Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 december 2019, nr. WJZ/17705952 (10945), houdende wijziging van de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2016 in verband met de evaluatie van deze regeling

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4 van het Besluit op het specifiek cultuurbeleid;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2016 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. instelling:

openbaar toegankelijke instelling die gespecialiseerd is in het beheren van museale collecties of het organiseren van tentoonstellingen;.

2. Onderdeel e vervalt onder verlettering van de onderdelen f en g tot e en f.

B

In artikel 2, eerste lid, vervalt ‘of voor een langdurige bruikleen’.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan per tentoonstelling een andere periode worden aangevraagd waarop de indemniteitsverklaring betrekking heeft, indien deze periode aanvangt en afsluit met een door de instelling op te stellen beoordeling van de staat van de voorwerpen en het een aaneengesloten periode betreft.

3. In het (nieuwe) tweede lid wordt ‘twee weken vóór aanvang van de tentoonstelling of langdurige bruikleen tot en met twee weken na het einde van de tentoonstelling onderscheidenlijk langdurige bruikleen’ vervangen door ‘twee weken vóór aanvang van de tentoonstelling tot en met twee weken na het einde van de tentoonstelling’.

D

Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. een instelling naar het oordeel van de minister heeft aangetoond dat die indemniteitsverklaring:

    • leidt tot een besparing op de premie van de verzekering van de desbetreffende bruikleen of bruiklenen van ten minste 20 procent; of

    • indien het indemniteitspercentage lager is dan 30 procent, leidt tot een besparing op de premie van de verzekering van de desbetreffende bruikleen of bruiklenen van een percentage dat ten minste 66 procent bedraagt van dit indemniteitspercentage; en

2. In onderdeel b vervalt ‘of van de langdurige bruikleen’.

E

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘derde lid’ vervangen door ‘tweede lid’.

2. In het vierde lid wordt ‘€ 75 miljoen’ vervangen door ‘€ 70 miljoen’.

F

In artikel 6, derde lid, wordt ‘€ 75 miljoen’ vervangen door ‘€ 70 miljoen’.

G

Artikel 13 vervalt.

H

In de Bijlage vervalt de tabel ‘Langdurige bruikleen’.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020 en vervalt met ingang van 1 januari 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Per 2016 is de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2016 (hierna: de subsidieregeling) in werking getreden. Deze regeling betekende een ingrijpende herziening van de Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2008. De belangrijkste wijziging betrof het doelmatiger gebruik van het beschikbare garantieplafond ter verhoging van het aantal tentoonstellingen dat voor indemniteit in aanmerking kan komen. In overleg met de museumsector werden maatregelen ingevoerd met het oog op een efficiëntere benutting van de ruimte onder het indemniteitsplafond. Daarnaast waren enkele procedurele en technische verbeteringen doorgevoerd om het gebruik en de uitvoering van de regeling te vereenvoudigen.

2. Evaluatie

In de gewijzigde subsidieregeling was opgenomen dat de subsidieregeling in 2019 zou worden geëvalueerd, en dat deze per 1 januari 2021 zou vervallen. De evaluatie van de subsidieregeling heeft plaatsgevonden, opnieuw samen met de museumsector. Belangrijk uitgangspunt daarbij was het behoud van het subsidieplafond van 300 miljoen euro, geen verhoging ervan. De hoofdvraag luidde: In hoeverre hebben de doorgevoerde maatregelen de beoogde benodigde ruimte onder het plafond opgeleverd? Hebben deze maatregelen geleid tot onvoorziene neveneffecten? Uit de evaluatie is gebleken dat dankzij de aanpassingen van de subsidieregeling per 2016 meer aanvragen zijn gehonoreerd dan in de daaraan voorafgaande periode. Tegelijkertijd toont de evaluatie aan dat de regeling op een aantal punten verder kan worden geoptimaliseerd. Deze regeling voorziet daarin. Hieronder worden de wijzigingen in de subsidieregeling afzonderlijk toegelicht.

3. Wijzigingen ten opzichte van de vorige regeling

Verlagen van het maximaal indemniteitsbedrag van 75 miljoen naar 70 miljoen euro

Uit de evaluatie blijkt dat het aantal gehonoreerde aanvragen in de periode 2016–2018 is toegenomen ten opzichte van 2013–2015, van 23 naar 36. Tegelijkertijd heeft het maximaliseren van het indemniteitsbedrag op 75 miljoen euro per tentoonstelling niet geleid tot een daling van de premiekorting. Er is eerder een stijging van premiekortingen waar te nemen. Deze maatregel heeft derhalve het gewenste effect gehad. In de evaluatie is daarnaast naar voren gekomen dat, indien het maximale indemniteitsbedrag in de periode 2016–2019 70 miljoen euro zou zijn geweest, 13 afgewezen aanvragen gehonoreerd hadden kunnen worden. Tegelijkertijd is de inschatting van de verzekeringsbranche dat deze verdere verlaging tot een beperkte verlaging van circa 1% op de premiekorting zal leiden. Het beperkt verlagen van het maximaal indemniteitsbedrag van 75 miljoen euro naar 70 miljoen euro biedt zodoende relatief meer ruimte voor aanvragen, met relatief weinig negatieve gevolgen voor de gehonoreerde aanvragen.

Invoeren van de mogelijkheid om minder dan 20% premiekorting te ontvangen

De huidige voorwaarde dat een verzekeraar minimaal 20% premiekorting moet geven, leidt ertoe dat er regelmatig restruimte overblijft en de regeling niet optimaal benut wordt. Restruimte is de paar miljoen die regelmatig overblijft onder het plafond van 300 miljoen. Omdat er maar voor een paar miljoen indemniteit gegeven kan worden, zijn verzekeraars niet genegen om voor het gehele bedrag 20% korting te geven omdat het risico voor hen groter is. Het gebruik van de restruimte is daarom op dit moment niet mogelijk. Lagere kortingen willen verzekeraars wel geven. Daarom is ervoor gekozen om het mogelijk te maken dat een verzekeraar ook minder dan 20% korting verstrekt. Tegelijkertijd is het van belang om te blijven waarborgen dat het risico dat de Staat loopt, in verhouding blijft tot het voordeel dat indemniteit een instelling oplevert. Bijvoorbeeld: slechts 5% premiekorting tegenover een aanzienlijke 25% indemniteit (risico voor de Staat) is onwenselijk. Daarom is gezocht naar een redelijke verhouding tussen het risico dat de Staat loopt en de verleende premiekorting. Die verhouding is redelijk te noemen wanneer de premiekorting minimaal 66% bedraagt van de verleende indemniteit. Op deze wijze wordt de beschikbare ruimte onder het plafond maximaal benut.

Duidelijkheid over de periode waarin indemniteit geldt

In de subsidieregeling is opgenomen dat de periode van indemniteit geldt ‘van spijker tot spijker’, wat betekent de periode dat een bruikleen in de tentoonstelling hangt, plus 2 weken vooraf en 2 weken achteraf aan transport.

In de praktijk komt het echter voor dat er geen ruimte onder het plafond beschikbaar is voor de gehele periode, maar wel voor een deel van de periode. Over het honoreren van een aanvraag die afwijkt van de periode ‘van spijker tot spijker’ was de regeling niet duidelijk.

Daarom wordt nu aan de subsidieregeling de optie toegevoegd dat, naast ‘van spijker tot spijker’, per tentoonstelling ook een andere periode van indemniteit mogelijk is, mits deze periode aanvangt en afsluit met een beoordeling van de staat van de voorwerpen op te stellen door de instelling, en het een aaneengesloten periode betreft. Dit is nodig om te kunnen vaststellen of een schade wel of niet onder indemniteit valt.

Het uit de subsidieregeling schrappen van de optie voor langdurige bruiklenen

De subsidieregeling was bedoeld voor tijdelijke tentoonstellingen en voor langdurige bruiklenen. Voor langdurige bruiklenen kon gedurende maximaal vijf jaar 10% van het indemniteitsbudget gebruikt worden. Dit legt dus voor langere tijd een beslag op de beschikbare ruimte onder het plafond. De Museumvereniging heeft eerder aangegeven de wenselijkheid van de mogelijkheid tot het laten vervallen van de optie voor langdurige bruiklenen te willen onderzoeken. Tijdens de evaluatie is een peiling uitgezet onder enkele regelmatige gebruikers van de regeling. Deze bleken er unaniem voorstander van om de langjarige bruiklenen uit de regeling te halen. Daarmee is de regeling voortaan alleen nog bestemd voor tijdelijke tentoonstellingen.

4. Regeldruk

De met de regeling gemoeide administratieve lasten voor de instellingen zijn beperkt en blijven gelijk ten opzichte van de oude regeling.

5. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De uitvoering van de regeling ligt bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De RCE voert de regeling namens de minister uit. De RCE beoordeelt deze regeling als goed uitvoerbaar. De aanvraag- en beslisprocedure is niet gewijzigd. De RCE heeft eenmalig het aanvraagformulier en de informatie op de website van de RCE aangepast.

6. Voorhangprocedure

Op grond van de Comptabiliteitswet 2016 hebben subsidieregelingen in beginsel een maximale geldingsduur (horizon) van 5 jaar. Verlenging van een subsidieregeling dient eerst aan de Tweede Kamer te worden voorgelegd (artikel 4.10, zevende lid, Comptabiliteitswet 2016). Dit is gebeurd bij brief van 14 november 2019 (Kamerstukken II 2019/20, 32 820, nr. 324). Er zijn geen opmerkingen vanuit de Tweede Kamer op de ontwerpwijzigingsregeling gekomen.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A (artikel 1), B (artikel 2) en H (bijlage)

De begripsbepalingen zijn aangepast in verband met het vervallen van de mogelijkheid om voor langdurige bruiklenen subsidie aan te vragen. Om dezelfde reden zijn ook artikel 2, eerste lid, en de bijlage aangepast. Zie het algemeen deel van de toelichting.

Artikel I, onderdeel C (artikel 3)

De wijzigingen onder 1 en 3 hangen samen met het vervallen van de mogelijkheid om voor langdurige bruiklenen subsidie aan te vragen. Zie het algemeen deel van de toelichting.

Met de wijziging onder 2 wordt een nieuw derde lid ingevoegd. Daarmee wordt beoogd te verduidelijken voor welke periode de indemniteit geldt. Het derde lid regelt dat naast ‘van spijker tot spijker’ per tentoonstelling ook een andere periode van indemniteit kan worden aangevraagd, mits deze periode aanvangt en afsluit met een door de instelling op te stellen beoordeling van de staat van de voorwerpen en het een aaneengesloten periode betreft. Zie het algemeen deel van de toelichting.

Artikel I, onderdeel D (artikel 4)

De wijziging onder 1 voorziet in de mogelijkheid om, bij minder dan 30% indemniteit, een lagere premiekorting toe te staan, mits de premiekorting minimaal 66% van het indemniteitspercentage bedraagt (gelijk aan de verhouding 30% indemniteit/20% premiekorting). Zie het algemeen deel van de toelichting.

In onderdeel b (wijziging onder 2) is de verwijzing naar langdurige bruikleen geschrapt.

Artikel I, onderdelen E en F (artikel 5 en 6)

Deze wijziging regelt de verlaging van het maximale indemniteitsbedrag van 75 miljoen euro naar 70 miljoen euro. Zie het algemeen deel van de toelichting.

De wijziging in onderdeel E, onder 1, hangt samen met de vernummering van het derde lid van artikel 3 tot het tweede lid (zie artikel I, onderdeel C).

Artikel I, onderdeel G (artikel 13)

Het overgangsrecht dat in dit artikel was geregeld, is uitgewerkt en kan daarom vervallen.

Artikel II (Inwerkingtreding en horizonbepaling)

De regeling treedt in werking op 1 januari 2020. Dit is een van de vaste inwerkingtredingsdata op grond van het beleid inzake vaste verandermomenten (VVM). Daarbij wordt afgeweken van het uitgangspunt dat de regeling ten minste twee maanden voor inwerkingtreding wordt gepubliceerd. De reden hiervoor is dat de doelgroep van de regeling, de museumsector, gebaat is bij een snelle inwerkingtreding. De wijzigingen in de regeling leiden namelijk tot een betere benutting van de ruimte onder het plafond. De museumsector is nauw betrokken geweest bij de evaluatie van de regeling en is daardoor reeds uitvoering geïnformeerd.

Op grond van artikel 4.10 van de Comptabiliteitswet 2016 hebben subsidieregelingen uiterlijk een geldingsduur van vijf jaar. In overleg met de Tweede Kamer is besloten om de regeling met een nieuwe periode van vijf jaar te verlengen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven