TOELICHTING
Het coronavirus heeft de wereld en ook Nederland in zijn greep. De virusuitbraak heeft
enorm ingrijpende gevolgen, voor de gezondheid van mensen, voor de gezondheidszorg,
voor het maatschappelijk leven, en ook voor de economie. Het kabinet heeft het van
groot belang geacht om in deze situatie banen te behouden en ondersteuning te bieden
bij acute problemen die werknemers, zzp’ers en bedrijven ondervinden. Het kabinet
heeft daarom in een brief van 17 maart 2020 aan de Tweede Kamer een noodpakket voor
banen en economie aangekondigd.1 Op 28 mei 2020 is aangekondigd dat dit noodpakket in gewijzigde vorm wordt verlengd
tot 1 oktober 2020.2
Voor werknemers richt het noodpakket zich op het behouden van banen. Met de Tijdelijke
noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) helpt het kabinet
werkgevers om hun werknemers in dienst te houden. De regeling biedt werkgevers een
tegemoetkoming in de loonkosten ter hoogte van maximaal 90% van de loonkosten, naar
rato van het geleden omzetverlies. Deze maatregel is expliciet bedoeld voor alle werknemers,
en daarmee ook voor werknemers met een flexibel contract. Ook hun loonkosten kunnen
met behulp van de NOW worden doorbetaald. Voor zelfstandig ondernemers is er de Tijdelijke
Overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO), die het inkomen van zelfstandigen
aanvult tot het sociaal minimum.
De crisis waarin wij verkeren is echter zo ernstig, dat de genomen crisismaatregelen
niet voor iedereen toereikend zijn. Een fors aantal mensen heeft ondanks alle maatregelen
toch hun baan verloren, waardoor er in april 160.000 minder mensen betaald werk hadden
dan in maart en het aantal WW-uitkeringen fors is opgelopen.3 Met name werknemers met een flexibel contract zijn op de huidige arbeidsmarkt extra
kwetsbaar. Nederland kent voor het grootste deel van de werknemers een goed sociaal
vangnet. Verreweg de meeste werknemers kunnen bij inkomensverlies door werkloosheid
aanspraak maken op de Werkloosheidswet (WW). Als er andere redenen dan werkloosheid
zijn voor het inkomensverlies, zijn er nog andere regelingen, bijvoorbeeld de Ziektewet
(ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) bij ziekte of arbeidsongeschiktheid.
Niet iedereen komt echter in aanmerking voor deze regelingen. Voor de WW geldt bijvoorbeeld
de zogenaamde referte-eis: de eis dat een werknemer 26 van de laatste 36 weken gewerkt
moet hebben. Wie niet in aanmerking komt voor de WW, ZW, de WIA of een andere socialezekerheidsregeling,
kan aanspraak maken op de algemene bijstand indien aan de voorwaarden daarvoor wordt
voldaan. Of recht op algemene bijstand bestaat, hangt onder andere af van iemands
vermogen en het inkomen van zijn of haar partner.
Door bijvoorbeeld de referte-eis in de WW, de entreevoorwaarden in de ZW en de vermogens-
en partnertoets in de bijstand is er een groep werknemers van wie weliswaar de inkomsten
wegvallen, maar die geen recht heeft op een uitkering. Het gaat daarbij vooral om
flexwerkers – met name oproepkrachten en uitzendkrachten – die, door hun flexibele
arbeidscontract, minder beschermd zijn dan werknemers met een vast contract. De Tweede
Kamer heeft op 16 april jl. de motie-Gijs van Dijk c.s.4 aangenomen die oproept te verkennen of voor deze groep een tijdelijk, aanvullend
vangnet te organiseren is. Die verkenning heeft geleid tot de onderhavige regeling:
de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (TOFA). Vervolgens
heeft de Tweede Kamer op 2 juni jl. de motie-Asscher/Van Weyenberg5 aangenomen, die oproept de groep die in aanmerking komt voor de TOFA te vergroten
en een daarbij passend tegemoetkomingsbedrag te hanteren.
De TOFA is bedoeld als vangnet voor flexwerkers die door de coronacrisis substantieel
inkomensverlies hebben geleden, maar geen aanspraak kunnen maken op een socialezekerheidsuitkering
of op bijstand, en onvoldoende middelen van bestaan hebben om rond te komen. De TOFA
biedt daarom een tegemoetkoming als bijdrage in de kosten voor het levensonderhoud.
De tegemoetkoming bedraagt € 550 bruto per maand en wordt door het UWV verstrekt over
de maanden maart, april en mei 2020.
Net als veel van de eerdere crisismaatregelen die het kabinet heeft getroffen, staan
bij deze regeling eenvoud en robuustheid centraal. Het gebruikelijke proces van beleidsvoorbereiding,
uitvoeringstoetsen en implementatie – dat normaliter vele maanden duurt, vaak langer
dan een jaar – is nu in slechts enkele weken doorlopen. UWV kan in de huidige omstandigheden
en op deze termijn alleen snel geld uitbetalen als de regeling eenvoudig en robuust
uitvoerbaar is. In de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan
de Tweede Kamer van 20 mei jl. is ingegaan op de onderzochte varianten en de afwegingen
die het kabinet heeft gemaakt in de zoektocht naar manieren om flexwerkers tegemoet
te komen.6 In die brief is beschreven dat de afbakening van de doelgroep slechts uitvoerbaar
is als deze op basis van een zeer beperkt aantal eenvoudige criteria plaatsvindt.
Daarbij is geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Dat zorgt
voor een ruwe afbakening met als gevolg dat bepaalde groepen geen recht hebben op
een tegemoetkoming, terwijl zij in de geest van de regeling wel tot de doelgroep zouden
behoren, en – vice versa – dat bepaalde groepen wel recht hebben op een tegemoetkoming,
terwijl zij in de geest van de regeling niet tot de doelgroep zouden behoren. Ook
wat betreft de hoogte van de tegemoetkoming waren de mogelijkheden beperkt: alleen
één vast bedrag voor elke ontvanger bleek uitvoerbaar. Ondanks deze nadelen heeft
het belang van een snelle tegemoetkoming geprevaleerd en heeft het kabinet na het
aannemen van de motie-Asscher/Van Weyenberg besloten tot invoering van de TOFA.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In het algemene deel wordt ten eerste toegelicht
welke mensen voor de TOFA in aanmerking komen en hoe deze groep is samengesteld. Daarna
wordt achtereenvolgens ingegaan op de hoogte van de tegemoetkoming en het proces van
aanvraag, toekenning en uitbetaling door het UWV. Tot slot wordt ingegaan op de uitvoering
en kosten. Het tweede deel van de toelichting bestaat uit een artikelsgewijze toelichting.
Voorwaarden
De TOFA is bedoeld als vangnet voor mensen die vanwege de coronacrisis een forse terugval
hebben in hun inkomen, geen aanspraak kunnen maken op WW, bijstand, of een andere
socialezekerheidsregeling, en een tegemoetkoming nodig hebben als bijdrage in de kosten
van hun levensonderhoud.
Om te bepalen wie in aanmerking komt voor de tegemoetkoming zijn voor UWV heldere
criteria nodig. Recht op een tegemoetkoming heeft degene die:
-
1. als werknemer in februari 2020 ten minste € 400 aan loon heeft genoten;
-
2. als werknemer in maart 2020 ten minste € 1 aan loon heeft genoten;
-
3. op 1 april 2020 achttien jaar of ouder was en de AOW-leeftijd nog niet had bereikt;
-
4. substantieel inkomensverlies heeft geleden ten opzichte van februari;
-
5. daardoor in april geen substantieel inkomen meer uit loon had;
-
6. verklaart de TOFA nodig te hebben als bijdrage in de gebruikelijke kosten van hun
levensonderhoud; en
-
7. ten behoeve van dat levensonderhoud geen andere uitkering of inkomensvoorziening ontvangt.
Criterium 1, de inkomensdrempel, houdt in dat het genoten loon in februari 2020 minstens
€ 400 bruto moet zijn geweest. Naar aanleiding van de door de Tweede Kamer aangenomen
motie-Asscher/Van Weyenberg is de inkomensdrempel vastgesteld op € 400. Daardoor komen,
ten opzichte van het kabinetsvoorstel voor een drempel van € 500, naar verwachting
meer jongeren en studenten met een bijbaan in aanmerking voor de TOFA. De inkomensdrempel
correspondeert met ongeveer 10 uur per week werken op het niveau van het wettelijk
minimumloon.
Criterium 2 houdt in dat iemand in maart 2020 loon moet hebben genoten als werknemer.
Voor deze maand is gekozen omdat de coronacrisis half maart in volle hevigheid uitbrak.
Daarmee is de kans groter dat het inkomensverlies verband houdt met het coronavirus,
want iemand die in de hele maand maart geen loon heeft gehad, is zeer waarschijnlijk
om andere redenen werkloos geworden (tot half maart was er immers nog geen sprake
van contactbeperkende maatregelen). Wat in deze regeling onder werknemer wordt verstaan,
wordt verderop toegelicht.
Criterium 3 houdt in dat jongeren jonger dan 18 jaar en ouderen vanaf de AOW-leeftijd
niet in aanmerking komen. Zij zijn voor hun levensonderhoud aangewezen op andere middelen,
bijvoorbeeld hun ouders of de AOW.
Criterium 4, het inkomensverlies, houdt in dat het loon in april 2020 minstens 50%
lager moet zijn dan in februari 2020. De keuze voor februari is gestoeld op dezelfde
reden als bij criterium 1. Er is voor april gekozen omdat dit de eerste volledige
kalendermaand in de coronacrisis is. Veel flexkrachten zullen niet eerder dan medio
maart door de coronacrisis inkomensverlies hebben gehad. Een inkomensverlies na april
leidt niet tot recht op TOFA. Voor het percentage van 50% is gekozen vanuit de gedachte
dat iemand een lager inkomensverlies zelf zal moeten opvangen (bijvoorbeeld uit zijn
vermogen of inkomen van de partner). Recht op TOFA kan ontstaan door verschillende
omstandigheden. Het inkomensverlies hoeft dus niet door werkloosheid te komen. Een
oproepkracht die niet kan werken door verkoudheidsklachten, maar geen recht heeft
op een Ziektewetuitkering (ZW), kan bijvoorbeeld een beroep doen op de TOFA. Als er
voor iemand geen inkomensgegevens over april in de polisadministratie aanwezig zijn,
wordt uitgegaan van 100% inkomensverlies.
Criterium 5, het inkomensplafond, houdt in dat de ontvanger in april 2020 maximaal
€ 550 aan loon mag hebben verdiend. Het inkomensplafond is hetzelfde als de hoogte
van de tegemoetkoming. Er bestaat geen recht op een TOFA-tegemoetkoming als het loon
in april 2020 gelijk is aan of hoger is dan de tegemoetkoming zelf.
Criterium 6 drukt uit dat de TOFA alleen bedoeld is voor mensen die de tegemoetkoming
daadwerkelijk nodig hebben als bijdrage in de gebruikelijke kosten van hun levensonderhoud.
In normale tijden, met een veel langere voorbereidings- en implementatietijd, zouden
de voorwaarden om de TOFA-tegemoetkoming te krijgen dat nauwkeurig tot uitdrukking
brengen. Omdat die tijd er niet is – en de andere criteria op zichzelf niet garanderen
dat alle mensen die formeel in aanmerking komen voor de tegemoetkoming, ook daadwerkelijk tot de beoogde doelgroep behoren – is in deze regeling gekozen voor een verklaring van de aanvrager.
Deze verklaring is subjectief: er is geen beoordelingskader voor de vraag wanneer
iemand de tegemoetkoming wel of niet voor het beschreven doel nodig heeft. Dat is
ter beoordeling door de aanvrager zelf. Op grond van deze verklaring zal daarom niet
worden teruggevorderd.
Criterium 7 bestaat uit twee onderdelen. Ten eerste mag er in april 2020 geen andere
uitkering of inkomensvoorziening zijn ontvangen. Als iemand in die maand een bijstandsuitkering,
een door UWV betaalde uitkering, of een vergelijkbare buitenlandse uitkering ontving,
maakt die persoon al aanspraak op de sociale zekerheid en is de TOFA, gelet op het
vangnetkarakter van de regeling, niet voor hem of haar bedoeld. Het principe dat een
andere uitkering voorgaat geldt ongeacht de hoogte van die uitkering, dus ook als
de ontvangen uitkering of inkomensvoorziening lager is dan de TOFA. Ten tweede dient
de aanvrager te verklaren dat over april aan hem of haar geen uitkering is toegekend,
noch door UWV, noch door de gemeente (bijstand, Bbz of Tozo), noch door een buitenlandse
instantie.
Voor het bepalen van het loon wordt aangesloten bij het loon dat iemand als werknemer
heeft genoten. Daarbij wordt uitgegaan van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
en aangesloten bij het werknemersbegrip van de Wet financiering sociale verzekeringen
(Wfsv). Dit begrip omvat alle werknemers die een arbeidsovereenkomst hebben en alle
werkenden die op grond van een fictieve dienstbetrekking verzekerd zijn voor de WW,
ZW en/of WIA. Ook stagiairs, die niet verzekerd zijn voor de WW of WIA maar wel voor
de ZW, vallen onder dat begrip. Mensen die een uitkering op grond van de werknemersverzekeringen
ontvangen, vallen ook onder dit werknemersbegrip, maar aangezien een uitkering doorgaans
niet als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking wordt gekwalificeerd, komen zij niet
in aanmerking voor de tegemoetkoming. Werkenden voor wie wel loonbelasting wordt afgedragen
maar die niet verzekerd zijn voor de WW, ZW en WIA, vallen niet binnen de doelgroep.
Zij vallen immers niet onder het begrip werknemer: ze hebben geen reguliere arbeidsovereenkomst
en ook geen fictieve dienstbetrekking voor de werknemersverzekeringen. Het grootste
deel van deze groep betreft directeuren-grootaandeelhouders (DGA’s). Zij kunnen, als
zij aan de voorwaarden voldoen, een beroep doen op de TOZO. Huishoudelijke hulpen,
die doorgaans op minder dan vier dagen in de week werkzaam zijn in het huishouden
van een natuurlijk persoon, zijn niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen
en hun loon wordt niet in de polisadministratie geregistreerd. Zij komen daarom niet
in aanmerking voor de TOFA.
Voor alle bovenstaande criteria wordt strikt aangesloten bij de inkomensgegevens die
het UWV kan afleiden uit de polisadministratie. Het is voor het UWV – in het kader
van deze regeling – niet uitvoerbaar om andere vormen van inkomen, bijvoorbeeld inkomen
genoten als zelfstandige of in het buitenland, mee te nemen in het toetsen van de
criteria. In sommige gevallen kan dat nadelig uitpakken voor de aanvrager, bijvoorbeeld
als diegene in februari € 300 in loondienst verdiende en € 300 als zelfstandige. Deze
persoon heeft dan onvoldoende loon genoten om aan criterium 1 te voldoen. Het is helaas
niet mogelijk om in deze noodregeling rekening te houden met uiteenlopende bijzondere
situaties.
Een nadere omschrijving van de doelgroep – waaronder de omvang en de kenmerken van
de mensen die eronder vallen – is opgenomen in de brief van de minister van SZW aan
de Tweede Kamer van 20 mei jl.7
Hoogte van de tegemoetkoming
De tegemoetkoming bedraagt bruto € 550 per maand over de maanden maart, april en mei
2020. Dit bedrag is gebaseerd op CBS-cijfers over de gemiddelde verdiensten van oproepkrachten,
te weten bruto € 825 per maand. Uitgaande van een tegemoetkoming van 70% van dat gemiddelde
bedrag, zou de hoogte van de TOFA dan € 577,50 bruto per maand zijn. Naar aanleiding
van de hierboven genoemde motie-Asscher/Van Weyenberg is echter gekozen voor een tegemoetkomingshoogte
die redelijkerwijs aansluit bij het verlaagde drempelbedrag van € 400. De tegemoetkoming
bedraagt daarom € 550 bruto per maand.
Fiscale behandeling
De tegemoetkoming geldt als belastbaar loon voor de inkomstenbelasting. Het kwalificeert
daarbij als loon uit vroegere dienstbetrekking. Aangezien de TOFA voorziet in een
tegemoetkoming in de kosten van het levensonderhoud na geleden inkomensverlies, wordt
de TOFA-tegemoetkoming gekwalificeerd als vervanging van gederfd of te derven loon
als bedoeld in artikel 3.82 van de Wet inkomstenbelasting 2001. UWV houdt in beginsel
loonbelasting en premie volksverzekeringen in over de tegemoetkoming en zal een nettobedrag
storten op de rekening van de ontvanger. De tegemoetkoming telt mee voor de hoogte
van de inkomensafhankelijke toeslagen zoals de zorgtoeslag, de kinderopvangtoeslag
en de huurtoeslag. De loonheffing is een voorheffing van de inkomstenbelasting. Daarom
kan de tegemoetkoming ook leiden tot een additionele heffing bij de aanslag inkomstenbelasting
2020. Dit is afhankelijk van de individuele situatie van de ontvanger van de tegemoetkoming.
Het UWV maakt bij de uitvoering van deze regeling gebruik van een standaard set van
fiscale parameters die bepalend zijn voor het al dan niet toepassen van de loonheffingskorting.
Het gevolg hiervan is dat bij de uitbetaling van de tegemoetkoming de loonheffingskorting
standaard wordt toegepast, tenzij de ontvanger een bestaande inkomstenverhouding heeft
met het UWV waarbij de loonheffingskorting niet wordt toegepast. Dat betekent dat
artikel 23, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, buiten toepassing
wordt gelaten bij de uitvoering van de TOFA. In de huidige uitzonderlijke omstandigheden
wordt dit aanvaardbaar geacht, omdat dit noodzakelijk is voor een snelle uitbetaling
van de tegemoetkoming. Afhankelijk van de individuele situatie van de ontvanger kan
standaard toepassing van de loonheffingskorting leiden tot een additionele heffing
bij de aanslag inkomstenbelasting 2020. Het is van belang dat ontvangers van de tegemoetkoming
hier rekening mee houden.
Voor de fiscale behandeling van de TOFA en de standaard toepassing van de loonheffingskorting
is een wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 nodig. Vanwege het spoedeisende
karakter van deze regeling kan de benodigde wetswijziging niet worden afgewacht. Daarom
wordt het UWV gevraagd om bij de uitvoering van deze regeling te anticiperen op de
reparatiewet die nog tot stand wordt gebracht. Aan de wetswijziging wordt terugwerkende
kracht verleend tot en met de datum van inwerkingtreding van deze regeling. Daarbij
wordt benadrukt dat de reikwijdte van de wetswijziging strikt beperkt blijft tot deze
uitzonderlijke situatie.
De TOFA-tegemoetkoming is geen SV-loon. De tegemoetkoming leidt daardoor niet tot
recht op een uitkering op grond van de werknemersverzekeringen en telt ook niet mee
bij de bepaling van het dagloon voor eventuele uitkeringen.
Proces van aanvraag, toekenning en uitbetaling
Het UWV streeft ernaar aanvragen voor TOFA vanaf 22 juni in behandeling te nemen.
Vanwege de korte tijd waarin de regeling is opgezet is de datum echter niet volledig
zeker. Als in de voorafgaande week blijkt dat de systemen nog niet voldoende gereed
zijn, wordt de regeling later opengesteld. De regeling zal daar dan op worden aangepast.
Ten behoeve van een efficiënte aanvraag- en toekenningsprocedure, wordt het aanvraagproces
digitaal ingericht. Het UWV stelt een digitaal aanvraagformulier beschikbaar via de
website www.uwv.nl. De aanvrager doorloopt eerst een voorportaal met enkele vragen die bedoeld zijn
om een indicatie te geven of de (potentiële) aanvrager recht heeft op een tegemoetkoming.
Nadat het voorportaal is doorlopen, kan het digitale aanvraagformulier worden ingevuld.
De aanvrager kan het aanvraagformulier invullen door in te loggen met zijn of haar
DigiD. Voor het indienen van de aanvraag geldt een termijn van drie weken vanaf de
datum waarop het aanvraagportaal is opengesteld. Een aanvraag kan vanaf 22 juni 2020
tot en met uiterlijk 12 juli 2020 worden ingediend. Daarna sluit het digitale aanvraagportaal.
Het is ook mogelijk om een papieren aanvraagformulier op te vragen bij het UWV. Het
is dus niet verplicht om de aanvraag via het digitale aanvraagportaal in te dienen.
Het is echter wel verplicht om het door het UWV beschikbaar gestelde aanvraagformulier
te gebruiken. Het papieren aanvraagformulier kan telefonisch bij het UWV worden opgevraagd.
Dit wordt vervolgens per post toegestuurd. Het UWV kan bij het papieren aanvraagformulier
nadere bewijsstukken opvragen om de identiteit en het rekeningnummer van de aanvrager
vast te stellen.
Nadat de aanvraag is ingediend, controleert het UWV op grond van het aanvraagformulier
en de polisadministratie of de aanvrager voldoet aan de voorwaarden. Als dat zo is,
maakt het UWV de tegemoetkoming zo snel mogelijk over aan de ontvanger.
Aan het ontvangen van een TOFA-tegemoetkoming zijn verder geen formele voorwaarden
verbonden. Er geldt bijvoorbeeld geen sollicitatieplicht of plicht om beschikbaar
te zijn voor de arbeidsmarkt. Er is ook geen toets op reden of de verwijtbaarheid
van het inkomensverlies. Het zou, gegeven de beschikbare tijd en capaciteit, namelijk
niet haalbaar zijn om op zulke voorwaarden te controleren.
Internationale aspecten
De Europese Verordening (EG) nr. 883/2004 coördineert de socialezekerheidsstelsels
van de lidstaten. Deze Verordening wijst bijvoorbeeld de lidstaat aan die uitkeringen
moet betalen bij grensoverschrijdende werkzaamheden en regelt de export van uitkeringen.
Om onder de werkingssfeer van Verordening 883/2004 te vallen moet een regeling aan
twee voorwaarden voldoen. Er moet sprake zijn van een wettelijk afdwingbaar recht.
Daarnaast moet de regeling verband houden met één van de in de Verordening genoemde
sociale zekerheidsrisico’s (bijvoorbeeld werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid).8 Sociale bijstandsuitkeringen zijn van de werkingssfeer van deze Verordening uitgesloten.
Volgens het Hof van Justitie vallen uitkeringen die op algemene wijze een bestaansminimum
waarborgen en niet kunnen worden ingedeeld in een van de takken van sociale zekerheid
waarop de Verordening van toepassing is niet onder de Verordening.9
De TOFA valt niet onder de werkingssfeer van Verordening 883/2004. De regeling dekt
namelijk niet een van de in de Verordening genoemde sociale zekerheidsrisico’s. Het
is daarentegen een tijdelijke vangnetregeling met een algemeen karakter: de TOFA geeft
een tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud aan werknemers die inkomensverlies
hebben geleden als gevolg van de Corona-crisis, geen uitkering ontvangen en onvoldoende
bestaansmiddelen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien. Bij de classificatie
van de regeling zijn, naast de hierboven genoemde doelstelling, nog de volgende kenmerken
relevant. In de eerste plaats, dient de aanvrager te verklaren de tegemoetkoming nodig
te hebben als bijdrage in de gebruikelijke kosten van levensonderhoud. Het maakt voor
het recht op de tegemoetkoming niet uit wat de oorzaak is van het inkomensverlies.10 Daarnaast is het recht op TOFA onafhankelijk van premiebetaling. Ook staan de hoogte
en duur van de tegemoetkoming los van de verdiende inkomsten en gewerkte perioden.
Alle gerechtigden ontvangen hetzelfde bedrag over dezelfde periode. De tegemoetkoming
wordt niet per maand betaald, maar achteraf in de vorm van een bedrag ineens. Andere
factoren (zoals de vraag of iemand ingeval van werkloosheid vrijwillig of onvrijwillig
werkloos is geworden en beschikbaar is voor de arbeidsmarkt of inspanningen verricht
om weer een inkomen te genereren) spelen geen rol. Het algemene karakter van de regeling
blijkt tot slot uit het feit dat deze wordt gefinancierd uit de algemene middelen.
De TOFA is wel een sociaal voordeel in de zin van Verordening 492/2011 en moet op
grond van die Verordening ook worden toegekend aan werknemers die in februari en maart
in Nederland in loondienst werkten en in een andere lidstaat wonen.11 Grensarbeiders of arbeidsmigranten die in februari en maart 2020 in Nederland in
loondienst werkten en aan de overige voorwaarden voldoen, kunnen dus aanspraak maken
op de tegemoetkoming.
De TOFA bevat geen exportbeperking. Dit betekent dat de tegemoetkoming in voorkomende
gevallen ook kan worden geëxporteerd naar landen buiten de EU. Het opnemen van een
beperking van export naar landen buiten de EU zou betekenen dat UWV bij de uitvoering
met een extra criterium te maken krijgt (woonplaats). Gelet op de schaarse capaciteit
om de regeling uit te voeren bij UWV, het naar verwachting geringe aantal gevallen
waarin export naar landen buiten de EU aan de orde zou zijn en de tijdelijkheid van
de regeling is hier niet voor gekozen.
Uitvoering en kosten
Deze regeling is tot stand gekomen onder unieke omstandigheden. UWV heeft geen reguliere
uitvoeringstoets kunnen uitvoeren en de regeling kent minder waarborgen dan gebruikelijk
om onwenselijk gebruik, oneigenlijk gebruik en misbruik tegen te gaan. De risico’s
die met deze regeling gepaard gaan, zijn daarmee groter dan gebruikelijk. Dat geldt
nadrukkelijk ook voor het risico op onvoorziene procesverstoringen bij UWV. De Tweede
Kamer is vóór inwerkingtreding van deze regeling vertrouwelijk geïnformeerd over de
belangrijkste risico’s.
De budgettaire effecten van deze regeling worden geraamd op circa € 0,2 miljard (inclusief
uitvoeringskosten). Dit betreft een grove inschatting, omdat er geen goede empirische
gegevens beschikbaar zijn over de omvang van de groep die in aanmerking komt.
De regeldruk wordt geraamd op maximaal € 2,7 miljoen. Daarbij is uitgegaan van vijf
minuten voor alle flexwerkers om kennis te nemen van de regeling en vijf minuten voor
het indienen van een aanvraag.
Artikelsgewijs
De wettelijke grondslag voor deze tegemoetkomingsregeling is de Kaderwet SZW-subsidies.
Artikel 9 van die wet geeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bevoegdheid
om regels te stellen met betrekking tot spoedeisende, tijdelijke verstrekkingen van
aanspraken op financiële middelen. Het gaat hier uitdrukkelijk niet om subsidies.
Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dan ook niet van toepassing op
deze regeling.
Artikel 1. Begripsbepalingen
In het eerste artikel van deze regeling zijn een aantal begrippen omschreven. Een
aantal begripsbepalingen wordt hier nader toegelicht.
Aangiftetijdvak
Werkgevers doen bij de Belastingdienst aangifte over het loon dat zij aan hun werknemers
hebben betaald. Afhankelijk van hun wijze van verloning doen zij dat per aangiftetijdvak
van een maand of van vier weken. De loongegevens in de polisadministratie bij het
UWV worden per aangiftetijdvak geregistreerd.
Loon
Voor de definitie van loon wordt aangesloten bij het loon voor de sociale verzekeringen
op grond van artikel 16 van de Wfsv (hierna: SV-loon), en wel alleen voor zover het
gaat om loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Het SV-loon is behoudens enkele uitzonderingen
gelijk aan het loon overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964. Doordat loon uit
vroegere dienstbetrekking is uitgesloten, vallen betalingen zoals transitievergoedingen,
ontslagvergoedingen en de meeste tegemoetkomingen na afloop van de dienstbetrekking
niet onder deze definitie. Loondervingsuitkeringen worden uitgezonderd van het loonbegrip,
waardoor dit begrip alleen betrekking heeft op loon voor zover dat uit privaatrechtelijke,
publiekrechtelijke en fictieve dienstbetrekkingen is genoten.
Loondervingsuitkering
Het begrip loondervingsuitkering is relevant in het kader van de uitsluitingsgronden
die zijn opgenomen in deze regeling.
Werknemer
Voor het werknemersbegrip wordt aangesloten bij de definitie zoals die is opgenomen
in de Wfsv. Deze definitie omvat alle werknemers die een arbeidsovereenkomst hebben
en alle werkenden die op grond van een fictieve dienstbetrekking verzekerd zijn voor
de WW, ZW en/of WIA.
Werkgever
Ook voor het werkgeversbegrip wordt aangesloten bij de definitie zoals die is opgenomen
in de Wfsv. De werkgever is de werkgever in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet,
de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Hierbij wordt opgemerkt dat de overheidswerkgever in de zin van voornoemde wetten
ook onder het begrip werkgever valt.
Artikel 2. Het recht op een tegemoetkoming
In dit artikel wordt bepaald aan welke voorwaarden voldaan moet worden om in aanmerking
te komen voor de tegemoetkoming. De beleidsmatige overwegingen bij deze voorwaarden
worden toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 3. Vaststelling van het loon
Eerste en tweede lid
Loongegevens van werknemers worden door de werkgever aangegeven bij de Belastingdienst
en komen zo uiteindelijk bij UWV in de polisadministratie terecht. Het eerste en tweede
lid regelen dat voor de bepaling van het loon van de werknemer, de loonaangifte door
de werkgever als basis wordt genomen. Hiermee wordt aangesloten bij de werkwijze van
de socialezekerheidswetten, zoals bepaald in artikel 4:1, derde en negende lid, van
het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten.
Voor de werknemers van wie de werkgever loonaangifte doet per maand, regelt het eerste
lid dat voor de bepaling van het loon in een bepaalde maand, het loon wordt genomen
zoals de werkgever dat over dat aangiftetijdvak heeft aangegeven. Voor februari 2020
wordt bijvoorbeeld het loon zoals aangegeven over het aangiftetijdvak februari 2020
in aanmerking genomen, ook als dat loon betrekking heeft op arbeid die is verricht
in januari 2020.
Het tweede lid regelt hetzelfde voor werknemers van wie de werkgever loonaangifte
doet per tijdvak van vier weken, met dien verstande dat het loon wordt toegerekend
aan de maand waarin de laatste dag van het vierwekentijdvak valt. Voor februari 2020
wordt bijvoorbeeld het loon zoals aangegeven over het tweede vierwekentijdvak van
2020 (27 januari tot en met 23 februari) in aanmerking genomen.
Artikel 4. Uitsluitingsgronden
Eerste lid
De tegemoetkoming is niet bedoeld voor mensen die in of over de maand april 2020 aanspraak
hebben gemaakt op een uitkering. Daarom geldt een aantal uitsluitingsgronden voor
het recht op de tegemoetkoming. Het gaat hierbij om ontvangen uitkeringen in de maand
april 2020 of toegekende uitkeringen over de maand april 2020. Dit wordt hieronder
per onderdeel nader toegelicht.
Onderdeel a
Dit onderdeel heeft betrekking op uitkeringen op grond van de Participatiewet. Het
gaat om reguliere algemene bijstand op grond van hoofdstuk 3 van de Participatiewet
en om bijstandverlening aan zelfstandig ondernemers op grond van het Besluit bijstandverlening
zelfstandigen 2004 en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers.
Degene die in april 2020 een bijstandsuitkering heeft ontvangen of over april 2020
een bijstandsuitkering toegekend heeft gekregen, is uitgesloten van het recht op een
tegemoetkoming. Het UWV maakt bij de boordeling van een aanvraag gebruik van de gegevens
in de polisadministratie. Het is mogelijk dat een toegekende bijstandsuitkering nog
niet is uitbetaald in de maand april 2020. Daarom dient de aanvrager hierover te verklaren
in de aanvraag (artikel 2, onderdeel g).
Onderdeel b
Degene die in april 2020 een loondervingsuitkering heeft ontvangen, is uitgesloten
van het recht op een tegemoetkoming. Ook dit wordt beoordeeld op basis van de gegevens
in de polisadministratie.
Onderdeel c
Degene die over de maand april 2020 een buitenlandse uitkering toegekend heeft gekregen,
is ook uitgesloten van het recht op een tegemoetkoming. Het gaat om een uitkering
die op grond van een buitenlandse wettelijke regeling is toegekend en die naar aard
en strekking vergelijkbaar is met een loondervingsuitkering of een bijstandsuitkering.
De aanvrager verklaart hierover in het aanvraagformulier (artikelen 2, onderdeel g,
en 7, vierde lid).
Onderdelen d en e
Iemand die in april 2020 in detentie zat, dan wel zich heeft onttrokken aan een gevangenisstraf
of andere vrijheidsbenemende maatregel, heeft geen recht op een tegemoetkoming.
Tweede lid
Bij de vaststelling of sprake is van een ontvangen bijstandsuitkering of loondervingsuitkering
in de maand april 2020 wordt uitgegaan van de uitkeringen zoals die zijn aangegeven
in de polisadministratie. Hierbij wordt dezelfde systematiek toegepast als bij de
vaststelling van genoten loon. Daarom wordt artikel 3 van overeenkomstige toepassing
verklaard. Dat betekent dat de loonaangifte van de uitkerende instantie als basis
wordt genomen. Een uitkering die is aangegeven in het aangiftetijdvak april 2020 wordt
toegerekend aan de maand april 2020. Voor uitkeringen die worden aangegeven per vierwekentijdvak
geldt dat deze worden toegerekend aan de maand waarin de laatste dag van het vierwekentijdvak
valt. Voor toegekende uitkeringen die nog niet zijn aangegeven in de polisadministratie
gaat het UWV uit van de verklaring in het aanvraagformulier (artikel 2, onderdeel
g).
Artikel 5. De tegemoetkoming
Voor een nadere toelichting op de periode waarover de tegemoetkoming wordt toegekend
en het bedrag van de tegemoetkoming wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 6. Weigeringsgronden
Voor aanvragen op grond van deze regeling geldt een aantal weigeringsgronden.
Onderdeel a
De tegemoetkoming wordt geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling
gestelde eisen. Het gaat hierbij om de gegevens die op grond van artikel 7, derde
lid, in de aanvraag moeten worden vermeld. Het gaat daarbij ook om de vereiste schriftelijke
verklaringen (artikelen 2, onderdelen f en g, en 7, vierde lid). Als de aanvraag onvolledig
is, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om deze binnen de door het UWV gestelde
hersteltermijn aan te vullen. Dit is nader toegelicht onder artikel 7.
Onderdeel b
De tegemoetkoming wordt geweigerd als de aanvraag niet binnen de gestelde termijn
is ontvangen. De aanvraagtermijn is geregeld in artikel 7, tweede lid.
Onderdeel c
Een tegemoetkoming op grond van deze regeling kan per aanvrager eenmalig worden toegekend.
Dat betekent dat de aanvraag wordt afgewezen als de aanvrager reeds een toekenning
op grond van deze regeling heeft ontvangen. Het is dus niet mogelijk om een tegemoetkoming
voor een tweede keer toe te kennen aan dezelfde aanvrager.
Onderdeel d
Voor de vaststelling van het loon maakt het UWV gebruik van gegevens in de polisadministratie.
Het is mogelijk dat er geen loongegevens in de polisadministratie aanwezig zijn. Dat
is bijvoorbeeld het geval als de werknemer geen loon heeft genoten in die betreffende
maand. Indien dat het geval is voor de maanden februari of maart, wordt niet voldaan
aan artikel 2, onderdeel a of b, en wordt de tegemoetkoming geweigerd.
Artikel 7. Aanvraag
Dit artikel bevat enkele bepalingen betreffende de aanvraagprocedure. De vormgeving
van de procedure is nader toegelicht in het algemeen deel van de toelichting. Daarin
zijn ook de uiterste aanvraagtermijn en de mogelijkheid van een papieren aanvraag
toegelicht.
Eerste en tweede lid
Het UWV neemt alleen volledig ingevulde aanvragen in behandeling. Het UWV kan op grond
van artikel 4:5 van de Awb besluiten om een onvolledige aanvraag niet in behandeling
te nemen, mits de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om de onvolledige aanvraag
aan te vullen. Een aanvraag is volledig als het aanvraagformulier alle gegevens bevat
die genoemd zijn in artikel 7, derde lid, en de verklaringen, bedoeld in artikel 7,
vierde lid, bevat. Als er sprake is van een onvolledige aanvraag, stelt UWV een termijn
waarbinnen de aanvrager de gelegenheid heeft om het aanvraagformulier aan te vullen.
De aanvraag wordt vervolgens in behandeling genomen als deze binnen de hersteltermijn
volledig is aangevuld. Als de aanvraag niet binnen de door het UWV gestelde hersteltermijn
is aangevuld, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Op grond van artikel
4:5, vierde lid, Awb meldt het UWV binnen vier weken na het verstrijken van de hersteltermijn
dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
In deze regeling is geen beslistermijn geregeld. In de Kaderwet SZW-subsidies is ook
geen beslistermijn geregeld. Dat betekent dat de reguliere beslistermijn uit artikel
4:13 Awb van de toepassing is. De beschikking wordt dus gegeven binnen een redelijke
termijn na ontvangst van de aanvraag. Deze regeling wordt grotendeels geautomatiseerd
uitgevoerd. Dat maakt het mogelijk om de beschikkingen binnen korte termijn te geven.
Op grond van artikel 4:13, tweede lid, van de Awb, geldt een uiterste beslistermijn
van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Als deze beslistermijn niet kan worden
gehaald, deelt het UWV dit aan de aanvrager mede op de in artikel 4:14 van de Awb
voorgeschreven wijze.
Derde lid
Voor de uitvoering van deze regeling zijn een aantal gegevens van de aanvrager nodig.
In het derde lid is opgenomen welke gegevens door de aanvrager worden verstrekt in
het aanvraagformulier. Hierna wordt kort toegelicht waarom deze gegevens nodig zijn.
Het burgerservicenummer en de geboortedatum zijn nodig om de identiteit van de aanvrager
vast te stellen en om de benodigde gegevens in de polisadministratie te raadplegen.
Verder is ook het telefoonnummer van de aanvrager nodig, zodat er indien nodig contact
kan worden opgenomen met de aanvrager. Ten slotte is het bankrekeningnummer van de
aanvrager nodig, zodat een toegekende tegemoetkoming kan worden uitbetaald. Voor een
betaling aan een buitenlands bankrekeningnummer zijn aanvullende gegevens nodig. Het
gaat om het BIC-nummer, de bankcode, de naam en de vestigingsplaats van de bank. Als
deze gegevens niet worden verstrekt, is de aanvraag onvolledig en kan het UWV besluiten
de aanvraag niet in behandeling te nemen. De aanvrager wordt wel in de gelegenheid
gesteld om de aanvraag binnen een hersteltermijn aan te vullen.
Vierde lid
Voor het recht op een tegemoetkoming zijn in artikel 2, onderdelen f en g, een tweetal
aanvullende voorwaarden opgenomen. Het gaat om schriftelijke verklaringen. In het
aanvraagformulier kunnen de bedoelde verklaringen worden aangevinkt. Als deze onderdelen
van het aanvraagformulier niet zijn ingevuld, is sprake van een onvolledige aanvraag.
Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt. De verklaringen, die een verplicht
onderdeel zijn van het aanvraagformulier, dienen naar waarheid te worden ingevuld.
Artikel 8. Informatieverplichtingen
Dit artikel regelt de verplichtingen waaraan de aanvrager c.q. ontvanger van de tegemoetkoming
tijdens en na het aanvraag- en toekenningsproces moeten voldoen.
Eerste lid
In het eerste lid is een informatieplicht voor de aanvrager opgenomen. Het UWV kan
bij de beoordeling van een aanvraag nadere informatie en bewijsstukken opvragen bij
de aanvrager als dat nodig is om een besluit te nemen tot toekenning of afwijzing
van een aanvraag. De aanvrager is verplicht om hieraan mee te werken. Omdat de regeling
zo is vormgegeven dat UWV een aanvraag kan beoordelen op grond van het aanvraagformulier
en de polisadministratie, wordt niet voorzien dat dit in veel gevallen noodzakelijk
zal zijn. Desondanks is een informatieplicht opgenomen voor die – vooralsnog niet
voorziene – gevallen waarin nader onderzoek aangewezen blijkt.
Tweede lid
In het tweede lid is een informatieplicht opgenomen voor degene aan wie de tegemoetkoming
is toegekend. Nadat de tegemoetkoming is toegekend, kan het UWV indien nodig nadere
informatie en bewijsstukken opvragen. Het doel hiervan is om de rechtmatigheid van
de toekenning vast te stellen. Degene aan wie de tegemoetkoming is toegekend, is verplicht
om hieraan mee te werken. Deze verplichting geldt tot vijf jaar na de datum van toekenning
van de tegemoetkoming. Dergelijk nader onderzoek zou bijvoorbeeld kunnen worden gedaan
naar aanleiding van vermoedens dat de informatie in de polisadministratie niet klopte
ten tijde van toekenning van de tegemoetkoming. Als men niet meewerkt aan deze informatieplicht,
kan de tegemoetkoming op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, worden ingetrokken
en vervolgens worden teruggevorderd (artikel 10, tweede lid).
Derde lid
Aanvragers dienen tot vijf jaar na datum van toekenning van de tegemoetkoming mee
te werken aan onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling.
Dit onderzoek zou kunnen worden ingesteld als evaluatie van de regeling en/of als
voorbereiding op eventueel nieuw beleid.
Artikel 9. Betaling
Zodra het recht op de tegemoetkoming op aanvraag is vastgesteld, wordt de tegemoetkoming
zo spoedig mogelijk uitbetaald aan de rechthebbende. Voor de uitbetaling van de tegemoetkoming
geldt een uiterste termijn van acht weken na de datum van toekenning van de tegemoetkoming.
Artikel 10. Besluit intrekken en terugvordering
De tegemoetkoming wordt eenmalig toegekend op basis van de informatie zoals die op
dat moment bij het UWV bekend is. Achteraf kan blijken dat deze informatie niet juist
is geweest, bijvoorbeeld doordat het loon niet correct in de polisadministratie geregistreerd
was of als de ontvanger van de tegemoetkoming onterecht heeft verklaard over de periode
april 2020 geen uitkering toegekend te hebben gekregen. Voor de gevallen waarin blijkt
dat inachtneming van de juiste en volledige gegevens zou hebben geleid tot een afwijzing
van de aanvraag, geeft artikel 10 de bevoegdheid om het toekenningsbesluit in te trekken
(eerste lid) en de tegemoetkoming terug te vorderen (tweede lid).
Artikel 11. Taak UWV
Op grond van artikel 32d, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen wordt de uitvoering van deze regeling opgedragen aan het UWV.
Artikelen 12, 13 en 14. Financiering en verslaglegging
In de artikelen 12, 13 en 14 worden regels gesteld met betrekking tot de financiering
van de regeling ten laste van de rijksbegroting. Als uitvoerder van de regeling draagt
het UWV zorg voor het beheer en de administratie van de financiële middelen.
Artikel 12 regelt dat het Rijk voorziet in de tegemoetkomingslasten en uitvoeringskosten
van de regeling. De kosten van deze regeling worden gefinancierd uit de algemene middelen.
De financiering loopt via het Algemeen Werkloosheidsfonds.
Artikel 13 regelt de bevoorschotting. Het bedrag van de door het UWV geraamde lasten,
wordt gestort op de rekening-courant die het UWV op grond van artikel 5.16, onderdeel
b, van de Regeling Wfsv, aanhoudt bij het Rijk. Op grond van het tweede lid kan de
minister na overleg met het UWV afwijken van de geraamde lasten.
Artikel 14 regelt dat afrekening op basis van de gerealiseerde baten en lasten plaatsvindt
via de jaarrekening.
Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum
De regeling treedt zo spoedig mogelijk in werking. Er wordt afgeweken van de vaste
inwerkingtredingsmomenten en de minimuminvoeringstermijn vanwege de spoedeisende aard
van deze regeling. De regeling vervalt met ingang van 1 september 2020, maar blijft
van toepassing op de afhandeling van ingediende aanvragen, toegekende tegemoetkomingen
en eventuele bezwaar- en beroepsschriftprocedures. Ook de informatieverplichtingen,
bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, blijven gelden voor degene aan wie de tegemoetkoming
is toegekend.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees