Besluit van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 5 juni 2020, nr. WJZ/ 20110425, tot instelling van de Commissie Mijnbouwschade (Instellingsbesluit Commissie Mijnbouwschade)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

I. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

advies:

advies van de Commissie Mijnbouwschade aan de schademelder en de mijnbouwonderneming;

behandeling van een schademelding:

buitengerechtelijke behandeling van een schademelding van een schademelder;

bodembeweging:

bodemtrilling als gevolg van een geïnduceerde beving, bodemdaling en bodemstijging;

Commissie:

de Commissie Mijnbouwschade, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

geïnduceerde beving:

door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut geregistreerde bodemtrilling die – vanwege de plaats en overige eigenschappen van de trilling – wordt toegerekend aan de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk;

mijnbouwonderneming:

exploitant van een mijnbouwwerk;

gebouw:

gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Woningwet, met een geheel of gedeeltelijke woonbestemming of dat eigendom is van een micro-onderneming als bedoeld in artikel 2, derde lid, van bijlage I van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

mijnbouwwerk:

mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet;

Minister:

Minister van Economische Zaken en Klimaat;

protocol:

protocol behandeling schademeldingen opgenomen in bijlage 1;

schade:
  • a. fysieke schade aan gebouwen als gevolg van bodembeweging door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk en

  • b. materiële schade die het directe gevolg is van deze fysieke schade en het herstel daarvan, met in achtneming van bijlage 2;

schademelder:

eigenaar van een gebouw die een schade aan dat gebouw meldt bij de Commissie.

II. Commissie mijnbouwschade

Artikel 2

  • 1. Er is een Commissie Mijnbouwschade.

  • 2. De Commissie heeft tot taak om naar aanleiding van een schademelding van een schademelder advies uit te brengen over de vraag:

    • i. of er sprake is van schade,

    • ii. wat de oorzaak van deze schade is, en

    • iii. indien de schade is ontstaan door bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk, welk deel van de schade daaraan kan worden toegerekend en wat de hoogte van het schadebedrag is dat naar het oordeel van de Commissie door de mijnbouwonderneming of, in gevallen als bedoeld in artikel 137 van de Mijnbouwwet, ten laste van het waarborgfonds aan de schademelder dient te worden vergoed.

  • 3. Een schademelding wordt door de Commissie niet in behandeling genomen indien:

    • a. de schademelding meer dan twaalf maanden na het tijdstip van de geïnduceerde beving, zoals vastgesteld door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, is ingediend;

    • b. deze schade betreft waarvoor door de mijnbouwonderneming of een andere daartoe aangewezen instantie na een schademelding een vergoeding is vastgesteld;

    • c. deze schade betreft waarvoor door de mijnbouwonderneming of een andere daartoe aangewezen organisatie na beoordeling van de schademelding geen vergoeding is vastgesteld, tenzij in de schademelding een andere vermoede schadeoorzaak wordt opgegeven;

    • d. deze schade betreft waarvoor een schademelding in behandeling is bij een andere daartoe aangewezen organisatie;

    • e. deze schade betreft waarvoor voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit een schademelding is gedaan bij de mijnbouwonderneming;

    • f. een vordering tot vergoeding van de betreffende schade aanhangig is bij de burgerlijke rechter;

    • g. een mijnbouwonderneming voor de behandeling van de schade waarop de melding betrekking heeft met de desbetreffende regio voor inwerkingtreding van dit besluit een lokale regeling heeft getroffen die voorziet in behandeling van de schademelding door een andere daartoe aangewezen organisatie;

    • h. de burgerlijke rechter uitspraak heeft gedaan over een vordering tot vergoeding van de betreffende schade.

  • 4. De Commissie kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, afwijken van het derde lid, onderdelen a tot en met e, ten einde onbillijkheden van overwegende aard te voorkomen.

  • 5. De Commissie kan op verzoek van een mijnbouwonderneming afwijken van het derde lid.

  • 6. De Commissie voert haar taak uit met toepassing van de bepalingen van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht en met inachtneming van het protocol opgenomen in bijlage 1.

  • 7. Wijziging van het protocol, bedoeld in bijlage 1, geschiedt na overleg met de Commissie en de mijnbouwondernemingen. De Commissie kan de Minister verzoeken om een wijziging van het protocol indien zij aanvulling of aanpassing van het protocol wenselijk of noodzakelijk acht.

  • 8. De Commissie stelt haar eigen werkwijze vast, met inachtneming van het protocol, opgenomen in bijlage 1, en maakt deze werkwijze bekend.

  • 9. De Commissie kan zich laten bijstaan door deskundigen. De werkwijze van de Commissie omvat de wijze waarop onderzoek wordt verricht, de kwaliteitseisen die gesteld worden aan de door de Commissie ingeschakelde deskundigen, de werkwijze van de deskundigen en de vergoeding van hun kosten.

Artikel 3

  • 1. De Commissie bestaat uit een voorzitter, tevens lid, en ten minste twee andere leden.

  • 2. De leden van de Commissie worden benoemd, geschorst en ontslagen door de Minister. Benoeming vindt plaats voor een periode van ten hoogste vier jaar.

  • 3. De leden van de Commissie zijn onpartijdig en hun benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid en onpartijdigheid die nodig is voor de uitoefening van de taak van de Commissie.

  • 4. De voorzitter is een rechter of een voormalig rechter en tenminste één van de leden van de Commissie beschikt over deskundigheid op het gebied van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht.

  • 5. Schorsing en ontslag van de leden vinden plaats wegens:

    • a. ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie, of

    • b. andere zwaarwegende redenen gelegen in de persoon van de betrokkene.

  • 6. De leden van de Commissie worden op eigen verzoek ontslagen.

  • 7. De Commissie kan één van haar leden opdragen namens de Commissie advies uit te brengen over de behandeling van een schademelding.

  • 8. De Minister stelt huisvesting ter beschikking aan de Commissie.

Artikel 4

  • 1. Aan de leden van de Commissie wordt een vaste vergoeding per maand toegekend, waarbij de salarisschaal wordt vastgesteld op schaal 17, trede 10 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984.

  • 2. In een besluit tot benoeming van een lid van de Commissie wordt de arbeidsduurfactor voor de vergoeding vastgesteld.

Artikel 5

  • 1. De Commissie wordt ondersteund door de uitvoeringsorganisatie.

  • 2. De Minister stelt personeel en huisvesting ter beschikking aan de uitvoeringsorganisatie.

  • 3. De uitvoeringsorganisatie is voor zijn werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig aan de Commissie.

  • 4. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de Commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de Commissie bewaard in het archief van dat ministerie.

III. Slotbepalingen

Artikel 6

De Commissie brengt jaarlijks aan de Minister een verslag uit over haar werkzaamheden van het afgelopen jaar. In dit verslag wordt in elk geval aandacht besteed aan de door de Commissie gehanteerde werkwijze, procedures en beoordelingsmethodiek.

Artikel 7

  • 1. Jaarlijks vindt in opdracht van de Minister een evaluatie plaats van de behandeling van schademeldingen door de Commissie.

  • 2. De Minister kan, bijvoorbeeld indien zich een incident van bodembeweging heeft voorgedaan, opdracht geven tot een aanvullende evaluatie van de behandeling van schademeldingen door de Commissie.

  • 3. De Minister maakt het verslag van de evaluatie, bedoeld in het eerste en tweede lid, openbaar.

Artikel 8

  • 1. Ten behoeve van de goede uitvoering van artikel 2, tweede lid en derde lid, verwerkt de Commissie de nodige gegevens, waaronder persoonsgegevens. De Commissie is verwerkingsverantwoordelijke voor deze verwerking.

  • 2. Ten behoeve van de goede uitwerking van artikel 2, derde lid, verwerkt de mijnbouwonderneming de nodige gegevens, waaronder persoonsgegevens. De mijnbouwonderneming is verwerkingsverantwoordelijke voor deze verwerking.

  • 3. De Commissie, de mijnbouwonderneming en overige organisaties belast met de behandeling van schade verstrekken elkaar desgevraagd de informatie, waaronder begrepen de persoonsgegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de goede uitvoering van artikel 2, tweede tot en met vijfde lid.

Artikel 9

De Commissie, haar leden, de uitvoeringsorganisatie en de eventueel benoemde secretaris en eventuele andere door hen of één van hen in de zaak betrokken personen zijn noch contractueel noch buitencontractueel aansprakelijk voor eventuele schade door eigen of andermans handelen of nalaten of door gebruik van hulpzaken in of rond een schadebehandelingsprocedure, tenzij en voor zover dwingend Nederlands recht anders bepaalt.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juni 2020.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie Mijnbouwschade.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 5 juni 2020

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

BIJLAGE 1 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1 VAN HET INSTELLINGSBESLUIT

PROTOCOL VOOR DE BEHANDELING VAN MELDINGEN VAN SCHADE ALS GEVOLG VAN BODEMBEWEGING DOOR AANLEG OF EXPLOITATIE VAN EEN MIJNBOUWWERK TEN BEHOEVE VAN OLIE -EN GASWINNING UIT OF OLIE -EN GASOPSLAG IN EEN KLEIN VELD

EERSTE AFDELING – ALGEMEEN

Artikel 1

In dit protocol wordt verstaan onder:

de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk:

de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van:

  • i. olie- of gaswinning uit een klein veld;

  • ii. olie- of gasopslag in een klein veld, of

  • iii. injectie verbonden aan olie- en gaswinning uit een klein veld;

beoordelingsgebied van een geïnduceerde beving:

gebied dat na een geïnduceerde beving wordt vastgesteld aan de hand van de criteria genoemd in bijlage 3.

Algemene Verordening Gegevensbescherming:

verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.

deskundige:

onafhankelijke deskundige die door de Commissie wordt benoemd in het kader van de behandeling van een schademelding door de Commissie;

Instellingsbesluit:

Instellingsbesluit Commissie Mijnbouwschade;

klein veld:

gas- of olievoorkomen gelegen binnen de Nederlandse gemeente- en provinciegrenzen, niet zijnde het Groningenveld en de gasopslag bij Norg;

partijen:

bij de schademelding betrokken schademelder en mijnbouwonderneming of mijnbouwondernemingen;

Artikel 2

Dit protocol is van toepassing op de behandeling van meldingen van schade als gevolg van bodembeweging door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk.

TWEEDE AFDELING – PROCEDURE

Artikel 3

  • 1. Een schademelding wordt ingediend bij de Commissie met behulp van een door de Commissie vastgesteld formulier.

  • 2. Een schademelding bevat ten minste:

    • a. naam, adres, telefoonnummer en bij voorkeur e-mailadres van de schademelder;

    • b. naam, adres, telefoonnummer en bij voorkeur e-mailadres van de gemachtigde, indien de schademelding door een gemachtigde wordt ingediend;

    • c. de datum van de schademelding;

    • d. de aard en het adres van het gebouw waarop de schademelding betrekking heeft;

    • e. of de schademelder eigenaar is van het gebouw;

    • f. de datum waarop de schade is geconstateerd;

    • g. de datum, of een inschatting daarvan, waarop de schade waarschijnlijk is ontstaan, en de reden dat de schademelder dat weet of vermoedt;

    • h. een aanduiding van de vermoedelijke oorzaak van de schade;

    • i. een beschrijving naar eigen inzicht van de aard en de omvang van de schade en foto's daarvan;

    • j. indien aanwezig, foto’s van de situatie voordat de vermoedelijke schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden;

    • k. indien van toepassing de mededeling dat de schade bij een ander orgaan aanhangig is gemaakt, en zo ja, wanneer en bij welk orgaan;

    • l. vermelding of eerder een bouwkundige opname is uitgevoerd al dan niet in opdracht van de mijnbouwonderneming (met datum uitvoering bouwkundige opname en kopie van het rapport);

    • m. indien van toepassing, inzicht in de wijze waarop wordt gewaarborgd dat een eventuele gemachtigde de belangen van de schademelder voldoende behartigt;

    • n. indien van toepassing, de mededeling dat eerder schade aan het gebouw is gemeld dan wel vergoed;

    • o. indien van toepassing, een verklaring voor het niet-tijdig indienen van de schademelding;

    • p. overige relevante informatie;

    • q. een verklaring dat het schademeldingsformulier naar waarheid is ingevuld.

Artikel 4

  • 1. De Commissie bevestigt de ontvangst van de melding zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een week na de ontvangst ervan.

  • 2. De Commissie informeert de schademelder zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen twee weken of zijn melding door de Commissie in behandeling wordt genomen en, indien de melding in behandeling genomen wordt, over de te volgen procedure. Tevens geeft de Commissie informatie over de zaakbegeleider die door de Commissie wordt toegewezen aan de schademelder.

  • 3. De Commissie stelt de schademelder een redelijke termijn voor aanvulling van de gegevens en stukken voor zover deze nodig zijn om een advies uit te brengen naar aanleiding van een schademelding en de schademelder deze redelijkerwijs ter beschikking heeft of kan krijgen.

  • 4. De Commissie kan de schademelder in de gelegenheid stellen om een mondelinge toelichting te geven op zijn schademelding.

Artikel 5

  • 1. De Commissie wijst naar aanleiding van een schademelding één of meerdere deskundigen aan om, binnen een daartoe door de Commissie gestelde termijn van ten hoogste zes maanden na ontvangst van de schademelding, een deskundigenrapport uit te brengen in het licht van de door de Commissie op te stellen advies, waarbij het onderzoek zal worden verricht op basis van een in de branche gangbare, algemeen erkende beoordelingsmethodiek voor schadevaststelling. De commissie streeft ernaar dat de opname door de deskundige zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen drie maanden na aanwijzing van de deskundige plaatsvindt.

  • 2. De Commissie stelt partijen in kennis van de aanwijzing van één of meerdere deskundigen.

  • 3. De deskundige stelt een onderzoek in naar en geeft zijn deskundig oordeel over:

    • a. de aard, omvang en, voor zover relevant, de vermoedelijke datum van ontstaan van de gemelde fysieke schade;

    • b. wat de vermoedelijke oorzaak of oorzaken van de schade is of zijn;

    • c. of naar het oordeel van de deskundige een causaal verband kan worden vastgesteld tussen de schade en bodembeweging en tussen bodembeweging en de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk;

    • d. met welke omgevingsfactoren of gebouwkenmerken rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de schademelding, en

    • e. de vraag naar de omvang van de schade die kan worden toegerekend aan bodembeweging door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk.

  • 4. De deskundige maakt bij zijn onderzoek gebruik van de uitkomsten van de bouwkundige opnames die op grond van artikel 35, eerste lid, onderdeel g, van de Mijnbouwwet zijn verricht ten behoeve van het instemmingsbesluit, bedoeld in artikel 34, derde lid, van de Mijnbouwwet in het betreffende gebied.

  • 5. Indien de deskundige over een van de in het derde lid genoemde onderdelen geen oordeel kan geven, dan geeft hij in zijn rapport aan welk onderdeel dit betreft en om welke reden hij geen oordeel kon geven.

  • 6. De deskundige zendt het rapport met bevindingen aan de Commissie.

  • 7. De deskundige werkt volgens de werkwijze zoals vastgesteld door de Commissie op basis van artikel 2, zevende lid, van het Instellingsbesluit en neemt de regels van het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht in acht.

  • 8. Indien de deskundige binnen de termijn zoals vastgesteld door de Commissie geen rapport kan uitbrengen, deelt de deskundige dit aan de Commissie mee voor het einde van de termijn en onder opgaaf van reden. De deskundige geeft daarbij een zo kort mogelijke termijn die maximaal drie maanden bedraagt waarbinnen wel kan worden gerapporteerd.

  • 9. Indien het voor het uitbrengen van een rapport noodzakelijk is dat meer of andere deskundigen worden benoemd om onderzoek te doen, kan de deskundige de Commissie daarom verzoeken of kan de Commissie uit eigen beweging besluiten om een aanvullend rapport te vragen.

Artikel 6

  • 1. De Commissie stelt een conceptadvies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, vast zonder een deskundige als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aan te wijzen, indien uit een eerste inhoudelijke beoordeling van de schademelding blijkt dat de schademelding:

    • a. geen schade als bedoeld in artikel 1 van het Instellingsbesluit betreft;

    • b. geen betrekking heeft op een gebouw gelegen in een beoordelingsgebied van een geïnduceerde beving, of

    • c. geen betrekking heeft op een gebouw gelegen in een gebied waar bodemdaling of bodemstijging is gemeten als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van gas- of oliewinning uit of gas- of olieopslag in een klein veld of waterinjectie verbonden aan olie- en gaswinning uit een klein veld.

  • 2. De Commissie geeft in het conceptadvies gemotiveerd aan waarom toepassing is gegeven aan het eerste lid.

  • 3. De Commissie kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, afwijken van het eerste lid ten einde onbillijkheden van overwegende aard te voorkomen.

Artikel 7

Indien na een geïnduceerde beving in een gebied in korte tijd een groter aantal schademeldingen wordt ontvangen door de Commissie, kan de Commissie in overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken regionale overheden, in het belang van een voortvarende schadebehandeling met de betrokken mijnbouwonderneming overeenkomen dat de Commissie voor bepaalde categorieën schademeldingen binnen een door de Commissie vastgesteld toepassingsgebied een causaal verband aanneemt en zonder een deskundigenonderzoek ter plaatse een conceptadvies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, vaststelt.

Artikel 8

  • 1. De Commissie stelt binnen 4 weken nadat de deskundige zijn rapport heeft uitgebracht zijn conceptadvies op.

  • 2. De Commissie stelt partijen in de gelegenheid binnen een door de Commissie vast te stellen termijn mondeling of schriftelijk hun zienswijze te geven op een conceptadvies.

  • 3. De termijn, bedoeld in het tweede lid, kan op verzoek van partijen één maal met een door de Commissie vast te stellen termijn worden verlengd.

  • 4. Indien één van de partijen op basis van het conceptadvies van oordeel is dat de Commissie met het advies buiten haar bevoegdheid op grond van artikel 2, tweede tot en met zevende lid, van het Instellingsbesluit treedt of in strijd handelt met de uitgangspunten van dit protocol, dan kan deze partij de Minister binnen de door de Commissie in het eerste lid bedoelde termijn gemotiveerd verzoeken om een derde partij opdracht te geven om binnen een door de Minister te stellen termijn een onafhankelijk en deskundig oordeel te geven over de vraag of de Commissie met haar oordeel in het conceptadvies haar bevoegdheden te buiten gaat of in strijd handelt met de uitgangspunten van dit protocol.

  • 5. De Minister stuurt na ontvangst van het verzoek een afschrift van dit verzoek aan de Commissie en de andere bij het conceptadvies betrokken partijen.

  • 6. De Minister doet het oordeel van de derde partij na ontvangst van dit oordeel toekomen aan de Commissie en partijen.

  • 7. De Commissie geeft uitvoering aan het in het derde lid bedoelde oordeel.

Artikel 9

  • 1. De Commissie stelt binnen twee weken na ommekomst van de zienswijze termijn, bedoeld in artikel 8, tweede lid, of indien van toepassing na ontvangst van het oordeel bedoeld in artikel 8, vierde lid, een advies als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het besluit vast.

  • 2. Het advies wordt op schrift gesteld, door de Commissie ondertekend en aan partijen toegezonden.

  • 3. Het advies bevat in elk geval:

    • a. de naam van het lid of de leden van de Commissie die namens de Commissie advies uitbrengen;

    • b. de namen en de woonplaatsen van partijen;

    • c. een weergave van de schademelding en een kort overzicht van het verloop van de procedure bij de Commissie;

    • e. het advies;

    • f. de gronden voor het advies;

    • g. de dagtekening van het advies;

    • h. indien van toepassing, het rapport van de deskundige;

    • i. indien van toepassing, de zienswijze of zienswijzen bedoeld in artikel 8, tweede lid;

    • j. indien van toepassing, het oordeel bedoeld in artikel 8, vierde lid.

Artikel 10

  • 1. Een partij kan tot acht weken na de dagtekening van het advies de Commissie verzoeken een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere fout die zich voor eenvoudig herstel leent in het advies te verbeteren.

  • 2. Als de Commissie het advies verbetert, dan wordt dit in een apart stuk vermeld. Het stuk wordt zo spoedig mogelijk aan partijen gezonden.

Artikel 11

  • 1. Indien de Commissie in zijn advies heeft geoordeeld dat de mijnbouwonderneming een schadebedrag moet vergoeden aan de schademelder, zendt de Commissie aan de schademelder tevens een instemmingsformulier.

  • 2. Indien schademelder instemt met het advies, inclusief het daarin genoemde schadebedrag, verklaart de schademelder hiermee in te stemmen door ondertekening en het terugsturen van dit formulier aan de Commissie.

  • 3. Op het instemmingsformulier vult de schademelder de gevraagde gegevens in die noodzakelijk zijn voor de uitbetaling van het schadebedrag door de mijnbouwonderneming aan de schademelder.

  • 4. De Commissie stuurt het instemmingsformulier per ommegaande door aan de betreffende mijnbouwonderneming.

BIJLAGE 2 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1 VAN HET INSTELLINGSBESLUIT

  • 1. Voor de volgende materiële schadeposten die het directe gevolg zijn van fysieke schade aan gebouwen geldt, indien deze kosten naar het oordeel van de Commissie voor vergoeding in aanmerking komen, als uitgangspunt een vaste vergoeding, tenzij de kosten aantoonbaar hoger zijn of anderszins worden vergoed:

    Thuis blijven tijdens inspectie en/of schadeherstel

    € 95,– per dagdeel

    Schoonmaakkosten

    € 150,– per schademelding

    Kosten voor advies door een derde

    € 95,– per uur voor maximaal 10 uren

    Reiskosten

    € 0,26 per kilometer

  • 2. Voor overige materiële schadeposten die het directe gevolg zijn van fysieke schade aan gebouwen of het herstel daarvan, geldt een redelijke vergoeding die afhankelijk is van de werkelijke kosten.

  • 3. De vergoedingen opgenomen in de tabel worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindex.

BIJLAGE 3 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1 PROTOCOL

  • 1. De Commissie stelt na een geïnduceerde beving het beoordelingsgebied vast waarbuiten het vrijwel uitgesloten is dat schade is veroorzaakt door de geïnduceerde beving.

  • 2. Indien het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut niet met voldoende zekerheid kan bepalen of en aan welke mijnbouwactiviteit de beving kan worden toegerekend, dan kan de Commissie een onafhankelijke derde partij opdracht geven om advies uit te brengen over de toerekening van de beving.

  • 3. Het beoordelingsgebied van een geïnduceerde beving wordt door de Commissie vastgesteld met in acht neming van:

    • a. door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut vastgestelde contourlijnen van de grondsnelheden als gevolg van de geïnduceerde beving gebaseerd op metingen en modelwaarden;

    • b. SBR Trillingsrichtlijn A: Schade aan bouwwerken: 2017 van SBRCURnet;

    • c. de uitkomsten van in opdracht van de Minister op basis van historische gegevens uitgevoerd onderzoek naar het schadebeeld en intensiteiten rond geïnduceerde bevingen, en

    • d. een kans op schade door de geïnduceerde beving voor het meest gevoelige gebouwtype van 1% op de rand van het beoordelingsgebied.

  • 4. De uitkomsten van het in het derde lid, onderdeel c, bedoelde onderzoek worden in opdracht van de Minister periodiek geëvalueerd aan de hand van nieuwe gegevens over het schadebeeld en intensiteiten rond geïnduceerde bevingen.

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

Mijnbouwactiviteiten zijn nu en in de toekomst activiteiten die voor heel Nederland van belang zijn, niet alleen om te voorzien in de energiebehoefte vanuit aardwarmte, olie en gas, maar bijvoorbeeld ook ten behoeve van zoutwinning. Mijnbouwondernemingen mogen slechts mijnbouwactiviteiten verrichten als zij bij de aanleg en exploitatie van mijnbouwwerken alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hen gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van verrichte activiteiten schade door bodembeweging wordt veroorzaakt (artikel 33, eerste lid, van de Mijnbouwwet). Desondanks kan niet worden uitgesloten dat mijnbouwactiviteiten bodembeweging tot gevolg hebben die schade kan veroorzaken aan gebouwen.

Mijnbouwondernemingen zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:177 BW) risicoaansprakelijk voor deze schade. Op dit moment hebben mijnbouwondernemingen ieder voor zich buitengerechtelijke regelingen getroffen om schademeldingen op adequate wijze te kunnen beoordelen en behandelen. Een burger die meent schade te hebben geleden als gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten kan hiervoor de mijnbouwonderneming aansprakelijk stellen. Deze burger zal dan moeten aantonen dat de schade is ontstaan als gevolg van een mijnbouwactiviteit. Hierbij wordt een ongelijkheid gevoeld tussen burger en mijnbouwonderneming daar waar het bijvoorbeeld gaat om kennis. Om deze reden bestaat er, zoals ook is geconstateerd door de Technische commissie bodembeweging in haar advies ‘Help, een scheur in mijn huis!’ van februari 2018 (bijlage bij Kamerstukken II 2017/2018, 32 849, nr.132), een behoefte aan een landelijke regeling voor de beoordeling en behandeling van schade.

Het doel van de landelijke aanpak voor mijnbouwschade is dat deze buitenrechtelijke behandeling laagdrempelig, transparant, onafhankelijk en snel is en dat de burger centraal staat. Uitgangspunt is daarbij dat de ongelijkheid tussen burger en mijnbouwonderneming wordt verminderd en dat een gedupeerde bij de behandeling van schade wordt ontzorgd.

Dit gebeurt door het instellen van een onafhankelijke partij die zelf onderzoekt wat de schadeoorzaak is en ook de hoogte van de mijnbouwschade vaststelt. Dit betekent een aanzienlijke verlichting van de vereiste inspanning van de gedupeerde en draagt bij aan zijn ontzorging. Deze landelijke aanpak verschilt wel van het wettelijk bewijsvermoeden, zoals in Groningen toegepast. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek geldt alleen voor het effectgebied van de gaswinning Groningen. In het burgerlijk procesrecht geldt als hoofdregel ‘Wie stelt, bewijst’. Dat betekent dat de gedupeerde die stelt dat een mijnbouwonderneming aansprakelijk is voor de door hem geleden schade ook moet bewijzen dat aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan. De burger wordt daarin geholpen doordat het bij mijnbouwschade gaat om een risicoaansprakelijkheid. De burger hoeft dus niet de schuld van de mijnbouwonderneming te bewijzen. De burger moet wel bewijzen dat zijn schade een gevolg is van de mijnbouwactiviteiten (causaal verband). Voor schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning Groningen waren er goede redenen om van deze hoofdregel af te wijken. Daarom is in 2016 in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek een bewijsvermoeden opgenomen voor fysieke schade aan gebouwen en werken. Het bewijsvermoeden werkt daarbij als een verlichting van de bewijslast voor de gedupeerden voor de aansprakelijkheidsvoorwaarde van het aantonen van een causaal verband tussen de schade en de gaswinning. De belangrijkste redenen voor de invoering van een wettelijk bewijsvermoeden voor Groningen, te weten de veelheid aan aardbevingen door gaswinning en de veelheid aan gelijksoortige schadegevallen die een gevolg van een aardbeving kúnnen zijn, gaan niet op voor mijnbouwschade door overige mijnbouwactiviteiten. Voor schade door bodembeweging als gevolg van overige mijnbouwactiviteiten is geen sprake van een situatie die voldoende rechtvaardiging vormt voor een dergelijke afwijking. Dat het bewijsvermoeden niet van toepassing is laat echter onverlet dat schademelders ontzorgd worden als gevolg van de onafhankelijke beoordeling van hun verzoek om vergoeding van schade door een onafhankelijke commissie.

In de brieven van 9 oktober 2018, 21 mei 2019 en 8 juli 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 32 849, nr. 137, 181 en 188) heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de Minister) aangekondigd dat er een uniforme en landelijke aanpak voor de behandeling van mijnbouwschade komt waarbij de volgende uitgangspunten gelden:

  • onafhankelijkheid: de schadebeoordeling wordt gedaan door een onafhankelijke en deskundige commissie en niet door de desbetreffende mijnbouwonderneming;

  • deskundigheid: zowel op technisch als juridisch gebied;

  • zorgvuldigheid en transparantie: heldere procedures en voorspelbare doorlooptijden;

  • laagdrempeligheid: eenvoudig benaderbaar en met oog voor de (specifieke risico’s van de) desbetreffende mijnbouwactiviteit;

  • de burger staat centraal: de ongelijkheid tussen burger en mijnbouwonderneming in de procedure wordt verminderd en een gedupeerde wordt bij de behandeling van zijn schade ontzorgd.

De Minister heeft hiertoe aangekondigd een onafhankelijke en deskundige commissie (Commissie Mijnbouwschade) in het leven te roepen om gedupeerden en mijnbouwexploitanten te adviseren over de behandeling van meldingen van mijnbouwschade, die niet het gevolg is van de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg, en verzoeken om vergoeding daarvan onafhankelijk te beoordelen. Voorts heeft de Minister aangegeven met mijnbouwexploitanten in overleg te treden om per mijnbouwsector een convenant (overeenkomst) te sluiten waarin afspraken worden vastgelegd over de behandeling van mijnbouwschade door de Commissie en waarin de mijnbouwondernemingen zich committeren aan de uitvoering van de adviezen van de Commissie. Tot slot heeft de Minister aangekondigd een schadeprotocol vast te stellen met daarin voorschriften over de door de Commissie te volgen procedure voor het geven van een advies over de ingediende schademelding.

1.2 Maatregelen in dit besluit en overeenkomst met mijnbouwondernemingen

Met dit besluit wordt invulling gegeven aan het voornemen van de Minister om een onafhankelijke partij, de Commissie Mijnbouwschade (hierna: Commissie), in te stellen die als taak heeft om, aan de hand van een door de Minister eveneens in dit besluit vastgesteld protocol, naar aanleiding van een schademelding te onderzoeken wat de schadeoorzaak is en, voor zover toerekenbaar aan bodembeweging als gevolg van een mijnbouwactiviteit, de hoogte van de schade vast te stellen. Dit resulteert in een advies van de Commissie aan de schademelder en de betrokken mijnbouwonderneming. In een afzonderlijke overeenkomst tussen de Staat en de mijnbouwondernemingen die mijnbouwwerken exploiteren ten behoeve van de olie- en gaswinning uit en olie- en gasopslag in kleine velden (NAM, Vermilion en TAQA) is vastgelegd dat deze mijnbouwondernemingen zich committeren aan de uitvoering van de adviezen van de Commissie.

1.3 Uitbreiding naar andere mijnbouwsectoren

De Minister treedt in overleg met mijnbouwondernemingen in andere sectoren (zoals geothermie en zout) om afspraken te maken over de uitbreiding van de bevoegdheid van de Commissie mijnbouwschade naar deze sectoren. Ook hier zullen deze afspraken worden gemaakt in de vorm van een overeenkomst. In de uitbreiding van de bevoegdheid van de Commissie wordt, wanneer deze afspraken zijn gemaakt, voorzien door dit besluit aan te vullen met een protocol voor de betreffende sector. Het streven is daarbij om voor alle sectoren tot gelijkluidende afspraken en protocollen te komen.

1.4 Betrokkenheid decentrale overheden

Het instellingsbesluit en het protocol voor de kleine velden zijn besproken met overheden die veelvuldig met mijnbouwactiviteiten te maken hebben. Zij zijn eerder ook door de Technische commissie bodembeweging bij het opstellen van het advies betrokken. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het instellingsbesluit en het protocol voor de kleine velden zijn IPO en VNG geconsulteerd. Bij de jaarlijkse evaluatie zullen overheden die te maken hebben met mijnbouwactiviteiten betrokken worden.

2. De Commissie Mijnbouwschade

2.1 Taak commissie

De Commissie heeft als taak (artikel 2, tweede lid) om naar aanleiding van een schademelding een advies te geven aan de schademelder en de betrokken mijnbouwonderneming over de vraag of er sprake is van schade als bedoeld in dit besluit, wat de oorzaak van deze schade is en, als de schade naar het oordeel van de Commissie (geheel of gedeeltelijk) is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk, welk deel van de schade daaraan kan worden toegerekend en wat de hoogte van het schadebedrag is dat naar het oordeel van de Commissie door de mijnbouwonderneming aan de schademelder moet worden vergoed.

Bij de advisering naar aanleiding van schademeldingen dient de Commissie de relevante bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake aansprakelijkheid en schadevergoeding tot uitgangspunt te nemen (artikel 2, zesde lid). Naast de relevante bepalingen van het Burgerlijk Wetboek maakt tevens de jurisprudentie naar aanleiding van deze bepalingen onderdeel uit van het door de Commissie toe te passen civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Adviezen die zijn gegeven door de Raad van Arbiters Bodembeweging en besluiten die zijn genomen door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen of het nog op te richten Instituut Mijnbouwschade Groningen maken, omdat dit geen rechterlijke uitspraken zijn, geen onderdeel uit van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW, dat van toepassing is op fysieke schade aan gebouwen en werken door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld, is niet van toepassing op de schademeldingen die door de Commissie afgehandeld worden omdat deze meldingen geen betrekking hebben op het Groningenveld. Ook neemt de Commissie bij haar advisering de in het protocol, dat is opgenomen in bijlage 1, vervatte voorschriften met betrekking tot de te volgen procedure in acht. Deze procedurevoorschriften moeten door de Commissie vervolgens nader worden uitgewerkt in haar werkwijze. Deze werkwijze wordt door de Commissie bekend gemaakt (artikel 2, achtste lid).

2.2 Waarvoor en door wie kan een schademelding worden ingediend?

De Commissie is op grond van dit besluit bevoegd om advies te geven over alle meldingen van schade aan gebouwen door bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk die worden ingediend door de eigenaar van het gebouw (de schademelder). Wanneer een huurder, pachter of ander soort gebruiker van een gebouw schade lijdt als bedoeld in dit besluit, bijvoorbeeld omdat een huurder thuis moet blijven voor een inspectie of herstelwerkzaamheden, kan hij dit via de eigenaar van het gebouw verhalen. De schade die de eigenaar meldt omvat in dat geval mede de directe materiële gevolgschade die is geleden door de huurder. Een eigenaar kan zich, op grond van de daarvoor geldende regels van het Burgerlijk Wetboek, bij het indienen van een melding laten vertegenwoordigen door een derde. Hij kan bijvoorbeeld een derde machtigen.

De schade die bodembeweging kan veroorzaken (artikel 1) valt voor de toepassing van dit besluit uiteen in fysieke schade aan gebouwen en materiële schade die het directe gevolg van is van die fysieke schade of het herstel daarvan. Bij fysieke schade aan gebouwen dient te worden gedacht aan schade aan afwerking of constructie van een gebouw. Slijtage en gebruikssporen aan een gebouw, zoals bijvoorbeeld afbladderende verf, zijn schade die niet worden veroorzaakt door bodembeweging en komen om die reden normaliter voor rekening en risico van de gebruiker of eigenaar van een gebouw. Bij directe materiële gevolgschade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een vergoeding voor de kosten voor het thuisblijven voor het uitvoeren van inspectie -of herstelwerkzaamheden, schade aan de inboedel of tuin en schoonmaakkosten.

Voor een aantal van deze schadeposten zijn in bijlage 2, ten behoeve van een efficiënte afwikkeling, standaardbedragen opgenomen. Deze standaardbedragen worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindex om rekening te houden met verhoging van die kosten in verband met inflatie. Voor het overige geldt dat de Commissie op basis van de daadwerkelijk door de schademelder gemaakte kosten een redelijke vergoeding vaststelt. Andere vormen van schade, zoals bijvoorbeeld immateriële schade en schade door waardedaling, vallen niet onder het toepassingsbereik van dit besluit. De gebouwen waar dit besluit op ziet zijn gebouwen die op grond van het toepasselijke bestemmingsplan een geheel of gedeeltelijke woonbestemming hebben en gebouwen die het eigendom zijn van een micro-onderneming. De achterliggende gedachte hierbij is dat deze aanpak bedoeld is om de burger te ontzorgen en de ongelijkheid tussen mijnbouwonderneming en burger te verkleinen. Daar is geen sprake van bij grotere bedrijven.

Bodembeweging omvat niet alleen bodemtrilling, ook wel beving genoemd, die kan worden toegerekend aan de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk, maar ook bodemdaling en bodemstijging. Omdat het besluit op het moment van inwerkintreding slechts één protocol bevat met betrekking tot de behandeling van schade door bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van olie- en gaswinning uit en olie- en gasopslag in een klein veld en waterinjectie verbonden aan olie- en gaswinning uit een klein veld is de bevoegdheid van de Commissie beperkt tot deze schademeldingen (artikel 2 van het protocol). Kleine velden (artikel 1 van het protocol) zijn daarbij alle gas- en olievelden die zijn gelegen binnen de Nederlandse gemeente- of provinciegrenzen. Deze grens loopt tot 1 kilometer buiten de Nederlandse kust. De enige uitzondering hierop vormen het Groningenveld en de gasopslag bij Norg. Voor schade door bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg kan thans om vergoeding worden verzocht via de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna: TCMG) en, vanaf het moment dat de Tijdelijke wet Groningen in werking treedt, het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Wanneer ook met mijnbouwondernemingen in andere sectoren overeenkomsten gesloten worden kan de taak van de Commissie met behulp van een wijziging van dit besluit worden uitgebreid naar deze andere sectoren.

2.3 Gevallen waarin geen schademelding kan worden ingediend en hardheidsclausule

Op grond van artikel 2, derde lid, van het Instellingsbesluit is de Commissie in een aantal gevallen niet bevoegd om advies te geven over een schademelding. Het gaat daarbij in de eerste plaats (onderdeel a) om schademeldingen meer dan 12 maanden na het moment waarop de beving plaatsvond die wordt vermoed de schade te hebben veroorzaakt, worden ingediend. Na die periode is het moeilijk, zo niet onmogelijk het causaal verband tussen de schade en de beving vast te stellen. De goede en voortvarende schadebehandeling wordt vergemakkelijkt als de schade zo spoedig mogelijk, bij voorkeur binnen drie maanden, nadat deze is ontstaan wordt gemeld. Het tijdstip van een beving wordt bepaald door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut. Onderdeel a is niet van toepassing wanneer schade wordt vermoed te zijn veroorzaakt door bodemdaling of bodemstijging.

De tweede categorie meldingen (onderdelen b tot en met h) betreft gevallen waarin de schademelding reeds wordt of is beoordeeld door een andere daartoe aangewezen organisatie (zoals bijvoorbeeld de Technische Commissie Bodembeweging) of de rechter. Deze beoordeling kan hebben geleid tot het toekennen van een vergoeding, maar kan ook hebben geleid tot de conclusie dat geen vergoeding wordt toegekend. Ook een schademelding die betrekking heeft op schade die reeds naar aanleiding van een melding door de mijnbouwonderneming is beoordeeld wordt door de Commissie niet in behandeling genomen. Dit laatste kan zich, ingevolge de afspraken die met de mijnbouwondernemingen zijn gemaakt in de overeenkomst, alleen voordoen ten aanzien van meldingen die voor inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend. De mijnbouwondernemingen hebben zich in de overeenkomst er immers aan gecommitteerd dat zij afzien van een eigen buitengerechtelijke behandeling van schade als bedoeld in dit besluit. De beoordelingen die reeds door andere organisaties, de rechter en de mijnbouwondernemingen zijn gedaan worden door de Commissie niet overgedaan. Dit is alleen anders indien de schademelder stelt dat de schade een andere oorzaak kent. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin de aanvraag om schadevergoeding van een schademelder bij de TCMG is afgewezen omdat deze schade naar het oordeel van de TCMG niet is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg. Indien de schademelder stelt dat deze schade veroorzaakt is door een beving als gevolg van de aanleg of exploitatie van een ander mijnbouwwerk, kan de Commissie deze aanvraag in behandeling nemen, ondanks dat deze betrekking heeft op dezelfde schade.

Als het niet in behandeling nemen van deze schademeldingen naar het oordeel van de Commissie, omdat er in het concrete geval sprake is van bijzondere omstandigheden, leidt tot een zeer onredelijke uitkomst (onbillijkheden van overwegende aard) dan kan de Commissie op grond van de in artikel 2, vierde lid, opgenomen hardheidsclausule besluiten deze melding toch in behandeling te nemen.

2.4 Behandeling van uitgesloten schademeldingen op verzoek van de mijnbouwonderneming

Wanneer een schademelding op grond van dit besluit niet door de Commissie in behandeling genomen kan worden maar de mijnbouwonderneming een schademelding of groep schademeldingen wel graag door de Commissie wil laten behandelen, dan kan de mijnbouwonderneming de Commissie op grond van artikel 2, vijfde lid, verzoeken deze melding(en) te beoordelen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan meldingen die betrekking hebben op schade aan gebouwen die niet vallen onder de reikwijdte van het besluit.

2.5 Instelling en samenstelling van de Commissie en haar ondersteuning

De Commissie wordt met dit besluit (artikel 2, eerste lid) ingesteld en bestaat uit een voorzitter en tenminste twee andere leden die door de Minister worden benoemd, geschorst en ontslagen (artikel 3). De leden moeten onpartijdig te zijn en worden door de Minister benoemd op basis van de deskundigheid die nodig is voor het vervullen van de taak van de Commissie. Omdat het de taak van de Commissie is om, met toepassing van de bepalingen van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht, advies te geven over de behandeling van schade is het van belang dat de Commissie beschikt over voldoende kennis van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Om die reden wordt de eis gesteld dat tenminste één van de leden, waaronder de voorzitter, beschikt over deskundigheid op dat gebied en de voorzitter een rechter of een voormalig rechter is.

De leden van de Commissie, waaronder de voorzitter, kunnen door de Minister worden geschorst en ontslagen wanneer blijkt dat zij ongeschikt of onbekwaam zijn voor hun functie of wanneer er sprake is van een andere zwaarwegende reden gelegen in de persoon van het betreffende lid. Daarnaast kunnen leden op eigen verzoek door de Minister worden ontslagen.

De Commissie wordt ondersteund door een uitvoeringsorganisatie waarvoor door de Minister huisvesting en personeel ter beschikking wordt gesteld. Ondanks dat het personeel door de Minister ter beschikking wordt gesteld is het personeel voor zijn werkzaamheden alleen verantwoording schuldig aan de Commissie (artikel 5, derde lid). Hiermee wordt de onafhankelijkheid van het personeel van de uitvoeringsorganisatie geborgd.

3. Protocol

Het protocol is, zoals ook is aangegeven in paragraaf 2.3, alleen van toepassing op de behandeling van meldingen van schade als gevolg van bodembeweging door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van:

  • olie- of gaswinning uit een klein veld;

  • olie- of gasopslag in een klein veld, of

  • injectie verbonden aan olie- en gaswinning uit een klein veld;

In het protocol worden voorschriften gegeven voor de procedure die door de Commissie moet worden gevolgd bij het beoordelen van deze schademeldingen. Het is vervolgens aan de Commissie om met inachtneming van deze voorschriften haar eigen werkwijze vast te stellen. In het protocol wordt voorzien in een gewone procedure en een versnelde procedure.

3.1 Indiening van een melding

Beide procedures beginnen met het indienen van een schademelding door de schademelder (artikel 3, eerste lid, van het protocol). Deze aanvraag wordt ingediend bij de Commissie Mijnbouwschade. Bij deze door de Minister ingerichte Commissie kan iedereen terecht die een melding wil indienen van schade door bodembeweging als gevolg van aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. De Commissie draagt er, indien van toepassing, vervolgens zorg voor dat de melding wordt doorgestuurd aan de organisatie die bevoegd is om de melding te beoordelen. Naast de Commissie kunnen dit de TCMG (of diens opvolger het Instituut Mijnbouwschade Groningen), andere organisaties die op grond van een lokale regeling bevoegd zijn om schade af te handelen of mijnbouwondernemingen zijn.

Een schademelding wordt ingediend met behulp van een door de Commissie vastgesteld formulier waarin in ieder geval de informatie moet zijn opgenomen die is voorgeschreven in artikel 3, tweede lid, van het protocol. Dit om ervoor te zorgen dat de melding zo volledig mogelijk wordt ingediend en er niet onnodig tijd verloren gaat aan aanvulling van de melding. Het is daarbij belangrijk om de schade zo spoedig mogelijk nadat deze is geconstateerd te melden. Hoe langer de schade bestaat, hoe moeilijker het wordt om aan te tonen waardoor deze is veroorzaakt.

De Commissie bevestigt de ontvangst van de schademelding uiterlijk binnen een week na de ontvangst daarvan en informeert de schademelder vervolgens uiterlijk binnen twee weken of zijn melding in behandeling wordt genomen. Een melding wordt in beginsel niet in behandeling genomen in de gevallen genoemd in artikel 2, derde lid (zie hierover paragraaf 2.3 van deze toelichting). Ook informeert de Commissie de schademelder over de te volgen procedure en de zaakbegeleider die door de Commissie aan de schademelder wordt toegewezen (artikel 4, eerste en tweede lid, van het protocol). De zaakbegeleider is gedurende de gehele procedure het aanspreekpunt voor de schademelder en biedt ondersteuning. De zaakbegeleider neemt zo spoedig mogelijk contact op met de schademelder en geeft toelichting over de verdere gang van zaken.

Als er een aanvulling van de gegevens of stukken nodig is om de schademelding te kunnen beoordelen en de schademelder redelijkerwijs over deze informatie beschikt of kan beschikken geeft de Commissie de schademelder een redelijke termijn om de melding aan te vullen. Ook kan de Commissie de schademelder in de gelegenheid stellen om mondeling, desgewenst telefonisch, zijn schademelding toe te lichten (artikel 4, derde en vierde lid, van het protocol).

3.2 Gewone procedure
Aanwijzen deskundigen (artikel 5 en 6 van het protocol)

Op basis van een eerste inhoudelijke beoordeling van de schademelding wijst de Commissie een deskundige aan om een deskundigenrapport uit te brengen ten behoeve van de door de Commissie te maken beoordeling.

De Commissie neemt in haar werkwijze voorschriften op over de kwaliteitseisen die gesteld worden aan de door de Commissie in te schakelen deskundigen en de vergoeding van hun kosten (artikel 2, negende lid). De deskundigen dienen te voldoen aan de in de branche gebruikelijke kwaliteitseisen.

De Commissie ziet af van het aanwijzen van een deskundige als uit een eerste inhoudelijke beoordeling van de schademelding blijkt dat de Commissie geen deskundigenrapport nodig heeft om een conceptadvies op te stellen. Van een situatie waarin zonder deskundigenonderzoek een conceptadvies wordt opgesteld is in de eerste plaats sprake als de schademelding geen schade als bedoeld in artikel 1 van het Instellingsbesluit betreft, maar bijvoorbeeld schade door waardedaling (artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van het protocol).

Ook kan een schademelding betrekking hebben op een gebouw dat is gelegen buiten het door de Commissie vastgestelde boordelingsgebied van de beving (artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van het protocol). De Commissie stelt op grond van bijlage 3 van het besluit na iedere geïnduceerde beving een beoordelingsgebied vast op grond van de door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut gemeten grondversnelling, deel A van de Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen van Stichting Bouwresearch, de uitkomsten van in opdracht van de Minister op basis van historische gegevens uitgevoerd onderzoek naar het schadebeeld en intensiteiten rond geïnduceerde bevingen en een kans op schade door de geïnduceerde beving voor zelfs het meest gevoelige gebouwtype van 1% op de rand van het beoordelingsgebied. Dit laatste betekent dat de kans 99% is dat voor een gegeven gevoelig gebouw gelegen op de grens van het beoordelingsgebied er geen schade is die is veroorzaakt door de geïnduceerde beving. Dat wil dus zeggen dat het bij standaardgebouwtypes vrijwel uitgesloten is dat buiten het beoordelingsgebied schade is ontstaan als gevolg van de geïnduceerde beving. Omdat het buiten dit gebied vrijwel is uitgesloten dat schade is veroorzaakt door de geïnduceerde beving, kan de melding in beginsel zonder deskundigenonderzoek worden afgehandeld. Dit betekent overigens niet dat ten aanzien van schades aan gebouwen die gelegen zijn binnen het beoordelingsgebied wordt aangenomen dat zij zijn veroorzaakt door de geïnduceerde beving. Zowel binnen als buiten het beoordelingsgebied beoordeelt de Commissie of de gemelde schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Binnen een beoordelingsgebied doet de Commissie dit met behulp van een deskundigenrapport. Buiten dit gebied is dit in beginsel niet nodig om de schademelding te kunnen beoordelen. De uitkomsten van het op basis van historische gegevens uitgevoerde onderzoek naar het schadebeeld en intensiteiten rond geïnduceerde bevingen worden in opdracht van de Minister periodiek geëvalueerd aan de hand van nieuwe gegevens over het schadebeeld en intensiteiten rond geïnduceerde bevingen.

Tot slot kan een melding in beginsel zonder deskundigenonderzoek worden afgehandeld indien deze betrekking heeft op een gebouw dat niet is gelegen in een gebied waar bodemdaling of bodemstijging is gemeten als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van het protocol). De Commissie geeft in het conceptadvies gemotiveerd aan waarom is afgezien van het aanwijzen van een deskundige (artikel 6, tweede lid, van het protocol). Als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de Commissie om zeer onredelijke uitkomsten (onbillijkheden van overwegende aard) te voorkomen besluiten om ook in deze gevallen een deskundige aan te wijzen (artikel 6, derde lid, van het protocol).

De termijn die de Commissie de deskundige geeft voor het uitbrengen van een rapport bedraagt ten hoogste zes maanden en de deskundige dient zich ervoor in te spannen dat de opname binnen drie maanden na zijn aanwijzing als deskundige plaatsvindt (artikel 5, eerste lid, van het protocol). De termijn van zes maanden is een maximum termijn en de Commissie streeft ernaar kortere termijnen te hanteren. Als de deskundige niet binnen de gestelde termijn een rapport kan uitbrengen informeert hij daar de Commissie, onder opgaaf van redenen, over voor het einde van de termijn en hij geeft daarbij aan binnen welke termijn hij wel een rapport kan uitbrengen. Deze termijn dient zo kort mogelijk te zijn en niet langer te zijn dan drie maanden (artikel 5, achtste lid, van het protocol).

Deskundigenonderzoek (artikel 5 van het protocol)

De deskundige verricht een onderzoek in overeenstemming met een in de branche gangbare, algemeen erkende beoordelingsmethodiek voor schadevaststelling en de voorschriften die hierover door de Commissie zijn opgenomen in haar werkwijze, met inachtneming van het protocol en geeft naar aanleiding van dat onderzoek in een rapport met bevindingen dat hij zendt aan de Commissie zijn deskundig oordeel over punten genoemd in artikel 5, tweede lid, van het protocol. Bij het beoordelen van het causaal verband tussen de vastgestelde schade en bodembeweging door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk beziet de deskundige onder meer of aannemelijk is dat de gemelde schade ook zonder de betreffende bodembeweging op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden en vermeldt hij eventuele overige overwegingen die van belang zijn voor de verdere beoordeling en behandeling van de schademelding. Als de schade meerdere oorzaken heeft of kan hebben geeft de deskundige zijn oordeel over het aandeel van de schade dat toerekenbaar is aan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Ook geeft de deskundige zijn oordeel over de kosten van het herstel van schade, welk deel daarvan kan worden toegerekend aan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk en de omvang van eventuele materiële schade die het directe gevolg is van fysieke schade aan een gebouw die toerekenbaar is aan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Bij zijn onderzoek maakt de deskundige onder meer gebruik van de uitkomsten van de bouwkundige opnames die zijn verricht ten behoeve van het instemmingsbesluit voor het betreffende mijnbouwwerk en neemt de regels van het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht in acht. Als de deskundige geen oordeel kan geven over één van de punten genoemd in artikel 5, tweede lid, van het protocol dan geeft hij aan welk onderdeel dit betreft en waarom hij geen oordeel kon geven. De Commissie kan in dat geval besluiten een aanvullend advies in te winnen bij een andere deskundige.

Conceptadvies en zienswijze (artikel 8 van het protocol)

De Commissie stelt binnen 4 weken, al dan niet op basis van een deskundigenrapport, een conceptadvies op en stelt de bij de schademelding betrokken partijen in de gelegenheid om mondeling of schriftelijk hun mening (zienswijze) te geven over het conceptadvies. Partijen geven hun zienswijze binnen een door de Commissie gestelde termijn die door de Commissie op verzoek van één van de partijen één maal kan worden verlengd met een door de Commissie te stellen termijn. De Commissie betrekt de zienswijzen van partijen bij het vaststellen van haar definitieve advies.

Mocht één van de partijen van mening zijn dat de Commissie haar bevoegdheid op grond van het besluit in het conceptadvies te buiten gaat of in strijd handelt met de uitgangspunten van dit protocol, dan kan deze partij de Minister verzoeken om een derde partij opdracht te geven om een onafhankelijk en deskundig oordeel te geven over de vraag of de Commissie met haar advies haar bevoegdheid op grond van het besluit (artikel 2, tweede tot en met zevende lid) te buiten gaat of in strijd handelt met de uitgangspunten van dit protocol (artikel 8, derde lid, van het protocol). De verzoekende partij moet daarbij gemotiveerd aangeven waarom hij van oordeel is dat de Commissie haar bevoegdheid op grond van het besluit of de uitgangspunten van het protocol, te buiten gaat. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de vraag of de Commissie de grenzen van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht respecteert. Het verzoek moet worden ingediend binnen de zienswijzetermijn die door de Commissie is gesteld. De Minister stuurt een afschrift van dit verzoek aan de Commissie en de andere bij het geschil betrokken partij. De Minister stelt de derde partij, bestaand uit een of meer onafhankelijke deskundigen, een termijn waarbinnen hij zijn oordeel moet geven en doet het oordeel toekomen aan de Commissie en partijen. De Commissie is op grond van artikel 8, vijfde lid, van het protocol verplicht om uitvoering te geven aan dat deskundigenoordeel.

Advies Commissie (artikel 9 en 10 van het protocol)

De Commissie stelt binnen 2 weken nadat zij de zienswijze van alle partijen heeft ontvangen of binnen twee weken na ontvangst van het oordeel van de derde partij schriftelijk haar advies vast en zendt dit aan partijen. Het advies dient daarbij in ieder geval de in artikel 9, derde lid, van het protocol genoemde onderdelen te bevatten.

Als één van de partijen een kennelijke rekenfout, een schrijffout of andere fout die zich voor eenvoudig herstel leent in het advies aantreft kan hij de Commissie binnen 8 weken na de dagtekening van het advies verzoeken om het advies te verbeteren (artikel 10, eerste lid, van het protocol). Als de Commissie het advies verbetert, dan wordt deze verbetering in een apart stuk vermeld. Dat aparte stuk wordt door de Commissie zo spoedig mogelijk aan partijen gezonden.

3.3 Versnelde procedure (artikel 7 van het protocol)

Als de Commissie na een geïnduceerde beving in één gebied in korte tijd een groter aantal schademeldingen ontvangt, dan kan de Commissie, in overleg met vertegenwoordigers van de regionale overheden van het betrokken gebied, met de betrokken mijnbouwonderneming overeenkomen in het belang van een voortvarende schadebehandeling een versnelde procedure toe te passen.

Wanneer een dergelijke versnelde procedure wordt toegepast kan de Commissie bij de behandeling van schademeldingen voor bepaalde overeengekomen categorieën schademeldingen binnen een vastgesteld toepassingsgebied een causaal verband aannemen. Dit betekent ook dat de Commissie zonder een deskundigenonderzoek ter plaatse een conceptadvies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het protocol vaststelt. Bij bepaalde schadecategorieën kan bijvoorbeeld gedacht worden aan schades tot een bepaald bedrag of meldingen die binnen een bepaalde periode zijn ingediend. De versnelde procedure kan alleen worden toegepast op schademeldingen die voldoende zijn gedocumenteerd, bijvoorbeeld door middel van foto’s van de schade, zodat vaststaat op welke schade het advies ziet. Hieraan dient door de Commissie in haar werkwijze aandacht te worden besteed.

4. Wat gebeurt er met het advies van de Commissie

Als de Commissie in haar advies heeft geoordeeld dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en de mijnbouwonderneming een door de Commissie bepaald schadebedrag moet vergoeden aan de schademelder, dan stuurt de Commissie de schademelder niet alleen het advies, maar ook een instemmingsformulier (artikel 11). Stemt de schademelder in met het advies, inclusief het daarin genoemde schadebedrag, dan geeft hij dit aan door het instemmingsformulier te ondertekenen en dit aan de Commissie terug te sturen. Op het instemmingsformulier vult de schademelder ook de gegevens in die noodzakelijk zijn voor de uitbetaling van het schadebedrag door de mijnbouwonderneming aan de schademelder. Het gaat hier om gegevens als een bankrekeningnummer en de te naam stelling van de betreffende bankrekening. De Commissie stuurt het instemmingsformulier vervolgens per ommegaande door aan de betreffende mijnbouwonderneming, zodat de mijnbouwonderneming in staat is om binnen twee maanden het schadebedrag uit te betalen.

Het advies van de Commissie is niet bindend voor schademelders. Dit betekent dat als een schademelder het niet eens is met een advies hij niet verplicht is de door de mijnbouwonderneming geboden schadevergoeding te aanvaarden. De schademelder kan in dat geval een vordering tot vergoeding van zijn schade voorleggen aan de burgerlijk rechter.

5. Wijziging van het protocol

De Minister kan het protocol op eigen initiatief wijzigen, maar de Commissie kan de Minister ook verzoeken om het protocol te wijzigen. De Minister wijzigt het protocol alleen na overleg met de Commissie en nadat de mijnbouwondernemingen over deze wijziging geïnformeerd zijn (artikel 2, zevende lid).

6. Jaarverslag en evaluatie

De Commissie brengt jaarlijks aan de Minister verslag uit over haar werkzaamheden van het afgelopen jaar. In haar verslag besteedt de Commissie in ieder geval aandacht aan de door haar gehanteerde werkwijze, procedures en beoordelingsmethodiek (artikel 6). Daarnaast geeft de Minister jaarlijks opdracht tot het uitvoeren van een evaluatie van de behandeling van schademeldingen door de Commissie en kan de Minister, bijvoorbeeld indien zich een incident van bodembeweging heeft voorgedaan, opdracht geven tot een aanvullende evaluatie van de behandeling van schademeldingen door de Commissie. De verslagen van deze evaluaties worden door de Minister openbaar gemaakt (artikel 7).

7. Overgang van de oude naar de nieuwe situatie

Zoals ook is aangegeven in paragraaf 2.3 is dit besluit slechts van toepassing op schademeldingen die zijn ingediend binnen twaalf maanden na het tijdstip van de geïnduceerde beving, zoals vastgesteld door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, en die niet in behandeling zijn bij of eerder behandeld zijn door de mijnbouwonderneming, een andere daartoe aangewezen organisatie (zoals bijvoorbeeld in het geval van een lokale regeling) of de rechter (artikel 2, derde lid).

In de overeenkomst tussen de Staat en de mijnbouwondernemingen is afgesproken dat tussen de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst en het daadwerkelijk operationeel zijn van de Commissie Mijnbouwschade, de mijnbouwondernemingen eventuele schademeldingen zo veel mogelijk overeenkomstig het protocol zullen behandelen.

Dit besluit laat afspraken die zijn vastgelegd in lokale regelingen, die door mijnbouwondernemingen voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit met de betrokken decentrale overheden zijn gemaakt over de behandeling van schade, onverlet (artikel 2, derde lid, onderdeel g). Dit omvat ook de aanpassing van die afspraken binnen en vanwege het voor die lokale regeling reeds geldende effectgebied na de datum van inwerkingtreding van dit besluit. Mijnbouwondernemingen treffen, mede in het licht van de afspraak in de overeenkomst dat zij afzien van een eigen buitengerechtelijke beoordeling van schademeldingen, geen nieuwe lokale regelingen op het gebied van schadebehandeling.

Voorts kan iedere individuele mijnbouwonderneming de Commissie verzoeken om schademeldingen te behandelen die niet onder de reikwijdte van dit besluit vallen (artikel 2, vijfde lid).

8. Kosten van schadebehandeling door de Commissie

De schadebedragen die door de Commissie worden geadviseerd worden door de betrokken mijnbouwonderneming aan de schademelder vergoed. De kosten die de Commissie maakt ten behoeve van de behandeling van schademeldingen komen in eerste instantie ten laste van de begroting van de Minister. De Minister brengt, op grond van de overeenkomst tussen de Staat en de mijnbouwondernemingen, jaarlijks achteraf de kosten van deskundigenonderzoeken die ten grondslag liggen aan adviezen van de Commissie waarin schadebedragen worden toegerekend aan de desbetreffende mijnbouwonderneming alsmede een vergoeding voor het apparaatsbudget en het werk- en onderzoeksbudget van de uitvoeringsorganisatie voor de behandeling van schademeldingen dat kan worden aangemerkt als door de mijnbouwonderneming vermeden kosten, in rekening aan de mijnbouwondernemingen. Op deze wijze wordt voorkomen dat de mijnbouwondernemingen als gevolg van de schadebehandeling door de Commissie een voordeel genieten dat kan worden aangemerkt als staatssteun.

De kosten van de leden van de Commissie Mijnbouwschade, de kosten van huisvesting van de Commissie Mijnbouwschade, de opstartkosten voor de uitvoeringsorganisatie en het vaste deel van de kosten voor apparaatsbudget en het werk- en onderzoeksbudget van de uitvoeringsorganisatie worden niet in rekening gebracht aan de mijnbouwondernemingen. Het betreft hier kosten die de mijnbouwondernemingen zelf niet gemaakt zouden hebben (leden en huisvesting van de Commissie) en kosten die door de mijnbouwondernemingen zelf ook reeds gemaakt zijn ten behoeve van het opzetten van hun eigen systemen voor schadebehandeling. Hiermee wordt ook de onafhankelijkheid van de Commissie Mijnbouwschade geborgd.

9. Verhouding met Algemene Verordening Gegevensbescherming

Om schademeldingen te kunnen behandelen is het noodzakelijk dat de Commissie gegevens verzamelt en verwerkt. Het gaat daarbij om gegevens die door schademelder worden vermeld in de schademelding, gegevens die door de deskundige worden verzameld in het kader van de opname van de schade en gegevens die door de Commissie worden opgevraagd bij derden ten behoeve van de behandeling van schademeldingen. Het gaat in het laatste geval bijvoorbeeld om het opvragen van informatie bij de TCMG, de mijnbouwondernemingen en andere organisaties belast met behandeling van schademeldingen op grond van een lokale regeling indien ten aanzien van een gebouw waarvoor een schade is gemeld al eerder een schademelding is gedaan.

Het recht op bescherming van persoonsgegevens is een grondrecht dat onderdeel uitmaakt van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. In de bescherming van dit recht is onder andere voorzien in artikel 10, eerste lid, van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM. Op grond van deze artikelen moet de bescherming van persoonsgegevens wettelijk geregeld zijn. In deze wettelijke regeling is in Nederland voorzien door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Op grond van de AVG mag een organisatie alleen persoonsgegevens verwerken als dit noodzakelijk is in het belang van minimaal één van de belangen die worden genoemd in artikel 6, eerste lid, van de AVG (grondslag). Voorts moet de inbreuk die de organisatie door het verwerken van de persoonsgegevens maakt op iemands persoonlijke levenssfeer zo beperkt mogelijk zijn.

De gegevensverwerking door de Commissie vindt plaats in overeenstemming met de AVG en UAVG. De verwerking van deze gegevens door de Commissie is noodzakelijk in het belang van de snelle, redelijke en rechtvaardige buitengerechtelijke behandeling van schade als bedoeld in dit besluit. De verplichting van de Commissie om ten behoeve van dit doel persoonsgegevens te verwerken indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van haar taak is vastgelegd in artikel 8 van dit besluit. Deze verplichting kan worden aangemerkt als een belang als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de AVG. De Commissie is voorts op grond van de AVG verplicht om persoonsgegevens goed te beveiligen en heeft de verantwoordingsplicht om aan te tonen dat het aan de privacyregels voldoet.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Gebouw

Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Woningwet is een gebouw een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Wat een bouwwerk is, wordt gedefinieerd in de bijlage bij art. 1.1 van de Omgevingswet (zoals die wordt gewijzigd in het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet, Kamerstukken II 2017/18, 34 986, 2, p. 84). Het gaat om een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart. Met die omschrijving wordt blijkens de memorie van toelichting aangesloten bij de omschrijving die is opgenomen in de modelbouwverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarmee is verzekerd dat de in tientallen jaren opgebouwde jurisprudentie over dat begrip van toepassing blijft, hetgeen uit oogpunt van rechtszekerheid en voor de uitvoeringspraktijk van grote betekenis is (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, 3, p. 616).

De gebouwen waar dit besluit op ziet, zijn in de eerste plaats gebouwen die op grond van het toepasselijke bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk een woonbestemming hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om eengezinswoningen of flat- of appartementengebouwen. Maar het kan ook gaan om een gebouw dat door de eigenaar zowel wordt gebruikt voor woon- als bedrijfsdoeleinden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de bakker die boven zijn bakkerij woont. Het besluit ziet in de tweede plaats op gebouwen die het eigendom zijn van een kleine ondernemer. Hiervoor is aangesloten bij de definitie van micro-onderneming die is opgenomen in artikel 2, derde lid, van bijlage I van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard. Het gaat daarbij om ondernemingen waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven