Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Schepelingenbesluit en het Besluit aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole vanwege de uitvoering van het van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector (Trb. 2011, 152) en van Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (EFT) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2016, L 25) en tot wijziging het Besluit zeevarenden vanwege enkele correcties inzake de uitvoering van het STCW F-verdrag

Nader Rapport

31 oktober 2019

IENW/BSK-2019/226183

Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken,

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Aan de Koning

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 23 augustus 2019, nr. 2019001695, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 9 oktober, nr. W17.19.0251/IV, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om enkele redactionele verbeteringen aan te brengen.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga.

Advies Raad van State

No. W17.19.0251/IV

’s-Gravenhage

9 oktober 2019

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 23 augustus 2019, no.2019001695, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Schepelingenbesluit en het Besluit aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole vanwege de uitvoering van het van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector (Trb. 2011, 152) en van Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (EFT) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2016, L 25) en tot wijziging het Besluit zeevarenden vanwege enkele correcties inzake de uitvoering van het STCW F-verdrag, met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit zoals aangeboden aan de Raad van State ..... tot wijziging van het Schepelingenbesluit en het Besluit aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole vanwege de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector (Trb. 2011, 152) en van Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (EFT) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2017, L 25) en tot wijziging van het Besluit zeevarenden vanwege enkele correcties inzake de uitvoering van het STCW F-verdrag

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 20 augustus 2019, nr. IENW/BSK-2019/146060 Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op het Verdrag betreffende werk in de visserijsector (Trb. 2011, 152) en Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2016, L 25);

Gelet op de artikelen 407 van het Wetboek van Koophandel jo. artikel XII, eerste lid, van de Wet van 6 juli 2011 inzake implementatie van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93), artikel 1, onderdeel b, onder 10°, van de Wet havenstaatcontrole en 18, derde lid, en 19, eerste lid, van de Wet zeevarenden;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 9 oktober 2019, nr. W17.19.0251/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 31 oktober 2019, nr. IENW/BSK-2019/226183, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Schepelingenbesluit worden na artikel 85, in hoofdstuk IX twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 86

Dit besluit is niet van toepassing op een nieuw vissersvaartuig als bedoeld in bijlage II, voorschrift 2, onder b, van Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2016, L 25).

Artikel 87

Dit besluit berust mede op artikel 64 van de Wet zeevarenden.

ARTIKEL II

Aan artikel 1 van het Besluit aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole worden onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • e. het op 7 juli 1995 te Londen tot stand gekomen Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen (Trb. 2013, 218);

  • f. het op 14 juni 2007 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende werk in de visserijsector (IAO-Verdrag nr. 188) (Trb. 2011, 152);

  • g. het op 18 mei 2007 te Nairobi tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake het opruimen van wrakken, 2007 (Trb. 2008, 115).

ARTIKEL III

Het Besluit zeevarenden wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 16, eerste lid, aanhef, vervalt ‘, kennisbewijs stuurman-werktuigkundige SW5’.

B

In artikel 28f, eerste lid, aanhef, wordt na ‘kennisbewijs wachtwerktuigkundige tot 3.000 kW’ ingevoegd ‘,kennisbewijs stuurman-werktuigkundige kleine schepen’.

C

In artikel 42, derde lid, wordt ‘onbeperkt vaargebied’ vervangen door ‘beperkt vaargebied’.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 november 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit wijzigingsbesluit omvat wijzigingen van het Schepelingenbesluit, het Besluit aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole en het Besluit zeevarenden.

