De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
Gelet op de artikelen 55j, zesde lid, 55q, zesde lid, 56, zesde en zevende lid, 62,
vierde lid, artikel 63b, tweede lid, en 68, derde lid, van het Besluit stimulering
duurzame energieproductie en klimaattransitie;
Besluit:
ARTIKEL I
De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt
gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van ‘besluit’ komt te luiden:
- – besluit:
-
Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie.
2. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
- – garantie van oorsprong:
-
garantie van oorsprong als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong
en certificaten van oorsprong;
- – meetbedrijf:
-
meetbedrijf als bedoeld in artikel 27 van de Warmtewet, of instantie die uitvoering
geeft aan de taak van de netbeheerder, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel
i van de Elektriciteitswet 1998;
- – meetprotocol:
-
document waarin de bemetering van een productie-installatie, de wijze van meten en
de wijze van kwaliteitsborging van de meetgegevens ten aanzien van de hoeveelheden
elektriciteit, gas, warmte, waterstof, koolstofdioxide of mechanische energie die
de installatie opwekt, de hoeveelheden brandstof die de installatie verbruikt en de
wijze van bepaling van de calorische waarde van de brandstof beschreven zijn;
- – nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte:
-
warmte, uitgedrukt in GJ, die vrijkomt uit productie-installaties voor vermindering
van broeikasgas en die, voor zover daarmee de uitstoot van broeikasgas wordt voorkomen,
wordt aangewend voor:
-
a. gebouwklimatisering van de binnenruimten van gebouwen;
-
b. tapwaterverwarming en verwarming van water dat wordt ingezet in bedrijfsprocessen,
met uitzondering van het gebruik als voedingswater voor een productie-installatie
waarmee elektriciteit wordt opgewekt;
-
c. verwarming in industriële processen en van tuinbouwkassen, met uitzondering van:
-
1°. de inzet in een turbine of organische rankine cyclus waarmee elektriciteit wordt opgewekt;
-
2°. de inzet bij aardgasexpansie;
-
3°. het drogen en verwarmen van inputstromen van een productie-installatie voor het opwekken
van elektriciteit, inclusief het voorverwarmen van verbrandingslucht;
-
4°. de inzet voor rookgasreiniging en waterzuivering van een productie-installatie;
-
5°. de verwarming van een installatie of een onderdeel daarvan, waarmee energie of een
energiedrager wordt geproduceerd;
-
6°. de verwarming van opslagtanks van grondstoffen en producten die gebruikt worden om
energie mee op te wekken;
-
d. klimaatregeling van koelcellen en industriële koelingstoepasssingen;
-
e. levering aan een warmtenet, mits de producent aannemelijk kan maken dat de warmte
gebruikt wordt voor een van de toepassingen, bedoeld onder a tot en met d;
- – oordeel omtrent de geschiktheid:
-
op verzoek van een producent door een meetbedrijf afgegeven oordeel dat een productie-installatie
geschikt is voor de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte, de productie van waterstof
of de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of dat een meetinrichting geschikt
is voor de meting van warmte die met een productie-installatie wordt opgewekt en nuttig
wordt aangewend, de waterstof die met de productie-installatie wordt geproduceerd
of het broeikasgas dat met de productie-installatie wordt afgevangen en permanent
wordt opgeslagen;.
3. De begripsbepaling van ‘nuttig gebruik van hernieuwbare warmte’ vervalt.
B
Aan artikel 2 worden twee leden toegevoegd, luidende:
-
5. In afwijking van het eerste lid eerste lid, aanhef en onderdeel a, gaat de aanvraag
om subsidieverlening met betrekking tot productie-installaties voor de afvang en permanente
opslag van koolstofdioxide vergezeld van de aanvragen voor vergunningen die noodzakelijk
zijn voor de realisatie van de productie-installatie.
-
6. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, gaat de aanvraag ten aanzien
van een productie-installatie die wordt gerealiseerd op percelen in eigendom van het
Rijk waarop het recht van opstal is verkregen bij een openbare gunningsprocedure,
waarbij de hoogte van de subsidie op basis van het besluit onderdeel was van de gunningscriteria,
niet vergezeld van de benodigde vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
maar een ontwerp van de desbetreffende vergunning.
C
Artikel 2a wordt als volgt gewijzigd;
1. Het eerste lid komt te luiden:
2. In het vierde lid, wordt aan het begin van onderdeel c ‘tenzij de aanvraag betrekking
heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit
door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen met een gezamenlijk vermogen van minder
dan 1 MWp,’ ingevoegd.
D
Artikel 2b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a, komt te luiden:
2. In onderdeel c wordt ‘hernieuwbare warmte’ vervangen door ‘hernieuwbare of koolstofdioxide-arme
warmte’.
3. In onderdeel d wordt ‘hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbare
elektriciteit en hernieuwbare warmte’ vervangen door ‘hernieuwbare of koolstofdioxide-arme
warmte’.
4. In onderdeel f wordt na ‘windenergie op zee,’ ingevoegd ‘met een vermogen van ten
minste 100 kW’.
5. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma worden
de volgende onderdelen toegevoegd:
-
h. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie
van hernieuwbare elektriciteit uit zonne-energie een kaart van de locatie van de productie-installatie
waarop de zonnepanelen zijn ingetekend;
-
i. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de benutting
van restwarmte een kaart waarop het tracé van de transportleiding is ingetekend.
E
Aan artikel 2d wordt een lid toegevoegd, luidende:
F
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd,
1. In het derde lid wordt in de eerste zin na ‘ingebruikname van de productie-installatie’
ingevoegd ‘of op verzoek van de minister’ en wordt na ‘daadwerkelijke investeringskosten’
ingevoegd ‘, van de overige kosten en baten gedurende de exploitatie’ en vervalt in
de tweede zin ‘als bedoeld in de artikelen 16, 24, 33, 41, 49 en 55a van het besluit’.
2. In het vijfde lid wordt ‘artikel 3.42 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001’ vervangen
door ‘artikel 3.42 en 3.42a van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, tenzij sprake
is van een productie-installatie voor restwarmte, de productie van koolstofdioxide-arme
warmte met een elektroboiler en de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide’.
3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
-
6. De productie-installatie wordt in stand gehouden in Nederland of binnen de Nederlandse
exclusieve economische zone.
-
7. In afwijking van het eerste lid verstrekt de subsidie-ontvanger de opdrachten voor
de levering van onderdelen voor de bouw van de productie-installatie voor de afvang
en permanente opslag van koolstofdioxide binnen 30 maanden na de datum van inwerkingtreding
van de beschikking tot subsidieverlening en zendt deze een afschrift aan de minister.
-
8. Het afschrift, bedoeld in het zevende lid, gaat vergezeld van de vergunningen die
noodzakelijk zijn voor de realisatie van de productie-installatie bedoeld in dat lid.
G
Artikel 4, eerste lid, komt te luiden:
-
1. De subsidie-ontvanger meet de productie van elektriciteit, warmte, gas of waterstof,
dan wel de vermindering van koolstofdioxide per beschikking tot subsidieverlening.
H
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5
-
1. De subsidie-ontvanger verstrekt de minister op aanvraag gegevens over de verkoopprijs
van de met de gesubsidieerde productie samenhangende garanties van oorsprong.
-
2. De verklaring, bedoeld in artikel 63b, eerste lid, van het besluit komt overeen met
de gegevens die zijn geregistreerd bij de Nederlandse Emissieautoriteit.
I
Na artikel 7c wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 3.4. Verplichtingen CO2-reducerende technieken
§ 3.4.1. Algemene verplichtingen
Artikel 7d
-
1. Een subsidie-ontvanger dient bij het meetbedrijf een verzoek in om een oordeel omtrent
de geschiktheid van diens productie-installatie voor de opwekking van koolstofdioxide-arme
warmte, de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of de productie van waterstof
met gebruikmaking van het formulier, bedoeld in bijlage 8.
-
2. Een oordeel omtrent de geschiktheid is vijf jaar geldig of tot het moment waarop
de subsidie-ontvanger een aanpassing heeft doorgevoerd in zijn productie-installatie
die een wijziging van een van de gegevens, vermeld in het verzoek, bedoeld in het
eerste lid, ten gevolge heeft. Een subsidie-ontvanger verricht een nieuw verzoek,
bedoeld in het eerste lid, voordat de geldigheidsduur van het oordeel is verlopen.
-
3. De subsidie-ontvanger bepaalt in het verzoek, bedoeld in het eerste lid, de systeemgrens
van iedere productie-installatie, waarvoor subsidie is aangevraagd, op dusdanige wijze
dat de subsidiabele productie kan worden gemeten.
-
4. Een wijziging van de systeemgrens van een productie-installatie leidt er niet toe
dat één of meer productie-eenheden van de desbetreffende productie-installatie gaan
behoren aan een andere productie-installatie.
-
5. De subsidie-ontvanger stelt het meetbedrijf in staat het onderzoek te verrichten
ten behoeve van de beoordeling van de geschiktheid.
-
6. De minister verstrekt het eerste voorschot aan een subsidie-ontvanger niet eerder
dan nadat de subsidie-ontvanger het oordeel omtrent de geschiktheid overlegt of doet
overleggen aan de minister.
-
7. De minister verstrekt uitsluitend een voorschot indien een subsidie-ontvanger over
een geldig oordeel omtrent de geschiktheid beschikt.
Artikel 7e
-
1. Een subsidie-ontvanger stelt een meetprotocol op met inachtneming van de meetvoorwaarden
voor koolstofdioxide-arme warmte, voor waterstof en voor koolstofdioxide, genoemd
in bijlage 9.
-
2. De subsidie-ontvanger laat het meetprotocol beoordelen door een meetbedrijf.
-
3. Het meetprotocol heeft een geldigheid van vijf jaar of tot het moment dat de subsidie-ontvanger
een aanpassing van de productie-installatie of het productieproces doorvoert die een
wijziging van het meetprotocol tot gevolg heeft. De subsidie-ontvanger stelt voorafgaand
aan het verlopen van de geldigheidsduur een nieuw meetprotocol op.
-
4. De minister verstrekt het eerste voorschot aan een subsidie-ontvanger niet eerder
dan nadat de subsidie-ontvanger het beoordeelde meetprotocol overlegt of doet overleggen
aan de minister.
-
5. De minister verstrekt uitsluitend een voorschot indien een subsidie-ontvanger over
een geldig meetprotocol beschikt.
Artikel 7f
-
1. De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat alle energie- of productiestromen die
zijn omschreven in de meetvoorwaarden, bedoeld in bijlage 9 en die de systeemgrens
passeren, worden gemeten in overeenstemming met het meetprotocol.
-
2. De minister kan het meetbedrijf verzoeken afwijkingen van het meetprotocol te melden
aan de minister.
Artikel 7h
-
1. Een subsidie-ontvanger legt het meetrapport uiterlijk 20 dagen na afloop van de kalendermaand
waarop het meetrapport betrekking heeft over aan de minister.
-
2. De minister stelt na ontvangst van het meetrapport op verzoek van een subsidie-ontvanger
die een productie-installatie voor de productie van koolstofdioxide-arme warmte in
stand houdt de nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte in MWh vast.
-
3. Indien de subsidie-ontvanger die een productie-installatie voor de productie van
koolstofdioxide-arme warmte in stand houdt, gebruik maakt van warmte afkomstig van
een andere bron, draagt de subsidie-ontvanger er zorg voor dat het meetbedrijf de
hoeveelheid gebruikte warmte in mindering brengt op de hoeveelheid geproduceerde koolstofdioxide-arme
warmte.
Artikel 7i
Bij een productie-installatie voor restwarmte zonder warmtepompsysteem, wordt de productie
gemeten bij de uitgang van het warmteoverdrachtsstation.
§ 3.4.2. Verplichtingen voor de permanente opslag van koolstofdioxide
Artikel 7j
-
1. Dit artikel is alleen van toepassing op een subsidie-ontvanger met een productie-installatie
voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide die een basisinfrastructuur
voor het transport en de permanente opslag van koolstofdioxide deelt met een of meer
andere gebruikers met een productie-installatie voor de afvang en permanente opslag
van koolstofdioxide.
-
2. Een subsidie-ontvanger wiens productie-installatie voor de afvang en permanente opslag
van koolstofdioxide gebruik maakt van een basisinfrastructuur voor het transport en
de permanente opslag van koolstofdioxide meet elke kalendermaand zijn aandeel in de
totale permanente opslag van koolstofdioxide van de basisinfrastructuur voor het transport
en de permanente opslag van koolstofdioxide conform de meetvoorwaarden in bijlage
9 en overlegt deze uiterlijk 20 dagen na afloop van de kalendermaand aan de minister.
-
3. De meting, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan op de grens tussen de productie-installatie
en de gedeelde voorzieningen van de basisinfrastructuur voor het transport en de permanente
opslag van koolstofdioxide.
-
4. De subsidie-ontvanger verzekert zich dat de meting, bedoeld in het tweede lid, plaatsvindt
bij alle productie-installaties die aangesloten zijn op de basisinfrastructuur voor
het transport en de permanente opslag van koolstofdioxide.
-
5. De hoeveelheid koolstofdioxide die voor subsidie in aanmerking komt, wordt door de
minister per productie-installatie vastgesteld door de hoeveelheid koolstofdioxide
die in de basisinfrastructuur voor het transport en de permanente opslag van koolstofdioxide
permanent wordt opgeslagen te verdelen naar rato van de geleverde koolstofdioxide,
uitgedrukt in 1000 kg koolstofdioxide, over de productie-installaties die aangesloten
zijn op de desbetreffende basisinfrastructuur voor het transport en de permanente
opslag van koolstofdioxide.
-
6. De subsidie-ontvanger overlegt uiterlijk drie maanden na afloop van het kalenderjaar
de meetgegevens van de beheerder van de basisinfrastructuur voor het transport en
de permanente opslag van koolstofdioxide over de hoeveelheid permanent opgeslagen
koolstofdioxide aan de minister.
-
7. Indien er sprake is van meerdere productie-installaties met één aansluiting op een
basisinfrastructuur voor het transport en de permanente opslag van koolstofdioxide
wijzen de subsidie-ontvangers voor de meting, bedoeld in het tweede lid, tezamen één
meetbedrijf aan.
J
Artikel 8, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a, komt te luiden:
2. In onderdeel b wordt ‘artikelen 14, vierde lid, 22, vierde lid, 31, vierde lid, 39,
vierde lid, 47, vierde lid, en 54, vierde lid van het besluit’ vervangen door ‘artikelen
14, vierde lid, 22, vierde lid, 31, vierde lid, 39, vierde lid, 47, vierde lid, 54,
vierde lid, 55i, derde lid en 55p, derde lid van het besluit’ en wordt ‘en’ vervangen
door een komma.
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘en’ wordt een onderdeel
toegevoegd, luidende:
d. indien artikel 55f, derde lid van het besluit van toepassing is, het aantal verminderde
kg broeikasgas in Nederland, het gerealiseerde aantal vollasturen van de productie-installatie
of het gerealiseerde rendement van de productie-installatie.
K
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘het aantal kWh’ vervangen door ‘het aantal
kWh of het verschil in kg broeikasgas’ en wordt ‘of 55, derde of vierde lid’ vervangen
door ‘55, derde of vierde lid, 55j, derde of vierde lid of 55q, derde of vierde lid’.
2. In het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, en het tweede lid, onderdeel b, onder 1°,
wordt ‘of 44, derde lid, onderdeel c,’ vervangen door ‘44, derde lid, onderdeel c,
of 55f, derde lid’ en wordt ‘of 47, vijfde lid’ vervangen door ‘47, vijfde lid, of
55i, vierde lid’.
3. In het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, en het tweede lid, onderdeel b, onder 2°,
wordt ‘of 54, vijfde lid’ vervangen door ‘54, vijfde lid, of 55p, vierde lid’.
4. In het eerste lid, onderdeel b, onder 3°, en het tweede lid, onderdeel b, onder 3°,
wordt ‘of 47, vijfde lid’ vervangen door ‘47, vijfde lid, of 55i, vierde lid’.
5. In het vierde lid, onderdeel b, wordt ‘of hernieuwbaar gas’ vervangen door ‘, hernieuwbaar
gas of de maandelijkse vermindering van broeikasgas’.
6. In het vierde lid, onderdeel d, wordt ‘of hernieuwbaar gas’ vervangen door ‘, hernieuwbaar
gas of de cumulatieve vermindering van broeikasgas’.
L
In artikel 14a, tweede lid, wordt ‘55, derde lid’ vervangen door ‘55, derde lid, 55j,
derde lid of 55q derde lid’ en wordt ‘het aantal kWh’ vervangen door ‘het aantal kWh
of aantal kg verminderde broeikasgas’.
M
In paragraaf 7 wordt voor artikel 15 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 14f
Op aanvragen om subsidie die voor de inwerkingtreding van de Regeling van de Minister
van Economische Zaken en Klimaat van 17 september 2020, tot wijziging van de Algemene
uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie in verband met de uitbreiding
met productie-installaties voor broeikasgasvermindering (Stcrt. 2020, 48287) zijn ontvangen, is deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor de inwerkingtreding
van die regeling.
N
In artikel 16 en in de opschriften van de bijlagen 1 en 5 wordt ‘Algemene uitvoeringsregeling
stimulering duurzame energieproductie’ telkens vervangen door ‘Algemene uitvoeringsregeling
stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie’.
O
Na bijlage 7 worden de bijlages I en II bij deze regeling toegevoegd als bijlages
8 en 9.
ARTIKEL II
In de rij ‘Artikel 14, onderdeel a’ in de elfde tabel, onder artikel 2 van de Regeling
vaststelling definitieve correcties duurzame energieproductie 2019 wordt ‘€ 0,037’
vervangen door ‘€ 0,036’.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2020 met uitzondering van
artikel II dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst en dat terugwerkt tot en met
1 april 2020.
BIJLAGE I BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL N
BIJLAGE 8 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 7D VAN DE ALGEMENE UITVOERINGSREGELING STIMULERING
DUURZAME ENERGIEPRODUCTIE EN KLIMAATTRANSITIE
Verzoek tot oordeel omtrent de geschiktheid van een productie-installatie voor:
-
• de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte en mededeling van meetgegevens van koolstofdioxide-arme
warmte;
-
• de productie van waterstof en mededeling van meetgegevens van waterstof;
-
• de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide en meetgegevens van de afvang en
permanente opslag van koolstofdioxide
Toelichting
Met dit formulier verklaart u:
-
• koolstofdioxide-arme warmte op te wekken of waterstof te produceren of koolstofdioxide
af te vangen en permanent op te slaan en;
-
• verzoekt u het toegelaten meetbedrijf vast te stellen of uw productie-installatie
geschikt is voor de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte of de productie van
waterstof of het afvangen en permanent opslaan van koolstofdioxide en of uw meetinrichting
geschikt is voor de meting van koolstofdioxide-arme warmte, waterstof of koolstofdioxide
en;
-
• verzoekt u het toegelaten meetbedrijf de meetgegevens met betrekking tot de door u
geproduceerde koolstofdioxide-arme warmte of waterstof of de afvang en permanente
opslag van koolstofdioxide als zodanig mede te delen aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat.
Dit formulier dient te allen tijde volledig, juist en ondertekend door zowel producent
als meetbedrijf en - voor zover van toepassing - voorzien van de noodzakelijke bijlage(n)
te worden ingediend.
Indien zich meerdere productie-installaties achter één aansluiting bevinden, dient
u tevens een systeemgrens van de productie-installaties te bepalen. Deze systeemgrens
kan meerdere productie-eenheden omvatten.
1. Gegevens producent
-
a. Tenaamstelling installatie: ..........
-
b. Contactpersoon: de heer/mevrouw ..........
-
c. Adres: ..........
-
d. Postcode: ..........
-
e. Plaats: ..........
-
f. Telefoonnummer: ..........
-
g. E-mailadres contactpersoon: ..........
-
h. BSN-nummer .......... of KvK-nummer: ..........
Factuurgegevens:
-
i. Naam contactpersoon: ..........
-
j. E-mailadres: ..........
-
k. Referentienummer factuur: ..........
2. Correspondentieadres:
-
a. Bedrijfsnaam: ..........
-
b. Contactpersoon: de heer/mevrouw ..........
-
c. Adres: ..........
-
d. Postcode: ..........
-
e. Plaats: ..........
-
f. Telefoonnummer: ..........
-
g. E-mailadres contactpersoon: ..........
3. Gegevens productie-installatie
-
a. Adres installatie: ..........
-
b. Postcode: ..........
-
c. Plaats: ..........
-
d. EAN-code van productie-installatie: ..........
-
e. Projectnummer SDE-beschikking: SDE ..........
4. Typegegevens productie-installatie
Kruis aan om wat voor soort installatie het gaat bij deze aanvraag. Er is slechts
één antwoord mogelijk.
-
a. De aanvraag betreft een productie-installatie voor opwekking van koolstofdioxide-arme
warmte door middel van:
-
○ geothermie (systeemgrens incl. warmtepomp)
-
○ daglichtkas (incl. warmtepomp)
-
○ thermische energie uit oppervlaktewater (systeemgrens incl. warmtepomp)
-
○ thermische energie uit afval- of drinkwater (systeemgrens incl. warmtepomp)
-
○ elektrische boiler
-
○ warmtepompen
-
○ restwarmte
-
b. De aanvraag betreft een productie-installatie voor:
-
c. Datum waarop de installatie in gebruik is/wordt genomen: ..........
-
d. Ingangsdatum van uw inschrijving: ..........
-
e. Vermogen of capaciteit van de installatie: ..........
5. Algemene verklaring
U verklaart door het invullen en ondertekenen van dit formulier:
-
a. Dat de in dit formulier bedoelde installatie voorzien is van (een) meter(s) die voldoe(t)(n)
aan de meetvoorwaarden in de Algemene Uitvoeringsregeling stimulering duurzame energie-
en klimaattransitie, dat door het toegelaten meetbedrijf, in het geval van de productie
van koolstofdioxide-arme warmte, de nuttige warmte eenduidig kan worden gemeten, dan
wel uit een combinatie van metingen eenduidig kan worden berekend;
-
b. Dat u te allen tijde zult meewerken aan door het meetbedrijf uit te voeren controles
van de in dit formulier bedoelde installatie en de bijbehorende meter(s), voor zover
deze controles betrekking hebben op dit verzoek om een oordeel omtrent de geschiktheid
van een productie-installatie voor de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte, de
productie van waterstof en het afvangen en permanent opslaan van koolstofdioxide en
mededeling van meetgegevens omtrent koolstofdioxide-arme warmte, waterstof of koolstofdioxide;
-
c. Dat u, in het geval dat één van de zaken zoals door u aangegeven bij de vragen 2,
3, 4 of 5 verandert, hiervan vooraf melding maakt door dit formulier opnieuw in te
vullen en te doen toekomen aan het meetbedrijf;
d Dat u deze verklaring naar waarheid heeft ingevuld.
6. Ondertekening aanvrager (producent)
Plaats: ..........
Datum: ..........
Handtekening aanvrager: ..........
Let op! Maak een kopie van deze ingevulde verklaring voor eigen gebruik.
Ruimte voor opmerkingen producent:
7. Ondertekening meetbedrijf
Plaats: ..........
Datum: ..........
Naam meetbedrijf: ..........
Handtekening meetbedrijf: ..........
Ruimte voor opmerkingen meetbedrijf:
TOELICHTING
1. Inleiding
Onderhavige regeling (hierna: de wijzigingsregeling) wijzigt de Algemene uitvoeringsregeling
stimulering duurzame energieproductie.
De wijzigingen houden verband met de uitwerking in lagere regelgeving van de wijziging
van het Besluit stimulering duurzame energieproductie in verband met de verbreding
tot maatregelen ter vermindering van broeikasgas (Besluit van 31 augustus 2020, Stb. 2020, nr. 340). De wijzigingen hebben voorts nauw verband met de openstelling in november van de
subsidiemodule SDE++ onder het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie
(hierna: Besluit SDEK), zoals het Besluit stimulering duurzame energieproductie ingevolge
de hiervoor genoemde wijziging is komen te luiden.
Bij de openstelling van de SDE++ in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie
en klimaattransitie 2020 worden niet alleen installaties voor de productie van hernieuwbare
energie, maar ook andere technieken ter vermindering van broeikasgas gestimuleerd.
Onderhavige wijzigingsregeling wijzigt daarnaast enkele andere onderdelen van de Algemene
uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie, waaronder de indieningseisen
voor bepaalde categorieën en een verplichting om op aanvraag informatie over de waarde
van garanties van oorsprong te verstrekken. Tevens is ingevolge onderhavige wijzigingsregeling
de citeertitel van de regeling aangepast: voortaan wordt deze aangeduid als Algemene
uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna:
de regeling).
In de Regeling vaststelling definitieve correcties duurzame energieproductie 2019
is abusievelijk een onjuist correctiebedrag opgenomen voor de categorie Zon PV ≥ 15
kWp en < 1MWp aansluiting >3*80A ten aanzien van in het najaar van 2017 verleende
beschikkingen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om deze fout te herstellen (artikel
II van de wijzigingsregeling). Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met
1 april 2020, hetgeen is gerechtvaardigd omdat herstel ten gunste komt van de categorie
subsidie-ontvangers ten aanzien van wie het desbetreffende correctiebedrag van toepassing
is.
2. Toelichting op de wijzigingen
2. Tender Rijksgronden recht van opstal (Artikel I, onderdeel B; artikel 2 regeling)
Het kabinet streeft ernaar om de verduurzaming van het Rijksvastgoed te versnellen.
Dit betreft onder meer het realiseren van hernieuwbare energieopwekking op Rijksgronden
en Rijksdaken. Om dit succesvol te kunnen laten verlopen, is als wijziging opgenomen
dat bij een aanvraag voor een productie-installatie die wordt gerealiseerd op percelen
in eigendom van het Rijk waarop het recht van opstal is verkregen bij een openbare
gunningsprocedure geen omgevingsvergunning hoeft te worden bijgevoegd, maar slechts
een ontwerp van deze vergunning. In de gunningsprocedure zelf geldt de voorwaarde
dat de hoogte van de benodigde SDE++-subsidie een gunningscriterium is, waarmee de
kosteneffectiviteit van het proces wordt geborgd. Hiermee wordt geborgd dat het tenderproces
en het vervolgens aanvragen van SDE++ goed op elkaar aansluiten.
2.2 Haalbaarheidsstudie (Artikel I, onderdelen C en D; artikelen 2a en 2b regeling)
Met deze wijziging wordt de haalbaarheidsstudie voor alle aanvragen verplicht gesteld.
Sinds de wijziging van Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie
van 14 september 2018 was een haalbaarheidsstudie alleen vereist voor productie-installaties
met een vermogen vanaf 500 kW. Deze grens bleek in de uitvoering tot problemen te
leiden. Veel subsidie-aanvragen worden namelijk net onder de grens van 500 kW ingediend.
Juist in deze categorie aanvragen wordt een groot gedeelte van de projecten uiteindelijk
niet gerealiseerd. Bovendien komt het vaak voor dat de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (hierna: RVO) alsnog aan projecten met een vermogen van minder dan 500 kW
aanvullende informatie moet opvragen. Dit leidt tot extra administratieve lasten en
traagheid in de afhandeling van aanvragen. Voor de categorie zon-PV, de categorie
met de meeste aanvragen, is de berekening van het projectrendement als onderdeel van
de haalbaarheidsstudie komen te vervallen voor projecten met een vermogen van minder
dan 1 MWp, omdat de benodigde gegevens in het aanvraagformulier zullen worden opgevraagd.
Daarnaast is voor zon-PV de eis opgenomen dat een kaart wordt overgelegd waarop de
locatie van de fotovoltaïsche panelen zijn ingetekend. Hiermee kan getoetst worden
of de beschikbare oppervlakte op de locatie daadwerkelijk aanwezig is. Dat ondervangt
ook dat aanvragers een aanvraag voor een te groot vermogen indienen en vervolgens
een kleiner vermogen daadwerkelijk realiseren. Voor windenergie geldt dat alleen projecten
met een vermogen van ten minste 100 kW een windenergie-opbrengstberekening hoeven
op te stellen.
Voor alle nieuwe technieken ter vermindering van broeikasgas wordt een energie- of
productopbrengstrekening vereist. Voor productie-installaties voor de productie van
koolstofdioxide-arme warmte wordt een onderbouwing van de warmte-afzet verplicht gesteld.
Voor de productie van koolstofdioxide-arme warmte geldt dat tevens een geologisch
rapport wordt vereist. Een geologisch rapport wordt niet langer geëist bij de productie
van hernieuwbare elektriciteit en gecombineerde opwekking door middel van geothermie,
omdat hier geen subsidie voor kan worden aangevraagd. Voor productie-installaties
voor de benutting van restwarmte geldt dat een kaart waarop het ingetekende tracé
van de transportleiding is vereist.
2.3 Indieningseisen technieken ter vermindering broeikasgas (Artikel I, onderdelen
B, D, E en F; artikelen 2, 2b, 2d en 3 regeling)
De realisatie van de permanente opslag van koolstofdioxide is afhankelijk van verschillende
partijen die koolstofdioxide willen afvangen en waarbij de (gezamenlijke) infrastructuur
vaak nog niet aanwezig is. Hierdoor zijn projecten in verschillende fases van voorbereiding,
terwijl de gezamenlijke voortgang maatgevend is voor de realisatie van de gemeenschappelijke
infrastructuur. Om rekening te houden met deze verschillen, wordt het mogelijk gemaakt
om zonder aanwezigheid van alle noodzakelijke vergunningen al een aanvraag te doen.
Om toch een hoge realisatiegraad te verkrijgen is in de Regeling aanwijzing categorieën
duurzame energieproductie en klimaattransitie 2020 voor nieuwe installaties de verplichting
opgenomen dat een uitvoeringsovereenkomst wordt gesloten waarbij een bankgarantie
wordt overgelegd. Tijdens de realisatie van het project wordt getoetst op de voortgang
van het project, inclusief de vergunningen. Bij bestaande installaties worden, conform
andere categorieën voor verlengde levensduur in de SDE++, geen vergunningen opgevraagd.
Dit draagt niet bij aan het verkrijgen van zekerheid voor de projectrealisatie.
Voor de permanente opslag van koolstofdioxide geldt dat de aanvrager moet kunnen aantonen
dat de capaciteit om dit te transporteren en permanent op te slaan beschikbaar is.
Dit kan door een verklaring van de partij die verantwoordelijk is voor de opslag of
het transport. Transport en opslag kan soms door verschillende partijen worden gedaan.
In dat geval is van beide partijen een verklaring omtrent de beschikbaarheid nodig.
Daartoe kan het formulier worden gebruikt dat beschikbaar wordt gesteld via de internetpagina
van RVO.
In de regeling is daarnaast geregeld dat de periode tussen de datum van inwerkingtreding
van de beschikking en de start van de bouw 30 maanden is. Deze periode wijkt af van
de standaardperiode van 18 maanden. Dit onderscheid is gemaakt omdat een installatie
voor de afvang van koolstofdioxide uitsluitend kan worden ingebouwd tijdens de zogenaamde
‘downtime’ van de installatie van de afvanger. Deze periodes dienen jaren van te voren
te worden gepland en komen veelal slechts ongeveer twee keer per tien jaar voor. Daarom
is rekening gehouden met een langere realisatietijd.
2.4 (Artikel I, onderdelen A, I, J en N; artikelen 1, 7d tot en met 7j en 8 regeling)
Onderdeel I regelt de meetketen voor andere technieken ter vermindering van broeikasgas.
Tot nu toe was de regelgeving geënt op het stimuleren van hernieuwbare energie. Daarbij
was de garantie van oorsprong het bewijsstuk voor de productie van hernieuwbare energie.
De regelgeving voor de uitgifte van garanties van oorsprong is opgenomen in de Elektriciteitswet
1998, de Gaswet, de Warmtewet en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten
van oorsprong. Op grond van het Besluit SDEK kan ook subsidie voor andere technieken
die leiden tot vermindering van broeikasgas worden verleend. Voor zover deze technieken
niet zijn gebaseerd op hernieuwbare energie kan het bewijs voor de productie niet
op basis van garanties van oorsprong geleverd worden. In de regeling is daarom geregeld
hoe de meetketen er voor deze technieken uitziet. Deze meetketen is gebaseerd op de
meetketen zoals deze voor garanties van oorsprong geldt. De meetketen wijkt ervan
af om de terminologie te laten aansluiten op koolstofdioxide-arme warmte, waterstofproductie
door elektrolyse en de opslag van koolstofdioxide. De eisen zijn als volgt:
-
• De subsidie-ontvanger laat zijn productie-installatie iedere vijf jaar of bij een
wijziging van de productie-installatie voorzien van een oordeel omtrent de geschiktheid
van de productie-installatie door een meetbedrijf.
-
• De subsidie-ontvanger stelt iedere vijf jaar een meetprotocol op dat voldoet aan de
meetvoorwaarden die zijn opgenomen in de regeling. Dit kan ook vaker zijn als de subsidie-ontvanger
een wijziging aanbrengt aan zijn productie-installatie. Het meetprotocol moet worden
beoordeeld door een meetbedrijf.
-
• De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat er een meetrapport wordt opgesteld,
dat voldoet aan de meetvoorwaarden, de wijze van totstandkoming van de meetgegevens
beschrijft en geverifieerd door wordt een meetbedrijf.
-
• De subsidie-ontvanger overlegt de meetgegevens uiterlijk 20 dagen na afloop van de
kalendermaand waarop het meetrapport betrekking heeft over aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat (hierna: minister). Dat is in de praktijk RVO. RVO kan aanvullende
verificatie op de data, protocollen en gegevens van de meetbedrijven uitvoeren. RVO
kan daarbij ook derde partijen betrekken.
Voor de meetketen zijn bij de regeling twee bijlages opgenomen. De eerste bijlage
is een formulier dat ziet op het oordeel omtrent de geschiktheid van de productie-installatie
en dat door producent en meetbedrijven kan worden gebruikt. De tweede bijlage omvat
de meetvoorwaarden waaraan het meetprotocol moet voldoen. Beide bijlages komen overeen
op de vergelijkbare bijlages in de Regeling garanties van oorsprong en certificaten
van oorsprong. Voor de meetvoorwaarden van waterstofproductie door elektrolyse en
de permanente opslag van koolstofdioxide geldt dat op een later moment mogelijk verdere
verfijning zal plaatsvinden op basis van nieuwe ontwikkelingen rond het meten van
waterstof en koolstofdioxide, zoals bijvoorbeeld de toekomstige uitgifte van garanties
van oorsprong voor hernieuwbare waterstof op basis van de richtlijn hernieuwbare energie,
de CEN-EN 16325-norm die momenteel in ontwikkeling is en ervaringen van marktpartijen
bij de ontwikkeling van projecten. Hierbij gaat het met name om nadere bepalingen
in het hoofdstuk over nauwkeurigheidseisen aan meetinrichtingen en meters in bijlage
9 van de regeling.
2.4.1 Meetketen CCS
Voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide (CCS) zijn aanvullend in de
regeling enkele onderdelen geregeld. Subsidie-ontvangers moeten maandelijks de hoeveelheid
koolstofdioxide meten op het punt dat deze overgaat in de infrastructuur voor de transport
en permanente opslag van koolstofdioxide. Deze metingen vormen de basis voor de voorschotten
die door de minister aan subsidie-ontvangers worden uitgekeerd. Tegelijkertijd wordt
geregeld dat subsidie-ontvangers jaarlijks gegevens van de beheerder van deze infrastructuur
over de hoeveelheid die permanent wordt opslagen rapporteren. De hoeveelheid koolstofdioxide
die uiteindelijk voor subsidie in aanmerking komt, wordt per productie-installatie
vastgesteld door de hoeveelheid koolstofdioxide die door de beheerder van de infrastructuur
permanent wordt opgeslagen, te verdelen naar rato van de geleverde koolstofdioxide,
waarbij afwijkingen naar rato over de subsidie-ontvangers worden verdeeld. Subsidie-ontvangers
die samen gebruik maken van een gezamenlijke infrastructuur wijzen samen een gezamenlijk
meetbedrijf aan.
2.4.2 Meetketen Restwarmte
Bij restwarmte wordt expliciet geregeld dat bij een productie-installatie zonder benuttig
van een warmtepomp de productie wordt gemeten bij de uitgang van het warmteoverdrachtsstation.
2.5 ETS-correctie (Artikel I, onderdeel H; artikel 5 regeling)
Het Besluit SDEK schrijft voor dat rekening wordt gehouden met de opbrengsten of vermeden
kosten uit het emissiehandelssysteem (ETS). Vanaf de openstellingsrondes die worden
geregeld in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie
2020 en toekomstige regelingen wordt geregeld welke correctie hiervoor geldt per categorie
productie-installaties. Voor sommige categorieën geldt dat er binnen een categorie
sprake kan zijn van bedrijven die wel en niet voordeel kennen. In principe wordt in
de uitvoering van de regeling verondersteld dat installaties die emissierechten onder
het ETS afdragen een ETS-voordeel kennen. Wanneer dat voordeel er niet is, schrijft
deze regeling voor dat de gegevens waarmee dit kan worden aangetoond overeenkomen
met gegevens geregistreerd bij de Nederlandse Emissieautoriteit.
2.6 Waarde garanties van oorsprong (Artikel I, onderdeel H; artikel 5 regeling)
De subsidies die op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie
en klimaattransitie 2020 zullen jaarlijks wordt gecorrigeerd voor de waarde van garanties
van oorsprong voor hernieuwbare elektriciteit. Uit advies van het Planbureau voor
de Leefomgeving blijkt dat garanties van oorsprong grotendeels worden verhandeld in
bilaterale overeenkomsten, waardoor de prijsvorming niet erg transparant is. In artikel
5 wordt daarom geregeld dat subsidie-ontvangers verplicht zijn om op aanvraag gegevens
over de verkoopprijs van de desbetreffende garanties van oorsprong aan de minister
verstrekken. Deze gegevens kunnen worden gebruikt om het correctiebedrag correct vast
te stellen.
2.7 MSK-toets (Artikel I, onderdeel F)
Voor enkele categorieën geldt dat er altijd een toets in het kader van het milieusteunkader
zal worden uitgevoerd. Het gaat daarbij om productie-installaties voor restwarmte,
de productie van koolstofdioxide-arme warmte door een elektroboiler en de afvang en
permanente opslag van koolstofdioxide. Deze toets borgt dat er sprake is van een passende
stimulering en werd tot nu toe alleen uitgevoerd als er sprake was van cumulatie van
verschillende subsidies. Door de wijziging van onderdeel F wordt geborgd dat de uitzondering
op het derde lid voor het aanleveren van informatie een jaar na ingebruikname van
de productie-installatie voor deze categorieën niet geldt. Tevens is het met deze
wijziging mogelijk om ook in latere jaren informatie op te vragen om te beoordelen
of er sprake is van een passende stimulering. Over de uitvoering van deze MSK-toets
gelden beleidsregels: de Beleidsregels cumulatietoets steun in het kader van het Besluit
stimulering duurzame energieproductie (Stcrt. 2012, 20221). Deze beleidsregels worden nog geactualiseerd om te voorzien in een passend kader
voor de uitvoering van deze toets.
Voor de berekening van de basisbedragen van een aantal categorieën voor de SDE++ is
rekening gehouden met de milieu-investeringsaftrek. Een verwijzing naar artikel 3.42a
van de Wet op de inkomstenbelasting is daarom toegevoegd.
2.8 Productie-installatie in Nederland of de Nederlandse exclusieve zone (artikel
I, onderdeel F; artikel 3 regeling)
In de regeling is expliciet vastgelegd dat de productie-installatie in Nederland of
de Nederlandse exclusieve economische zone staat. Deze verduidelijking van de bestaande
praktijk wordt doorgevoerd, omdat hierover soms in de sector vragen werden gesteld,
bijvoorbeeld in verband met projecten die net over de grens in een buurland worden
gerealiseerd. De productie van hernieuwbare energie dient op basis van het Besluit
SDEK te worden aangetoond met garanties van oorsprong. Uit de Regeling garanties van
oorsprong en certificaten van oorsprong volgde reeds dat voor een dergelijke productie-installaties
geen garanties van oorsprong kunnen worden verstrekt.
2.9 Overig
Tot slot zijn enkele bepalingen in de regeling aangepast zodat die niet alleen gelden
voor hernieuwbare energie, maar ook voor andere technieken voor de vermindering van
broeikasgas (artikel I, onderdelen F, G, J, K, L, M, N).
3. Regeldruk
Het Besluit SDEK vormt het kader waarvan onderhavige wijzigingsregeling een uitwerking
is. Het Besluit SDEK is onlangs gewijzigd om ook te voorzien in openstelling van categorieën
ter vermindering van broeikasgas, anders dan uitsluitend hernieuwbare energieproductie.
Het Besluit SDEK kent enkele grondslagen op basis waarvan per ministeriële regeling
nadere uitwerking kan worden gegeven. Onderhavige ministeriële regeling is de invulling
van het Besluit SDEK en preciseert bijvoorbeeld de meetketen en de indieningseisen
voor nieuwe technieken voor de vermindering van broeikasgas. De werkwijze van de regeling
ligt vast in het Besluit SDEK, de categorieën worden aangewezen in de Regeling aanwijzing
categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2020. De regeldruk voortvloeiend
uit deze wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie
is slechts in samenhang te zien met de bepalingen uit de overige regelingen die voortvloeien
uit het Besluit SDEK, met name de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie
en klimaattransitie 2020. Bij de wijziging van het Besluit SDE (naar het Besluit SDEK)
is een uitgebreide toelichting van de regeldruk voortvloeiend uit de onderliggende
regelingen opgenomen. De regeldruk voor subsidieaanvragers neemt licht af.
Sinds 1 april 2017 is een haalbaarheidsstudie vereist voor productie-installaties
met een vermogen van meer dan 500 kW. Met deze wijzigingsregeling vervalt deze grens,
waardoor alle projecten, dus ook met een vermogen van minder dan 500 kW, een haalbaarheidsstudie
moeten opstellen. De onderdelen van deze haalbaarheidsstudie zullen door RVO worden
uitgevraagd in het aanvraagformulier. De wijziging leidt er dus niet toe dat aanvragers
van productie-installaties met een vermogen van 500 kW of minder een extra document
moeten opstellen, maar wel dat het formulier dat ze invullen meer vragen bevat. De
informatie die in het kader van de haalbaarheidsstudie wordt opgevraagd is bij projecten
reeds beschikbaar. Het kost naar verwachting 30 minuten per aanvraag om dit in te
vullen. Bij 1.500 aanvragen en een uurtarief van 60 euro per uur bedragen de aanvullende
administratieve lasten 1.500*0,5*60=45.000 euro. Tegelijkertijd is de huidige praktijk
dat RVO vaak na de aanvraag alsnog informatie moet opvragen om de aanvraag te kunnen
beoordelen. Het aanleveren van die informatie duurt dan langer, omdat deze niet alleen
moet worden opgezocht, maar er ook aanvullend correspondentie tussen RVO en de aanvragers
plaatsvindt. Door het schrappen van de grens van een vermogen van 500 kW wordt dat
voorkomen. Als er bij de helft van de aanvragen alsnog informatie moet worden opgevraagd,
dan is de reductie van de administratieve lasten 750*0,75*60= 33.750 euro bij een
uurtarief van 60 euro per uur en een tijdbeslag van 45 minuten per aanvraag. Per saldo
is er met deze wijziging een stijging van de administratieve lasten voor bedrijven
van 11.250 euro eenmalig.
4. Inwerkingtreding
De inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingsregeling (artikel III) wijkt af van
het beleid inzake de vaste verandermomenten. De regeling treedt in werking met ingang
van 1 november 2020 en houdt voorts geen rekening met de invoeringstermijn van twee
maanden. Afwijking van het beleid is gerechtvaardigd aangezien de doelgroep bij spoedige
inwerkingtreding is gebaat. De afwijking is voorts wenselijk omdat onderhavige regeling
in werking treedt op het moment dat de regeling met betrekking van de najaarsopenstelling
van de subsidiemodule onder het Besluit SDEK in werking treedt.
Artikel II van deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
publicatie van deze regeling in de Staatscourant. Op grond van het kabinetsbeleid
inzake de vaste verandermomenten is dit mogelijk omdat het een reparatiebepaling betreft.
Zie voor deze inwerkingtreding tevens paragraaf 1 van deze toelichting.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes