Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen 2018/2019

Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 oktober 2018 tot wijziging van het besluit tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen

UAW Nr. 12007

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelezen het verzoek van Actor bureau voor sectoradvies namens partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van gewijzigde bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Partij ter ener zijde: De Vereniging Cultuurtechnische werken en Grondverzet, meststoffendistributie en Loonwerken in de Agrarische sector in Nederland (CUMELA Nederland);

Partijen ter andere zijde: FNV, CNV Vakmensen en Vakvereniging Het Zwarte Corps.

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

Dictum I

Het besluit tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst1 wordt met inachtneming van dictum II als volgt gewijzigd:

A

De onder dictum I opgenomen bepalingen worden als volgt gewijzigd:

Artikel 2 komt te luiden:

‘Artikel 2 Werkingssfeer van de cao

  • 1. Deze cao is van toepassing op de werkgevers en werknemers in land- en tuinbouwwerktuigen exploiterende ondernemingen.

    • a. Land- en tuinbouwwerktuigen exploiterende onderneming:

      Een onderneming waarin de activiteiten overwegend bestaan uit het met, aan of door machines en/of werktuigen voor derden verrichten van:

      • landbouwambachtenwerkzaamheden;

      • cultuurtechnische werkzaamheden;

      • meststoffenwerkzaamheden.

    • b. Landbouwambachtenwerkzaamheden:

      Werkzaamheden met, aan of door machines en werktuigen ten behoeve van de feitelijke plantaardige en dierlijke productie.

      Cultuurtechnische werkzaamheden:

      Werkzaamheden met, aan of door machines en werktuigen ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, de daarmee samenhangende drainage en grondwerken (bovenste grondlaag), alsmede het hiermee samenhangende onderhoud, met uitsluiting van baggerwerkzaamheden met specifiek baggermaterieel.

      Naast cultuurtechnische werken bestaan er civieltechnische werken. Laatstgenoemde categorie valt niet onder de werkingssfeer van deze cao.

      Van de hierboven genoemde landbouwambachten- en cultuurtechnische werkzaamheden is eerst sprake, indien en voor zover geen bouw-/aanlegvergunning is vereist, met uitzondering van de vergunningen betrekking hebbend op de feitelijke plantaardige en dierlijke productie en/of de aanleg van groenvoorzieningen.

      Meststoffenwerkzaamheden:

      Werkzaamheden met, aan of door machines en werktuigen, al dan niet voor derden, ten behoeve van distributie van dierlijke meststoffen, of werkzaamheden met betrekking tot overige (organische) meststoffen ten behoeve van de agrarische sector.

    • c. Werkgevers:

      • 1. Degene die een onderneming uitoefent waarvan de bedrijfsactiviteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit activiteiten zoals vermeld in lid 1a en lid 1b.

      • 2. Degene die een onderneming uitoefent met een onderdeel:

        • waarvan de bedrijfsactiviteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit activiteiten zoals vermeld in lid 1a en lid 1b, en

        • waarin het aantal arbeidsuren meer dan 50% van het totaal aantal arbeidsuren in de onderneming uitmaakt.

        Dit geldt niet indien voor de gehele onderneming een andere collectieve arbeidsovereenkomst van kracht is, die geregistreerd is bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

      • 3. Juridische zelfstandige delen van een groep in de zin van artikel 2:24b BW waarvan de bedrijfsactiviteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit activiteiten zoals vermeld in lid 1a en lid 1b.

      • 4. De personeelsvennootschap binnen een groep in de zin van artikel 2:24b BW, waarvan ten minste 75% van het totaal aantal arbeidsuren van de werknemers wordt uitgeoefend bij één of meer andere groepsonderdelen waarvan de bedrijfsactiviteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit activiteiten zoals vermeld in lid 1a en lid 1b.

        Op een personeelsvennootschap, tevens zijnde een uitzendonderneming als bedoeld in artikel 6, lid 1 b. van de cao Bouw & Infra (gepubliceerd in de Staatscourant 7 april 2016 nr. 18112), zijn uitsluitend ten aanzien van uitzendkrachten in bouwplaatsfuncties of uta-functies, tevens de verplichtingen als verder genoemd in dit artikel 6, lid 1 b. van de cao Bouw & Infra van toepassing.

      • 5. Van ‘in hoofdzaak’ is sprake indien het aantal arbeidsuren van de werknemers in dienst bij de werkgever die betrokken zijn bij de activiteiten zoals vermeld in lid 1a en lid 1b meer dan 50% van het totaal aantal arbeidsuren binnen de onderneming uitmaakt.

      • 6.

        • a. Tot werkgever wordt ook gerekend diegene die bedrijfsactiviteiten, zoals vermeld in lid 1a en lid 1b vermeld, al dan niet in een land- en tuinbouwwerktuigen exploiterende onderneming doet verrichten, tenzij voor die werkgever reeds een andere cao geldt.

        • b. Degene die een onderneming uitoefent met drie of meer verschillende soorten bedrijfsactiviteiten indien het percentage arbeidsuren dat besteed wordt aan activiteiten in lid 1a en lid 1b vermeld groter is dan ieder afzonderlijk percentage arbeidsuren dat aan een andere bedrijfsactiviteit wordt besteed.

      • 7. Degene die én bedrijfsactiviteiten verricht zoals vermeld onder lid 1a en 1b én activiteiten verricht die vallen onder de cao Bouw & Infra (gepubliceerd in de Staatscourant 7 april 2016 nr. 18112), wordt – in afwijking van het in lid 1c 5 en lid 1c 6b bepaalde – alleen als werkgever beschouwd, indien het percentage loonsom dat besteed wordt aan activiteiten zoals vermeld onder lid 1a en lid 1b groter is dan ieder afzonderlijk percentage loonsom dat aan een andere bedrijfsactiviteit wordt besteed.

    • d. Werknemer:

      • 1. De natuurlijke persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW in dienst is van de werkgever zoals bedoeld in lid 1a en lid 1b.

      • 2. Hij, die bij een werkgever op arbeidsovereenkomst werkzaam is en ingedeeld is in functiegroep F of hoger.

      • 3. Niet als werknemer wordt beschouwd de directeur van een NV of BV.

  • 2. Op de werknemer, die administratieve werkzaamheden verricht en die op of na 1 maart 2003 in dienst is getreden, is deze cao onverkort van toepassing. Als de werknemer vóór 1 maart 2003 reeds in dienst was, kan tussen werkgever en betreffende werknemer afgesproken worden, dat de tussen hen bestaande arbeidsvoorwaarden van kracht blijven voor zover het een onderdeel of de onderdelen uit Artikel 21 Lid 2, Artikel 22, Artikel 33, Artikel 34, Artikel 35, Artikel 43, Artikel 48 Lid 3 en Artikel 49 betreft.’

Artikel 9 komt te luiden:

‘Artikel 9 Proeftijd

  • 1. Bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt een proeftijd van 2 maanden.

  • 2. Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geldt:

    • a. geen proeftijd bij een overeenkomst van 6 maanden of korter;

    • b. een proeftijd van één maand, voor een overeenkomst van langer dan 6 maanden, maar korter dan 2 jaar;

    • c. een proeftijd van 2 maanden, als de overeenkomst is aangegaan voor 2 jaar of langer.

  • 3. Indien het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet op een kalenderdatum is gesteld, geldt een proeftijd van een maand. Dit is het geval bij een arbeidsovereenkomst voor een bepaald werk.

  • 4. Nietig is:

    • elk beding waarin voor de werkgever een andere proeftijd geldt dan voor de werknemer;

    • elk beding waarin de proeftijd langer is dan de in dit artikel toegestane termijn;

    • elk beding waarin door het aangaan van een nieuwe proeftijd de totale proeftijd langer is dan de toegestane termijn.

  • 5. Als in de arbeidsovereenkomst geen proeftijd is opgenomen, gelden de proeftijden zoals beschreven in dit artikel. Als de werkgever en de werknemer overeenkomen dat er geen proeftijd is, dan moet dit expliciet in de arbeidsovereenkomst worden vastgelegd.’

Artikel 12 komt te luiden:

‘Artikel 12 Bijzondere bepalingen voor de arbeidsovereenkomst voor (on)bepaalde tijd

  • 1. In afwijking van Artikel 11 Lid 3 en onder toepassing van art. 7:668a lid 13 BW geldt voor de in lid 2 te noemen functies dat de laatste arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd als meer dan drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd of voor een bepaald werk elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste drie maanden.

  • 2. Lid 1 is van toepassing op seizoensfuncties gebaseerd op de navolgende (referentie)functies uit het functiehandboek:

    • Algemeen medewerker Loonwerk I, II en III

    • Medewerker gemechaniseerd loonwerk I, II en III

    • Medewerker transport I en II

    • Technisch medewerker I en II

    • Administratief medewerker I en II

    Van een seizoensfunctie in de zin van dit artikel is sprake indien en voor zover de duur van de arbeidsovereenkomst niet meer dan negen maanden bedraagt omdat de functie als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden gedurende een periode van ten hoogste negen maanden per jaar kan worden uitgeoefend en niet aansluitend door dezelfde werknemer kan worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar.’

Artikel 33 komt te luiden:

‘Artikel 33 Functiegroepen

  • 1. De werkgever is verplicht de werknemer in te delen in een functiegroep. Dit doet hij op basis van de procedure en de omschrijvingen in het Handboek Functiewaardering Loonwerksector. Dit handboek (algemeen verbindend verklaard bij besluit Staatscourant 29 mei 2018, publicatienummer 25113, onder UAW nummer 11971) maakt onderdeel uit van deze cao. De werknemer kan het handboek bij de werkgever inzien.

  • 2. De indeling als bedoeld in lid 1 gebeurt op basis van een actuele functiebeschrijving,waarin de taken en verantwoordelijkheden van de werknemer zijn omschreven.

    De werkgever en de werknemer ondertekenen voor akkoord:

    • de functiebeschrijving; of

    • het functiedocument uit het Handboek Functiewaardering Loonwerksector.

    Hierbij vermeldt de werkgever de eventuele plussen en minnen zoals beschreven in Hoofdstuk E van deel 2 van het handboek. De functiebeschrijving maakt deel uit van de arbeidsovereenkomst.

  • 3. De werkgever:

    • vergelijkt de bedrijfsfunctie met de best passende functie uit het handboek; en

    • bepaalt bij welke referentiefunctie de bedrijfsfunctie het meest aansluit.

    Is dit niet mogelijk aan de hand van de in de functiefamilie voorkomende referentiefuncties, dan maakt de werkgever gebruik van de referentiefuncties in een andere functiefamilie.

  • 4. De werkgever is verplicht:

    • de werknemer mee te delen in welke functiegroep zijn functie wordt ingedeeld; en

    • de functiegroep te vermelden in de schriftelijke arbeidsovereenkomst.

  • 5. De werkgever deelt de werknemer op basis van het functieraster uit het Functiehandboek (zie ook bijlage IX) in een van de volgende functiegroepen in:

    Functiegroep A

    Deze functiegroep is niet ingevuld.

    Functiegroep B

    Werknemer die werkzaamheden verricht die horen bij de volgende functies:

    • algemeen medewerker loonwerk I (functienr. 01.01)

    • medewerker huishoudelijke dienst (functienr. 06.02)

    • algemeen medewerker onderhoud (functienr. 06.01)

    Functiegroep C

    Werknemer die werkzaamheden verricht die horen bij de volgende functies:

    • medewerker gemechaniseerd loonwerk I (functienr. 01.04)

    • algemeen medewerker loonwerk II (functienr. 01.02)

    • medewerker transport I (functienr. 01.08)

    • administratief medewerker I (functienr. 04.01)

    Functiegroep D

    Werknemer die werkzaamheden verricht die horen bij de volgende functies:

    • medewerker gemechaniseerd loonwerk II (functienr. 01.05)

    • medewerker transport II (functienr. 01.09)

    • technisch medewerker I (functienr. 03.01)

    Functiegroep E

    Werknemer die werkzaamheden verricht die horen bij de volgende functies:

    • medewerker gemechaniseerd loonwerk III (functienr. 01.06)

    • algemeen medewerker loonwerk III (functienr. 01.03)

    • technisch medewerker II (functienr. 03.02)

    • administratief medewerker II (functienr. 04.02)

    Functiegroep F

    Werknemer die werkzaamheden verricht die horen bij de volgende functie:

    • meewerkend uitvoerder (functienr. 01.07)

    Functiegroep G

    Werknemer die werkzaamheden verricht die horen bij de volgende functies:

    • werkvoorbereider / planner (functienr. 02.01)

    • chef werkplaats (functienr. 03.03)

    • administrateur (functienr. 04.03)

    • commercieel medewerker / adviseur (functienr. 05.01)

    Functiegroep H

    Deze functiegroep is niet ingevuld.

  • 6.

    • a. De werknemer kan bezwaar maken tegen de functie-indeling als

      • hij het niet eens is met de indeling; of

      • hij van mening is dat zijn functie zodanig gewijzigd is dat de indeling moet worden herzien.

    • b. Indien de werknemer een schriftelijke aanvraag tot functie-indeling heeft ingediend bij de werkgever en de werkgever niet binnen een redelijke termijn een besluit neemt, wordt het uitblijven van een besluit aangemerkt als een besluit tot afwijzing van de aanvraag. De werknemer kan tegen dit besluit bezwaar aantekenen als bedoeld onder a.

    • c. Als de bezwaarprocedure voor de werknemer geen bevredigende uitkomst oplevert, kan hij zijn bezwaar voorleggen aan de Centrale Beroepscommissie Functiewaardering Loonwerksector.

    • d. De voorwaarden voor de bezwaarprocedure en de beroepsprocedure staan in het Reglement Bezwaar en Beroepsprocedure Functie-indeling Loonwerksector. Zie bijlage XIII.

  • 7. De werknemer die de BBL-opleiding op niveau 3 heeft afgerond, heeft recht op een gesprek met de werkgever over de functie-indeling, alsmede om te bekijken wat het perspectief is binnen het bedrijf. De werkgever heeft de plicht om dit gesprek aan te gaan.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing op de werknemer met een arbeidsbeperking als bedoeld in Artikel 39.’

Bijlage XII, artikel 3 kom te luiden:

‘BIJLAGE XII REGLEMENT PARITAIRE COMMISSIE LOONWERK, BEHOREND BIJ ARTIKEL 88

Artikel 3. Indienen verzoek

  • 1. Een verzoek als bedoeld in lid 2 dient schriftelijk te worden ingediend bij de commissie per adres: Actor, Stationsweg 1, 3445 AA Woerden of paritaire.commissie@actor.nl en dient ten minste te bevatten:

    • a. de naam en het adres van de verzoeker;

    • b. de ondertekening door verzoeker;

    • c. een nauwkeurige beschrijving van de aard en het bereik van het verzoek;

    • d. de motivering van het verzoek;

    • e. de dagtekening;

    • f. de van toepassing zijnde cao.

  • 2. De verzoeker verschaft desgevraagd binnen een daartoe aangegeven termijn (aanvullende) gegevens en bescheiden, die voor de beoordeling van het verzoek nodig zijn.’

Bijlage XIII, artikel 7 kom te luiden:

‘BIJLAGE XIII REGLEMENT BEZWAAR EN BEROEPSPROCEDURE FUNCTIE-INDELING, BEHOREND BIJ ARTIKEL 33

Artikel 7 Wijze van onderzoek

  • 1. Binnen 10 werkdagen na ontvankelijk verklaring zendt de Beroepscommissie een kopie van het beroepschrift aan werkgever en stelt de werkgever in de gelegenheid om binnen 15 werkdagen een verweerschrift in te dienen. Een ontvangen verweerschrift zendt de Beroepscommissie ter kennisname aan de werknemer.

  • 2. De Beroepscommissie stelt een ad-hoc adviescommissie in bestaande uit een functiewaarderings-deskundige van een van de bij de cao betrokken werknemersorganisatie en een functiewaarderings-deskundige van de AWVN. Indien de betrokken werknemer lid is van een van de bij de cao Loonwerk betrokken werknemersorganisaties, zal in eerste instantie de functiewaarderingsdeskundige van de andere werknemersorganisatie gevraagd worden deel uit te maken van de ad-hoc adviescommissie.

  • 3. De adviescommissie heeft tot taak het geven van een unaniem functiewaarderingstechnisch advies over de indeling van de functie.

    Ter vervulling van haar taak:

    • ontvangt de adviescommissie het beroep- en verweerschrift;

    • kan de adviescommissie de werknemer en de werkgever vragen om een nadere toelichting en een aanvullend (werkplek) onderzoek doen. Dit gebeurt steeds en uitsluitend in aanwezigheid van zowel de werknemer als de werkgever.

  • 4. De adviescommissie streeft ernaar haar werkzaamheden af te ronden binnen 2 maanden na indiening van het beroepschrift door de werknemer.

  • 5. De adviescommissie stuurt het advies aan Beroepscommissie. De secretaris stuurt het advies ter kennisname aan de werkgever en de werknemer.’

Dictum II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en heeft geen terugwerkende kracht.

’s-Gravenhage, 1 oktober 2018

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes

Naar boven