TOELICHTING
De onderhavige regeling bevat nadere regels ter uitvoering van het Wetboek van Strafvordering
(hierna: Sv), zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging
strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82), en het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. Met de Wet herziening
tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen is Boek 6 van het Wetboek van Strafvordering
opnieuw vastgesteld. Daarbij is de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging
van strafrechtelijke beslissingen overgegaan van het Openbaar Ministerie (hierna:
OM) op de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister). Het gewenste effect
dat hiermee is beoogd, is dat de tenuitvoerlegging sneller, zeker en gecoördineerder
kan plaatsvinden. In dat verband is de rol van het Administratie- en Informatie Centrum
voor de Executieketen van het CJIB (hierna: CJIB/AICE) noemenswaardig met betrekking
tot bijvoorbeeld het routeren van strafrechtelijke beslissingen en uitvoeringsopdrachten.
CJIB/AICE maakt onderdeel uit van het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB)
dat de verantwoordelijkheid van de Minister voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke
beslissingen voor een groot deel als operationeel ketenregisseur invulling zal geven.
Persoonsgerichte tenuitvoerlegging
Artikelen 6:1:2 en 6:1:3 Sv schrijven enkele uitgangspunten voor met betrekking tot
de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Deze zien onder meer op een
zo spoedig mogelijke tenuitvoerlegging, waarbij rekening wordt gehouden met ter zake
doende belangen, waaronder de veiligheid van de samenleving, de belangen van slachtoffers
en nabestaanden en de resocialisatie van de veroordeelde. Deze uitgangspunten vormen
de basis voor de persoonsgerichte tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen
en zijn leidend geweest bij het uitwerken van bepalingen in deze regeling. Zo wordt
rekening gehouden met de situatie dat de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een
jeugdige, adolescent of een volwassene.
Voor een persoonsgerichte tenuitvoerlegging is tevens de onderlinge verhouding relevant
tussen de verscheidene straffen en (zorg)maatregelen, bijvoorbeeld in welke gevallen
de tenuitvoerlegging daarvan kan samenlopen óf een opeenvolgende tenuitvoerlegging
aangewezen is, en wat dat inhoudt voor de beoogde effectiviteit daarvan. Dit is niet
enkel van betekenis voor de volgorde van tenuitvoerlegging (titel 1.3), maar ook voor
de zelfmeldprocedure (hoofdstuk 2), waarbij personen kunnen worden opgeroepen om zich
te melden om een vrijheidsbenemende sanctie te ondergaan, taakstraffen (hoofdstuk
3) en geldelijke sancties (hoofdstuk 4). In bepaalde gevallen is het niet mogelijk
of wenselijk om een persoonsgerichte tenuitvoerlegging in de vorm van een algemene
regel voor te schrijven. Dan moet er ruimte zijn om een persoonsgerichte beoordeling
te maken. Waar toepasselijk voorziet deze regeling daarom in een grondslag om af te
wijken van de algemene regel. Ook in die gevallen moeten de uitgangspunten die voortvloeien
uit de artikelen 6:1:2 en 6:1:3 Sv in acht worden genomen. Zij liggen aan de basis
van een persoonsgerichte beoordeling.
Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1. Algemeen
Titel 1.1. Algemene bepalingen
Artikel 1:1. Begripsbepalingen
Eerste lid
In deze regeling worden de begrippen uit artikel 1:1 van het Besluit tenuitvoerlegging
strafrechtelijke beslissingen, waar mogelijk, aangehouden. In het onderhavig artikel
zijn begrippen opgenomen die niet reeds in voornoemd besluit zijn gedefinieerd. Daarbij
wordt verwezen naar wetsartikelen, die reeds van een toelichting zijn voorzien. Omwille
van de duidelijkheid en de onderlinge samenhang worden de hierna volgende begrippen
nader belicht.
betalingsregeling
De bevoegdheid om uitstel van betaling te verlenen of betaling in termijnen toe te
staan, berust met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke
beslissingen bij de Minister. Deze modaliteit op de betalingsverplichting wordt in
deze regeling als betalingsregeling aangeduid. Volledigheidshalve wordt opgemerkt
dat het hier niet om termijnbetalingen gaat die bij vonnis door de rechter zijn opgelegd.
ongerichte betaling
In artikel 4:3, eerste lid, van het Besluit uitvoering strafrechtelijke beslissingen
staat vermeld dat bij betalingen door middel van storting of overschrijving van bedragen
melding wordt gemaakt van de zaak waarop de betaling betrekking heeft conform de aanwijzingen
van de Minister. Van een ongerichte betaling is sprake, indien een dergelijke melding
ontbreekt of deze melding niet voldoet aan de hieromtrent gegeven aanwijzingen.
Titel 1:2. Persoonsgerichte tenuitvoerlegging
Artikel 1:2. Operationeel ketenregisseur
Met onderhavig artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 1:2, tweede lid, aanhef
en onder a, van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen met betrekking
tot het stellen van nadere regels inzake een persoonsgerichte invulling van de tenuitvoerlegging.
Een operationeel ketenregisseur is nodig om namens de Minister gestalte te geven aan
een dergelijk persoonsgerichte invulling. Voorts is de gedachte dat dit bijdraagt
aan een snelle, zekere en gecoördineerde wijze van tenuitvoerlegging van strafrechtelijke
beslissingen. Die rol van operationeel ketenregisseur wordt binnen het Ministerie
van Justitie en Veiligheid belegd, zodat beslissingen en handelingen namens de Minister
kunnen worden verricht. Het CJIB is middels het organisatiebesluit van het ministerie
met die rol belast en het CJIB/AICE geeft invulling daaraan.
Artikel 1:3. Jeugdigen
De situatie kan zich voordoen dat een jeugdige zowel een vrijheidsbenemende sanctie
moet ondergaan op grond van het jeugdstrafrecht, als op grond van het volwassenenstrafrecht,
indien artikel 77b, eerste lid, of 77c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
(hierna: Sr) – bewust of onbewust – niet consistent worden toegepast. Bij de oplegging
van jeugddetentie, toezichten of taakstraffen aan jeugdigen geniet de aaneengesloten
tenuitvoerlegging in een jeugdinrichting en daarop aansluitend de tenuitvoerlegging
van toezicht of een taakstraf evenwel de voorkeur. Dit draagt bij aan de resocialisatie
en behandeling van de jeugdige. Met ‘jeugdige’ wordt overeenkomstig artikel 1:1 van
het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen een persoon bedoeld ten
aanzien van wie recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van
het Wetboek van Strafrecht. Het gaat hier zodoende niet alleen om minderjarigen, maar
ook om jongvolwassenen.
Specifiek met betrekking tot vrijheidsbenemende sancties moet aaneensluitende tenuitvoerlegging
niet ertoe leiden dat de veroordeelde jeugdige van het ene detentieregime naar het
andere detentieregime wordt verplaatst. Zo zal een jongvolwassene die is geplaatst
in een justitiële jeugdinrichting op grond van een jeugdtitel met een daarop aansluitende
detentie op een volwassenentitel, in beginsel niet worden overgeplaatst naar een penitentiaire
(volwassenen)inrichting. Tevens zal een jongvolwassene die reeds op een volwassenentitel
in een penitentiaire inrichting verblijft, niet vanwege de aansluitende tenuitvoerlegging
van een vrijheidsbenemende sanctie op grond van een jeugdtitel worden overgeplaatst
naar een justitiële jeugdinrichting. In een dergelijk geval kan de officier van justitie
gevraagd worden een vervolgbeslissing te nemen of te vorderen, waardoor de jeugdtitel
omgezet wordt in een volwassenentitel. Een voorbeeld hiervan is het omzetten van jeugddetentie
in één van de straffen genoemd in artikel 9, eerste lid, Sr indien de tenuitvoerlegging
van de opgelegde straf geheel of gedeeltelijk zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde
de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en deze naar het oordeel van de rechter
niet meer voor een zodanige straf in aanmerking komt (artikel 6:6:29 Sv).
De raad voor de kinderbescherming houdt toezicht op de tenuitvoerlegging van jeugdvoorwaarden
en jeugdtaakstraffen (artikel 6:1:25 Sv). De raad voor de kinderbescherming zal dit
toezicht voortzetten indien aansluitend aan voorwaarden op grond van een volwassenentitel
moet worden voldaan of een nieuwe volwassenentaakstraf is opgelegd die moet worden
verricht. Ditzelfde principe van doorlopend toezicht geldt voor de reclassering bij
voorwaarden op grond van een volwassenentitel of bij de oplegging van taakstraffen
waarop aansluitend aan voorwaarden op grond van een titel voor jeugdigen moet worden
voldaan of een jeugdtaakstraf moet worden verricht.
Titel 1.3. Tenuitvoerleggingsvolgorde
Ter uitvoering van artikel 1:2, eerste lid, van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke
beslissingen wordt in deze titel de zogeheten tenuitvoerleggingsvolgorde geregeld,
oftewel de volgorde waarin meerdere sancties, namelijk straffen en maatregelen, ten
uitvoer worden gelegd. De artikelen in deze titel bevatten onder meer voorschriften
met betrekking tot het moment waarop de tenuitvoerlegging van sancties kan of moet
aanvangen ten opzichte van andere sancties, waaronder de eventuele samenloop daarvan.
Met het oog op het aanbrengen van volgordelijkheid in enkele specifieke gevallen zijn
in deze titel tevens artikelen opgenomen met betrekking tot de opschorting van de
– lopende – tenuitvoerlegging van sancties ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
andere sancties, die tussentijds vatbaar worden voor tenuitvoerlegging dan wel waarvan
het vonnis of arrest tussentijds onherroepelijk is geworden.
Uit de artikelen 6:1:2 en 6:1:3 Sv volgen enkele uitgangspunten met betrekking tot
de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, namelijk dat deze zo spoedig
mogelijk ten uitvoer worden gelegd en dat daarbij rekening wordt gehouden met ter
zake doende belangen, waaronder de veiligheid van de samenleving, de belangen van
slachtoffers en nabestaanden en de resocialisatie van de veroordeelde. Zodoende dienen
de organisaties die met de feitelijke tenuitvoerlegging zijn belast, dergelijke belangen
telkens af te wegen bij het nemen van beslissingen die op die tenuitvoerlegging zien.
Dit vormt de basis voor persoonsgerichte tenuitvoerlegging, oftewel een uitvoeringspraktijk
waarbinnen niet de zaak (telkens één straf of maatregel), maar de persoon (de verdachte,
veroordeelde of bestrafte) centraal staat. De artikelen in deze titel zijn zodanig
opgesteld dat de te volgen voorschriften reeds een persoonsgerichte tenuitvoerlegging
gebieden met voldoende beleids- en beoordelingsruimte daarvoor, voor zover dit niet
conflicteert met andere regelgeving en voor zover feitelijke omstandigheden hiervoor
geen belemmering vormen.
Het CJIB/AICE heeft een bijzondere rol bij de persoonsgerichte tenuitvoerlegging.
Het CJIB/AICE functioneert als operationeel ketenregisseur en zorgt voor het verstrekken
van de lasten tot tenuitvoerlegging aan de uitvoeringsorganisaties die vervolgens
zorgen voor de feitelijke tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Aangezien
het CJIB/AICE over alle informatie beschikt met betrekking tot de uitvoering van strafrechtelijke
beslissingen ten aanzien van één persoon en het verloop daarvan, kan het CJIB/AICE
beoordelen op welke wijze straffen optimaal – en daarmee ook persoonsgericht – ten
uitvoer kunnen worden gelegd. Daarbij moet het CJIB/AICE onder meer zicht houden op
de volgorde en wijze van tenuitvoerlegging. Het CJIB/AICE heeft tevens de taak om
na te gaan of er nog openstaande straffen of maatregelen zijn die ten uitvoer moeten
worden gelegd aansluitend op de (bijna) afgeronde tenuitvoerlegging van een straf
of maatregel. Zo zal het CJIB/AICE bij een directe invrijheidstelling van een persoon
in voorlopige hechtenis moeten controleren of die persoon misschien nog op een andere
titel moet blijven vastzitten.
Artikel 1:4. Tenuitvoerleggingsvolgorde vrijheidsbenemende sancties
In onderhavig artikel wordt geregeld in welke volgorde vrijheidsbenemende sancties,
namelijk vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen, ten uitvoer worden gelegd.
Deze tenuitvoerleggingsvolgorde was voorheen vastgelegd in paragraaf 1.3 van de Aanwijzing
executie van het OM.
Met de term vrijheidsstraf wordt aangesloten bij artikel 1, onder s, van de Penitentiaire
beginselenwet (hierna: Pbw), namelijk gevangenisstraf ofwel detentie, (vervangende)
hechtenis, militaire detentie of (vervangende) jeugddetentie. Met de term vrijheidsbenemende
maatregel wordt aangesloten bij artikel 1, onder t, Pbw, namelijk voorlopige hechtenis,
vreemdelingenbewaring, gijzeling, lijfsdwang, terbeschikkingstelling met bevel tot
verpleging van overheidswege (hierna: TBS), plaatsing in een inrichting voor stelselmatige
daders (hierna: ISD) en vrijheidsbeneming die op andere dan de in artikel 1, onder
s, genoemde gronden plaatsvindt, zoals voorarrest of plaatsing in een inrichting voor
jeugdigen (hierna: PIJ).
Met uitzondering van inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis (inbewaringstelling,
gevangenneming of gevangenhouding) van de veroordeelde leiden andere tussentijds opgelegde
en voor tenuitvoerlegging vatbare vrijheidsbenemende sancties doorgaans niet tot onderbreking
van de vrijheidsbenemende sancties die op dat moment reeds ten uitvoer worden gelegd.
Dit artikel bevat geen nadere regeling met betrekking tot de volgorde van twee of
meerdere vrijheidsbenemende sancties van dezelfde strafmodaliteit, bijvoorbeeld twee
gevangenisstraffen. In dergelijke gevallen worden die vrijheidsbenemende sancties
zo spoedig ten uitvoer gelegd overeenkomstig de executieplicht vervat in artikel 6:1:2
Sv. Dit houdt in dat in de situatie van twee of meer gelijke vrijheidsbenemende sancties
deze ten uitvoer worden gelegd in de volgorde waarin zij eerst voor tenuitvoerlegging
in vatbaar worden, oftewel in chronologische volgorde.
Eerste lid
Met het eerste lid wordt een volgorde gehanteerd die op een aantal punten afwijkt
van de volgorde die het Openbaar Ministerie (hierna: OM) tot op heden aanhield. Een
wijziging is onder meer dat de volgorde enigszins is vereenvoudigd door gelijksoortige
sancties in minder categorieën te vervatten. Voorts betreffen de inverzekeringstelling
alsmede de voorlopige hechtenis specifiek nieuwe onderdelen in deze volgorde. Daarnaast
is in de huidige volgorde de tenuitvoerlegging van gijzeling bij schadevergoedingsmaatregelen
samengetrokken met de tenuitvoerlegging van gijzeling bij ontnemingsmaatregelen en
geldboetes die zijn opgelegd bij strafbeschikking. De tenuitvoerlegging van buitenlandse
confiscatiebeslissingen is op gelijke wijze samengetrokken met de tenuitvoerlegging
van geldboetes en in het buitenland opgelegde geldelijke sancties.
Onderdelen a en b
Beslissingen tot inverzekeringstelling (artikel 57 Sv) of voorlopige hechtenis (artikel
67 Sv) worden voor de toepassing van het Wetboek van Strafvordering gelijkgesteld
met strafrechtelijke beslissingen tot vrijheidsbeneming en vallen daardoor binnen
de uitvoeringsverantwoordelijkheid van de Minister. De inverzekeringstelling en voorlopige
hechtenis worden in deze regeling bovenaan de tenuitvoerleggingsvolgorde vermeld waar
deze in het verleden niet specifiek werden genoemd in de Aanwijzing executie van het
OM. Hiermee wordt benadrukt dat de vrijheidsbeneming van de veroordeelde vooraleerst
met de uitvoering van deze maatregelen aanvangt ten opzichte van andere vrijheidsbenemende
sancties. Dit is tevens relevant voor de aanvang en opschorting (artikel 68 Sv) van
ter zake doende termijnen.
Onderdeel c
Dit onderdeel heeft betrekking op inkomende vrijheidsstraffen. Daarmee wordt gerefereerd aan vrijheidsstraffen die in het buitenland
zijn opgelegd en die op basis van wederzijdse erkenning, namelijk met inachtneming
van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke
sancties (WETS), naar Nederlands recht ten uitvoer worden gelegd. In dergelijke gevallen
zendt het CJIB/AICE informatie over alle – alsdan bekende – straffen door naar de
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ten behoeve van direct aansluitende tenuitvoerlegging.
Laatstgenoemde dienst beoordeelt per geval of aansluitende tenuitvoerlegging geoorloofd
is gelet op onder andere het specialiteitsbeginsel (artikel 2:17 WETS). Afgezien van
de prioritering van de tenuitvoerlegging van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis
als nieuwe onderdelen in de volgorde, vindt de tenuitvoerlegging van inkomende vrijheidsstraffen
net als onder de Aanwijzing executie van het OM plaats voorafgaand aan de tenuitvoerlegging
van andere vrijheidsstraffen.
Onderdeel d
De voorwaardelijke invrijheidstelling kan gedeeltelijk of geheel worden herroepen,
indien de veroordeelde de opgelegde voorwaarden niet naleeft (artikel 6:2:13 Sv).
Voorafgaand aan herroeping kan de voorwaardelijke invrijheidstelling worden geschorst
(artikel 6:6:20 Sv). Volledigheidshalve wordt hier vermeld dat de proeftijd in het
kader van voorwaardelijke invrijheidstelling niet loopt gedurende de tijd dat de veroordeelde
rechtens diens vrijheid is ontnomen (artikel 6:1:18, derde lid, Sv). Mede vanwege
de overzichtelijkheid is met de onderhavige regeling de schorsing of herroeping van
voorwaardelijke invrijheidstelling onder één categorie gebracht. Inhoudelijk is er
hiermee geen sprake van een wijziging in de tenuitvoerleggingsvolgorde.
Onderdeel e
Gevangenisstraf en hechtenis (artikel 9, eerste lid, onder a, onderdelen 1° en 2°,
Sr), alsmede jeugddetentie (artikel 77h, eerste lid, onder a, Sr) betreffen principale
vrijheidsstraffen. Zij zullen weliswaar qua aanleiding en mogelijk samenhangende risico’s
verschillen van een schorsing of herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling,
maar ook in deze gevallen moet de veroordeelde zo spoedig mogelijk moet worden gedetineerd.
Onderdeel f
Op grond van artikel 14a Sr kan de rechter komen tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf
of hechtenis voor de veroordeelde. Van voorlopige tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke
vrijheidsstraf is bijvoorbeeld sprake in de situatie dat de veroordeelde wordt vastgezet
in afwachting van een uitspraak over omzetting van de voorwaardelijke straf in onvoorwaardelijk
in verband met ernstige risico’s dat voorwaarden niet zullen worden nageleefd, bijvoorbeeld
vanwege een reëel vluchtrisico. Kortheidshalve wordt hierbij onder andere verwezen
naar artikel 14fa Sr en 6:6:20 Sv. De prioritering van de tenuitvoerlegging van de
hier bedoelde sancties komt op dit onderdeel overeen met de tot nu toe gehanteerde
volgorde uit de ingetrokken Aanwijzing executie van het OM.
Onderdeel g
De tenuitvoerlegging van militaire detentie en voorwaardelijke militaire detentie
(artikel 6, onder a, Wetboek van Militair Strafrecht) worden omwille van de overzichtelijkheid
onder één categorie gebracht. Voor wat betreft de plek in de tenuitvoerleggingsvolgorde
ten aanzien van andere vrijheidsbenemende sancties zijn er vergeleken met de volgorde
in de Aanwijzing executie geen wijzigingen.
Onderdeel h
Voor zover dat wordt toegelaten, kan als sanctie voor het niet of niet volledig medewerken
aan de tenuitvoerlegging van vrijheidsbeperkende maatregelen worden besloten om vervangende
hechtenis of vervangende jeugddetentie toe te passen. In de Aanwijzing executie van
het OM werden in dit verband de taakstraf en de bij rechterlijk vonnis opgelegde vrijheidsbeperkende
maatregel separaat benoemd in de tenuitvoerleggingsvolgorde. Deze maatregelen worden
in de huidige volgorde in deze regeling als één categorie gehanteerd.
Onderdeel i
In de huidige volgorde wordt de tenuitvoerlegging van buitenlandse confiscatiebeslissingen
samengetrokken met de tenuitvoerlegging van geldboetes en in het buitenland opgelegde
geldelijke sancties. Met betrekking tot buitenlandse confiscatiebeslissingen wordt
hier zijdelings opgemerkt dat het kan voorkomen dat in het buitenland een geldelijke
sanctie is opgelegd waarbij tevens een tot vervangende hechtenis strekkende sanctie
is opgelegd. Indien de officier van justitie daarop vervolgens op grond van artikel
16, eerste lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties
en beslissingen tot confiscatie verlof tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis
in Nederland heeft gevorderd en van de rechter verleend heeft gekregen, is de Minister
in dat geval verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging daarvan.
Onderdeel j
De veroordeling in de kosten voor openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan
als bijkomende straf worden opgelegd (artikel 36, tweede lid, Sr). Bij het uitblijven
daarvan kan, voor zover dit is toegelaten, vervangende hechtenis worden toegepast
(artikel 24c, eerste lid, Sr). De hier bedoelde categorie heeft enigszins een andere
plek gekregen in de tenuitvoerleggingsvolgorde vanwege het verschuiven van andere
categorieën ten uitvoer te leggen vrijheidsbenemende sancties.
Onderdeel k
Voor de vrijheidsbenemende maatregel van vervangende hechtenis bij een schadevergoedingsmaatregel
is met de inwerkingtreding van de Wet herziening strafrechtelijke beslissingen gijzeling
in de plaats gekomen. De tenuitvoerlegging hiervan wordt onder de huidige volgorde
samengetrokken met de tenuitvoerlegging van gijzeling bij de ontnemingsmaatregel en
geldboetes die zijn opgelegd bij strafbeschikking.
In verband met zaken waarvoor het oude wettelijke regime nog geldt, staat in dit onderdeel
tevens vermeld de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen,
alsmede de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis en lijfsdwang bij ontnemingsmaatregelen.
Het gaat hier om ontnemingszaken die dateren van voor 1 september 2003 en om ontnemingszaken
en schadevergoedingsmaatregelen van na die datum, maar nog van voor de inwerkingtreding
van de Wet herziening strafrechtelijke beslissingen.
Ten aanzien van ontnemingszaken van voor 1 september 2003 geldt ingevolge artikel
V bij de Wet van 8 mei 2003 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen
in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten
met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (aanpassing
ontnemingswetgeving) (Stb. 2003, nr. 202) overgangsrecht met betrekking tot de eventuele toepassing van vervangende hechtenis
overeenkomstig het inmiddels vervallen artikel 24d Sr. In die oude zaken wordt zodoende
geen gijzeling worden toegepast.
Voor ontnemingszaken die dateren van na 1 september 2003 en van voor de inwerkingtreding
van de Wet herziening strafrechtelijke beslissingen kon lijfsdwang als niet-vervangende
sanctie worden ingezet op grond van artikel 577c Sv. Voor schadevergoedingsmaatregelen
die dateren van voor de inwerkingtreding kon vervangende hechtenis worden toegepast
op grond van artikel 36f, achtste lid Sr. Voor de hier bedoelde ontnemingszaken en
schadevergoedingsmaatregelen blijft dit ongewijzigd op grond van overgangsrecht vervat
in artikel XLIVA van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen.
Onderdeel l
De tenuitvoerlegging van TBS met dwangverpleging (artikel 37b, eerste lid, Sr), PIJ
(artikel 77s, eerste lid, Sr) of ISD (38m, eerste lid, Sr) vindt aansluitend plaats
op de beëindiging van reguliere detentie. Gelet hierop zijn overige vrijheidsbenemende
sancties die niet eerder in de volgorde zijn benoemd, maar die geen TBS (met dwangverpleging),
PIJ of ISD betreffen, als voorlaatste categorie opgenomen. Het kan hier bijvoorbeeld
gaan om gijzeling op andere gronden dan vanwege het niet (volledig) voldoen van schadevergoedingsmaatregelen,
ontnemingsmaatregelen of strafbeschikkingen tot de betaling van een geldsom, bijvoorbeeld
op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, of
gijzeling op civiele titel.
Onderdeel m
De maatregelen TBS (met dwangverpleging), PIJ of ISD worden bij een eventuele samenloop
met andere sancties die voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn, zoals hiervoor bij onderdeel
l is weergegeven, zoveel mogelijk als laatste ten uitvoer gelegd. De effecten die
met die maatregelen worden beoogd zijn hierbij gebaat. Met de tenuitvoerlegging van
deze maatregelen wordt beoogd het gedrag van de veroordeelde te veranderen waarmee
het risico op recidive wordt verminderd. Bij een positief verloop van dergelijke maatregelen
keert de veroordeelde onder begeleiding terug in de maatschappij. Indien aansluitend
op de tenuitvoerlegging van een dergelijke maatregel de veroordeelde terug moet in
detentie, om bijvoorbeeld een gevangenisstraf te ondergaan, kunnen de behaalde resultaten
tijdens de tenuitvoerlegging van maatregel teniet gedaan worden.
Met betrekking tot gevallen van veroordeling tot een gevangenisstraf onder oplegging
van een maatregel TBS (met dwangverpleging) schrijft artikel 6.4, tweede lid, van
het Besluit forensische zorg voor dat de veroordeelde in de TBS-instelling wordt geplaatst
op het moment dat de veroordeelde het (onvoorwaardelijk) ten uitvoer te leggen gedeelte
van de gevangenisstraf heeft ondergaan. Het daarop volgende derde lid voorziet in
de mogelijkheid dat de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel eerder start in een
aantal situaties. Deze situaties betreffen een eerdere plaatsing in een TBS-instelling
vanwege dringende medische redenen, dan wel ten behoeve van de ontwikkeling van de
persoon die de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt, dan wel gelet op het advies
van de rechter bij oplegging van de gevangenisstraf. De gevangenisstraf wordt in dergelijke
situaties niet onderbroken, maar loopt gedurende de plaatsing in de TBS-instelling
op reguliere wijze door.
Ten aanzien van de plek van de ISD-maatregel in de tenuitvoerleggingsvolgorde wordt
aangesloten bij onderdeel 4.2.1 van de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige
veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige
daders). De tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel richt zich op beïnvloeding van
gedrag van de zeer actieve veelpleger met het doel om het patroon van vastzitten,
vrijkomen en terugvallen te doorbreken. De ISD-maatregel bestaat meestal uit een intramurale
en een extramurale fase. In de extramurale fase wordt getracht voor te sorteren op
de terugkeer van de veroordeelde in de samenleving.
Met de artikelen 38m tot en met 38p Sr wordt beoogd dat de ISD-maatregel aansluitend
op de voorlopige hechtenis wordt tenuitvoergelegd. Door alle nog openstaande vrijheidsbenemende
sancties vooruitlopend op de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel ten uitvoer te
leggen, wordt gezorgd dat de terugkeer van de veroordeelde in de samenleving vanuit
de extramurale fase niet wordt onderbroken. Tijdens de tenuitvoerlegging van de voorlopige
hechtenis wordt reeds gestart met de beïnvloeding van het gedrag van de zeer actieve
veelpleger (pré-ISD-fase) in afwachting van een vonnis waarbij de oplegging van een
ISD-maatregel wordt gevorderd. Het voornemen tot vordering van die maatregel zal reeds
bekend zijn kort na aanhouding van de betreffende zeer actieve veelpleger.
Tweede lid
De tussentijdse tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf of een andere vrijheidsbenemende
sanctie kan de resultaten die zijn bereikt tijdens opname in een TBS- of PIJ-instelling
verminderen of zelfs teniet doen. In dat opzicht is het van belang dat de behandeling
van de veroordeelde op grond van een TBS- of PIJ-maatregel zoveel mogelijk aan het
einde plaatsvindt. Zodoende bepaalt onderhavig lid dat een vrijheidsbenemende straf
of maatregel die onherroepelijk wordt na de aanvang van dergelijke maatregelen, zo
spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd en de tenuitvoerlegging van die maatregelen
opschort. De tenuitvoerlegging van die maatregelen vangt – indachtig hetgeen hiervoor
in de toelichting bij het eerste lid, onder m, is weergegeven met betrekking tot TBS
(met dwangverpleging) – opnieuw aan op het moment dat de veroordeelde hiervoor beschikbaar
is. Dat zal doorgaans het moment zijn waarop de vrijheidsbeneming eindigt en de voorwaardelijke
fase van de vrijheidsbenemende sancties aanvangt. Ingevolge artikel 6:1:19, eerste
lid, aanhef en onder a, Sv loopt de termijn van de terbeschikkingstelling niet gedurende
de tijd dat deze is opgeschort ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een andere
vrijheidsbenemende sanctie.
De opschorting van TBS (met dwangverpleging) of PIJ vanwege de tenuitvoerlegging van
een andere vrijheidsbenemende straf of maatregel hoeft niet in te houden dat de veroordeelde
daarvoor vervolgens wordt overgeplaatst naar een detentiesetting. Op grond van artikel
15, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet kan aan de hand van een persoonsgerichte
beoordeling worden bepaald dat de veroordeelde – ondanks een andere titel – in dezelfde
setting moet worden behandeld. Voor een dergelijke beoordeling kan de duur van detentie
relevant zijn. Indien deze duur relatief kort is, dan kan dit tot de afweging leiden
om de veroordeelde niet over te plaatsen om de reeds aangevangen behandeling niet
te verstoren. Voor zover de vrijheidsstraf veel eerder onherroepelijk was geworden
en feitelijk al in een inrichting uitgezeten had kunnen zijn, kan dit ook aanleiding
geven om de veroordeelde niet over te plaatsen. In het geval van voorlopige hechtenis
zal de veroordeelde wel worden overgeplaatst, namelijk naar het Huis van Bewaring,
in afwachting van de verdere afwikkeling van het strafbare feit waarvoor de voorlopige
hechtenis wordt toegepast.
Derde en vierde lid
Indien een uitspraak onherroepelijk wordt waarbij een andere vrijheidsbenemende sanctie
is opgelegd, dan betekent dat niet zonder meer dat de – reeds aangevangen – tenuitvoerlegging
van een ISD-maatregel wordt onderbroken. Een persoonsgerichte beoordeling, namelijk
met inachtneming van artikel 6:1:3 Sv, zal dan eerst plaatsvinden. Daarbij worden
de aard en de ernst van het strafbare feit dat ten grondslag ligt aan de definitief
opgelegde vrijheidsbenemende sanctie en de duur van de daarop volgende vrijheidsbeneming,
oftewel de mogelijke duur van de onderbreking van de ISD-maatregel, afgezet tegen
de mate waarin de resultaten alsnog kunnen worden behaald die zijn beoogd met de ISD-maatregel
na de onderbreking daarvan.
Voor zover de ISD-maatregel niet wordt opgeschort en deze met goed gevolg ten uitvoer
wordt gelegd, volgt daarna altijd een beoordeling om te bezien of en van welke openstaande
sancties de tenuitvoerlegging daarna alsnog moet aanvangen, voortgezet of beëindigd.
Gelet op het beoogde doel van de ISD-maatregel ligt het in de rede dat de daarop volgende
tenuitvoerlegging van andere sancties zoveel mogelijk wordt voorkomen, omdat hierdoor
afbreuk kan worden gedaan aan de resultaten die met toepassing van de ISD-maatregel
zijn behaald.
Indien de ISD-maatregel succesvol is, dan kan dat aanleiding geven om de officier
van justitie hierop te adviseren strafbeschikkingen waarvan de tenuitvoerlegging nog
openstaat of administratieve sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften, te wijzigen of in te trekken. Dit zou kunnen volgen
op een gratieverzoek van de veroordeelde, dan wel door (ambtshalve) beëindiging van
een geldelijke sanctie uit een vonnis waarvoor geen gratie openstaat, namelijk op
grond van artikel 6:1:11 Sv. De strafrechtelijke beslissingen die in ieder geval in
aanmerking kunnen komen voor beëindiging zijn ontzeggingen en ontzettingen. De tenuitvoerlegging
van bepaalde andere sancties komen niet in aanmerking voor gratie, intrekking of beëindiging,
zoals ontzeggingen en ontzettingen. De sancties waarvan strafbeschikking niet wordt
ingetrokken of waarvan de tenuitvoerlegging niet wordt beëindigd, worden in dat geval
aansluitend op de ISD-maatregel ten uitvoer gelegd.
In het geval de veroordeelde de ISD-maatregel niet met goed gevolg heeft ondergaan,
dan worden alle openstaande sancties eveneens – alsnog – zoveel mogelijk direct aansluitend
op de maatregel ten uitvoer gelegd. Het gaat hier niet alleen om de situatie waarin
de veroordeelde niet mee wil werken aan de goede tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel,
maar ook om de situatie waarin hij nieuwe strafbare feiten pleegt tijdens de tenuitvoerlegging
van die maatregel.
Artikel 1:5. Tenuitvoerlegging van vrijheidsbeperkende sancties
Eerste lid
Het onderhavige lid strekt ertoe dat verschillende vrijheidsbeperkende sancties, zoals
een taakstraf en het toezicht op (bijzondere) voorwaarden, maar ook gelijksoortige
vrijheidsbeperkende sancties, zoals twee gedragsinterventies, zoveel mogelijk gelijktijdig
ten uitvoer worden gelegd. Ook kan worden gedacht aan een werkstraf in combinatie
met een als voorwaarde opgelegd locatieverbod, of het volgen van een training in combinatie
met een contactverbod.
De gelijktijdige (of deels gelijklopende) tenuitvoerlegging van vrijheidsbeperkende
sancties kan in bepaalde gevallen onmogelijk blijken of anderszins onuitvoerbaar zijn.
Dit is bijvoorbeeld het geval bij twee taakstraffen die beide zonder onderbrekingen
moeten worden verricht. De volgorde van de tenuitvoerlegging van die sancties wordt
dan bepaald aan de hand van het tijdstip waarop die sancties vatbaar zijn geworden
voor tenuitvoerlegging, oftewel in chronologische volgorde.
Tweede en derde lid
Vrijheidsbenemende sancties zijn ingrijpender dan vrijheidsbeperkende sancties en
worden opgelegd bij zwaardere vergrijpen. Zodoende verkrijgt de tenuitvoerlegging
van vrijheidsbenemende sancties voorrang op de tenuitvoerlegging van vrijheidsbeperkende
sancties. Dit houdt bij de samenloop van bijvoorbeeld een gevangenisstraf en een taakstraf
in dat de gevangenisstraf als eerste ten uitvoer worden gelegd.
Bij samenloop van een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige
daders (ISD) en een taakstraf, zal die maatregel eveneens voorafgaand aan de taakstraf
ten uitvoer worden gelegd. Hiermee wordt de situatie voortgezet zoals tot nu toe is
beoogd in onderdeel 4.2.2 van de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers
(in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders). Volledigheidshalve
wordt opgemerkt dat vervangende hechtenis met betrekking tot een taakstraf is geregeld
in artikel 1:4 van deze regeling en dat deze plaatsvindt voorafgaand aan de tenuitvoerlegging
van een ISD-maatregel. Dit komt tevens overeen met onderdeel 4.2.2 van voornoemde
richtlijn.
De tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende sancties vindt niet plaats zo lang
de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sancties plaatsvindt, bijvoorbeeld
gedurende de extramurale fase bij plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
De tenuitvoerlegging van vrijheidsbeperkende sancties moet echter wel naadloos aansluiten
op de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen, namelijk vanaf het moment
van invrijheidstelling, ook indien deze vrijheidsbeperkende sancties voortvloeien
uit verschillende strafrechtelijke beslissingen.
Zo mogelijk worden in de eindfase van detentie voorbereidingen getroffen voor de aanvang
van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende sanctie. Hierbij kan bijvoorbeeld
worden gedacht aan het laten plaatsvinden van het eerste gesprek in het kader van
de uit te voeren taakstraf.
Vierde lid
De veroordeelde kan opneming of verplichte behandeling in een zorginstelling (klinische
of ambulante behandeling) als bijzondere voorwaarde opgelegd krijgen, bijvoorbeeld
op grond van de artikelen 14c, tweede lid, onder 10° of 11°, 77z, tweede lid, onder
10° of 11°, Sr, of artikel 6:2:11, derde lid, onder f of g, of 6:6:23b Sv. In verband
met de klinische of ambulante behandeling van de veroordeelde kan er reden bestaan
om de lopende tenuitvoerlegging van vrijheidsbeperkende sancties op te schorten, bijvoorbeeld
vanwege de – tijdelijke – onbeschikbaarheid van de veroordeelde om een taakstraf feitelijk
te verrichten of om de kansen op succesvolle behandeling zoveel mogelijk te vergroten.
De opschorting van tenuitvoerlegging is evenwel niet wenselijk voor alle typen vrijheidsbeperkende
sancties. Zo moet de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bescherming van slachtoffers,
zoals contact- en gebiedsverboden, voortgezet worden gedurende de opneming of verplichte
behandeling in een zorginstelling. Daarom moet in die situaties worden beoordeeld
of en welke vrijheidsbeperkende sancties worden opgeschort. Na overleg met de reclassering
of – in het geval van jeugdigen – na overleg met de raad voor de kinderbescherming
en de betrokken gecertificeerde instelling, zal het CJIB/AICE deze beoordeling namens
de Minister maken. Een dergelijke beoordeling kan ook aan de orde zijn in gevallen
waarin een gecombineerde tenuitvoerlegging feitelijk onmogelijk lijkt.
Indachtig de tenuitvoerleggingsplicht (artikel 6:1:2 Sv) moet de tenuitvoerlegging
van vrijheidsbeperkende sancties zo spoedig mogelijk worden voortgezet. Dit houdt
in dat, voor zover opschorting plaatsvindt vanwege klinische of ambulante behandeling
van de veroordeelde, de tenuitvoerlegging wordt voortgezet op het moment dat deze
behandeling is beëindigd.
Artikel 1:6. Tenuitvoerlegging van geldelijke sancties
De tenuitvoerlegging van geldelijke sancties vangt meteen aan zodra zij vatbaar worden
voor tenuitvoerlegging. De tenuitvoerlegging van een geldelijke sanctie kan samen
lopen met de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende of een vrijheidsbeperkende
sanctie. Het gegeven dat een persoon in detentie verblijft of een taakstraf moet uitvoeren
vormt op zichzelf immers geen belemmering voor het betalen van een geldboete. Als
voorbeeld dient het aanschrijven van de veroordeelde in het kader van tenuitvoerlegging
van een geldelijke sanctie of het treffen van een betalingsregeling gedurende detentie
of gedurende het verrichten van een taakstraf.
Het onderhavig lid houdt tevens in dat bij samenloop met een ISD-maatregel de tenuitvoerlegging
van een – door de rechter opgelegde – geldboete niet wordt opgeschort. Op dit punt
wordt afgeweken van onderdeel 4.2.3 van de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige
veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige
daders). Daarbij kan de keuze worden gemaakt om voorlopig niet tot inning over te
gaan. Dat is een keuze waarbij de tenuitvoerlegging van een geldelijke sanctie niet
tijdelijk hoeft te worden stilgelegd en die feitelijk kan samenlopen met de tenuitvoerlegging
van vrijheidsbenemende, vrijheidsbeperkende en eventuele andere geldelijke sancties.
Wel vindt vervangende hechtenis ter zake van een geldboete bij samenloop met een ISD-maatregel
overeenkomstig artikel 1:3 van deze regeling voorafgaand aan de tenuitvoerlegging
van die maatregel plaats.
Overigens maakt de keuze om voorlopig niet tot inning over te gaan ook onderdeel uit
van de tenuitvoerlegging van een geldelijke sanctie. Dit is een keuze die feitelijk
kan samenlopen met de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende, vrijheidsbeperkende
en eventuele andere geldelijke sancties.
Artikel 1:7. Tenuitvoerlegging bij gesloten jeugdhulp
Na een daartoe strekkende machtiging van de kinderrechter kan gesloten jeugdhulp worden
ingezet, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met ernstige opgroei- of
opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig
belemmeren of om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of
daaraan door anderen wordt onttrokken (artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet). De maatregel
komt neer op een zeer zware en intensieve vorm van gespecialiseerde jeugdhulp. Daarbij
kunnen vrijheden van de jeugdige worden ingeperkt en kan de jeugdige worden opgenomen
in een gesloten accommodatie. Gesloten jeugdhulp heeft als doel jeugdigen met ernstige
gedragsproblemen te behandelen en een dusdanige gedragsverandering te bewerkstelligen
dat deze jeugdigen weer kunnen participeren in de maatschappij. Daarnaast wordt de
tenuitvoerlegging van voor of tijdens de gesloten plaatsing opgelegde strafrechtelijke
sancties (taakstraffen en detentie) zoveel als mogelijk in samenhang met de gesloten
behandeling bezien. Belangrijk is dat het civielrechtelijke behandeltraject niet of
in ieder geval zo min mogelijk wordt onderbroken in het belang van (het perspectief
van) de jeugdige.
Het jeugdstrafrecht kent als algemeen uitgangspunt het voorkomen van recidive en heeft
een pedagogisch karakter, waarbij zoveel mogelijk interventies worden ingezet gericht
op een positieve gedragsbeïnvloeding van de jeugdige. Juist deze gedragsverandering
wordt eveneens beoogd met de toepassing van gesloten jeugdhulp. Hiervoor is het van
belang dat de gesloten jeugdhulp onafgebroken kan worden aangeboden. Het moment van
de tenuitvoerlegging van taakstraffen of (jeugd)detentie tijdens gesloten jeugdhulp
zal naar gelang het specifieke geval moeten worden beoordeeld (persoonsgerichte beoordeling).
Het uitvoeren van een taakstraf zou bijvoorbeeld geïntegreerd onderdeel kunnen zijn
van de behandeling tijdens de gesloten jeugdhulp, maar zou ook onderdeel kunnen zijn
van het (nazorg)traject na de gesloten jeugdhulp waarbij de jongere middels het uitvoeren
van de taakstraf werkt aan vaardigheden die essentieel zijn om te participeren in
de maatschappij.
De proeftijd van voorwaarden bij een veroordeling waarbij de rechter heeft bepaald
dat een door hem opgelegde straf geheel of gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd
of bij een voorwaardelijke invrijheidstelling, loopt ingevolge artikel 6:1:18, derde
lid, Sv niet gedurende de tijd dat de jeugdige rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
Dit betreft niet alleen strafrechtelijke vrijheidsbeneming, maar ook vrijheidsbeneming
op bijvoorbeeld civielrechtelijke titel, in casu gesloten jeugdhulp.
Doordat de proeftijd en het daaraan verbonden toezicht op voorwaarden pas na gesloten
jeugdhulp aanvangt of wordt voortgezet, kan de uitstroom van de jeugdige uit de gesloten
jeugdhulp langer en tevens in een verplicht kader worden gewaarborgd. De jeugdige
ontloopt op deze wijze geenszins de opgelegde straffen, maar door samenhang te creëren
in de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties en tegelijkertijd ingezette
civielrechtelijke jeugdhulp, wordt de onderliggende problematiek effectiever aangepakt
ten behoeve van het voorkomen van recidive.
Artikel 1:8. Tenuitvoerlegging bij schorsing van voorlopige hechtenis
Eerste lid
De voorlopige hechtenis kan door de rechtbank worden geschorst op grond van artikel
80, eerste lid, Sv. Hier kunnen – per geval uiteenlopende – zwaarwegende persoonlijke
omstandigheden aan ten grondslag liggen. Die omstandigheden kunnen aanleiding geven
om de tenuitvoerlegging van andere – openstaande – sancties eveneens tijdelijk stil
te leggen. In dat geval vindt – met inachtneming van artikel 6:1:3 Sv – een persoonsgerichte
beoordeling plaats waarbij de afweging moet worden gemaakt of met de aansluitende
tenuitvoerlegging recht wordt gedaan aan de overwegingen van de rechter om de voorlopige
hechtenis vanwege zwaarwegende persoonlijke omstandigheden te schorsen en, indien
toepasselijk, de overwegingen van de officier van justitie om dat te verzoeken.
Aan een schorsing van de voorlopige hechtenis kunnen tevens bijzondere voorwaarden
worden verbonden waardoor andere sancties tijdelijk niet ten uitvoer kunnen worden
gelegd, omdat de gestelde voorwaarden dat feitelijk niet mogelijk maken, bijvoorbeeld
bij opname in een kliniek voor verslavingszorg. Bij de schorsing van voorlopige hechtenis
en de afweging om de tenuitvoerlegging van lopende sancties eveneens te onderbreken
moet daar ook rekening mee worden gehouden.
Tweede lid
Gelet op de executieplicht vervat in artikel 6:1:2 Sv moet de opschorting van de tenuitvoerlegging
van één of meerdere strafrechtelijke beslissingen niet langer duren dan noodzakelijk.
Zodoende schrijft dit artikellid voor dat de tenuitvoerlegging niet langer wordt opgeschort
dan de duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis, zodat de tenuitvoerlegging
direct daarop aansluitend of eventueel eerder kan worden vervolgd.
Artikel 1:9. Uitzonderingen op de tenuitvoerleggingsvolgorde
Slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden besloten om af te wijken van de voorgaande
artikelen met betrekking tot de volgorde van tenuitvoerlegging van sancties en specifiek
de aanvang, opschorting of de eventuele beëindiging daarvan, mits dit bijdraagt aan
een persoonsgerichte tenuitvoerlegging. Dit vergt een duidelijke en zorgvuldige onderbouwing,
aangezien het uitgangspunt is dat de bepalingen van de onderhavige titel als hoofdregel
gelden en daarop geen uitzonderingen worden gemaakt. In dit verband is de plicht tot
voortvarende tenuitvoerlegging, zoals vervat in artikel 6:1:2 Sv, maar ook het belang
en nut van persoonsgerichte tenuitvoerlegging, zoals uit artikel 6:1:3 Sv voortvloeit,
relevant.
Met verscheidene zaken moet rekening worden gehouden voordat de afweging wordt gemaakt
om af te wijken. Deze staan vermeld in de onderdelen a tot en met d van het tweede
lid. Dit komt deels overeen met artikel 2:1, tweede lid, dat betrekking heeft op de
beoordeling om een veroordeelde al dan niet op te roepen zich te melden om een vrijheidsstraf
te ondergaan.
Met betrekking tot onderdeel c van het tweede lid behoeft de verlening van een zorgmachtiging
als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onder a, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
(Wvggz) door de strafrechter met toepassing van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet
forensische zorg (Wfz), bijzondere aandacht. De zorgmachtiging kan een verplichte
opname in een accommodatie als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de
Wvggz inhouden. Het gaat hier weliswaar om vrijheidsbeneming, maar niet om een vrijheidsbenemende
sanctie. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Wvggz gaat de officier van justitie
uiterlijk binnen twee weken na de afgifte van de zorgmachtiging door de rechter, over
tot tenuitvoerlegging daarvan. Indien de zorgmachtiging niet binnen twee weken ten
uitvoer wordt gelegd, komt deze te vervallen. Dit maakt het noodzakelijk om aan de
hand van een persoonsgerichte beoordeling te bepalen of een vrijheidsstraf of een
vrijheidsbenemende maatregel moet aanvangen dan wel moet worden voortgezet, of dat
die straf of maatregel moet worden opgeschort en mogelijk pas wordt hervat nadat de
zorgmachtiging is uitgevoerd. Uit de persoonsgerichte beoordeling hoeft niet altijd
te volgen dat eerst toepassing wordt gegeven aan de zorgmachtiging. Maatwerk en voldoende
afstemming tussen de officier van justitie en de Minister (het CJIB/AICE) is hier
vereist.
Andere wettelijke voorschriften kunnen de ruimte om af te wijken in de volgorde van
tenuitvoerlegging begrenzen. Zo biedt artikel 6:2:6 Sv wel ruimte om uitzonderingen
te maken, maar daaruit blijkt wel de voorkeur voor een aaneensluitende tenuitvoerlegging
van vrijheidsstraffen. Bij een reeds gedetineerde veroordeelde zal de uitvoering van
gijzelingsmaatregelen dan ook in de regel direct aansluitend volgen op een eerdere
insluitingstitel van deze persoon.
Het is verder niet ondenkbaar dat de situatie zich voordoet dat de tenuitvoerlegging
van een vrijheidsbeperkende sanctie reeds is aangevangen en vervolgens een vrijheidsbenemende
sanctie voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt. In het kader van persoonsgerichte tenuitvoerlegging
kan worden geoordeeld dat die vrijheidsbenemende sanctie niet meteen aanvangt. Een
samenstel van factoren kan aan dit oordeel ten grondslag liggen, zoals de ernst en
de zwaarte van het delict waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd, de belangen
van het slachtoffer en de maatschappij, en mogelijke persoonlijke omstandigheden van
de veroordeelde die gezamenlijk kunnen leiden tot een afwijking van de reguliere tenuitvoerleggingsvolgorde.
Als voorbeeld wordt hier de situatie genoemd de tenuitvoerlegging van een taakstraf,
waarbij de taakgestrafte nog vier uren taakstraf moet uitvoeren van de in totaal 120
uren die totaal zijn opgelegd, maar intussen een vrijheidsbenemende sanctie vatbaar
wordt voor tenuitvoerlegging. In een dergelijk geval is het wenselijk om de tenuitvoerlegging
van de taakstraf te voltooien en niet te onderbreken door de vrijheid van de taakgestrafte
te benemen, aangezien dit zou inhouden dat hij na vrijheidsbeneming opnieuw moet worden
aangemeld bij de reclassering om het restant van (slechts) vier uren taakstraf alsnog
te voltooien. Uitzonderingen op de tenuitvoerleggingsvolgorde, met name het mogelijk
uitstellen van de aanvang van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie,
worden niet gemaakt, indien er aanwijzingen zijn dat de veroordeelde de tenuitvoerlegging
wil frustreren of ontlopen.
Hoofdstuk 2. Vrijheidsbenemende sancties
In hoofdstuk 2 van deze regeling zijn nadere regels opgesteld met betrekking tot (de
tenuitvoerlegging van) vrijheidsbenemende sancties, specifiek de zelfmeldprocedure.
Daarbij wordt aangesloten bij het begrip ‘inrichting’ als bedoeld in artikel 1:1 van
het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. Dat artikel bepaalt dat
onder inrichting moet worden verstaan een penitentiaire inrichting als bedoeld in
artikel 1 van de Penitentiaire beginselenwet of een justitiële jeugdinrichting als
bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.
Artikel 2:1. Oproep tot zelfmelding
Veroordeelden die een vrijheidsstraf moeten ondergaan in een penitentiaire inrichting
of een justitiële jeugdinrichting, kunnen worden opgeroepen zichzelf binnen een daarvoor
gestelde termijn te melden. Dit houdt in dat de veroordeelde gedurende die toegestane
termijn niet wordt aangehouden en uit zijn omgeving wordt gehaald voor de tenuitvoerlegging
van de betreffende vrijheidsstraf. De veroordeelde krijgt daarvoor in de plaats de
gelegenheid zich voor te bereiden op diens detentie en persoonlijke zaken verzorgd
achter te laten. Deze zaken kunnen betrekking hebben op de werk- of gezinssituatie
van de veroordeelde. Het bieden van de mogelijkheid tot zelfmelding heeft daarmee
als doel de resocialisatie van de veroordeelde te bevorderen. De veroordeelde die
een oproep tot zelfmelding heeft ontvangen en die zich niet binnen de gestelde termijn
meldt, zal alsnog worden aangehouden.
Een oproep tot zelfmelding gaat niet uit indien sprake is van een contra-indicaties.
Deze contra-indicaties betreffen feiten of omstandigheden die erop duiden dat van
de mogelijkheid van zelfmelding moet worden afgezien. Deze zijn nader uitgewerkt in
het eerste lid van dit artikel als uitsluitingsgronden en in het tweede lid als mogelijke
uitkomst van bij de afweging te betrekken belangen. Daarbij zijn de contra-indicaties
uit de hiervoor geldende Aanwijzing executie van het OM met betrekking tot het zelfmeldbeleid
onder een aantal hoofdcategorieën gegroepeerd. Het betreft hier geen uitputtende opsomming
van contra-indicaties. Afhankelijk van het individuele geval kunnen zich ook andere
contra-indicaties voordoen, die dermate zwaarwegend moeten worden geacht dat de veroordeelde
niet voor zelfmelding in aanmerking komt.
Personen die zijn veroordeeld tot gevangenisstraf in een instelling voor de verpleging
van ter beschikking gestelden komen niet in aanmerking voor een zelfmeldprocedure.
De behandeling van ter beschikking gestelden moet immers zo snel mogelijk aanvangen.
Eerste lid
In het eerste lid staat vermeld welke feiten en omstandigheden er in ieder geval toe
leiden dat de veroordeelde niet wordt opgeroepen om zich te melden voor het ondergaan
van een vrijheidsbenemende sanctie. Het gaat hier om een beoordeling in absolute zin,
namelijk dat hieraan geen nadere belangenafweging voorafgaat. De hier bedoelde feiten
en omstandigheden zijn dermate leidend dat deze geen ruimte bieden voor een dergelijke
belangenafweging.
Onderdeel a
De veroordeelde, voor zover het hier niet gaat om een jeugdige als bedoeld in artikel
1:1 van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, komt in ieder
geval niet voor zelfmelding in aanmerking, indien de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende
straf volgt op de veroordeling voor een misdrijf waarop ingevolge artikel 70, tweede
lid, Sr geen verjaring van het recht tot strafvordering mogelijk is. Met onderhavig
onderdeel wordt bij voornoemd artikellid aansluiting gezocht, aangezien het daarmee
buitengewoon ernstige levensdelicten of ernstige zeden- en geweldsdelicten betreft.
De aard en de ernst van deze delicten maakt dat elk risico moet worden voorkomen dat
de veroordeelde recidiveert, althans de gelegenheid daartoe krijgt. Een termijn voor
de veroordeelde om zich voor detentie te melden, zou inherent een onevenredig risico
voor de maatschappij inhouden. Een nadere belangenafweging is daarmee overbodig. De
mogelijkheid tot zelfmelding wordt in een dergelijk geval uitgesloten, tenzij het
gaat om een persoon die als jeugdige is veroordeeld.
Met het begrip jeugdige wordt aangesloten bij de definitie daarvan in artikel 1:1,
onder e, van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. Ten aanzien
van jeugdigen geldt een andere aanpak dan ten aanzien personen die als volwassene
zijn berecht, aangezien vrijheidsbeneming bijzonder ingrijpend is voor deze groep
en hier dan ook voldoende voorbereiding voor moet worden uitgetrokken, bijvoorbeeld
vanwege het – langdurig – onderbreken van onderwijs. Met betrekking tot de beoordeling
op zelfmelding houdt deze aanpak in dat met betrekking tot jeugdigen – ongeacht de
veroordeling voor een misdrijf waarvan het recht op strafvordering niet kan verjaren
– een inhoudelijke beoordeling moet plaatsvinden overeenkomstig het tweede lid, namelijk
op basis van contra-indicaties. Dit betekent niet dat jeugdigen van rechtswege in
aanmerking voor een oproep tot zelfmelding, maar dat een individuele beoordeling plaatsvindt
of de betrokken jeugdige wel of niet wordt opgeroepen. Met het begrip ‘jeugdige’ worden
niet alleen minderjarigen bedoeld, maar ook jongvolwassenen ten aanzien van wie recht
is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
Onderdeel b
Gijzeling wordt als dwangmiddel ingezet om een persoon te bewegen alsnog aan diens
verplichtingen te voldoen. Hier gaat een traject aan vooraf, waarbij is geoordeeld
dat gijzeling moet worden toegepast, aangezien de persoon diens verplichtingen wel
kan nakomen, maar dat weigert. In zulke gevallen heeft de persoon het op gijzeling
laten aankomen. Om deze reden komt de persoon op wie gijzeling als dwangmiddel moet
worden toegepast, niet in aanmerking voor een oproep tot zelfmelding.
Onderdeel c
Van de veroordeelde moet een betrouwbaar en bruikbaar adres beschikbaar zijn op welke
een oproep tot zelfmelding kan worden verzonden. Een oproep tot zelfmelding heeft
geen nut indien deze oproep de veroordeelde niet bereikt. De tenuitvoerlegging van
de vrijheidsbenemende straf zou bovendien onnodig worden vertraagd indien een oproep
zou uitgaan op een onbetrouwbaar adres, de veroordeelde geen gehoor geeft aan de oproep
en de veroordeelde vervolgens opnieuw moet worden opgeroepen. Het adres moet daarnaast
bruikbaar zijn voor de verzending van de oproep gelet op de persoonsgevoelige informatie
die deze bevat. Ten aanzien van de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van een correspondentieadres
kunnen nadere beleidsregels worden opgesteld. In deze beleidsregels zou onder andere
kunnen worden opgenomen dat in bepaalde gevallen waarbij geen gehoor wordt gegeven
op een oproep aan het adres uit de Basisregistratie Personen (BRP), een door de veroordeelde
zelf opgegeven en nadien veelvuldig gebruikt verblijfadres als voldoende betrouwbaar
kan worden beschouwd.
Tweede lid
Het onderhavig lid bevat feiten en omstandigheden die dienen als indicaties dan wel
contra-indicaties welke de Minister zal meewegen bij de beoordeling of de mogelijkheid
tot zelfmelding moet worden geboden of moet worden onthouden. In tegenstelling tot
het eerste lid bestaat hier – mede gelet op een persoonsgerichte aanpak – wel ruimte
voor een nadere belangenafweging. Daarbij is de belangenafweging die reeds op grond
van artikel 6:1:3 Sv moet worden gemaakt, relevant. Zo dienen in ieder geval de veiligheid
van de samenleving, de belangen van slachtoffers en nabestaanden, alsmede de resocialisatie
van de veroordeelde te worden betrokken bij de belangenafweging omtrent het wel of
niet oproepen van de veroordeelde.
De in het tweede lid opgenomen onderdelen geven een nadere invulling van de te maken
afweging voor wat betreft de daarbij te betrekken feiten en omstandigheden. Het uitgangspunt
daarbij is dat de bedoelde feiten en omstandigheden grotendeels aanleiding geven om
een veroordeelde niet op te roepen en verder dan ook tot aanhouding over te gaan,
zoals onder de hiervoor geldende Aanwijzing executie van het OM gebruikelijk was.
Uitzondering hierop is de omstandigheid dat de veroordeelde als jeugdige is berecht
ten aanzien van wie het bieden van de mogelijkheid tot zelfmelding juist uitgangspunt
is. Het onderhavige lid biedt daarnaast ruimte om nadere beleidsregels op te stellen
met betrekking tot de uitvoering van het zelfmeldbeleid en de te maken belangenafweging.
Volledigheidshalve wordt hier vermeld dat het OM ingevolge artikel 6:1:10 Sv advies
kan geven aan de Minister over tijdens de tenuitvoerlegging te nemen besluiten. Dit
advies brengt het OM uit vanwege het belang van de resocialisatie van de veroordeelde,
de belangen van het slachtoffer en zijn nabestaanden, de veiligheid van de samenleving
of een ander zwaarwegend algemeen belang. Indien sprake is van een dergelijk advies,
dan neemt de Minister dit advies mee in de afweging om de veroordeelde al dan niet
op te roepen zich voor detentie aan te melden bij een penitentiaire inrichting of
justitiële jeugdinrichting.
Onderdeel a
De aard en de ernst van de opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel, alsmede
de aanleiding voor het aanvangen van de tenuitvoerlegging daarvan, kunnen aanleiding
geven om een veroordeelde niet de mogelijkheid te bieden zichzelf te melden. Zo is
een oproep tot zelfmelding doorgaans uitgesloten bij vervangende hechtenis vanwege
een mislukte taakstraf. Het gaat hier verder om gevallen waarin de vrijheidsbeneming
eerder niet of ten dele ten uitvoer is gelegd en alsnog vervolg moet krijgen. In de
Aanwijzing executie van het OM werden voorheen in dit kader specifiek aangehaald:
de gehele of gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, de
tenuitvoerlegging van een eerder (deels) voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf,
de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis (bij omzetting van een taakstraf) of
de tenuitvoerlegging van een dwangmiddel, zoals gijzeling dan wel lijfsdwang. Het
bieden van de mogelijkheid tot zelfmelding zou in beginsel haaks staan op de tenuitvoerlegging
van deze vrijheidsbenemende sancties.
Onderdeel b
Voor zover onderdeel a van het eerste lid niet aan zelfmelding aan de weg staat, moet
de mate waarin de veroordeelde met het plegen van het betreffende delict de rechtsorde
heeft geschokt, tevens worden beoordeeld, voordat de mogelijkheid tot zelfmelding
wordt geboden. Per geval kan de uitspraak bij vonnis die ten grondslag ligt aan de
veroordeling hieromtrent aanwijzingen bieden. De feitelijk opgelegde duur van de ten
uitvoer te leggen vrijheidsbenemende straf of maatregel in verhouding tot de maximaal
op te leggen duur kan tevens van belang zijn.
Onderdeel c
De psychische gesteldheid van de veroordeelde is vanwege meerdere aspecten relevant
voor de vraag of zelfmelding een geschikt middel is om tot tenuitvoerlegging van de
vrijheidsbenemende sanctie te komen. Allereerst moet de psychische gesteldheid worden
bezien in het licht van risico’s voor de veiligheid van de samenleving in de zin van
artikel 6:1:3 Sv. De veiligheid kan dermate in het gedrang komen als de mogelijkheid
aan de veroordeelde wordt geboden om zichzelf te melden en zodoende wordt gewacht
met de onmiddellijke tenuitvoerlegging, dat dit een onverantwoorde situatie zou opleveren.
In een dergelijk geval kan van het bieden van de gelegenheid tot zelfmelding worden
afgezien.
Naast de risico’s voor de veiligheid van de samenleving is het van belang om de psychische
gesteldheid van de veroordeelde af te zetten tegen de risico’s voor de veiligheid
van de veroordeelde zelf of van personen belast met de tenuitvoerlegging, zoals personeel
van de penitentiaire inrichting of justitiële jeugdinrichting, maar ook de veiligheid
van personen die reeds gedetineerd zijn. Naargelang de situatie kan de bescherming
van de hier bedoelde personen, alsmede de daartoe te treffen voorzorgsmaatregelen,
inhouden dat zelfmelden geen optie is en dan ook vergen dat de veroordeelde moet worden
aangehouden.
Beschikbare informatie over de psychische gesteldheid van de veroordeelde dient te
worden betrokken in de nadere belangenafweging en hoeft zich niet enkel te beperken
tot informatie die verkregen is met of uit het strafproces. Deze informatie kan bijvoorbeeld
afkomstig zijn van de politie.
Onderdeel d
Het bieden van de mogelijkheid tot zelfmelding is bedoeld om de veroordeelde, waar
mogelijk, tegemoet te komen en deze tijd te gunnen om de nodige voorbereidingen te
treffen. Indien een veroordeelde eerder een oproep heeft ontvangen, maar deze moedwillig
heeft genegeerd, zou het nogmaals oproepen van de veroordeelde haaks staan op deze
gedachte. Van de mogelijkheid tot zelfmelding mag geenszins misbruik worden gemaakt.
Er kunnen evenwel omstandigheden zijn die ertoe hebben geleid dat van misbruik geen
sprake is en de veroordeelde een valide reden heeft voor het niet opvolgen van de
oproep. Het zal dan vooral gaan om omstandigheden buiten de invloedssfeer van de veroordeelde.
Voor zover de veroordeelde kan staven dat van dergelijke omstandigheden sprake is,
zullen deze meegenomen worden bij de belangenafweging.
Onderdeel e
Met het uitsturen van een oproep tot zelfmelding wordt in feite een beroep gedaan
op de medewerkingsbereidheid van de veroordeelde. Indien de veroordeelde onbetrouwbaar
is gebleken in het kader van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie,
bijvoorbeeld door zich in het verleden bewust onvindbaar te houden of door ongeoorloofd
afwezig te zijn geweest, dan levert dat een contra-indicatie op en dient zelfmelding
in beginsel niet te worden gefaciliteerd.
Onderdeel f
Voor jeugdige veroordeelden geldt als uitgangspunt dat hen de mogelijkheid wordt geboden
zich te melden bij een justitiële jeugdinrichting (JJI) vanwege de ingrijpende gevolgen
van vrijheidsbeneming voor deze groep, bijvoorbeeld vanwege het onderbreken van onderwijs.
Voldoende voorbereidingstijd is in dat opzicht van belang. Andere af te wegen belangen,
zoals genoemd in de overige onderdelen van het artikellid, kunnen er echter toe leiden
dat dit uitgangspunt afhankelijk van het specifieke geval moet worden losgelaten.
Zodoende is het bieden van de mogelijkheid aan jeugdigen om zichzelf te melden nog
geen vanzelfsprekendheid.
Derde lid
Het is van belang dat gezagdragende ouders of voogden van een jeugdige die een oproep
ontvangt om zich te melden voor het ondergaan van een vrijheidsbenemende straf of
maatregel hierover worden geïnformeerd, aangezien het hier om een ingrijpende gebeurtenis
gaat. Voorts is nodig dat ook de raad voor de kinderbescherming en de jeugdreclasseerder
worden geïnformeerd met het oog op hun taken met betrekking tot de bescherming van
de jeugdige en taken op het gebied van jeugdreclassering.
Artikel 2:2. Intrekken oproep tot zelfmelding
Indien kennis wordt verkregen van bepaalde feiten of omstandigheden die ten tijde
van de oproep aan de veroordeelde om zich te melden voor detentie onbekend waren en
die tot een andere beslissing zouden hebben geleid, kan dat reden geven om de oproep
in te trekken. Dergelijk ingrijpen kan noodzakelijk zijn in verband met het tegengaan
en minimaliseren van nieuwe of opnieuw onderkende risico’s vanwege het uitblijven
van detentie. Dit geldt eveneens voor feiten en omstandigheden die zich voordoen na
verzending van de oproep tot zelfmelding die vergen dat de veroordeelde alsnog wordt
aangehouden. Zo kan de situatie waarbij het CJIB/AICE een andere onherroepelijk veroordeling
ten laste van de veroordeelde ontvangt, ertoe leiden dat de reeds uitgestuurde oproep
wordt ingetrokken. Onderdelen b en c van het eerste lid bieden in dit verband het
CJIB/AICE de mogelijkheid om maatwerk te leveren. Op basis van de specifieke omstandigheden
van het geval wordt beoordeeld of intrekking dient te volgen.
Voorts wordt het tot nu toe bestaande beleid op grond van de Aanwijzing executie van
het OM voortgezet dat een veroordeelde niet in de gelegenheid wordt gesteld om zichzelf
te melden ingeval van aanhouding of inverzekeringstelling vanwege een nieuw strafbaar
feit, ingeval van voorlopige hechtenis van de veroordeelde of ingeval vrijheid van
de veroordeelde wordt ontnomen op andere gronden dan die ten grondslag liggen aan
de sanctie waarvoor de oproep is uitgestuurd. In dergelijke gevallen vervalt de oproep
tot zelfmelding. Een dergelijke oproep heeft op dat moment ook geen effect, aangezien
de veroordeelde geen gehoor kan geven aan de oproep.
Hoofdstuk 3. Vrijheidsbeperkende sancties
Artikel 3:1. Uitvoering van taakstraffen
Met betrekking tot taakstraffen geldt als uitgangspunt dat deze op doordeweekse tijdstippen
worden uitgevoerd, aangezien het aanbod van projectplaatsen in weekenden lastiger
te realiseren is. De uitvoerder taakstraffen bespreekt doorgaans in het intakegesprek
en – overeenkomstig artikel 3:22 van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke
beslissingen – in ieder geval voorafgaand aan de plaatsing of de taakstraf geheel
of gedeeltelijk in het weekend wordt uitgevoerd. Daarbij beoordeelt de uitvoerder
taakstraffen of sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, bijvoorbeeld gelet
op overwegingen die samenhangen met het behouden van een bestaande dienstbetrekking,
of bijvoorbeeld school en studie in geval van minderjarigen en jongvolwassenen. Ten
behoeve van die beoordeling vergt de uitvoerder taakstraffen van de taakgestrafte
ten minste een daartoe ondersteunende verklaring van de werkgever, de onderwijsinstelling
of de huisarts. Die verklaring is niet allesbepalend, maar moet door de uitvoerder
betrokken worden bij de afweging om de taakstraf niet doordeweeks te laten verrichten.
Het mag er in ieder geval niet toe leiden dat de taakstraf op onbehoorlijke wijze
of niet (volledig) binnen de daarvoor gestelde termijn wordt uitgevoerd. Met het onderhavig
artikel wordt de huidige praktijk bestendigd.
Artikel 3:2. Verslaglegging van taakstraffen
Van de persoon die een taakstraf opgelegd heeft gekregen, wordt verlangd dat deze
de taakstraf naar behoren en tijdig voltooit. Indien dit niet het geval is, is voldoende
duidelijke verslaglegging daarvan essentieel voor de beoordeling die het OM daaropvolgend
uitvoert. Het OM kan op grond van artikel 6:3:3, eerste lid, Sv besluiten dat vervangende
hechtenis moet worden toegepast.
Hoofdstuk 4. Geldelijke sancties
Artikel 4:1. Bestemvolgorde ongerichte betalingen
Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 4:3, derde lid, van het Besluit tenuitvoerlegging
strafrechtelijke beslissingen en heeft betrekking op verrekeningen op grond van artikel
6:1:13 Sv. De strekking van laatstgenoemd artikel is dat uit te keren of terug te
storten bedragen eerst worden verrekend met bedragen uit openstaande vorderingen.
In onderhavig artikel wordt, voor zover nodig, bepaald welke volgorde daarbij wordt
gevolgd bij de bestemming van ontvangen gelden uit ongerichte betalingen.
Eerste lid
Met onderhavig artikellid is de volgorde voor de bestemming van ongerichte betalingen
overgenomen, zoals deze voor de inwerkingtreding van de Wet herziening strafrechtelijke
beslissingen werd aangehouden volgens de Aanwijzing executie van het OM, waarbij eerst
wordt bestemd op schadevergoedingsmaatregelen (artikel 36f Sr) en vervolgens op de
andere benoemde geldelijke sancties. Daarbij wordt ten aanzien van de bestemming op
de hoofdsom en bijkomende vorderingen artikel 6:4:2, vijfde en zesde lid, Sv aangehouden.
Die leden zijn van toepassing op de reguliere gevallen van gerichte betalingen. Zodoende
worden ongerichte betalingen die eerst worden bestemd tot voldoening van een schadevergoedingsmaatregel,
overeenkomstig voornoemd vijfde lid in de eerste plaats verrekend met de hoofdsom
daarvan, vervolgens met de daarover verschuldigde administratiekosten, en tenslotte
met de krachtens het eerste en tweede lid van artikel 6:4:2 Sv ingetreden wettelijke
verhogingen. Met betrekking tot andere geldelijke sancties worden overeenkomstig voornoemd
zesde lid ontvangen ongerichte betalingen, eerst bestemd op de daarover verschuldigde
administratiekosten, vervolgens de daarop ingetreden wettelijke verhogingen en ten
slotte op de hoofdsom van de geldelijke sanctie.
In het onderhavige lid wordt met buitenlandse confiscatiebeslissingen en buitenlandse
geldelijke sancties gedoeld op sancties tot confiscatie, bijvoorbeeld ontnemingsmaatregelen
en verbeurdverklaringen, of geldelijke sancties die in het buitenland zijn opgelegd
en die in Nederland worden ten uitvoer gelegd. Deze worden ten uitvoer gelegd op grond
van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen
tot confiscatie, of op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen.
Tweede lid
Dit artikellid bevat een uitzonderingsbepaling om bij uitzonderlijke omstandigheden
af te wijken van de bestemvolgorde, zoals bepaald in het eerste lid. Het zal daarbij
evenwel niet mogelijk zijn om af te wijken van de bestemvolgorde die bij wet, namelijk
in artikel 6:4:2, vijfde lid, Sv, op hoofdlijnen is vastgelegd ten aanzien van schadevergoedingsmaatregelen,
ingetreden wettelijke verhogingen, verschuldigde administratiekosten en opgelegde
geldboetes, zoals hiervoor is aangehaald.
Voor de beoordeling of er zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen om af te wijken
van de bestemvolgorde, is artikel 6:1:3 Sv relevant. Met dat artikel wordt een afweging
van belangen voorgeschreven ten aanzien van de tenuitvoerlegging van rechterlijke
beslissingen en strafbeschikkingen. Onder deze belangen vallen in ieder geval het
belang van veiligheid van de samenleving, de belangen van slachtoffers en nabestaanden,
en het belang van resocialisatie van de veroordeelde. Het belang van een goede, zorgvuldige
en zo effectief mogelijke tenuitvoerlegging voor inning van de geldelijke sanctie,
behoort in dit kader eveneens in de belangenafweging te worden betrokken. Daarbij
geldt tevens als uitgangspunt dat alle openstaande vorderingen door de veroordeelde
zowel tijdig als volledig worden voldaan.
Artikel 4:2. Betalingsregelingen
Ter uitvoering van artikel 4:15, eerste lid, onder a, van het Besluit tenuitvoerlegging
strafrechtelijke beslissingen bevat dit artikel nadere regels over het verlenen van
uitstel van betaling en het toestaan van betaling in termijnen, oftewel voor het treffen
van een betalingsregeling op grond van artikel 6:4:1, tweede lid, Sv of voor het treffen
van een gunstigere betalingsregeling bij toepassing van artikel 24a Sr. Het betreft
hier betalingsregelingen die de Minister vaststelt, en niet de betalingsregelingen
die de rechter reeds bij vonnis heeft vastgesteld. De betalingsregeling kan betrekking
hebben op schadevergoedingsmaatregelen, geldboetes die bij vonnis of bij strafbeschikking
zijn opgelegd, ontnemingsmaatregelen, geldboetes die in het buitenland zijn opgelegd
en die in Nederland ten uitvoer worden gelegd, en de daarmee samenhangende wettelijke
verhogingen en bijkomende administratiekosten, voor zover daarvan sprake is.
In het kader van persoonsgerichte tenuitvoerlegging kan bij een betalingsregeling
rekening worden gehouden met de financiële positie van de betalingsplichtige. Daarbij
kan een betalingsregeling tevens betrekking hebben op openstaande vorderingen volgende
uit administratieve sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving
verkeersvoorschriften.
Bij het hanteren van beleid omtrent betalingsregelingen gelden een aantal uitgangspunten.
Ten eerste strekt een betalingsregeling ertoe dat de betalingsplichtige de openstaande
vorderingen daadwerkelijk voldoet. De betalingsplicht blijft onaangetast en wordt
niet beëindigd of vervangen met het aangaan van een betalingsregeling. Het gaat hier
slechts om toestemming om op een andere wijze aan de – gehele – betalingsplicht te
voldoen, bijvoorbeeld aan de hand van langere betalingstermijnen of meerdere deelbetalingen.
Ten tweede biedt de betalingsregeling de mogelijkheid om maatschappelijk verantwoord
te innen, voordat ingrijpendere maatregelen worden ingezet, zoals het toepassen van
verhaal met of zonder dwangbevel. Het treffen van een betalingsregeling is evenwel
geen doel op zich. Er is discretionaire ruimte om in bepaalde gevallen een betalingsregeling
niet toe te staan. De belangenafweging die de Minister te allen tijde op grond van
artikel 6:1:3 Sv bij de tenuitvoerlegging moet maken, kan hierop van invloed zijn.
Gelet op artikel 6:1:22, eerste lid, Sv kan de betalingsregeling niet langer duren
dan de specifieke tenuitvoerleggingstermijn van de desbetreffende geldelijke sanctie.
De totstandkoming van een betalingsregeling leidt an sich niet tot opschorting van deze tenuitvoerleggingstermijn. Ingevolge artikel 6:1:23,
derde lid, Sv loopt deze termijn evenwel niet in bijvoorbeeld het geval dat de veroordeelde
naar aanleiding van een andere strafrechtelijke beslissing de vrijheid is ontnomen.
Voorts voorziet 6:1:23, vierde lid, Sv niet in opschorting, doch in verlenging van
de tenuitvoerleggingstermijn met twee jaar met betrekking tot geldboetes die wegens
overtredingen zijn opgelegd en ten aanzien waarvan in de uitspraak of strafbeschikking
betaling in termijnen is bepaald, of ten aanzien waarvan de Minister een betalingsregeling
heeft getroffen.
Eerste lid
Aan de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen behoort voldoende kenbaarheid
te worden gegeven. Deze informatie dient tevens voldoende toegankelijk te zijn en
zou bijvoorbeeld op een eenvoudig bereikbare webpagina van de uitvoerende dienst,
in casu het CJIB, moeten worden geplaatst. Daarnaast worden te hanteren beleidsregels
ten aanzien van betalingsregelingen in ieder geval in de Staatscourant gepubliceerd
overeenkomstig artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De verplichting
tot het beschikbaar stellen van informatie met betrekking tot betalingsregelingen,
sluit niet uit dat de uitvoerende dienst deze informatie in bepaalde gevallen ook
actief aanreikt. Om tot een betalingsregeling te komen zal de betalingsplichtige evenwel
zelf – zo nodig met enige ondersteuning – het verzoek daartoe moeten doen. Een betalingsregeling
wordt niet ambtshalve ingezet.
De ingevolge dit artikellid kenbaar te maken informatie bevat in ieder geval een beschrijving
van de wijze waarop om een betalingsregeling kan worden verzocht, de vereisten om
in aanmerking te kunnen komen voor een betalingsregeling en de situaties die in ieder
geval leiden tot opschorting, dan wel einde van de betalingsregeling. Relevant om
hier te vermelden is dat uit artikel 6:1:21 Sv volgt dat een straf of maatregel –
uitgezonderd de ontnemingsmaatregel – niet ten uitvoer wordt gelegd na het overlijden
van de persoon die deze straf of maatregel opgelegd heeft gekregen. Zodoende zal in
dergelijke gevallen een eenmaal getroffen betalingsregeling als onderdeel van de tenuitvoerlegging
eveneens eindigen.
Tweede lid
In de overwegingen om tot een doeltreffende en effectieve betalingsregeling te komen
is het essentieel dat de focus niet uitsluitend wordt gelegd op een enkele openstaande
vordering, indien er sprake is van meerdere openstaande vorderingen. Het betrekken
van alle openstaande vorderingen van een betalingsplichtige in de beoordeling om een
betalingsregeling al dan niet toe te staan, houdt niet in dat al die vorderingen ook
onderdeel worden van de betalingsregeling. In het individuele geval kan de betalingsregeling
zich beperken tot slechts een aantal vorderingen. Aan de hand van beleidsregels kunnen
hiervoor kaders worden gegeven.
Derde lid
Met betrekking tot bepaalde situaties wordt het treffen van betalingsregelingen uitgesloten.
Het onderhavig artikel bevat een niet-limitatieve opsomming van deze situaties, waarbij
er ruimte is voor uitwerking in beleidsregels. Het uitgangspunt hierbij is dat een
betalingsregeling slechts zinvol is, indien bij de betalingsplichtige de bereidheid
bestaat om de verschuldigde betalingen te voldoen en over de financiële mogelijkheden
daartoe beschikt. Het is niet de bedoeling dat een betalingsregeling wordt gebruikt
om de betalingsplicht te ontlopen.
Van de betalingsplichtige die gebruik wil maken van een betalingsregeling, kan worden
verlangd dat deze redelijkerwijs voldoende inzicht geeft in diens betalingsmogelijkheden,
voor zover dat nodig is. In dat geval zal de betalingsplichtige de actuele en noodzakelijke
gegevens, zoals inkomens- en vermogensgegevens, moeten overleggen, alsook anderszins
de nodige medewerking moeten verlenen. Voor het overleggen van de nodige gegevens
geeft het CJIB de betalingsplichtige een redelijke termijn.
Aan de hand van de te overleggen gegevens kan niet alleen worden beoordeeld of een
betalingsregeling op zijn plaats is, maar ook hoe deze betalingsregeling in het individuele
geval moet worden ingericht. Indien de betalingsplichtige niet de noodzakelijke medewerking
verleent ten behoeve van de beoordeling, de verdere uitwerking en de uitvoering van
een betalingsregeling, is dat voldoende om vast te stellen dat er sprake is van betalingsonwil
aan de kant van de betalingsplichtige. Het treffen van een betalingsregeling is alsdan
niet gepast.
Vierde lid
Betalingsregelingen betreffen tijdelijk en onder voorwaarden toegestane uitzonderingen
op de betalingsplicht. Het is in dat opzicht van belang dat de betalingsplichtige
duidelijk wordt geïnformeerd over de na te leven voorwaarden met het oog op een goede
uitvoering van de betalingsregeling. De betalingsplichtige wordt in ieder geval in
de kennis gesteld van de termijnen voor het doen van (deel)betalingen en de hoogte
van de over te maken (deel)bedragen.
Vijfde lid
Het kan voorkomen dat de omstandigheden waaronder een betalingsregeling wordt toegestaan,
zodanig wijzigen dat de inhoud van de betalingsregeling gedeeltelijk of geheel ook
moet worden gewijzigd. Omstandigheden kunnen dermate wijzigen dat het niet nodig of
zinvol is om de betalingsregeling in stand te laten. Hierbij kan worden gedacht aan
gevallen waarin de aanleiding voor het toestaan van de betalingsregeling zich niet
meer voordoet, bijvoorbeeld indien de financiële omstandigheden van de betalingsplichtige
zodanig verbeteren dat deze onmiddellijk aan de openstaande vorderingen kan voldoen.
Ook kan het gaan om situaties waarin een betalingsregeling niet langer effectief wordt
geacht, zoals indien de betalingsplichtige failliet wordt verklaard, surseance wordt
verleend of in een (maatschappelijke) schuldhulpverleningstraject terecht komt en
er geen zicht is op verbetering van de bedoelde situatie. Dit is afhankelijk van de
situatie van de betalingsplichtige en kan per geval verschillen.
Zesde lid
Op het moment dat blijkt dat niet langer wordt voldaan aan de vereisten op basis waarvan
een betalingsregeling is getroffen, of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden
die aan de betalingsregeling zijn verbonden, wordt de betalingsregeling beëindigd.
Het gaat hier in ieder geval om gevallen als bedoeld in het derde lid, maar die zich
ná het treffen van een betalingsregeling voordoen, namelijk indien de veroordeelde
de nodige gegevens niet binnen de daarvoor gestelde redelijke termijn overlegt, verwijtbaar
onjuiste gegevens overlegt of anderszins onvoldoende medewerking verleent met het
oog op voortzetting van de betalingsregeling.
Artikel 4:3. Beëindiging tenuitvoerlegging van niet-gratieerbare geldboetes
Artikel 6:1:11 Sv voorziet de Minister in de bevoegdheid om de verdere tenuitvoerlegging
van geldboeten waarvoor geen gratie kan worden verleend, te beëindigen indien daarmee
naar diens oordeel geen redelijk doel wordt gediend. Ingevolge artikel 6:7:1 Sv gaat
het hier uitsluitend om onvoorwaardelijke geldboeten tot en met een bedrag van € 340,–
per geldboete. Voordat van de hier bedoelde bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, is
het van belang dat een aantal zaken in overweging worden genomen. Ten eerste moet
rekening worden gehouden met de aard en ernst van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde
een geldboete opgelegd heeft gekregen. Ten tweede kan de beëindiging van betrokken
geldboetes relevant zijn qua effecten op en de kans van slagen van lopende zorgtrajecten
of re-integratietrajecten van de veroordeelde, bijvoorbeeld vanwege de oplegging van
een (voorwaardelijke) ISD-maatregel. Het is in ieder geval niet de bedoeling dat deze
trajecten nadeel ondervinden als gevolg van de beëindiging van de tenuitvoerlegging.
Ten derde moet in de beoordeling worden betrokken of een persoon tijdens de tenuitvoerlegging
van een gedragsbeïnvloedende maatregel, bijvoorbeeld de toepassing van de ISD-maatregel,
zijn gedrag niet heeft aangepast en alsnog strafbare feiten heeft gepleegd dan wel
in hoeverre hij (andere) voorwaarden heeft overtreden waarop de tenuitvoerlegging
van de voorwaardelijke sanctie volgt. Slecht gedrag wordt niet beloond. Volledigheidshalve
wordt opgemerkt dat de toepassing van artikel 6:1:11 Sv geen gevolgen heeft voor de
justitiële documentatie van de veroordeelde.
Artikel 4:4. Uitkering resterend bedrag schadevergoedingsmaatregel
De zogeheten voorschotregeling ingevolge artikel 6:4:2, zevende lid, Sv strekt ertoe
slachtoffers en nabestaanden zoveel mogelijk te ontzien en hen zo snel mogelijk te
laten beschikken over het geldbedrag waarop zij aanspraak maken ingevolge de oplegging
van een schadevergoedingsmaatregel, voor zover de veroordeelde deze maatregel niet
of slechts gedeeltelijk heeft voldaan. Deze groep is daarbij beperkt tot slachtoffers
die geen rechtspersoon zijn, oftewel uitsluitend natuurlijke personen, zoals nader
is aangeduid in de nota van toelichting bij het Uitvoeringsbesluit voorschot schadevergoedingsmaatregel
(Stb. 2010, nr. 311). De materie van dat uitvoeringsbesluit, waaronder een maximum uitkeringsbedrag,
is nu overgenomen in artikel 4:14 van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke
beslissingen. Om aan te sluiten bij het voortvarende karakter van de voorschotregeling
wordt met onderhavig artikel voorgeschreven dat de uitkering van het resterende bedrag
uiterlijk binnen twee weken plaatsvindt vanaf het moment dat de termijn, bedoeld in
artikel 6:4:2, zevende lid, Sv is verstreken. De situatie kan zich voordoen dat van
het slachtoffer geen rekeningnummer kan worden achterhaald. Zodra een rekeningnummer
van het slachtoffer alsnog bekend wordt, wordt het bedrag binnen twee weken daarna
overgemaakt.
Hoofdstuk 5. Wijzigingen van andere regelingen en besluiten
Met dit hoofdstuk worden een aantal aanwijzingsbesluiten, besluiten van algemene strekking
en regelingen geactualiseerd vanwege de vernummering van wettelijke bepalingen waarnaar
wordt verwezen of die daaraan ten grondslag liggen. Op de Regeling vaststelling invorderingskosten
na betreffen dit slechts technische wijzigingen en, waar nodig, verbeteringen van
deze besluiten en regelingen. Daargelaten de verschuiving van bevoegdheden van het
openbaar ministerie naar de Minister met betrekking tot de tenuitvoerlegging van rechterlijke
beslissingen en strafbeschikkingen, zijn in de hier bedoelde besluiten en regelingen
verder geen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd.
Het betreft hier wijzigingen van:
-
– het Aanwijzingsbesluit functionarissen en ambtenaren arrondissement Amsterdam;
-
– de Regeling aanwijzing ambtenaren van politie en functionarissen t.b.v. uitreiking
en betekening van gerechtelijke stukken;
-
– de Regeling aanwijzing vermogenstraceerders werkzaam bij het Openbaar Ministerie,
de [...] als ambtenaren ex artikel 556, Wetboek van Strafvordering;
-
– de Regeling vaststelling administratiekosten 2012;
-
– de Regeling vaststelling invorderingskosten;
-
– de Regeling vrijwillige begeleiding jeugdreclassering;
-
– de Verlening bevoegheden aan douane-ambtenaren i.v.m. tenuitvoerlegging strafvonnissen
(onder correctie van de spelfout in de door de uitgever van de Staatscourant ad hoc
gegeven citeertitel).
In de Regeling vaststelling invorderingskosten is – naast de omzetting van bedragen
van guldens in euro’s – in artikel 2 het te hanteren bedrag voor verhaal zonder dwangbevel
geschrapt. Deze kosten bestaan in belangrijke mate uit kosten die samenhangen met
de betekening van de kennisgeving van verhaal die met de invoering van de Wet herziening
tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen overbodig is geworden. De kosten die
het CJIB in rekening brengt voor verhaal zonder dwangbevel zijn onder de administratiekosten
opgenomen.
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 6:1. Inwerkingtreding
Deze regeling bevat voorschriften ter uitvoering van het Wetboek van Strafvordering
zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke
beslissingen, en ter uitvoering van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke
beslissingen. Gelet hierop is de inwerkingtreding van deze regeling gekoppeld aan
het moment van inwerkingtreding van het voornoemde besluit.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker