdens arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd en het recht op die extra roostervrije dagen wel is opgebouwd.

  • 8. De werkgever dient binnen zes maanden na het opnemen van een extra roostervrije dag een declaratie in bij het Aanvullingsfonds. Na zes maanden vervalt het recht op declaratie van de extra roostervrije dag.

Artikel 3 – Verstrekken van inlichtingen
  • 1. De werkgever is verplicht aan het bestuur en aan degene die door het bestuur schriftelijk is gemachtigd inzage te verlenen in alle documenten en verder alle inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de uitvoering van wat in de statuten en dit reglement is bepaald.

  • 2. Degene die bij de uitvoering van de statuten of dit reglement kennis neemt van zaken waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, is verplicht tot geheimhouding tegenover derden.

Artikel 4 – Voorschriften

Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften vast te stellen die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering. Deze voorschriften moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen in de statuten en in dit reglement.

Artikel 5 – Bijzondere gevallen

Als de bepalingen in dit reglement in individuele gevallen of in categorieën van gevallen leiden tot niet voorziene of onbedoelde gevolgen kan het bestuur een afwijkende beslissing nemen die tegemoet komt aan de bedoelingen van deze regeling.

Artikel 6 – Intern beroep
  • 1. Als een werkgever zich niet kan verenigen met een beslissing die hem betreft, kan hij zich schriftelijk tot het bestuur wenden met het verzoek terug te komen op een beslissing op grond van dit reglement.

  • 2. Aan de werkgever wordt desgevraagd schriftelijk kennis gegeven van een beslissing van het bestuur op grond van dit reglement die hem betreft.

  • 3. Een kennisgeving zoals bedoeld in het tweede lid is gedagtekend en vermeldt de gronden waarop de beslissing berust.

BIJLAGEN BIJ DE CAO BTER BOUW & INFRA
BIJLAGE 1: CIVIEL- EN CULTUURTECHNISCHE WERKZAAMHEDEN
1. Inleiding

Uit artikel 2 van deze cao blijkt dat:

  • civieltechnische werkzaamheden vallen onder de werkingssfeer van deze cao;

  • dit niet het geval is voor cultuurtechnische werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de cao Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen (LEO).

In de praktijk is het onderscheid tussen civieltechnische en cultuurtechnische werkzaamheden niet altijd eenvoudig te maken. Daarom is in paragraaf 2 van deze bijlage de definitie van beide begrippen opgenomen. In paragraaf 3 worden beide begrippen aan de hand van voorbeelden toegelicht.

2. Definities
Civieltechnische werkzaamheden:

de aanleg van verhardingen, rioleringen en gebouwen en dergelijke waarvoor een bouw- of aanlegvergunning is vereist, alsmede het hiermee samenhangende onderhoud.

Cultuurtechnische werkzaamheden:

werkzaamheden met, aan of door machines en werktuigen ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, de daarmee samenhangende drainage en grondwerken (bovenste grondlaag), alsmede het hiermee samenhangende onderhoud, met uitsluiting van baggerwerkzaamheden met specifiek baggermaterieel. Van de hiervoor genoemde cultuurtechnische werkzaamheden is eerst sprake, indien en voor zover geen bouw-/aanlegvergunning is vereist, met uitzondering van de vergunningen betrekking hebbend op de feitelijke plantaardige en dierlijke productie en/of de aanleg van groenvoorzieningen.

3. Voorbeelden
  • De aanleg van buisleidingen in eigen beheer voor drainage ten behoeve van landbouw, bewerking van grond en zand ten behoeve van een agrarische bestemming en de incidentele aanleg van duikers ten behoeve van ontsluiting van een landbouwperceel, welke als cultuurtechnische werkzaamheden opgevat moeten worden.

  • Het aanleggen, verbeteren of onderhouden van sportvelden en andere recreatieobjecten alsmede alle andere grondwerken ten behoeve van cultuurtechnische, civieltechnische sport-, recreatie- en andere objecten, beplantingen en groenstroken langs wegen. Hierbij is het uitgangspunt dat, indien er een bouw-/aanlegvergunning vereist is, het civieltechnische werkzaamheden zijn, met uitzondering van de aanleg en het onderhoud van het groen alsmede drainage en de bovenste grondlaag ten behoeve van het groen, welke cultuurtechnische activiteiten zijn.

  • De te onderscheiden cultuurtechnische werkzaamheden bij inpoldering en ruilverkaveling; de ontsluiting van gronden en ruilverkaveling dienen als cultuurtechnische werkzaamheden opgevat te worden, indien er sprake is van daarmee samenhangende grondbewerking (ploegen, eggen, zaaien, egaliseren van de toplaag van de grond ten behoeve van de plantaardige bestemming etc.) en als civieltechnische werkzaamheden indien er sprake is van grondverwerking in de zin van landinrichting (de aanleg van wegen, watergangen en gemalen).

Toelichting bij de tweede en derde alinea.

  • In geval van partiële aanneming en uitvoering van werken (sportvelden, recreatieparken, wegenbouw en ruilverkaveling) kan onverkort het onderscheid in civieltechnisch en cultuurtechnisch werk worden gehanteerd.

  • Wanneer bovengenoemde werken integraal door één onderneming worden aangenomen en uitgevoerd, zal het onderscheid in civiel-/cultuurtechnisch werk gehanteerd kunnen worden voor zover deelwerkzaamheden functioneel van elkaar onderscheiden kunnen worden.

BIJLAGE 3: REGLEMENT NALEVING
Artikel 1 – Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

1. Bureau:

de Stichting Technisch Bureau Bouw & Infra, kantoorhoudende te Harderwijk (Postbus 1128, 3840 BC Harderwijk).

2. Cao-partijen:

de werkgevers- en werknemersorganisaties die de cao hebben afgesloten.

3. Commissie:

de commissie naleving.

4. De cao:

de cao Bouw & Infra. Daaronder wordt mede verstaan de cao Onwerkbaar weer Bouw & Infra en de cao BTER Bouw & Infra.

5. Nalevingsonderzoeken:

onderzoeken naar de vraag of een werkgever de bepalingen van de cao naleeft.

6. Werkgever:

de werkgever zoals bedoeld in de cao.

7. Werknemer:

de werknemer zoals bedoeld in de cao.

Artikel 2 – Commissie naleving
  • 1. Cao-partijen hebben een commissie naleving ingesteld. Deze commissie is namens cao-partijen beslissingsbevoegd om (a) het bureau een nalevingsonderzoek te laten instellen bij een werkgever en (b) uitspraken te doen over de nalevingsonderzoeken.

  • 2. De commissie bestaat uit 3 vertegenwoordigers van werkgeverszijde en 3 vertegenwoordigers van werknemerszijde van cao-partijen.

  • 3. De werkgeversleden worden benoemd door Bouwend Nederland. Twee werknemersleden worden benoemd door FNV en één werknemerslid wordt benoemd door CNV Vakmensen.

  • 4. De commissie wordt ondersteund door een of meer medewerkers van het bureau.

  • 5. Het secretariaat wordt gevoerd door het bureau.

  • 6. Besluiten worden genomen indien zowel de werkgeversgeleding als de werknemersgeleding met het voorstel instemmen. De werkgeversgeleding en de werknemersgeleding brengen ieder één stem uit. Binnen de werkgeversgeleding respectievelijk de werknemersgeleding bepaalt een gewone meerderheid van de leden van de betreffende geleding het standpunt van die geleding.

  • 7. Voor het nemen van besluiten moeten ten minste één lid van werkgeverszijde en ten minste één lid van werknemerszijde aanwezig zijn.

  • 8. Indien de commissie niet tot besluitvorming komt nadat een zaak twee keer is behandeld, wordt de zaak aan cao-partijen voorgelegd.

Artikel 3 – Melding
  • 1. Een ieder kan bij het bureau melding doen van een vermoeden van het niet naleven van de cao door een werkgever.

  • 2. Een melding wordt schriftelijk ingediend bij het bureau onder vermelding van ‘nalevingsonderzoek’.

  • 3. De melding dient ten minste te bevatten:

    • a. naam en adres van de melder;

    • b. de dagtekening en ondertekening door de melder;

    • c. naam en adres van de werkgever waarop de melding betrekking heeft;

    • d. een concrete onderbouwing van het vermoeden dat de werkgever de cao niet naleeft en op welke cao-bepalingen het vermoeden betrekking heeft.

  • 4. Indien sprake is van een melding over een individuele kwestie, dat wil zeggen dat de melding is gedaan door een werknemer en het vermoeden van de cao-overtreding enkel en alleen betrekking heeft op deze werknemer, wordt de melding niet door het bureau in behandeling genomen.

  • 5. Indien een melding niet voldoet aan het in lid 2 en/of lid 3 bepaalde, kan de melder door het bureau in de gelegenheid worden gesteld het verzuim te herstellen binnen een door het bureau gestelde termijn en/of kan het bureau bepalen dat de melding ondanks het verzuim toch in behandeling wordt genomen.

Artikel 4 – Nalevingsonderzoeken
  • 1. De commissie en/of cao-partijen kunnen – op basis van een melding of op basis van andere gronden – het bureau een nalevingsonderzoek laten instellen bij een werkgever.

  • 2. Het bureau kan een controlebureau inschakelen voor het verrichten van een nalevingsonderzoek.

  • 3. Een nalevingsonderzoek geschiedt in beginsel schriftelijk. De commissie kan op basis van bijzondere omstandigheden besluiten (ook) een onderzoek ter plaatse te laten uitvoeren.

  • 4. Een controle ter plaatse geschiedt alleen met instemming van de werkgever. Bij het ter plaatse controleren dient er een gegrond vermoeden te zijn. De werkgever wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van het instellen van een nalevingsonderzoek. Ten minste twee weken voordat het onderzoek plaatsvindt, ontvangt de werkgever hiervan bericht, met vermelding van datum en plaats van het onderzoek.

  • 5. De werkgever dient te allen tijde mee te werken aan een schriftelijk nalevingsonderzoek en op de werkgever rust de bewijslast met betrekking tot het aantonen dat de cao wordt nageleefd.

  • 6. Het getrouwelijk naleven van de cao moet onder meer blijken uit de door of namens de werkgever gevoerde inzichtelijke en deugdelijke loon- en arbeidstijdenadministratie, waarin mede opgenomen en verwerkt zijn:

    • a. personeelslijsten;

    • b. loonstroken;

    • c. uitbetalingslijsten;

    • d. jaaropgaven;

    • e. verzamelloonstaten;

    • f. maandelijkse journaalposten;

    • g. urenadministratie;

    • h. een overzicht van de gemaakte overuren;

    • i. getekende arbeidsovereenkomsten;

    • j. functie-indeling;

    • k. betaalbewijzen;

    • l. inleen- en onderaannemingsovereenkomsten.

  • 7. Alle betrokkenen bij een nalevingsonderzoek zijn gehouden geheimhouding te bewaren ten aanzien van al datgene wat hen uit hoofde van hun betrokkenheid ter kennis komt.

Artikel 5 – Werkwijze
  • 1. Namens het bureau verzoekt het controlebureau de werkgever schriftelijk om afschriften aan te leveren van (een selectie van) de administratieve bescheiden zoals bedoeld in artikel 4 lid 6 die redelijkerwijs nodig zijn voor de controle op de naleving van de in de cao vastgelegde arbeidsvoorwaarden.

  • 2. De werkgever dient de gevraagde gegevens binnen vier weken na dagtekening van het verzoek over te leggen, bij gebreke waarvan de werkgever een forfaitaire vergoeding van € 10.000 verschuldigd is voor iedere week dat de werkgever de gegevens niet, dan wel slechts gedeeltelijk heeft verstrekt. Betaling van de forfaitaire vergoeding laat onverlet dat de werkgever verplicht blijft om de gevraagde gegevens te verstrekken.

  • 3. Na controle van de bescheiden zoals bedoeld in lid 1 kan het bureau en/of het controlebureau – indien zij dat nodig acht voor het nalevingsonderzoek – de werkgever schriftelijk om aanvullende documenten en/of informatie verzoeken, welke de werkgever binnen een door het bureau en/of het controlebureau gestelde termijn moet verstrekken, bij gebreke waarvan het bepaalde in lid 2 over de forfaitaire vergoeding van overeenkomstige toepassing is.

  • 4. Na controle van de gegevens stelt het controlebureau een rapportage van bevindingen op en stuurt deze aan het bureau. Het bureau stelt zelf een rapportage van bevindingen op indien het bureau geen controlebureau heeft ingeschakeld.

  • 5. Het bureau legt de rapportage voor een uitspraak voor aan de commissie.

Artikel 6 – Uitspraak
  • 1. Het bureau deelt de uitspraak van de commissie schriftelijk mee aan de werkgever waarop de uitspraak betrekking heeft.

  • 2. Wanneer de uitspraak inhoudt dat de werkgever de cao niet naleeft, dan:

    • a. moet de werkgever binnen zes weken een minimale forfaitaire vergoeding zoals bedoeld in artikel 8 betalen aan het bureau; en

    • b. moet de werkgever binnen zes weken alle geconstateerde omissies herstellen in overeenstemming met hetgeen in de uitspraak is bepaald op straffe van betaling van een aanvullende forfaitaire vergoeding zoals bedoeld in artikel 8 aan het bureau.

  • 3. Wanneer een forfaitaire vergoeding zoals bedoeld in lid 2 wordt opgelegd, zullen de gronden voor en de omvang van de vergoeding schriftelijk aan de werkgever worden meegedeeld door het bureau.

Artikel 7 – Instellen van vorderingen
  • 1. Cao-partijen dragen hun bevoegdheid tot het instellen van een schadevergoedingsactie zoals bedoeld in artikel 15 Wet CAO en artikel 3 Wet AVV in beginsel over aan het bureau.

  • 2. Elk der cao-partijen kan afzonderlijk binnen een termijn van een week kenbaar maken dat zij zelfstandig ten aanzien van de betreffende werkgever een schadevergoedingsactie wenst in te stellen, waardoor de delegatie zoals bedoeld in lid 1 ten aanzien van de desbetreffende actie vervalt. Deze termijn gaat in vanaf het moment dat de rapportage van bevindingen aan de commissie wordt toegestuurd. Het bureau zal worden geïnformeerd over de uitkomst van de schadevergoedingsactie.

  • 3. Als cao-partijen niet binnen de termijn van een week reageren, is het bureau bevoegd de actie in te stellen, zonder dat cao-partijen dat nog kunnen doorkruisen.

Artikel 8 – Minimale en aanvullende forfaitaire vergoeding
  • 1. De minimale forfaitaire vergoeding zoals bedoeld in artikel 6 bedraagt € 10.000. Deze vergoeding is direct opeisbaar zonder dat een voorafgaande ingebrekestelling is vereist.

  • 2. De aanvullende forfaitaire vergoeding zoals bedoeld in artikel 6 bedraagt 10% van de totale benadeling in de onderzochte periode voor iedere week dat de geconstateerde omissie niet is hersteld in overeenstemming met hetgeen in de uitspraak is bepaald. Deze aanvullende forfaitaire vergoeding bedraagt minimaal € 10.000 per week. Deze aanvullende forfaitaire vergoeding is ook verschuldigd indien de benadeling nihil is.

  • 3. De benadeling betreft het nadeel dat de werknemers hebben geleden en/of lijden doordat de werkgever de cao niet heeft nageleefd. De hoogte van de benadeling wordt door het bureau naar beste weten vastgesteld. De werkgever is aan deze vaststelling gebonden. Bij deze vaststelling kan het bureau uitgaan van een steekproef, waarbij de uitkomst van de steekproef wordt geëxtrapoleerd naar alle werknemers van de werkgever.

  • 4. Betaling van de minimale en/of aanvullende forfaitaire vergoeding laat onverlet dat de werkgever verplicht blijft alle geconstateerde omissies te herstellen in overeenstemming met hetgeen in de uitspraak is bepaald.

  • 5. Indien de werkelijke schade van het bureau en/of van cao-partijen hoger is dan de som van de minimale en aanvullende forfaitaire vergoeding, dan is het bureau bevoegd om vergoeding van deze werkelijke schade te vorderen van de werkgever en is de werkgever verplicht om deze gevorderde vergoeding te betalen.

  • 6. De verplichting tot het betalen van een minimale en aanvullende forfaitaire vergoeding heeft het karakter van een boetebeding zoals bedoeld in artikel 6:91 BW. De vergoeding dient ter dekking van de kosten van het onderzoek, gevoerde procedures en geleden imagoschade. De vergoeding dient tevens als aansporing voor werkgevers om hun verplichtingen op grond van de cao en de uitspraak na te komen. Het bureau en cao-partijen hoeven niet aan te tonen dat zij de schade in de omvang als door het bureau gevorderd ook daadwerkelijk hebben geleden.

Artikel 9 – Kosten
  • 1. Aan het indienen van een melding zoals bedoeld in artikel 3 en het onderzoek zoals omschreven in artikel 4 en 5, zijn voor de melder en de partij waarop de melding betrekking heeft geen kosten verbonden onverminderd het bepaalde in artikel 8 lid 6.

  • 2. De melder en de partij waarop de melding betrekking heeft, dragen ieder de eigen kosten en komen niet in aanmerking voor vergoeding daarvan jegens elkander, de commissie, het bureau, het controlebureau of cao-partijen.

  • 3. Lid 1 geldt niet ten aanzien van de partij waarop de melding betrekking heeft indien vergoeding van de werkelijke schade wordt gevorderd zoals bedoeld in artikel 8 lid 5.

Artikel 10 – Sluiting dossier
  • 1. De werkgever dient middels stukken van overtuiging aan te tonen dat de geconstateerde omissies zijn hersteld. De werkgever ontvangt van het bureau een bevestiging indien de geconstateerde omissies afdoende zijn hersteld en de verschuldigde vergoedingen aan het bureau zijn voldaan, waarna het dossier wordt gesloten.

  • 2. Indien er geen herstel mogelijk is, ontvangt de werkgever van het bureau een bevestiging indien de verschuldigde vergoeding is voldaan, waarna het dossier wordt gesloten.

Artikel 11 – Geheimhouding gegevens betreffende een werkgever

Ten aanzien van in dossiers opgeslagen gegevens betreffende een werkgever, zijn de in dit reglement genoemde partijen verplicht tot geheimhouding.

Artikel 12 – Wijziging reglement

Cao-partijen zijn bevoegd dit reglement te wijzigen.

Artikel 13 – Slotbepaling

In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslissen cao-partijen.

Dictum II

De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard met ingang van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.

Dictum III

Voor zover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen. Dit betekent in het licht van de gelijke behandelingswetgeving dat ten aanzien van bepalingen waarin onderscheid wordt gemaakt terwijl daarvoor een objectieve rechtvaardiging vereist is, partijen in de uitvoeringspraktijk moeten zorgen voor een legitiem doel waarbij de ingezette middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Dictum IV

Voor zover in de in dictum I opgenomen bepalingen wordt verwezen naar informatie die gepubliceerd is op een website, geldt dat de informatie zoals opgenomen op die website geen onderdeel uit maakt van dit besluit tot algemeenverbindendverklaring. Deze informatie wordt aangemerkt als toepassingspraktijk van cao-bepalingen, zoals bedoeld in paragraaf 3.1. van het Toetsingskader AVV. De inhoud van deze informatie valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uitgezonderd zijn de verwijzingen die wettelijk zijn toegestaan.

Dictum V

Op grond van een daartoe strekkend verzoek van cao-partijen is dit besluit niet van toepassing op werkgevers die op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit direct gebonden zijn aan de eigen rechtsgeldige cao Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor Hellende Daken en de cao Sociaal Fonds voor Hellende Daken.

Dictum VI

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2021 en vervalt met ingang van 1 januari 2022 en heeft geen terugwerkende kracht.

’s-Gravenhage, 19 oktober 2020

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes

Naar boven