De wijziging van het Schepelingenbesluit is onderdeel van de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector1 (hierna: verdrag) en de implementatie van richtlijn (EU) 2017/1592 (hierna: richtlijn). De basis van de richtlijn is de op 21 mei 2012 tussen het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector. De richtlijn trad tegelijkertijd met het bovengenoemde verdrag in werking, en moet uiterlijk per 15 november 2019 in Nederlandse regelgeving zijn geïmplementeerd. De uitvoering van het verdrag en de implementatie van de richtlijn hebben plaatsgevonden met een separate wetswijziging.3 Het verdrag en de richtlijn maken wat betreft accommodatie-eisen op vissersvaartuigen onderscheid tussen nieuwe en bestaande vissersvaartuigen. Om dit onderscheid in de regelgeving aan te brengen was aanpassing van het Schepelingenbesluit nodig dat uitsluitend geldt voor bestaande vissersvaartuigen. Als laatste zal de Regeling zeevarenden worden aangepast in verband met het vastleggen van accommodatie-eisen aan boord van nieuwe vissersvaartuigen. Deze werkwijze is in lijn met het vastleggen van de accommodatie-eisen voor schepen in de handelsvaart. Met accommodatie-eisen worden de eisen bedoeld waaraan de verblijfsruimten van vissers moeten voldoen. Hierbij gaat het onder meer om eisen ten aanzien van slaapruimten (hutten) maar ook was- en douchegelegenheden, de kombuis en recreatieruimten. De eisen betreffen enerzijds het comfort en anderzijds de veiligheid. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar de bij dat voorstel behorende memorie van toelichting.

Met de wijziging van het Besluit aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole is bewerkstelligd dat het verdrag is aangewezen als verdrag waarop, op grond van artikel 1, onderdeel a, onder 10, van de Wet havenstaatcontrole, havenstaatcontrole kan worden uitgevoerd. Daarnaast zijn twee reeds uitgevoerde verdragen aangewezen die nog niet waren opgenomen als aangewezen verdrag in het kader van de havenstaatcontrole.

Als laatste is een drietal correcties doorgevoerd in het Besluit zeevarenden naar aanleiding van de uitvoering van het STCW F-verdrag.4

2. Hoofdlijnen

Dit wijzigingsbesluit omvat drie onderdelen.

Ten eerste is het Schepelingenbesluit gewijzigd. In dat besluit zijn de eisen opgenomen waaraan de bestaande vissersvaartuigen moeten voldoen wat betreft de accommodatie voor vissers aan boord. In het verdrag en de richtlijn zijn eisen opgenomen voor wat betreft de accommodatie van nieuwe vissersvaartuigen. In Annex III, voorschrift 1, onder a, jo. voorschrift 2 van het verdrag en bijlage II, voorschrift 2, onder b, jo. voorschrift 3 van de richtlijn is bepaald dat nieuwe vissersvaartuigen moeten voldoen aan de accommodatie-eisen opgenomen in die bijlage. Het betreft van een dek voorziene vissersvaartuigen:

  • a. waarvoor het bouwcontract of het contract voor ingrijpende verbouwing op of na 15 november 2019 is gegund;

  • b. waarvoor het bouwcontract of het contract voor ingrijpende verbouwing voor 15 november 2019 is gegund en dat drie of meer jaren na die datum wordt geleverd; of

  • c. waarvan, bij gebrek aan een bouwcontract, op of na 15 november 2019:

    • 1. de kiel wordt gelegd;

    • 2. de bouw als een herkenbaar specifiek type vaartuig begint; of

    • 3. de assemblage is begonnen, die ten minste 50.000 kg of 1% van de geschatte massa van alle constructiemateriaal omvat, waarbij de kleinste van de twee hoeveelheden bepalend is.

Vanwege deze bepaling moest in de regelgeving een onderscheid worden gemaakt tussen nieuwe en bestaande vissersvaartuigen.

De accommodatie-eisen voor nieuwe vissersvaartuigen voortvloeiend uit het verdrag en de richtlijn worden opgenomen in een nieuwe paragraaf 4a van de Regeling zeevarenden. Daarmee worden deze eisen geplaatst in dezelfde regeling als de accommodatie-eisen die van toepassing zijn op de handelsvaart die voortvloeien uit het Maritiem Arbeidsverdrag.5 Deze paragraaf wordt alleen van toepassing verklaard op nieuwe vissersvaartuigen. Voor bestaande vissersvaartuigen blijven de eisen van het Schepelingenbesluit van toepassing. Om dit onderscheid in het Schepelingenbesluit af te bakenen is in het nieuwe artikel 86 bepaald dat het besluit niet van toepassing is op nieuwe vissersvaartuigen.

De grondslag in het Schepelingenbesluit om eisen te stellen aan de accommodaties van vissers aan boord van vissersvaartuigen is gelegen in artikel 407 van het Wetboek van Koophandel jo. artikel XII, eerste lid, onder b, van de Wet van 6 juli 2011 inzake implementatie van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93). Daarin is bepaald dat de eisen ten aanzien van vissersvaartuigen die zijn gesteld bij en krachtens artikel 407 van het Wetboek van Koophandel blijven gelden voor vissersvaartuigen waarvan de kiel is gelegd of de bouw zich in een soortgelijk stadium bevond voor dat tijdstip. Ten einde een robuustere grondslag te bewerkstelligen is artikel 87 in het Schepelingenbesluit opgenomen, waarmee het besluit mede gebaseerd is op artikel 64 van de Wet zeevarenden. Dit artikel bepaalt dat ter uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de bemanning van schepen ter waarborging van de veilige en milieuverantwoorde vaart.

Ten tweede is het verdrag opgenomen in het Besluit aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole. Op grond van de Wet havenstaatcontrole kunnen buitenlandse schepen die een Nederlandse haven aandoen worden gecontroleerd op de naleving van internationale verdragen. Artikel 1, onderdeel b, onder 10, van de Wet havenstaatcontrole biedt een grondslag om de in de Wet havenstaatcontrole opgenomen lijst van verdragen bij algemene maatregel van bestuur uit te breiden met nieuwe voor Nederland bindende en internationaal in werking getreden verdragen. Met de toevoeging van het verdrag is bewerkstelligd dat op de naleving van de in dit verdrag opgenomen voorschriften havenstaatcontrole kan worden uitgeoefend. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om ook het STCW F-verdrag inzake de opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen6 en Verdrag van Nairobi inzake wrakopruiming7 als zodanig aan te wijzen. Wat betreft het Verdrag van Nairobi wordt opgemerkt artikel 36 van de Wet bestrijding maritieme ongevallen hier al in voorziet maar dat opname in het stramien van de Wet havenstaatcontrole het toezicht- en handhavingsinstrumentarium verbetert.

Ten derde is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een enkele omissie in het Besluit zeevarenden te herstellen. Het betreft correcties in respectievelijk de artikelen 16, 28f en 42 van het Besluit zeevarenden.

In artikel 16 vervalt het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige SW5 omdat dat kennisbewijs niet equivalent is aan de andere in het eerste lid genoemde kennisbewijzen.

In artikel 28f, eerste lid, is het kennisbewijs stuurman werktuigkundige kleine schepen ingevoegd omdat dit kennisbewijs minimaal gelijkwaardig is aan de andere in het eerste lid genoemde kennisbewijzen voor de maritieme bedrijfstakken zeevisvaart en waterbouw.

In artikel 42, derde lid, is ‘onbeperkt vaargebied’ vervangen door ‘beperkt vaargebied’. Alleen in het geval van beperkt vaargebied vissersvaartuigen kan worden volstaan met verlening van medische hulp aan boord door een visser die in het bezit is van het certificaat medische eerste hulp aan boord.

3. Gevolgen

De wijziging van het Schepelingenbesluit heeft wat betreft de regeldruk geen gevolgen voor bestaande vissersvaartuigen. De gevolgen voor nieuwe vissersvaartuigen zullen worden toegelicht in de wijziging van de Regeling zeevarenden. Deze betreffen de kosten voor de uitvoering van de accommodatie-eisen die voortvloeien uit annex III bij het verdrag en de daarmee corresponderende bijlage II bij de richtlijn.

De gevolgen van de wijziging van het Besluit aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole zijn verwaarloosbaar, nu deze zich richt tot de havenstaatinspecteurs, die inspecties en controles verrichten op buitenlandse schepen. Wat betreft het recent in werking getreden STCW F-verdrag kan gewezen worden op paragraaf 6 van de toelichting bij de wijziging van het Besluit zeevarenden vanwege het STCW F-verdrag.8

De wijzigingen van het Besluit zeevarenden hebben geen gevolgen.

Het voorstel is ter advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het ATR heeft geen formeel advies uitgebracht. Omdat het voorstel naar verwachting geen omvangrijke regeldrukeffecten tot gevolg zal hebben is de toetsing ambtelijk afgerond.

4. Uitvoering, toezicht en handhaving

De uitvoering van de onderhavige wetgeving is in handen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT is verantwoordelijk voor de certificatie van Nederlandse vissersvaartuigen. Daarbij ziet de ILT erop toe dat voldaan wordt aan de eisen die voorvloeien uit het verdrag. De ILT is tevens verantwoordelijk voor de uitvoering van havenstaatcontrole van buitenlandse schepen die een Nederlandse haven aandoen.

De ILT heeft in het kader van de bovengenoemde wetswijzing een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets uitgevoerd. Verwezen wordt naar paragraaf 5.1 van de memorie van toelichting bij de uitvoeringswet (Kamerstukken II 2018/19, 35 194 nr. 3).

5. Advies en consultatie

Het ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan de meest representatieve organisaties van werkgevers en werknemers in de bedrijfstak zeevisserij: CNV Vakmensen, VisNed, de Nederlandse Vissersbond, de Redersvereniging voor de Zeevisserij, de Stichting Sectorraad Visserij, Stichting LIFE platform Nederland, NetViswerk en het Platform Maritiem. Deze hebben aangegeven zich te kunnen vinden in de voorgestelde wijzigingen. Er is afgezien van brede internetconsultatie omdat het (strikte) implementatie betreft waarin consultatie niet in betekenende mate kan leiden tot aanpassing van het voorstel, zoals bij 1-op-1 implementatie van EU-regelgeving. Dit is conform het kabinetsbeleid opgenomen in de verzamelbrief regeldruk 2011–2015 van 19 september 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 29 515 nr. 333 en Kamerstukken 29 279, nr. 62, blz. 4).

6. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 november 2019. Dit is de datum waarop de richtlijn moet zijn geïmplementeerd. Hiermee wordt afgeweken van de inwerkingtredingsdata en de minimale invoeringstermijn van het stelsel van vaste verandermomenten en invoeringstermijnen (Kamerstukken II 2008/09, 29 515, nr. 270 en 2009/10, 29 515, nr. 309). Vanwege de strikte uitvoering en implementatie is geen noodzaak voor overgangsrecht.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,


X Noot
1

Het door de Internationale Arbeidsconferentie te Genève op 14 juni 2007 tijdens haar zesennegentigste zitting aangenomen Verdrag betreffende werk in de visserijsector (IAO-Verdrag nr. 188) (Trb. 2011, 152).

X Noot
2

Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (EFT) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2016, L 25).

X Noot
3

Het voorstel van wet houdende implementatie van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector (Trb. 2011, 152) en van Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (EFT) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2016, L 25) (Kamerstukken II 2018/19, 35 194 nr. 3, in het bijzonder paragraaf 3.2).

X Noot
4

Het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144).

X Noot
5

Het op 23 februari 2006 in Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen en aanhangselen.

X Noot
6

Het op 7 juli 1995 tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie (Trb. 2013, 218).

X Noot
7

Het op 18 mei 2007 te Nairobi tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake het opruimen van wrakken, 2007 (Trb. 2008, 115).

X Noot
8

Besluit van 31 januari 2019 tot wijziging van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart in verband met een modernisering van de bemanningsvoorschriften voor de zeevisvaart, met inbegrip van de uitvoering van verdragsbepalingen vanwege de ratificatie van het STCW F-verdrag (Stb. 2019, 44).

Naar boven