Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatsblad 2019, 44 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatsblad 2019, 44 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 18 juli 2018, nr. IenW/BSK-2018/126011, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 4, derde lid, 16, 17, eerste lid, 18, derde lid, 19, eerste lid, 19a, eerste en tweede lid, 22, eerste lid, 25, eerste lid, 25b, eerste lid, 34, eerste lid, 36, 40, tweede lid, 44, eerste lid, 48a, vierde lid, en 64 van de Wet zeevarenden;
Gelet op het op 19 juni 1959 te Genève tot stand gekomen Verdrag Nr. 113 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende het geneeskundig onderzoek van vissers (Trb. 1964, 44) het op 7 juli 1995 te Londen tot stand gekomen Internationale Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst voor personeel van vissersschepen, 1995 (Trb. 2013, 218) alsmede Richtlijn nr. 92/29/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (PbEG L 113);
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 oktober 2018, nr. W17.18.0225/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 28 januari 2019, nr. IENW/BSK-2019/4399, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. voortstuwingsvermogen: totale maximale vermogen, uitgedrukt in kilowatt, dat staat vermeld op certificaten en bijbehorende uitrustingsrapporten en aanhangsels afgegeven in overeenstemming met de Schepenwet;.
2. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Voorts wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. beperkt vaargebied vissersvaartuigen: het gebied omvattende alle wateren tot 30 zeemijlen uit de kust, gemeten vanaf de Franse, Belgische, Nederlandse, Duitse en Deense basislijnen in het zuiden begrensd door de lijn Calais-Dover, in het noorden door de parallel van 57° Noorderbreedte, alsmede het gebied omvattende alle wateren tot 30 zeemijlen uit de kust, gemeten vanaf de basislijn van Helgoland;
b. onbeperkt vaargebied vissersvaartuigen: het gebied omvattende het beperkt vaargebied vissersvaartuigen en alle wateren daarbuiten;
c. STCW F-verdrag: het op 7 juli 1995 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst voor personeel op zeevissersvaartuigen, 1995 (Trb. 2013, 218).
3. Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder kennis mede begrepen: inzicht en vaardigheden.
B
Artikel 2 komt te luiden:
C
Na artikel 2 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Een vissersvaartuig is ten minste bemand met zeevarenden in de overeenkomstig tabel 2a vastgestelde functies, bepaald op basis van de lengte (L) en het voortstuwingsvermogen van het vaartuig en het vaargebied waarvoor een bemanningscertificaat is afgegeven.
2. Een zeevarende in een in het eerste lid vastgestelde functie, is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs voor die functie.
3. Een stuurman-werktuigkundige zeevisvaart als bedoeld in tabel 2a kan vervangen worden door een stuurman zeevisvaart en een werktuigkundige zeevisvaart.
Tabel 2a
Vaargebied |
Onbeperkt |
Onbeperkt |
Vaargebied |
Onbeperkt |
Onbeperkt |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Lengte[m] |
≥45 <60 |
≥45 <60 |
Lengte[m] |
≥60 |
≥60 |
|
Vermogen[kW] |
≥1.500 <3.000 |
≥3.000 <6.000 |
Vermogen[kW] |
<3.000 |
≥3.000 |
|
Schipper zeevisvaart |
1 |
1 |
Schipper zeevisvaart |
1 |
1 |
|
Plv-schipper zeevisvaart |
1 |
1 |
Plv-schipper zeevisvaart |
1 |
1 |
|
Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart |
2 |
2 |
Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart |
2 |
3 |
|
Wachtlopend gezel zeevisvaart |
2 |
2 |
Wachtlopend gezel zeevisvaart |
2 |
2 |
|
Gezel zeevisvaart |
2 |
3 |
Gezel zeevisvaart |
3 |
3 |
Vaargebied |
Beperkt |
Beperkt |
Beperkt |
Onbeperkt |
Onbeperkt |
Onbeperkt |
Onbeperkt |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Lengte[m] |
≥24 <45 |
≥24 <45 |
≥24 < 45 |
≥24 <45 |
≥24 <45 |
≥24 <45 |
≥24 <45 |
Vermogen[kW] |
<750 |
≥750 <1.125 |
≥1.125 <3.000 |
<750 |
≥750 <1.125 |
≥1.125 <3.000 |
≥3.000 <6.000 |
Schipper zeevisvaart |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
Plv-schipper zeevisvaart |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart |
– |
– |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
Wachtlopend gezel zeevisvaart |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
Gezel zeevisvaart |
– |
– |
– |
– |
– |
1 |
2 |
Vaargebied |
Beperkt |
Onbeperkt |
Beperkt |
Onbeperkt |
---|---|---|---|---|
Lengte[m] |
>12 <24 |
>12 <24 |
>12 <24 |
>12 <24 |
Vermogen[kW] |
<750 |
<750 |
>750 |
>750 |
Schipper zeevisvaart |
1 |
1 |
1 |
1 |
Plv-schipper zeevisvaart |
1 |
1 |
1 |
1 |
Stuurman-werktuigkundige zeevisvaart |
– |
– |
– |
– |
Wachtlopend gezel zeevisvaart |
1 |
2 |
2 |
2 |
Bij regeling van Onze Minister kan na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en vissers aanvulling van het aantal bemanningsleden worden voorgeschreven indien de inrichting, de uitrusting, de lengte (L), het voortstuwingsvermogen, de wijze van voortstuwing of de bestemming van het vissersvaartuig daartoe aanleiding geven.
1. Bij regeling van Onze Minister kan na overleg met de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en vissers voor bepaalde categorieën vissersvaartuigen met een lengte (L) van minder dan 45 meter, waarvoor een bemanningscertificaat is afgegeven voor een vaargebied dat zich niet verder uitstrekt dan beperkt vaargebied vissersvaartuigen, vrijstelling worden verleend van het bepaalde in dit hoofdstuk.
2. Bij het verlenen van een vrijstelling kunnen beperkingen worden opgelegd.
3. De in het tweede lid genoemde beperkingen zijn:
a. de weersomstandigheden waaronder mag worden gevaren;
b. het te bevaren vaargebied;
c. de categorie vissersvaartuigen;
d. de maximale tijd die op zee mag worden doorgebracht.
D
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «scheepslengte» vervangen door «lengte (L)».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Onverminderd het eerste lid kunnen op een vaarbevoegdheidsbewijs voor een functie in de handelsvaart of zeilvaart dan wel in de zeevisvaart in elk geval de aanvullingen en beperkingen worden opgenomen die bij die functie zijn vermeld in enige bepaling van paragraaf 2 onderscheidenlijk 3.
E
Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister kan een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs dat is afgegeven door een bevoegde autoriteit van een staat die partij is bij het STCW F-verdrag erkennen, indien gewaarborgd is dat volledig wordt voldaan aan de vereisten van bekwaamheid, afgifte en erkenning van het STCW F-verdrag.
2. Onze Minister is bevoegd aan de tot het verstrekken en ontvangen van informatie bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of het STCW F-verdrag, informatie te verstrekken en van deze te ontvangen omtrent de verlening van een vaarbevoegdheidsbewijs op grond van het STCW F-verdrag.
F
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «kapitein» ingevoegd «of schipper» en wordt na «de artikelen 22 of 22a van de wet» ingevoegd «of artikel 9a».
2. In het tweede lid wordt na «eerste stuurman» ingevoegd «, plaatsvervangend schipper».
G
Het opschrift van hoofdstuk 3, paragraaf 2 komt te luiden:
H
Na artikel 10 wordt in paragraaf 2 een artikel ingevoegd, luidende:
I
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel k, wordt de puntkomma vervangen door «; en».
b. In onderdeel l, wordt «, en» vervangen door een punt.
c. Onderdeel m vervalt.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot derde tot en met achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Onverminderd artikel 8 geeft het bezit van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige SW4 of kennisbewijs werktuigkundige alle vissersvaartuigen W4, tezamen met:
a. het certificaat basisveiligheid;
b. het certificaat reddingmiddelen;
c. het certificaat brandbestrijding voor gevorderden; en
d. het certificaat medische eerste hulp aan boord,
de aanvrager die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functies:
e. wachtwerktuigkundige alle schepen;
f. tweede werktuigkundige schepen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen; en
g. tweede werktuigkundige alle schepen met de beperking tot aannemersmaterieel.
3. In het zesde, zevende en achtste lid (nieuw) wordt «geeft» telkens vervangen door «, het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige SW4 of kennisbewijs werktuigkundige alle vissersvaartuigen W4 geven».
J
Artikel 13, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel k wordt de puntkomma vervangen door «; en».
2. In onderdeel l wordt «, en» vervangen door een punt.
3. Onderdeel m vervalt.
K
Artikel 16, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef, wordt na «kennisbewijs scheepswerktuigkundige alle schepen» ingevoegd «, kennisbewijs stuurman-werktuigkundige SW5».
2. In onderdeel f, wordt de puntkomma vervangen door «; en».
3. In onderdeel g, wordt «, en» vervangen door een punt.
4. Onderdeel h vervalt.
L
Artikel 17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef, wordt na «kennisbewijs wachtwerktuigkundige tot 3.000 kW» ingevoegd «of kennisbewijs stuurman-werktuigkundige SW5».
2. In onderdeel f, wordt de puntkomma vervangen door «; en».
3. In onderdeel g, wordt «, en» vervangen door een punt.
4. Onderdeel h vervalt.
M
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, wordt na «kennisbewijs schipper-machinist beperkt werkgebied» ingevoegd «of kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW6».
2. In het vierde lid wordt na «kennisbewijs» ingevoegd «of kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW6».
N
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, wordt na «kennisbewijs schipper-machinist beperkt werkgebied» ingevoegd «of kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW6».
2. In het vierde lid wordt na «kennisbewijs» ingevoegd «of kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW6».
O
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na «kennisbewijs schipper-machinist beperkt werkgebied» ingevoegd «of kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW6».
2. In het vierde lid wordt na «kennisbewijs» ingevoegd «of kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW6».
P
Na artikel 28 worden een opschrift en negen artikelen ingevoegd, luidende:
1. Deze paragraaf is van toepassing op de verkrijging van vaarbevoegdheidsbewijzen voor functies op vissersvaartuigen.
2. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.
3. Bij regeling van Onze Minister wordt voor de toepassing van bepalingen over vereiste ervaring in deze paragraaf bepaald hoe op basis van de gegevens in het monsterboekje of een document als bedoeld in artikel 38 van de wet, de totale vaartijd in een bepaalde functie wordt berekend.
1. Onverminderd artikel 8 geeft het bezit van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW4, tezamen met:
a. het certificaat basisveiligheid voor vissers;
b. het certificaat reddingmiddelen;
c. het certificaat brandbestrijding voor gevorderden;
d. het certificaat medische eerste hulp aan boord; en
e. het algemeen certificaat voor de maritieme radiocommunicatie,
de aanvrager die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functies:
f. stuurman-werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen;
g. stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen;
h. plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen tot 60 meter;
i. wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen;
j. tweede werktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen;
k. wachtwerktuigkundige alle schepen;
l. wachtlopend gezel dek alle schepen; en
m. gezel zeevisvaart.
2. Het kennisbewijs geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie plaatsvervangend schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen, indien de aanvrager een ervaring heeft van ten minste 12 maanden in een functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel g of h.
3. Het kennisbewijs geeft de aanvrager recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie van schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen, indien hij in het bezit is van het certificaat medische zorg aan boord, en een ervaring heeft van:
a. ten minste 36 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel g of h;
b. ten minste 12 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel g of h, en ten minste 12 maanden in de functie, genoemd in het tweede lid; of
c. ten minste 24 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel f, en ten minste 12 maanden in de functie, genoemd in het tweede lid.
4. Het kennisbewijs geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie tweede werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen, indien de aanvrager een ervaring heeft van ten minste 12 maanden in een functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel i of j.
5. Het kennisbewijs geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie hoofdwerktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen, indien de aanvrager een ervaring heeft van ten minste 12 maanden in een functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel i of j.
6. Het kennisbewijs geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie hoofdwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen, indien de aanvrager een ervaring heeft van:
a. ten minste 36 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel i of j; of
b. ten minste 12 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel i of j, en ten minste 12 maanden in het bezit van het vaarbevoegdheidsbewijs, genoemd in het vierde lid.
1. Onverminderd artikel 8 geeft het bezit van het kennisbewijs stuurman vissersvaartuigen S4, tezamen met:
a. het certificaat basisveiligheid voor vissers;
b. het certificaat reddingmiddelen;
c. het certificaat brandbestrijding voor gevorderden;
d. het certificaat medische eerste hulp aan boord; en
e. het algemeen certificaat voor de maritieme radiocommunicatie,
de aanvrager die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functies:
f. stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen;
g. plaatsvervangend schipper zeevisvaart, met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 60 meter;
h. wachtlopend gezel dek alle schepen; en
i. gezel zeevisvaart.
2. Het kennisbewijs geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie plaatsvervangend schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen indien de aanvrager een ervaring heeft van ten minste 12 maanden in een functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel f of g.
3. Het kennisbewijs geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie van schipper zeevisvaart alle vissersvaartuigen indien de aanvrager in het bezit is van:
a. het certificaat medische eerste hulp aan boord; en
b. het certificaat medische zorg aan boord,
en een ervaring heeft van:
d. ten minste 36 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel f, of
e. ten minste 12 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel f of g, en ten minste 12 maanden in de functie, genoemd in het tweede lid.
1. Onverminderd artikel 8 geeft het bezit van het kennisbewijs werktuigkundige alle vissersvaartuigen W4, het kennisbewijs hoger maritiem officier alle schepen, het kennisbewijs middelbaar maritiem officier alle schepen, het kennisbewijs scheepswerktuigkundige alle schepen of het kennisbewijs scheepswerktuigkundige waterbouw, tezamen met:
a. het certificaat basisveiligheid voor vissers;
b. het certificaat reddingmiddelen;
c. het certificaat brandbestrijding voor gevorderden; en
d. het certificaat medische eerste hulp aan boord,
de aanvrager die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functies:
e. wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen;
f. tweede werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen;
g. wachtwerktuigkundige alle schepen; en
h. wachtlopend gezel machinekamer alle schepen.
2. Het kennisbewijs geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie tweede werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen indien de aanvrager een ervaring heeft van ten minste 12 maanden in een functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel e of f.
3. Het kennisbewijs geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functies hoofdwerktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen, indien de aanvrager een ervaring heeft van ten minste 12 maanden in een functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel e of f.
4. Het kennisbewijs geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie hoofdwerktuigkundige zeevisvaart, indien de aanvrager een ervaring heeft van ten minste 24 maanden in een functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel e of f.
1. Onverminderd artikel 8 geeft het bezit van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW5, tezamen met:
a. het certificaat basisveiligheid voor vissers;
b. het certificaat reddingmiddelen;
c. het certificaat brandbestrijding voor gevorderden;
d. het certificaat medische eerste hulp aan boord; en
e. het algemeen certificaat voor de maritieme radiocommunicatie,
de aanvrager die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functies:
f. stuurman-werktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen;
g. stuurman zeevisvaart alle vissersvaartuigen;
h. plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen tot 60 meter;
i. wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen;
j. tweede werktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen;
k. gezel zeevisvaart;
l. wachtwerktuigkundige alle schepen;
m. wachtlopend gezel dek alle schepen;
n. wachtlopend gezel machinekamer alle schepen; en
o. wachtlopend gezel dek en machinekamer alle schepen.
2. Het kennisbewijs geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 60 meter, indien de aanvrager in het bezit is van:
a. het certificaat medische eerste hulp aan boord; en
b. het certificaat medische zorg aan boord,
en een ervaring heeft van:
c. ten minste 36 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel g of h, of
d. ten minste 24 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel g of h, waarvan ten minste 12 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel h.
3. Het kennisbewijs geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie hoofdwerktuigkundige zeevisvaart vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen, indien de aanvrager een ervaring heeft van ten minste 24 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel i of j.
1. Onverminderd artikel 8 geeft het bezit van het kennisbewijs scheepswerktuigkundige alle schepen, kennisbewijs wachtwerktuigkundige tot 3.000 kW of scheepswerktuigkundige waterbouw, tezamen met:
a. het certificaat basisveiligheid voor vissers;
b. het certificaat reddingmiddelen;
c. het certificaat brandbestrijding voor gevorderden; en
d. het certificaat medische eerste hulp aan boord,
de aanvrager die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functies:
e. wachtwerktuigkundige zeevisvaart alle vissersvaartuigen;
f. tweede werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen;
g. wachtwerktuigkundige alle schepen; en
h. wachtlopend gezel machinekamer alle schepen.
2. Het kennisbewijs geeft recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie hoofdwerktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen, indien de aanvrager in het bezit is van het certificaat scheepsmanagement-W en een ervaring heeft van ten minste 24 maanden in een functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel f of g.
1. Onverminderd artikel 8 geeft het bezit van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige vissersvaartuigen SW6, tezamen met:
a. het certificaat basisveiligheid voor vissers;
b. het certificaat medische eerste hulp aan boord; en
c. het beperkt certificaat voor de maritieme radiocommunicatie,
de aanvrager die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functies:
d. plaatsvervangend schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied vissersvaartuigen;
e. werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied vissersvaartuigen;
f. stuurman-werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied vissersvaartuigen; en
g. wachtlopend gezel zeevisvaart.
2. Het kennisbewijs geeft de aanvrager recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter in beperkt vaargebied vissersvaartuigen, indien de aanvrager de leeftijd van 20 jaar heeft bereikt en een ervaring heeft van ten minste 12 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel d.
3. Het kennisbewijs geeft de aanvrager recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 1.125 kW in beperkt vaargebied vissersvaartuigen, indien de aanvrager de leeftijd van 20 jaar heeft bereikt en een ervaring heeft van ten minste 24 maanden in de functie, genoemd in het eerste lid, onderdeel d.
4. Het kennisbewijs, tezamen met:
a. het certificaat basisveiligheid voor vissers;
b. het certificaat medische eerste hulp aan boord;
c. het certificaat medische zorg aan boord; en
d. het algemeen certificaat voor de maritieme radiocommunicatie, geeft de aanvrager die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functies:
e. stuurman werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer en met minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen.
f. plaatsvervangend schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter en met minder dan 1.500 kW voortstuwingsvermogen indien, de aanvrager een ervaring heeft van ten minste 12 maanden in een functie, genoemd in het eerste lid, onderdelen d of f.
5. Het kennisbewijs geeft de aanvrager recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie schipper zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 24 meter, indien de aanvrager een ervaring heeft van ten minste 24 maanden in een functie, genoemd in het derde lid of het vierde lid, onderdeel e.
6. Het kennisbewijs of het kennisbewijs schipper machinist beperkt werkgebied, tezamen met:
a. het certificaat basisveiligheid voor vissers; en
b. het certificaat medische eerste hulp aan boord,
geeft de aanvrager die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt recht op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie werktuigkundige zeevisvaart met de beperking tot vissersvaartuigen van minder dan 3.000 kW voortstuwingsvermogen in beperkt vaargebied vissersvaartuigen.
Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie wachtlopend gezel zeevisvaart heeft de aanvrager de leeftijd van 16 jaar bereikt, is hij in het bezit van:
a. het certificaat basisveiligheid voor vissers; en
b. het kennisbewijs wachtlopend gezel dek alle schepen; of
c. een schriftelijke verklaring van de schipper dat de betrokkene heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van bekwaamheid, bedoeld in sectie A-II/4 van de STCW-Code, en hij een ervaring heeft van ten minste 6 maanden als aankomend wachtlopend gezel dek.
Q
In artikel 29 wordt na «22 tot en met 28» ingevoegd «, en 28h».
R
Na artikel 31 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:
S
Aan artikel 40 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Het eerste tot en met zevende lid zijn niet van toepassing op vissers.
T
Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Elke visser is in het bezit van het certificaat basisveiligheid voor vissers.
2. Elke visser krijgt, alvorens hij zijn taak aan boord aanvangt, voldoende informatie en instructie ten einde:
a. met de overige opvarenden over elementaire veiligheidszaken te kunnen spreken, begrip te hebben van de veiligheidssymbolen en de alarmseinen te kennen;
b. voldoende bekend te zijn met de aanwezige uitrusting en de bediening ervan, met inbegrip van de te nemen veiligheidsmaatregelen voordat hij de uitrusting gebruikt.
c. te weten wat te doen indien:
– iemand over boord valt;
– vuur of rook wordt ontdekt; en
– het sein «brandalarm» of «schip verlaten» wordt gegeven;
d. te weten waar de reddingsgordels zich bevinden en hoe deze om te doen;
e. alarm te slaan en bekend te zijn met het gebruik van handbrandblussers;
f. te weten wat te doen bij een ongeluk voordat hulp wordt ingeroepen;
g. de brand- en waterdichte deuren, met uitzondering van die ter afsluiting van openingen in de romp, te kunnen sluiten en openen; en
h. te kunnen vaststellen waar de verzamelplaatsen bij het sein «schip verlaten», de plaatsen van inscheping in de reddingmiddelen en de ontsnappingsroutes bij noodgevallen zich bevinden.
U
Aan artikel 41 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Het eerste tot en met zesde lid zijn niet van toepassing op vissers.
V
Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na «medische hulp aan boord van een schip» ingevoegd «, niet zijnde een vissersvaartuig waarvoor een bemanningscertificaat is afgegeven voor beperkt vaargebied vissersvaartuigen».
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Wanneer aan een vissersvaartuig een bemanningscertificaat is afgegeven voor onbeperkt vaargebied vissersvaartuigen, is, in afwijking van het eerste lid, iedere visser die is aangewezen om medische hulp aan boord van het vissersvaartuig te verlenen, in het bezit van het certificaat medische eerste hulp aan boord.
3. In het vierde lid wordt «eerste of tweede lid» vervangen door «eerste, tweede of derde lid».
W
In artikel 93, tweede lid, onderdeel d, wordt na «IMO-nummer» ingevoegd «of ingeval het ontbreken daarvan het CFR-nummer bedoeld in artikel 10 van Verordening (EG) Nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot (PbEU L 5/25)».
X
Artikel 97, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. degene die aantoont dat hij een zee-arbeidsovereenkomst of zee-arbeidsovereenkomst in de zeevisserij is aangegaan of zal aangaan dan wel dat hij deelneemt of zal deelnemen aan een maatschapsovereenkomst of vennootschap onder firma in de zeevisserij;.
Y
In artikel 107, derde lid, wordt na «beperkt vaargebied» ingevoegd «dan wel met andere in die verklaring te vermelden beperkingen».
Z
In artikel 117, eerste lid, wordt «elk schip» vervangen door «een schip, niet zijnde een vissersvaartuig».
AA
Na artikel 117 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De schipper van een vissersvaartuig draagt er zorg voor dat voor het ondernemen van een reis een voldoende aantal bemanningsleden in het bezit is van het certificaat reddingmiddelen.
2. De schipper wijst een visser, die in het bezit is van het certificaat reddingmiddelen, aan die de leiding heeft over de te gebruiken groepsreddingmiddelen van een vissersvaartuig.
3. De schipper wijst tevens een visser, die in het bezit is van het certificaat reddingmiddelen, aan als plaatsvervanger van de visser, bedoeld in het tweede lid.
AB
In artikel 120, eerste lid, wordt na «belast zijn met» ingevoegd «het beheer en».
AC
In artikel 121, eerste lid, wordt na «STCW-Code» ingevoegd «of, in geval van een vissersvaartuig, hoofdstuk II, onderdeel 4, van het STCW F-verdrag».
AD
In artikel 122, aanhef, wordt na «scheepsbeheerder» ingevoegd «, niet zijnde een scheepsbeheerder van een vissersvaartuig,».
AE
Na artikel 123 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De schipper en officieren die belast zijn met de brugwacht op een vissersvaartuig van 24 meter of meer waarvoor een bemanningscertificaat is afgegeven voor onbeperkt vaargebied vissersvaartuigen, hebben toereikende kennis van de Engelse taal, waardoor zij in staat zijn kaarten en andere zeevaartkundige publicaties te gebruiken, weerkundige gegevens en berichten met betrekking tot de veiligheid en het gebruik van het vissersvaartuig te begrijpen, en te communiceren met andere schepen of en tussen het vissersvaartuig en de autoriteiten te land. Tevens zijn zij in staat de IMO Standard Marine Communication Phrases (IMO Multilingual Glossary on IMO Standard Marine Communication Phrases, Terminology & Reference Section (TRS) Conference Division International Maritime Organization (SMCP)) te begrijpen en te gebruiken. Deze aspecten zijn onderdeel eisen in de kwalificatiedossiers van de opleidingen voor visserijofficieren.
AF
In hoofdstuk 8 wordt na artikel 124 een opschrift en een artikel ingevoegd, luidende:
AG
Na artikel 125cc wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Een visser die op 1 april 2019 niet in het bezit is van het ingevolge dit besluit vereiste vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie waarin hij onmiddellijk voor dat tijdstip met het toen vereiste vaarbevoegdheidsbewijs werkzaam was, kan, onverminderd de artikelen 23 en 24 van de wet, met laatstgenoemd vaarbevoegdheidsbewijs die functie blijven uitoefenen gedurende de daarop vermelde geldigheidsduur, doch ten hoogste gedurende vijf jaar na het hiervoor bedoelde tijdstip. Laatstgenoemd vaarbevoegdheidsbewijs wordt voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens dit besluit voor die termijn gelijkgesteld met het ingevolge dit besluit vereiste vaarbevoegdheidsbewijs.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de visser die op het in het eerste lid bedoelde tijdstip werkzaam was met een erkenning als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de wet.
Een certificaat basis veiligheidstraining vissersvaartuigen als bedoeld in artikel 44 van het Besluit zeevisvaartbemanning dat onmiddellijk voor het in artikel 125ee bedoelde tijdstip geldig was, wordt uitsluitend ten behoeve van de zeevisvaart gelijkgesteld met een certificaat basisveiligheid voor vissers als bedoeld in artikel 40a.
Een certificaat sloepsgast als bedoeld in artikel 79 van het Besluit zeevisvaartbemanning wordt voor de toepassing van dit besluit gelijkgesteld aan het in de artikelen 40, tweede lid, en 117a, eerste en tweede lid, genoemde certificaat reddingmiddelen.
Een certificaat medische eerste hulp aan boord of een certificaat medische zorg aan boord als bedoeld in artikel 47 van het Besluit zeevisvaartbemanning dat onmiddellijk voor het in artikel 125ee bedoelde tijdstip geldig was, wordt voor de op grond van dat besluit op dat tijdstip resterende geldigheidsduur, gelijkgesteld met een certificaat medische eerste hulp aan boord onderscheidenlijk medische zorg aan boord als bedoeld in artikel 42, eerste lid.
Een diploma scheepskok als bedoeld in artikel 48 van het Besluit zeevisvaartbemanning dat onmiddellijk voor het in artikel 125ee bedoelde tijdstip geldig was, wordt voor de op grond van dat besluit op dat tijdstip resterende geldigheidsduur, gelijkgesteld met een bekwaamheidsbewijs scheepskok als bedoeld in artikel 120, tweede lid.
AH
In artikel 126 wordt «Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart» vervangen door «Besluit zeevarenden».
In artikel 8c, tweede lid, onder b, van het Loodsplichtbesluit wordt «Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart» vervangen door «Besluit zeevarenden».
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 31 januari 2019
Willem-Alexander
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Uitgegeven de elfde februari 2019
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
De voorliggende wijziging van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart (hierna: besluit) betreft de integratie van de bemanningsvoorschriften voor de zeevisserij in het besluit en aanvullende bemanningsvoorschriften vanwege de uitvoering van het op 7 juli 1995 tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie.1 In de praktijk wordt dit verdrag het STCW F-verdrag genoemd naar de afkorting van de Engelstalige titel: International Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping for Fishing Vessel Personnel, 1995 (hierna: STCW F-verdrag). Dit wijzigingsbesluit is onderdeel van het beleid om de bemanningseisen zoveel mogelijk internationaal te harmoniseren en te integreren met die voor de handelsvaart.
Het harmoniseren en integreren van de bemanningsvoorschriften voor de zeevisserij vergroot de uitwisselbaarheid van bemanningsleden op schepen tussen de verschillende maritieme bedrijfstakken: handelsvaart, zeevisvaart, waterbouw en de Koninklijke Marine. De wens tot deze modernisering van de bemanningsvoorschriften is voortgekomen uit de bevinding dat het voor de bedrijven werkzaam in de zeevisvaart steeds lastiger wordt om voor hun schepen voldoende en adequaat opgeleide bemanningsleden te vinden. Hierin kan verbetering worden gebracht door de beroepsperspectieven van personen die beschikken over een vaarbevoegdheid in de zeevisvaart te verbeteren. Dat kan met name door de overstap van de zeevisvaart naar de handelsvaart en andere maritieme deelsectoren te vergemakkelijken. Dit vergt verdere harmonisatie van opleidingseisen en vaarbevoegdheden. Bij de wijziging van de Wet zeevarenden (hierna: wet) in verband met de implementatie van de wijziging van de bijlage bij het STCW-verdrag en de STCW-code (Manilla-wijzigingen) in 2014 (Stb. 2013, 381) zijn al aanpassingen gedaan om de uitwisselbaarheid van bemanningsleden op schepen tussen de verschillende bedrijfstakken te verbeteren. Dit wijzigingsbesluit bewerkstelligt een verdere verbetering.
Het STCW F-verdrag voorziet in normen inzake opleiding, training, diplomering en wachtdienst voor schippers, officieren, werktuigkundigen en radio-operatoren op vissersvaartuigen. Tevens voorziet het verdrag in de mogelijkheid om vaarbevoegdheidsbewijzen wederzijds te erkennen. Het STCW F-verdrag is de tegenhanger van het STCW-verdrag dat van toepassing is op de handelsvaart.2 Het STCW F-verdrag is het eerste verdrag op dit terrein voor de visserij. Voordat het verdrag tot stand was gekomen, werden standaarden inzake opleiding, training, diplomering door de landen zelf bepaald. Hierdoor kon de kwaliteit van opleiding en training van de vissers onderling sterk verschillen. De Nederlandse regering onderschrijft de doelstellingen van het verdrag, maar zag tot voor kort geen meerwaarde in ratificatie, omdat de Nederlandse opleidings- en certificeringseisen voor de visserij in het algemeen strikter waren dan die op grond van het STCW F-verdrag werden voorgeschreven. Nederland had het verdrag daarom niet geratificeerd. Een belangrijk argument om het verdrag te ratificeren was het gegeven dat het STCW F-verdrag op 29 september 2012 in werking is getreden. Zoals veel andere verdragen kent het STCW F-verdrag een «no more favourable treatment» clausule die ertoe leidt dat Nederlandse vissersvaartuigen, die havens aandoen van staten die verdragspartij zijn, bij inspecties geconfronteerd kunnen worden met de eis dat bemanningsleden van vissersvaartuigen conform het STCW F-verdrag gecertificeerd moeten zijn. Hoewel het Besluit zeevisvaartbemanning eisen stelde aan bemanningsleden aan boord van Nederlandse vissersvaartuigen, die voor een belangrijk deel overeenkwamen met de eisen van het STCW F-verdrag, kon Nederland dergelijke certificaten niet afgeven, zolang het verdrag nog niet was geratificeerd. Spanje en Mauritanië, landen waar een aantal Nederlandse vissersvaartuigen hun werkgebied hebben, hebben eerder het verdrag geratificeerd. Het was daarom wenselijk om ook het STCW F-verdrag te ratificeren en volledig in de nationale wetgeving op te nemen. Dit wijzigingsbesluit omvat de daarvoor benodigde uitvoeringsregelgeving. Deze uitvoeringsregelgeving komt in grote lijnen overeen met de regelgeving die benodigd was voor de uitvoering van het STCW-verdrag voor de handelsvaart. Om overlap daarmee te voorkomen is ervoor gekozen om de eisen voor vissers te integreren in het besluit. Verder is van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele verbeteringen door te voeren.
Op 30 mei 2007 is het Verdrag werken in de visserij3 tot stand gekomen dat handelt over arbeidsomstandigheden van vissers aan boord van vissersvaartuigen. Dit verdrag is vergelijkbaar met het Maritiem Arbeidsverdrag voor de handelsvaart4, dat op 20 augustus 2013 in werking is getreden voor Nederland.5 Nederland heeft het Verdrag werken in de visserij nog niet geratificeerd, maar heeft wel het voornemen om dat te doen. Op 18 maart 2010 heeft de Raad van Ministers het besluit genomen waarbij de lidstaten worden gemachtigd om het verdrag te bekrachtigen.6 Op 17 juni 2013 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brief gestuurd aan de voorzitter van de Tweede Kamer over een standpuntbepaling ten aanzien van de bekrachtiging van dit Verdrag.7 Hierin geeft hij aan ernaar te streven om eind 2013 te starten met de goedkeuringsprocedure. Deze procedure is nog niet afgerond. Op basis van dit verdrag worden onder andere de vaar- en rusttijden geregeld. De huidige inzichten wijzen erop dat met de in artikel 2a van het besluit opgenomen bemanningssamenstellingen, Nederland aan dat verdrag voldoet. Maar bij de uitvoering zal dat definitief worden bepaald. In dit kader wordt ook gewezen op richtlijn (EU) 2017/159.8 Deze richtlijn omvat een aantal elementen van het Verdrag werken in de visserij maar is alleen gericht op vissers in loondienst. De basis van de richtlijn is de op 21 mei 2012 tussen het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector. De richtlijn treedt in werking tegelijkertijd met het bovengenoemde verdrag, maar moet uiterlijk per 15 november 2019 in Nederlandse regelgeving zijn geïmplementeerd.
Het STCW F-verdrag bestaat uit een hoofdtekst met 15 artikelen, een bijlage van 4 hoofdstukken en drie aanhangsels. In de bijlage zijn de eigenlijke vereisten uitgelegd en verduidelijkt. De inhoud van de vier hoofdstukken van de bijlage betreft algemene bepalingen, voorschriften met betrekking tot certificering van schippers, officieren, werktuigkundigen en radio-operatoren, voorschriften over de basisveiligheidstraining voor alle personeel aan boord van vissersvaartuigen en voorschriften over het wachtlopen. In de aanhangsels zijn voorbeeldverklaringen opgenomen voor een vaarbevoegdheidsbewijs, de uitgifte hiervan en voor de erkenning van een bewijs. Het verdrag kent veel overeenkomsten met het STCW-verdrag maar is aanzienlijk minder gedetailleerd. De uitvoeringsregelgeving van het STCW F-verdrag vergt slechts beperkte nieuwe regelgeving. De certificering van vissers was grotendeels al geregeld in het Besluit zeevisvaartbemanning en kon voor een belangrijk deel worden overgenomen.
Er zijn geen voornemens bekend van de Europese Commissie om voor de zeevisserij een vergelijkbare richtlijn vast te stellen als richtlijn nr. 2008/106/EG9 voor de handelsvaart, die een uitzondering inhoudt op richtlijn nr. 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.10 Voor de zeevisserij is thans in elk geval geen uitzondering op richtlijn nr. 2005/36/EG van kracht. In beginsel is deze richtlijn van belang voor de zeevisserij. Dit betekent dat erkenning van beroepskwalificaties een bevoegdheid van de Europese Unie is. In verband daarmee is door de Raad van de Europese Unie in het besluit (EU) 2015/799 vastgesteld dat lidstaten worden gemachtigd om het STCW F-verdrag te ondertekenen of te ratificeren.11 In overweging 9 van dat besluit is aangegeven dat lidstaten die onder hun vlag varende vissersschepen hebben of havens hebben die worden aangedaan door zeevissersschepen die onder het verdrag vallen of opleidingsinstellingen hebben voor het personeel van vissersschepen en die nog geen partij zijn bij het verdrag, worden verzocht partij te worden. Daardoor is de weg nu vrij voor de toetreding van Nederland. Aandachtspunt bij de voorbereiding van het machtigingsbesluit in Brussel was of de mogelijkheid bestaat dat niet alle EU-lidstaten met vissersvloten zullen toetreden. In overweging 10 van besluit (EU) 2015/799 is aangegeven dat elke lidstaat die partij is bij het STCW F-verdrag de in het verdrag vastgelegde flexibiliteit dient toe te passen om juridische verenigbaarheid met het recht van de Unie te waarborgen, met name het bepaalde in voorschrift 10 van hoofdstuk I van de bijlage bij het verdrag over gelijkwaardige voorzieningen, teneinde de toepassing van het verdrag in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2005/36/EG. Hiervoor moest een passende werkwijze worden gevonden inzake de erkenning van beroepskwalificaties die gehanteerd worden in EU-lidstaten die niet toetreden tot het STCW F-verdrag door de bevoegde autoriteiten van EU-lidstaten die wel zijn toegetreden tot het STCW F-verdrag.
Het STCW F-verdrag zal als gevolg van de al genoemde «no more favourable treatment» clausule naar verwachting wereldwijd ingang vinden. Om problemen hiermee te voorkomen zal het STCW F-verdrag voor alle landen van het Koninkrijk moeten gelden. Dit betekent dat te zijner tijd ook vissersvaartuigen die onder de vlag van Curaçao varen aan het STCW F-verdrag moeten voldoen. Curaçao zal de benodigde wetgeving hiervoor door middel van een separaat traject realiseren. De overige landen van het Koninkrijk hebben geen eigen scheepsregister.
Voor een groot deel van de bepalingen uit het STCW F-verdrag geldt dat ze al waren opgenomen in de wet of het op de wet berustende Besluit zeevisvaartbemanning. De wet bevat de algemene eisen. In het besluit zijn de meer gedetailleerde bepalingen opgenomen over vaarbevoegdheidsbewijzen en de vereiste diploma’s (kennisbewijzen) en certificaten. In verband met de uitvoering van de wijziging van de bijlage bij het STCW-verdrag en de STCW-code (voor de handelsvaart) van 25 september 2013 12 zijn al eerder enkele wijzigingen gedaan aan de wet die van belang zijn voor de uitvoering van het STCW F-verdrag. Hiermee is voorzien in de benodigde wettelijke grondslag voor de uitvoeringsregelgeving bij algemene maatregel van bestuur. Het betreft onder andere de mogelijkheid om te voorzien in passende sancties in het geval van als strafbaar feit aangemerkte overtredingen van de uitvoeringsregels. Tevens is de uitwisselbaarheid van bemanningsleden op schepen tussen de verschillende bedrijfstakken in de maritieme sector verbeterd. Met de bovengenoemde wijziging van de wet is een eerste stap gezet in deze richting. Dit brengt met zich mee dat er in verband met de ratificatie van het STCW F-verdrag op wetsniveau geen wijzigingen nodig waren.
Bij die gelegenheid zijn in de wet en het besluit ook enige vaarbevoegdheden voor wachtwerktuigkundigen in de handelsvaart verbreed naar de zeevisvaart en zijn in het besluit aanpassingen opgenomen wat betreft voorgeschreven certificaten voor reddingsmiddelen en medische eerste hulp en medische zorg aan boord. Ook zijn enige terminologische aanpassingen verwerkt. Om de ingezette lijn van harmonisatie van opleidingseisen en vaarbevoegdheden verder voort te zetten is het Besluit zeevisvaartbemanning geïntegreerd in het besluit en de daarbij behorende Regeling zeevarenden (hierna: regeling). Verder is met dit wijzigingsbesluit de citeertitel van het besluit gewijzigd in Besluit zeevarenden. Daarmee is de citeertitel in lijn gebracht met die van de wet en de regeling. Door de bundeling van de voorschriften over de bemanningssamenstelling en de opleiding van zeevarenden voor de bedrijfstakken in de maritieme sector in één besluit zijn deze beknopter en inzichtelijker geworden. Hiermee wordt bovendien een belangrijke stap gezet op het gebied van deregulering.
Kort samengevat zijn vanwege de ratificatie en de uitvoering van het STCW F-verdrag de volgende aspecten in het besluit opgenomen:
– een regeling met betrekking tot de vereiste kennisbewijzen, certificaten, vaarbevoegdheidsbewijzen en ervaring voor de functies aan boord van vissersvaartuigen. Waaronder het voor alle vissers vereiste certificaat veiligheid vissersvaartuigen overeenkomstig hoofdstuk III van STCW F-verdrag;
– een regeling voor erkenning van buitenlandse certificaten en vaarbevoegdheidsbewijzen;
– een regeling van de wachtdienst conform de voorschriften daarover in hoofdstuk IV van het STCW F-verdrag.
Het STCW F-verdrag is van toepassing op vissersvaartuigen van 24 meter of meer. Bij sommige annexen van het verdrag wordt een onderscheid gemaakt tussen beperkt en onbeperkt vaargebied. De Internationale Maritieme Organisatie (hierna: IMO) moedigt de lidstaten echter aan om ook vergelijkbare nationale regelgeving op te stellen voor vissersvaartuigen kleiner dan 24 meter.
Het besluit is van toepassing op vissersvaartuigen met een lengte (L) van 12 meter of meer. Daardoor is een belangrijke eis uit het STCW F-verdrag van kracht voor alle vissersvaartuigen met deze lengte. Het betreft het vereiste voor alle vissers aan boord om te beschikken over het certificaat basisveiligheid voor vissers. Daarnaast gelden er aanvullende veiligheidseisen en moeten de vissers medisch zijn gekeurd. Elke visser krijgt, alvorens zijn taak aan boord te beginnen, onder meer informatie aangaande het gebruik van reddingsmiddelen en instructie wat te doen bij een ongeluk, voordat hulp wordt ingeroepen. Wat betreft vissersvaartuigen met een lengte (L) van minder dan 12 meter, wordt volstaan met de verplichting dat vissers moeten beschikken over een certificaat basisveiligheid voor vissers.
De Nederlandse zeevisvloot omvatte op 1 januari 2017 circa 597 vissersvaartuigen waaronder 7 (grotere) trawlers en 281 kotters. De overige vissersvaartuigen zijn kleiner dan 24 meter. Het totaalaantal bemanningsleden wordt geschat op 1.500. De vereiste minimale samenstelling van de bemanning van een vissersvaartuig was voorheen vastgelegd in het Besluit zeevisvaartbemanning. Artikel 17 van de wet biedt de grondslag hiervoor. De scheepsbeheerder moet, bij een aanvraag voor een door de minister af te geven bemanningscertificaat, aantonen dat hieraan voldaan wordt. Dit is anders geregeld dan bij de handelsvaart, waar het wettelijk stelsel voorziet in het, zonder voorafgaande algemene normering, door de scheepsbeheerder indienen van een aanvraag middels een bemanningsplan, waarna, na beoordeling door de minister, een bemanningscertificaat per schip wordt afgegeven.
Over de bemanningssamenstelling voor vissersvaartuigen heeft bij het opstellen van het Besluit zeevisvaartbemanning veel overleg plaatsgevonden met de sector. In overleg met de sociale partners is er voor gekozen om bemanningsvoorschriften niet structureel te wijzigen. Hoofdstuk 1a van het besluit, zoals ingevoegd bij dit wijzigingsbesluit, heeft derhalve nagenoeg geen wijzingen met zich meegebracht ten opzichte van de situatie voorafgaand aan het wijzigingsbesluit. Uitgangspunt was de minimum bemanningssamenstelling die per scheepstype nodig is voor het voeren van een veilige vaart. Hierbij is slechts globaal rekening gehouden met de visserijactiviteiten. De specifiekere invulling op basis van de aard en de complexiteit per vissersvaartuig is een taak van de scheepsbeheerder. Op grond van artikel 4 van de wet is de scheepsbeheerder verplicht om een schip zodanig te bemannen dat redelijkerwijs alle werkzaamheden aan boord, met inachtneming van de geldende arbeids- en rusttijden, en gelet op de bedrijfsvoering, de beperking van oververmoeidheid van zeevarenden, de risico’s op zee en van de lading, zonder gevaar voor de opvarenden, het schip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer kunnen worden verricht. De scheepsbeheerder zal de feitelijke bemanningssamenstelling hierop moeten afstemmen rekening houdend met de tijd die de bemanningsleden besteden aan zowel het houden van een veilige wacht als het vissen. In het Besluit zeevisvaartbemanning was bemanningssamenstelling artikelsgewijs uitgeschreven. Om een betere inzichtelijkheid te bewerkstelligen is deze nu vastgelegd in tabelvorm.
De uitvoering van het STCW F-verdrag heeft ook geleid tot aanpassing van de opleidingseisen waaraan moet worden voldaan om een vaarbevoegdheidsbewijs voor de zeevisserij te verkrijgen. In hoofdstuk II, voorschriften 1 tot en met 8 van dat verdrag zijn deze eisen opgenomen. Daarbij is een onderscheid gemaakt in vaarbevoegdheidseisen op vissersvaartuigen die varen in onbeperkt (unlimited) en beperkt (limited) vaargebied. Nederland heeft de grens tussen het onbeperkt en beperkt vaargebied vissersvaartuigen vastgelegd op 30 zeemijlen. Deze grens is gebaseerd op de definitie voor radiogebied A1, zoals door Nederland gecommuniceerd aan de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU). In dat gebied kan met een marifoon en de opleiding Marcom-B worden volstaan. De opleidingseisen voor vissers in onbeperkt vaargebied vissersvaartuigen zijn vanzelfsprekend zwaarder dan die voor vissers in beperkt vaargebied vissersvaartuigen.
Het regime in Nederland dat van toepassing is op de maritieme opleidingsinstituten is geregeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) en de Wet educatie beroepsonderwijs (hierna: WEB).
In dit Nederlandse opleidingssysteem is gekozen voor een maximale aansluiting tussen de opleidingen voor visserij en handelsvaart. Hiermee was al een begin gemaakt in artikel 10.6 van de regeling over de uitwisseling en het aanwenden van relevante ervaring tussen de verschillende bedrijfstakken. Daarop is voortgebouwd. De handelsvaart en de visserij kennen opleidingen op MBO-2, -3 en -4-niveau, met gelijkheid op navigatiegebied en veilig varen en een onderscheid in het gebruik van het schip, waarbij op hoofdlijnen onderscheid wordt gemaakt tussen het vervoer van passagiers of lading of het vangen van vis. Het onderscheid in de opleiding beperkt zich dan tot een module ladingbehandeling voor de handelsvaart en een module visserijmethoden voor de visserij. In combinatie met de bepalingen zoals opgenomen in artikel 10.6 van de regeling is een overstapmogelijkheid geboden van de handelsvaart naar de visserij of omgekeerd. Dit is bijvoorbeeld van belang voor een zeevarende die een overstap maakt van de handelsvaart naar de visserij. Voordat een dergelijke zeevarende in aanmerking komt voor een vaarbevoegdheidsbewijs in een andere bedrijfstak, zal hij in het bezit moeten zijn van een relevant kennisbewijs voor die andere bedrijfstak. Een zeevarende die een overstap wil maken van de handelsvaart naar de visserij zal beschikken over een kennisbewijs voor de handelsvaart, dat geen recht geeft op een vaarbevoegdheidsbewijs voor de zeevisserij. Voor een zodanige zeevarende staat de weg open om volgens de zogenaamde EVC-procedure (Eerder Verworven Competenties) op grond van de WEB in het bezit te komen van een adequaat kennisbewijs, in dit geval een kennisbewijs dat is toegesneden op de bedrijfstak zeevisserij. Na het verkrijgen van dat kennisbewijs kan een aanvraag worden gedaan voor een vaarbevoegdheidsbewijs voor de zeevisserij.
Het onderscheid in de opleiding van werktuigkundigen in de visserij en de handelsvaart is met dit wijzigingsbesluit vervallen. Feitelijk werd de overstap voor werktuigkundigen al mogelijk door een eerdere wijziging van artikel 18 van de wet. Maar nu is het ook mogelijk om met het kennisbewijs van werktuigkundige een vaarbevoegdheidsbewijs voor zowel de visserij als de handelsvaart te verkrijgen. In aansluiting op zowel het STCW-verdrag als het STCW F-verdrag is werktuigkundige kennis vereist op schepen met een voortstuwingsvermogen van ten minste 750 kW. Het niveau van de werktuigkundige kennis is vastgelegd in de zogenaamde kwalificatiedossiers.
Voor de uiteindelijke afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs moet aan de beroepsvereisten worden voldaan. Dit kan door het met goed gevolg afleggen van een examen van een nautische beroepsopleiding waarvoor op grond van de WEB een kwalificatiedossier is vastgesteld. Deze wijziging vloeit voort uit de Wet van 7 november 2011 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake de beroepsgerichte kwalificatiestructuur (Stb. 2011, 560). Met deze wet is, na een enige jaren durende experimenteerperiode, een beroepsgerichte kwalificatiestructuur voor het beroepsonderwijs ingevoerd. Deze kwalificatie-eisen worden hierbij vastgelegd in een kwalificatiedossier. De aanpassing van het MBO-visserijonderwijs vindt ook haar beslag in de kwalificatiedossiers. In de kwalificatiedossiers wordt aangesloten bij de eisen van het STCW F-verdrag.
Op 2 april 1977 is het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen 1977 tot stand gekomen.13 Dit verdrag is nog niet van kracht, maar is wel door Nederland geratificeerd. Het verdrag is inmiddels aangepast met het zogenaamde Cape Town Agreement 14 dat ook nog niet in werking is getreden, maar wel door Nederland is geratificeerd. Het Verdrag van Torremolinos betreft voornamelijk technische eisen voor vissersvaartuigen. In een enkel geval kunnen deze eisen betrekking hebben op de bemanning. Dat geldt onder meer voor het gebruik van (groeps)reddingmiddelen. Omdat het van belang is dat bemanningsleden getraind zijn om de aanwezige (groeps)reddingmiddelen te kunnen bedienen en gebruiken, zijn de eisen op dit onderdeel, vooruitlopend op de uitvoering van het verdrag, opgenomen in het besluit.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het voorstel een negatieve invloed heeft op de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven of het «level playing field» tussen reders. Het voorstel heeft betrekking op Nederlandse vissersvaartuigen, maar aangezien er geen sprake is van verzwaring van de bemanningsvoorschriften, zal er geen sprake zijn van noemenswaardige wijzigingen met betrekking tot de concurrentieverhoudingen. Wel vindt een wijziging plaats met betrekking tot de training basisveiligheid voor vissers. Er was al sprake van een dergelijke trainingseis, maar deze werd alleen verplicht gesteld voor de bemanningsleden aan wie in de alarmrol van het vissersvaartuig een veiligheidstaak was opgedragen dan wel een taak ten aanzien van het voorkomen van verontreiniging van de zee. De verplichting geldt nu voor iedere visser. In de praktijk was het echter al gebruikelijk dat meer bemanningsleden deze training volgden. De wijziging heeft hoofdzakelijk als gevolg dat de training basisveiligheid beter wordt toegespitst op vissers die aan boord van vissersvaartuigen werkzaamheden verrichten. Het wijzigingsvoorstel is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Naar het oordeel van het college zijn nut en noodzaak van de voorgestelde wijzigingen van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart over het algemeen voldoende onderbouwd. Het ATR adviseert wel de inhoudelijke redenen voor de verplichting voor alle vissers om te beschikken over het certificaat basisveiligheid voor en de bijdrage die het behalen van dit certificaat levert aan de bevordering van veiligheid nader te motiveren in de toelichting. Dat is op onderdelen gebeurd en zal ook bij de verdere uitwerking in de regeling nader worden gemotiveerd.
De inhoudelijke veranderingen voor de visserijsector zijn klein omdat het Besluit zeevisvaartbemanning al verregaand voldeed aan de eisen van het STCW F-verdrag. Er vindt wel een verandering plaats met betrekking tot de training basisveiligheid voor vissers, die wordt immers beter toegespitst op vissers die aan boord van vissersvaartuigen werkzaamheden verrichten. Nieuw is dat de zogenaamde beroepsvereisten van de module visserij bij deze training in de regeling worden vastgelegd. Dat betekent dat de huidige zes trainingsinstituten die deze training momenteel al verzorgen, zich moeten laten erkennen voor deze aangepaste module. Die kosten zijn momenteel ook al aan de orde en worden normaliter doorberekend in de cursuskosten. Er is nu sprake van eenmalige kosten gelet de aangepaste module.
De erkenning vindt per training plaats op basis van een audit door de ILT. Op grond van de Erkenningsregeling opleidingen zeevaartbemanning certificeert de ILT de trainingen, namens de minister, voor een periode van maximaal 5 jaar. Voor de behandeling van een aanvraag voor de erkenning van een training is in de Regeling tarieven scheepvaart 2005 een tarief van € 136 per manuur vastgesteld. Uitgaande van gemiddelden worden de auditkosten voor de 6 trainingsinstituten geschat op circa € 7.000. Van belang is dat Nederlandse vissersvaartuigen in het buitenland makkelijker kunnen voldoen aan de wettelijke eisen en minder problemen zullen ondervinden als ze over de grens willen opereren. Er zijn geen gevolgen voor de administratieve lastendruk voor burgers.
Nu het STCW F-verdrag per 29 september 2012 in werking is getreden, komt de harmonisatie van de desbetreffende regelgeving voor de zeevisvaart in de diverse nationale wetgevingen van de verdragsstaten en de lidstaten van de Europese Unie dichterbij. Daarmee zal het ook eenvoudiger worden elkaars vaarbevoegdheden te erkennen. Nederlandse scheepvaartbedrijven kunnen daardoor gemakkelijker (internationaal) personeel werven dat voldoet aan de opleidingseisen. Ratificatie van het STCW F-verdrag zorgt er aldus voor dat Nederlandse bedrijven meer in buitenlandse wateren actief kunnen zijn. Door te voldoen aan lokale regelgeving, die gebaseerd is op het STCW F-verdrag wordt het risico beperkt dat Nederlandse vissersvaartuigen die in andere landen actief zijn boetes krijgen opgelegd of worden vastgehouden. In de opleidingssfeer zal tijdig moeten worden ingespeeld op inwerkingtreding van het STCW F-verdrag voor Nederland. Om die reden wordt inmiddels in overleg met onderwijsinstellingen en sociale partners gewerkt aan de aanpassing van de kwalificatiedossiers nautisch onderwijs zeevisvaart en wordt met de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) en KIWA Register B.V. (hierna: KIWA) het ICT-systeem van KIWA hierop aangepast. In het kader van verificatie zijn met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap besprekingen gaande om te bewerkstellingen dat KIWA, voor de uitwisseling van informatie over behaalde schooldiploma’s op basis van de WEB en de WHW, toegang verkrijgt tot de portal van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Het sluiten van overeenkomsten met andere staten zal (tijdelijk) extra bestuurslasten opleveren. Doordat inzetbaarheid van buitenlands personeel mogelijkerwijs zal toenemen zal ook getalsmatig – namens de overheid – meer werk moeten worden verricht door KIWA. Na ratificatie zullen Nederlandse vissersvaartuigen en buitenlandse vissersvaartuigen in Nederlandse havens moeten voldoen aan de eisen van het STCW F-verdrag. Daarmee wordt de controle door de ILT eenvoudiger en nemen naar verwachting de bestuurslasten als gevolg van de internationale uniformering van de eisen af. Doordat KIWA toegang zal krijgen tot het DUO-portal zal de verificatie van kennisbewijzen en diploma’s efficiënter kunnen worden uitgevoerd.
De uitvoering van de onderhavige wetgeving is in handen van de ILT. De ILT verzorgt de afgifte van de bemanningscertificaten van de schepen.
Artikel 8 van het Verdrag brengt de verplichting met zich mee dat verdragspartijen havenstaatcontrole uitvoeren op buitenlandse vissersvaartuigen. Deze verplichting ligt in het verlengde van de verplichting van Europese Lidstaten op grond van artikel 7 van richtlijn nr. 97/70/EG.15 Artikel 7 van die richtlijn verplicht lidstaten om vissersvaartuigen die dienstdoen in de interne of territoriale wateren van die lidstaat of die hun vangst in de havens van die lidstaat aanlanden en die niet onder de vlag van die lidstaat varen, te onderwerpen aan controle door die lidstaat, overeenkomstig artikel 4 van het Protocol van Torremolinos. De grondslag voor deze havenstaatcontrole is gelegen in de Wet havenstaatcontrole. Deze wet vormt de implementatie van richtlijn nr. 97/70/EG inzake havenstaatcontrole die primair gericht is op schepen in de handelsvaart.16 Aanvankelijk kende deze wet drie typen van inspecties (inspectie, meer gedetailleerde inspectie en uitgebreide inspectie) die direct voortvloeien uit richtlijn nr. 97/70/EG en volgens een vastgesteld protocol moeten worden uitgevoerd. Deze inspecties zijn primair gericht op schepen in de handelsvaart en niet in alle gevallen geschikt voor het toezicht op vissersvaartuigen. Met de wijzing van de Wet havenstaatcontrole17 in 2017 is echter de mogelijkheid ingevoerd voor het doen van de controles die los staan van het stringente kader van inspecties op grond richtlijn nr. 97/70/EG. Deze bevoegdheid leent zich goed voor het doen van havenstaatcontrole op vissersvaartuigen. De uitvoering van havenstaatcontrole is belegd bij de ILT. De ILT heeft het concept wijzigingsbesluit getoetst op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid (HUF-toets) en geconcludeerd dat het handhaafbaar en uitvoerbaar is.
Het ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan de meest representatieve organisaties van werkgevers en werknemers in de bedrijfstak zeevisserij: CNV Vakmensen, VisNed, de Nederlandse Vissersbond, de Redersvereniging voor de Zeevisserij, de Stichting Sectorraad Visserij, Stichting LIFE platform Nederland, NetViswerk.
Daarnaast is op relevante onderdelen overleg gevoerd met maritieme opleidings- en trainingsinstituten. Met deze betrokkenheid is geborgd dat de maritieme opleidings- en trainingsinstituten in staat zijn (toekomstige) vissers overeenkomstig de eisen van het STCW F-Verdrag op te leiden en te trainen voor hun functie. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is betrokken vanuit haar verantwoordelijkheid voor de WHW en de WEB. Het regime van deze wetten is van toepassing op de opleidingen van de maritieme opleidingsinstituten.
Dit besluit is tot stand gekomen na veelvuldig overleg met de bovengenoemde sociale partners in de maritieme sector. Voor dit intensieve traject is gekozen om een zo groot mogelijk draagvlak te verkrijgen. Door de sociale partners is aangegeven dat het belang van de ratificatie en uitvoering van het STCW F-verdrag wordt onderschreven. Ook het harmoniseren en integreren van de bemanningsvoorschriften voor de zeevisserij met de andere maritieme bedrijfstakken wordt onderschreven. Evenwel is door sectorpartijen aangegeven, dat analoog aan het onderscheid dat in internationale afspraken wordt gemaakt tussen zeevarenden en vissers, in de titel van het besluit beter tot uitdrukking zou moeten komen dat het besluit óók van toepassing is ten aanzien van vissers. Daarvoor is uiteindelijk niet gekozen omdat vissers ook zeevarenden zijn en in het besluit is op onderdelen duidelijk opgenomen dat het gaat om specifieke eisen die van toepassing zijn op vissersvaartuigen. Er wordt geen verandering gebracht in rechten en verplichtingen, administratieve lasten of uitvoeringslasten. Dit zijn gronden om af te kunnen zien van internetconsultatie. Daarbij is er sprake van strikte uitvoeringswetgeving waarbij geen nationale beleidsruimte is. Om deze reden is afgezien van internetconsultatie.
Dit besluit kent diverse overgangsbepalingen die zijn opgenomen in paragraaf 2 van hoofdstuk 8. De noodzaak voor overgangsbepalingen is beperkt omdat het Besluit zeevisvaartbemanning grotendeels al voldeed aan de eisen van het STCW F-verdrag. Voor een verdere toelichting ten aanzien van de concrete overgangsbepalingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
Dit besluit treedt in werking op 1 april 2019. Daarmee is tevens voldaan aan het stelsel van vaste verandermomenten en invoeringstermijnen (Kamerstukken II 2008/09, 29 515, nr. 270 en 2009/10, 29 515, nr. 309).
STCW F-verdrag |
NEDERLANDSE WET OF UITVOERINGSMAATREGEL |
---|---|
Wz: Wet zeevarenden Bz: Besluit zeevarenden Rz: Regeling zeevarenden |
|
Artikel 1. Algemene verplichtingen |
|
Verplichtingen met betrekking tot de uitvoeringregelgeving verdrag |
Gericht tot verdragsstaat, behoeft geen uitvoering |
Artikel 2. Begripsomschrijvingen |
|
1. Partij |
Behoeft geen uitvoering |
2. Administratie |
Behoeft geen uitvoering |
3. Bewijs |
Zie definitie in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, Wz |
4. Gediplomeerd |
Behoeft geen uitvoering |
5. Organisatie |
Behoeft geen uitvoering |
6. Secretaris-Generaal |
Behoeft geen uitvoering |
7. Vissersschip of schip |
Zie definitie in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, Wz |
8. Zeevissersschip |
Zie uitsluiting toepassingsbereik in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, Wz |
Artikel 3. Toepassing |
|
Toepassingsbereik |
Zie artikel 2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, Wz |
Artikel 4. Toezending van informatie |
|
Toezending bepaalde informatie aan Secretaris-Generaal |
Gericht tot verdragsstaat, behoeft geen uitvoering |
Artikel 5. Andere verdragen en interpretatie |
|
Relatie bestaande verdragen |
Behoeft geen uitvoering |
Artikel 6. Diplomering |
|
Diplomering geschiedt op basis van de bijlage bij het Verdrag |
Artikel 18, eerste lid, Wz |
Artikel 7. Nationale bepalingen |
|
Werkwijzen en procedures vast voor het onpartijdig onderzoek naar elk gerapporteerd geval van onbekwaamheid, handelen of nalaten |
Artikelen 23 en 24 en hoofdstuk 5a Wz |
Strafbepalingen |
Artikel 1, onder 4o, van de Wet op de economische delicten |
Medewerking door verdragspartij aan andere verdragspartij bij strafrechtelijk onderzoek kennelijke niet-nakoming van het Verdrag |
Behoeft geen uitvoering |
Artikel 8. Controle |
|
Doen van havenstaatcontrole |
Gericht tot verdragsstaat, behoeft geen uitvoering |
Bevoegdheid tot aanhouding en rapportage daarover aan de Secretaris-Generaal |
Artikel 7 Wet havenstaatcontrole (rapportage behoeft geen uitvoering) |
Voorkoming onnodige lasten schip bij de uitoefening van controles |
Afdeling 3.1 van de Algemene wet bestuursrecht: algemene bepalingen |
Geen gunstiger behandeling buitenlandse vissersvaartuigen ten opzichte van Nederlandse vissersvaartuigen |
Artikel 4 Wet havenstaatcontrole en artikel 10, achtste lid, Regeling havenstaatcontrole 2011. |
Artikel 9. Bevorderen van technische samenwerking |
Behoeft geen uitvoering |
Artikel 10. Wijzigingen |
Behoeft geen uitvoering |
Artikel 11. Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding |
Behoeft geen uitvoering |
Artikel 12. Inwerkingtreding |
Behoeft geen uitvoering |
Artikel 13. Opzegging |
Behoeft geen uitvoering |
Artikel 14. Depositaris |
Behoeft geen uitvoering |
Artikel 15. Talen |
Behoeft geen uitvoering |
BIJLAGE |
|
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen |
|
Voorschrift 1. Begripsomschrijvingen |
|
1. Voorschriften |
Ad 1: Behoeft geen uitvoering |
2. Goedgekeurd |
Ad 2: Behoeft geen uitvoering |
3. Kapitein |
Ad 3: Artikel 1, eerste lid, onderdeel al, Wz |
4. Officier |
Ad 4: Artikel 1 lid 1, onderdeel i, Wz |
5. Officier belast met de brugwacht |
Ad 5 tot en met 8: Artikel 18, tweede lid, onderdeel i, Wz |
6. Scheepswerktuigkundige |
|
7. Hoofdwerktuigkundige |
|
8. Tweede scheepswerktuigkundige |
|
9. Radio-operator |
Ad 9: Artikel 2, onderdeel 1, onder 5, Vissersvaartuigenbesluit 1989 |
10. Radioreglement |
Ad. 10: Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht 2015 |
11. STCW-verdrag van 1978 |
Ad 11: Artikel 1, eerste lid, onderdeel af. |
12. Protocol van Torremolinos van 1993 |
Behoeft geen uitvoering |
13. Voortstuwingsvermogen |
Ad 13: Artikel 1, eerste lid, onder b, Bz |
14. Begrensde wateren |
Ad 14: Artikel 1, tweede lid, onder a, Bz |
15. onbegrensde wateren: de wateren buiten de begrensde wateren; |
Ad 15: Artikel 1, tweede lid, onder b, Bz |
16. Lengte (L) |
Ad 16 en 17: Artikel 1, eerste lid, onder g, Wz |
17. Holte naar de mal |
|
Voorschrift 2. Toepassing |
Artikel 2, eerste lid, Wz, artikel 2 Bz |
Voorschrift 3. Bewijzen en officiële verklaringen |
|
1. Vereisten voor diensttijd, leeftijd, medische geschiktheid, opleiding, kwalificatie en examens |
Artikel 19 Wz jo. artikel 8 Bz |
2. Erkenning vaarbevoegdheidsbewijzen |
Artikel 9a |
3. Verklaringen worden gesteld in de officiële taal en in het Engels |
Grondslag in artikel 64 Wz |
4. Aanvullende kennis radio-operators |
Facultatief, geen gebruik van gemaakt |
5. Eisen erkenning |
Artikelen 22 en 22a Wz |
6. Geldigheid |
Artikel 24, vierde lid, Wz |
7. Passend bewijs |
Artikel 28n Bz |
8. Afwijken model is toegestaan |
Rz |
Voorschrift 4. Controleprocedures |
|
1. Reikwijdte controle |
Artikelen 3 en 14j Wet havenstaatcontrole |
2. Melding tekortkomingen aan kapitein |
Artikelen 3 en 14j Wet havenstaatcontrole |
3. Gevaarlijke tekortkoming |
Artikelen 6 tot en met 10 Wet havenstaatcontrole |
Voorschrift 5. Toezending van informatie |
Behoeft geen uitvoering |
Voorschrift 6. Beheer van regelingen inzake diplomering |
|
1. System monitoring bekwaamheid |
Behoeft geen uitvoering |
2. Register vaarbevoegdheidsbewijzen |
Artikel 65 Wz |
Voorschrift 7. Erkenning van bewijzen |
|
1. Erkenning vaarbevoegdheidsbewijs andere verdragspartij |
Artikelen 22 en 22a Wz jo. artikel 9a Bz |
2. Geen erkenning vaarbevoegdheidsbewijs niet-verdragspartij |
Artikelen 22 en 22a Wz jo. artikel 9a Bz |
3. Tijdelijke erkenning vaarbevoegdheidsbewijs |
Artikel 18 lid, vierde lid, Wz |
Voorschrift 8. Overgangsbepalingen |
|
1. Voor inwerkingtreding van het verdrag afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen blijven geldig |
Artikel 125ac Bz |
2. Afgeven vaarbevoegdheidsbewijzen volgens oude regelgeving tot vijf jaar mogelijk na inwerkingtreding van het verdrag |
Artikel 125ac Bz |
3. Afgeven bewijs van diensttijd aan personeelsleden van vissersschepen die noch houder zijn van een passend bewijs volgens het Verdrag, noch van een vaarbevoegdheidsbewijs, afgegeven uit hoofde van haar wetgeving vóór de inwerkingtreding van het Verdrag |
Facultatief, wordt geen gebruik van gemaakt |
Voorschrift 9. Ontheffingen |
|
1.Ontheffing vaarbevoegdheidsbewijs vanwege buitengewoon dringende omstandigheden |
Artikel 25 Wz en 3, tweede tot en met vijfde lid |
2. Voorwaarden ontheffing: bezit is van het juiste bewijs voor de functie onmiddellijk daaronder |
Artikel 3, tweede lid, onderdeel b, Bz |
3. Verslag aan de Secretaris-Generaal over afgegeven ontheffingen |
Behoeft geen uitvoering |
Voorschrift 10. Gelijkwaardige voorzieningen |
Facultatief, wordt geen gebruik van gemaakt |
HOOFDSTUK II. Diplomering van kapiteins, officieren scheepswerktuigkundigen en radio-operators |
|
Voorschrift 1. Verplichte minimumeisen inzake de diplomering van kapiteins van vissersschepen met een lengte (L) van 24 meter of meer die varen in onbegrensde wateren |
Hoofdstuk 4 Bz: Nadere aangaande vaarbevoegdheidsbewijzen, specifiek voor de functies in de zeevisvaart (zie paragraaf 3 Bz). |
1. Vaarbevoegheid kapitein |
Artikelen 18 en 19 Wz jo. paragraaf 3 Bz |
2. Eisen vaarbevoegheid kapitein |
Artikelen 18 en 19 Wz jo. paragraaf 3 Bz |
Voorschrift 2. Verplichte minimumeisen voor de diplomering van officieren die belast zijn met de brugwacht op vissersschepen met een lengte (L) van 24 meter of meer die in onbegrensde wateren varen |
Hoofdstuk 4 Bz: Nadere aangaande vaarbevoegdheidsbewijzen, specifiek voor de functies in de zeevisvaart: zie paragraaf 3. |
1. Vaarbevoegdheid officier |
Artikelen 18 en 19 Wz jo. paragraaf 3 Bz |
2. Eisen vaarbevoegdheid officier |
Artikelen 18 en 19 Wz jo. paragraaf 3 Bz |
Voorschrift 3. Verplichte minimumeisen inzake de diplomering van kapiteins van vissersschepen met een lengte (L) van 24 meter of meer die in begrensde wateren varen |
Hoofdstuk 4 Bz: Nadere aangaande vaarbevoegdheidsbewijzen, specifiek voor de functies in de zeevisvaart: zie paragraaf 3 |
1. Vaarbevoegdheid kapiteinbegrensde wateren |
Artikelen 18 en 19 Wz jo. paragraaf 3 Bz |
2. Eisen vaarbevoegdheid kapitein begrensde wateren |
Artikelen 18 en 19 Wz jo. paragraaf 3 Bz |
Voorschrift 4. Verplichte minimumeisen inzake de diplomering van officieren belast met de brugwacht op vissersschepen met een lengte (L) van 24 meter of meer die in begrensde wateren varen |
Hoofdstuk 4 Bz: Nadere aangaande vaarbevoegdheidsbewijzen, specifiek voor de functies in de zeevisvaart: zie paragraaf 3 |
1. Vaarbevoegdheid officierbegrensde wateren |
Artikelen 18 en 19 Wz jo. paragraaf 3 Bz |
2. Eisen vaarbevoegdheid officier begrensde wateren |
Artikelen 18 en 19 Wz jo. paragraaf 3 Bz |
Voorschrift 5. Verplichte minimumeisen inzake diplomering van hoofdwerktuigkundigen en tweede scheepswerktuigkundigen op vissersschepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen van 750 kW of meer |
Hoofdstuk 4 Bz: Nadere aangaande vaarbevoegdheidsbewijzen, specifiek voor de functies in de zeevisvaart: zie paragraaf 3 |
1. Vaarbevoegdheid hoofdwerktuigkundigen en tweede scheepswerktuigkundigen |
Artikelen 18 en 19 Wz jo. paragraaf 3 Bz |
2. Eisen vaarbevoegdheid hoofdwerktuigkundigen en tweede scheepswerktuigkundigen |
Artikelen 18 en 19 Wz jo. paragraaf 3 Bz |
Voorschrift 6. Verplichte minimumeisen inzake diplomering van personeel dat belast is met radiocommunicatietaken aan boord van vissersschepen |
|
Toepassing 1. Personeel op schepen die uit hoofde van internationale overeenkomsten of nationale wetgeving verplicht zijn radioapparatuur aan boord te hebben |
Artikel 121 Bz |
2. Personeel op schepen die uit hoofde van internationale overeenkomsten of nationale wetgeving niet verplicht zijn radioapparatuur aan boord te hebben |
Artikel 121 Bz |
Minimumeisen inzake diplomering van GMDSS-radio-operators 1. Persoon die belast is met radiocommunicatietaken moet in het bezit zijn van een passend bewijs |
Artikel 30 Bz |
2. Vereiste mate van kennis, begrip en bekwaamheid |
Artikel 30 Bz jo. Hoofdstuk 3 Frequentiebesluit 2013 |
3. Eisen passend bewijs |
Artikel 30 Bz jo. Hoofdstuk 3 Frequentiebesluit 2013 |
4. Examenplicht passend bewijs |
Artikel 30 Bz jo. Hoofdstuk 3 Frequentiebesluit 2013 |
5. Verwijzing aanhangsel |
Behoeft geen uitvoering |
Voorschrift 7. Verplichte minimumeisen om te waarborgen dat de vaardigheden van kapiteins, officieren en scheepswerktuigkundigen worden behouden en hun kennis wordt bijgehouden |
|
1. Eisen bijhouden kennis en vaardigheden |
Artikel 19 Wz jo. artikel 8 Bz |
2. Herhalings- en bijscholingscursussen worden goedgekeurd door de administratie |
Artikel 19 Wz jo. artikel 8 Bz jo. paragraaf 8 Rz |
3. Ter beschikking stellen teksten van recente wijzigingen in de internationale regelgeving |
Gericht tot verdragstaat, behoeft geen uitvoering |
Voorschrift 8. Verplichte minimumeisen om te verzekeren dat de vaardigheden van GMDSS-radio-operators worden behouden en hun kennis wordt bijgehouden |
|
1. Eisen GMDSS-radio-operator |
Artikel 30 Bz jo. hoofdstuk 3 Frequentiebesluit 2013 |
2. Nieuw examen in geval van nieuwe werkwijzen, uitrusting of procedures |
Artikel 30 Bz jo. hoofdstuk 3 Frequentiebesluit 2013 |
3. Ter beschikking stellen teksten van recente wijzigingen in de internationale regelgeving |
Gericht tot verdragstaat, behoeft geen uitvoering |
Hoofdstuk III. Basisopleiding veiligheid voor al het personeel van vissersschepen |
|
Voorschrift 1. Basisopleiding veiligheid voor al het personeel van vissersschepen |
|
1. Volgen door de administratie goedgekeurde basisopleiding |
Artikel 40a Bz |
2. Toepassing zijn op personeel van kleine vissersschepen of personeel dat reeds dienst doet op vissersschepen |
Facultatief, verplichting artikel 40a Bz geldt voor alle vissers op vissersvaartuigen. |
Hoofdstuk IV. Wachtdienst |
|
Voorschrift 1 Grondbeginselen die in acht moeten worden genomen bij het wachtlopen op de brug van vissersvaartuigen |
|
1. Verantwoordelijkheid eigenaars/reders grondbeginselen |
Artikel 4, eerste lid, Wz |
2. Waarborgen dat een veilige brugwacht door kapitein |
Artikel 118 Bz |
3. In acht nemen van grondbeginselen |
Artikel 118 Bz, voor uitgezonderd zijn visserijschepen <12m |
4. Varen naar en vanaf de visgronden |
Artikel 118 Bz |
5. Varen onder loodsaanwijzing |
Artikel 118 Bz |
6. Schepen die betrokken zijn bij de visvangst of op zoek zijn naar vis |
Artikel 118 Bz |
7. Ankerwacht |
Artikel 118 Bz |
8. Radioluisterwacht |
Artikel 118 Bz |
Aanhangsels |
Rz |
Met dit onderdeel is artikel 1 van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart (voortaan te noemen: Besluit zeevarenden, ingevolge de wijziging van de citeertitel in artikel 126) op drie onderdelen gewijzigd.
Met de aangepaste begripsomschrijving van voortstuwingsvermogen wordt duidelijker bepaald hoe groot het totale maximale vermogen van de aandrijving van een vissersvaartuig is.
Met dit nieuwe lid wordt een onderscheid aangebracht wat betreft de vaargebieden van vissersvaartuigen. Voor vissersvaartuigen die uitsluitend varen in beperkt vaargebied vissersvaartuigen kan volstaan worden met minder bemanning. Dit is een vereenvoudiging ten opzichte van het ingetrokken Besluit zeevisvaartbemanning, waarbij sprake was van drie beperkte vaargebieden en een onbeperkt vaargebied vissersvaartuigen. De begripsomschrijving van een beperkt vaargebied vissersvaartuigen is gebaseerd op de gemene deler van de drie beperkte vaargebieden genoemd in het ingetrokken Besluit zeevisvaartbemanning. De in de omschrijving opgenomen term «basislijn» is de gebruikelijke term om de binnengrens van de territoriale zee aan te geven. Deze term is ontleend aan Afdeling 2 van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee.18
Dit nieuwe lid bewerkstelligt dat vereisten over inzicht en vaardigheden, die op grond van de begripsomschrijving in artikel 1, eerste lid, onder r, van de wet mede tot de beroepsvereisten behoren, in het besluit niet steeds afzonderlijk behoeven te worden vermeld naast de vereiste kennis. Dit laatste sluit aan bij de praktijk; de kennisdocumenten, opleidingen en trainingen omvatten mede onderdelen die zijn gericht op inzicht en vaardigheden.
Met dit onderdeel is in artikel 2 de uitzondering voor vissersvaartuigen geschrapt. Dit was nodig om het besluit mede van toepassing te verklaren op de bemanning van vissersvaartuigen. In het tweede lid is bepaald dat het besluit niet van toepassing is op vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter. De eisen van het besluit zijn niet nodig voor dergelijk kleine vissersvaartuigen. Daarbij is wel een uitzondering gemaakt voor de vissers op deze vaartuigen. Deze vissers dienen te beschikken over het certificaat basisveiligheid voor vissers en zij moeten medisch geschikt zijn. De vereisten wat betreft basisveiligheid zijn ook voor de kleine vissersvaartuigen opgenomen uit het oogpunt van een veilige en milieuverantwoorde vaart ter zee met Nederlandse schepen. De eis van medische geschiktheid komt overeen met artikel 60 van het ingetrokken Besluit zeevisvaartbemanning. De grens van 12 meter sluit aan bij de internationaal gangbare maat. Schepen kleiner dat 12 meter komen ook niet in aanmerking voor een registratie met een IMO-nummer.
Met dit onderdeel is een nieuw hoofdstuk 1a in het besluit ingevoegd, dat richtlijn 2013/55/EU de bemanningssamenstelling van vissersvaartuigen regelt. Artikel 2a komt nagenoeg geheel overeen met de artikelen 6 tot en met 15 van het ingetrokken Besluit zeevisvaartbemanning. Om de inzichtelijkheid te verbeteren is ervoor gekozen om de verplichtingen met betrekking tot de bemanningssamenstelling in één artikel met tabel op te nemen in plaats van deze per type vissersvaartuig in een apart artikel uit te schrijven. In artikel 2a, derde lid, is bepaald dat een stuurman-werktuigkundige zeevisvaart vervangen mag worden door een stuurman zeevisvaart en een werktuigkundige zeevisvaart. Met de aanwezigheid van zowel een stuurman als een werktuigkundige is geborgd dat de disciplines aanwezig zijn, verenigd in de stuurman-werktuigkundige zeevisvaart.
Artikel 2b komt overeen met artikel 16 van het eerdergenoemde ingetrokken Besluit zeevisvaartbemanning. Artikel 2c betreft een grondslag om bij ministeriële regeling vrijstelling te kunnen verlenen van het bepaalde in dit hoofdstuk. Het betreft een vrijstelling gekoppeld aan bepaalde categorieën vissersvaartuigen met een lengte (L) van minder dan 45 meter, waarvoor een bemanningscertificaat is afgegeven voor een vaargebied dat zich niet verder uitstrekt dan het beperkt vaargebied vissersvaartuigen.
Artikel 2c is gebaseerd op artikel 4 van het Besluit zeevisvaartbemanning. Voor een nadere toelichting over de bemanningssamenstelling wordt verwezen naar paragraaf 3 van het algemene deel van deze nota van toelichting.
Voorafgaand aan dit wijzigingsbesluit kwam in artikel 2 van het besluit de term «lengte» voor en in artikel 4 van het besluit «scheepslengte». Bij de wijziging van het besluit in 2014 is de definitie van «lengte» geschrapt, volgens de toelichting omdat de wet dat begrip al definieert, waarbij er aan voorbij werd gegaan dat de wettekst nog spreekt over «scheepslengte». Het voornemen bestaat om te bevorderen dat in artikel 1 van de wet bij de eerstkomende gelegenheid de term scheepslengte zal worden vervangen door «lengte (L)», met behoud van de omschrijving van het begrip daarachter. Dit geschiedt in navolging van de Meetbrievenwet en het Vissersvaartuigenbesluit 2002. In verband met het voorgaande is in artikel 4 van het besluit «scheepslengte» vervangen door «lengte (L)».
Dit lid bevat een verduidelijking over de uitvoering van artikel 18, derde lid, van de wet. Die wetsbepaling houdt in dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke (niet reeds in artikel, 18 eerste en tweede lid, van de wet genoemde) aanvullingen of beperkingen mogen worden aangebracht op een vaarbevoegdheidsbewijs. Dit is tot nog toe impliciet al voor een deel gedaan in paragraaf 2 van het besluit, door het op diverse plaatsen vermelden van aanvullingen en beperkingen die artikel 18, tweede lid, van de wet niet kent. Dit is nu ook het geval in de nieuwe paragraaf 3 van hoofdstuk 3 van het besluit.
Met dit onderdeel is een nieuw artikel 9a ingevoegd. Dit artikel handelt over de erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen of bekwaamheidsbewijzen voor het dienstdoen op vissersvaartuigen. Artikel 9a geeft uitwerking aan artikel 22 van de wet en aan Voorschrift 7 van bijlage I bij het STCW F-verdrag. Genoemd artikel 22, eerste lid, bepaalt dat de criteria voor erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen die zijn verleend door staten die niet behoren tot of geassocieerd zijn met de Europese Unie worden vastgelegd bij algemene maatregel van bestuur. Genoemd voorschrift 7 houdt in dat verdragsstaten moeten «verzekeren» dat de voorschriften van de staat waarvan overwogen wordt vaarbevoegdheidsbewijzen te erkennen, toereikend zijn. Dit laatste betekent in de praktijk dat de erkennende staat een bilaterale overeenkomst met die andere staat over deze materie moet hebben gesloten. De vereisten van genoemd voorschrift 7 zijn opgenomen in artikel 9a, eerste lid.
Voor erkenning van bewijzen die zijn afgegeven door staten die lid zijn van of geassocieerd aan de Europese Unie is een specifieke bilaterale overeenkomst niet nodig en vormt Richtlijn 2005/36/EG over wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties het kader waarbinnen de toets van het te erkennen document kan plaatsvinden. Die richtlijn is omgezet in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
In artikel 22, derde lid, is bepaald dat beroepskwalificaties afgegeven op grond van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties van rechtswege gelijkgesteld worden met een erkend vaarbevoegdheidsbewijs, diploma of certificaat. Een verleende erkenning op grond van artikel 22, derde lid, van de wet wordt derhalve gelijkgesteld met een erkenning als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet, voor de zeevisvaart, dus een erkenning overeenkomstig artikel 9a, eerste lid, van het besluit.19 In de Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties zeevisserij zijn regels gesteld over de wijze waarop een erkenning van beroepskwalificaties voor de zeevisserij kan worden verkregen. Deze regeling zal worden aangepast in de zin dat een geldig vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs afgegeven door een lidstaat kan dienen als document om aan te tonen dat voldaan wordt aan de eisen van artikel 5, eerste lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, in het bijzonder het vereiste van het doen van een proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage.
De praktische betekenis van artikel 9a, tweede lid, is dat de bevoegdheid van de minister een met artikel 65a van de wet vergelijkbare bevoegdheid krijgt wat betreft de autoriteiten van staten die geen lid zijn van of geassocieerd zijn met de EU of het STCW-verdrag, maar wel partij zijn bij het STCW F-verdrag.
Met dit onderdeel is artikel 10 aangepast vanwege de benaming van de functie van schipper aan boord van vissersvaartuigen. De functie van schipper is op grond van artikel 1, onderdeel al, van de wet gelijkgesteld aan de functie van kapitein.
Met dit onderdeel is het opschrift van paragraaf 2 aangepast in verband met de nieuwe paragraaf 3 die uitsluitend handelt over vereisten voor de verkrijging van vaarbevoegdheidsbewijzen voor de visserij.
Met dit onderdeel zijn vissersvaartuigen middels een nieuw artikel 10a uitgezonderd van paragraaf 2. Deze uitzondering is nodig in verband met bepalingen in paragraaf 2 waarin sprake is van «alle schepen», maar die niet zijn bedoeld voor toepassing op vissersvaartuigen. Voorheen kende artikel 2, dat de reikwijdte van het besluit regelt, een algemene uitzondering van vissersvaartuigen. Die uitzondering is echter ingevolge dit wijzigingsbesluit vervallen. Als het gaat om vereisten voor verkrijging van vaarbevoegdheidsbewijzen voor werktuigkundige functies voorziet de nieuwe paragraaf 3a overigens in integratie van vereisten voor handelsvaart en visserij voor werktuigkundige functies.
Met deze onderdelen zijn de vereisten in de artikelen 12, 13 en 16 tot en met 20 voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs voor de handelsvaart in lijn gebracht met de situatie dat er separate paragrafen zijn geïntroduceerd voor de handelsvaart en de visserij. Daar waar een kennisbewijs vanuit de visserij bevoegdheden geeft voor functies in de handelsvaart zijn deze kennisbewijzen in de betreffende artikelen opgenomen.
Met dit onderdeel zijn een opschrift en negen artikelen ingevoegd in hoofdstuk 3. Daarmee is een nieuwe paragraaf 3 opgenomen. De vigerende paragraaf 2 betreft vereisten voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs handelsvaart of zeilvaart. De nieuwe paragraaf 3 betreft vereisten voor de verkrijging van vaarbevoegdheidsbewijzen voor functies in de zeevisvaart. De artikelen 28a tot en met 28h in paragraaf 3 zijn afgeleid van paragraaf 3 van het Besluit zeevisvaartbemanning. Artikel 28i voorziet in de mogelijkheid om bij ministeriele regeling nadere eisen te stellen ten aanzien van de wijze waarop de opgedane ervaring aan boord of de vaartijd moet worden vastgelegd. Omdat de functies van scheepswerktuigkundigen op schepen in de handelsvaart en in de zeevisvaart vergelijkbaar zijn, is opgenomen dat een kennisbewijs werktuigkundige kan leiden tot een vaarbevoegdheid als werktuigkundige voor de handelsvaart en voor de zeevisvaart indien wordt voldaan aan de eisen zoals opgenomen in paragrafen 2 en 3. Dit was al mogelijk gelet de bepalingen in het huidige besluit, maar met deze wijziging zijn de vereisten in de twee paragrafen opgenomen.
In artikel 28h zijn de eisen opgenomen met betrekking tot het vaarbevoegdheidsbewijs wachtlopend gezel zeevisvaart en de gezel zeevisvaart. Het vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie wachtlopend gezel dek alle schepen is qua eisen gelijk aan het vaarbevoegdheidsbewijs waarmee de functie als wachtlopend gezel zeevisvaart kan worden uitgeoefend. Hiertoe is besloten na overleg met de sector. De enige afwijking heeft betrekking op het certificaat basisveiligheid voor vissers. Om in aanmerking te komen voor het vaarbevoegdheidsbewijs wachtlopend gezel zeevisvaart zal dit certificaat behaald moeten worden. De vereiste opgedane ervaring kan worden opgetekend in een goedgekeurd takenboek. Als format voor het takenboek kan het door de Internationale Scheepvaart Federatie (ISF) uitgebrachte takenboek worden gebruikt of een ander format dat door de sociale partners in de bedrijfstak zeevisserij wordt opgesteld. De schipper of de hoofdwerktuigkundige tekent in het takenboek het verrichten van de vereiste taken door de aankomend gezel af. De schipper of de hoofdwerktuigkundige keurt het takenboek goed door alle daarin opgenomen taken af te tekenen. De gelijkschakeling van eisen komt de uitwisseling van bemanningsleden tussen de verschillende bedrijfstakken (handelsvaart, visserij) ten goede.
Hiermee is invulling gegeven aan hoofdstuk I, voorschrift 3.7, van de annex bij het STCW F-verdrag. Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat een visser, indien hij wil werken in de sector handelsvaart, moet beschikken over een geldig certificaat basisveiligheid. Dit betekent dat ook moet worden voldaan aan de herhalingsverplichting iedere 5 jaar, die voor de handelsvaart geldt. Het STCW F-verdrag kent deze herhalingsverplichting niet en daarom mag worden volstaan met een eenmalige training. Deze eenmalige verplichting ontslaat een schipper niet van zijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen vissers geoefend moeten zijn en blijven wat betreft basisveiligheid. Dit vloeit voort uit voorschrift 1 van hoofdstuk III van de bijlage bij het STCW F-verdrag.
Met dit onderdeel is artikel 29 aangepast in de zin dat ook wat betreft de verklaringen op grond van artikel 28h bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke gegevens moeten worden opgenomen.
Met dit onderdeel is een opschrift voor een nieuwe paragraaf 5 in hoofdstuk 3 ingevoegd ten einde duidelijk kenbaar te maken dat de daaronder opgenomen artikelen betrekking hebben op de zeilvaart.
Met onderdeel S (nieuw achtste lid in artikel 40) is bewerkstelligd dat het eerste tot en met zevende lid van dat artikel niet van toepassing zijn op vissers. De eisen met betrekking tot trainingen op het gebied van veiligheid voor de visserijsector zijn opgenomen in het nieuwe artikel 40a (onderdeel T). Dit artikel is ontleend aan het huidige artikel 44 van het ingetrokken Besluit zeevisvaartbemanning. Wel is de reikwijdte uitgebreid naar alle vissers. Hiermee wordt voorschrift 1 van hoofdstuk III van de bijlage bij het STCW F-verdrag geïmplementeerd. Artikel 40a brengt met zich mee dat vissers in het bezit moeten zijn van het certificaat basisveiligheid voor vissers. Maar in tegenstelling tot de verplichting voor de handelsvaart, die volgt uit het STCW-verdrag, is er voor de visserijsector geen sprake van een verplichting tot het volgen van herhalingstrainingen.
De training basisveiligheid voor vissers is een training specifiek gericht op werkzaamheden aan boord van vissersvaartuigen. De training omvat activiteiten, procedures en vaardigheden die te maken hebben met de veiligheid op het water en aan boord van vissersvaartuigen. Het betreft elementen aangaande basis eerste hulp, overleven op zee, persoonlijke veiligheid en sociale verantwoordelijkheden, brandpreventie en brandbestrijding. Nieuw is dat de zogenaamde beroepsvereisten van de module visserij in de regeling zeevarenden worden vastgelegd. Alhoewel het STCW F-verdrag een training basisveiligheid voor vissers voorschrijft, kent het verdrag echter geen gedetailleerde beroepsvereisten voor het onderdeel visserij. In overleg met de sector, bestaande uit organisaties van werkgevers en werknemers, betrokken trainingsinstituten en de ILT zijn de specifieke beroepsvereisten voor dit onderdeel geformuleerd. Die vereisten worden opgenomen in de regeling. Hiermee wordt bereikt dat de kwaliteit en uniformiteit van deze training worden geborgd en specifiek worden toegesneden op deze bedrijfstak. De training basisveiligheid voor vissers bestaat uit het onderdeel basisveiligheid overeenkomstig voorschrift VI/1 van de bijlage bij het STCW-verdrag en de sectie A-VI/1, onderdeel 2, van de STCW-code aangevuld met het onderdeel veiligheid voor vissers. Deze module wordt aanvullend op het onderdeel basisveiligheid gegeven. Een trainingsinstituut dat de training basisveiligheid voor vissers verzorgt dient te worden erkend voor zowel het onderdeel basisveiligheid als de module visserij. Het doorlopen van deze onderdelen leidt tot de afgifte van een certificaat training basisveiligheid voor vissers. Op het certificaat staat vermeld dat aan beide onderdelen is voldaan. Op grond van de erkenningsregeling opleidingen zeevaartbemanning certificeert de ILT trainingen, namens de minister, voor een periode van maximaal vijf jaar. De erkenning vindt plaats op basis van de beroepsvereisten. De inhoudelijke beroepsvereisten worden vastgelegd op het niveau van een ministeriële regeling. Uit praktische overwegingen wordt ten dele aangesloten bij de inhoudelijke beroepsvereisten basisveiligheid die internationaal zijn vastgelegd in de voorschriften van de bijlage bij het STCW-verdrag en in de zeer gedetailleerde secties van de STCW-code. Dit is al vastgelegd in de regeling. Dat laat onverlet dat ook dit onderdeel kan worden toegesneden op de doelgroep. Als het gaat om de doelgroep vissers, zal ook dit onderdeel op deze groep toegesneden zijn. Vissers die een vaarbevoegdheid in de handelsvaart willen behalen, zullen hun certificaat basisveiligheid geldig moeten houden voor de handelsvaart. Dat kan door het volgen van herhalingstrainingen die ten minste iedere vijf jaar moeten worden gevolgd. Deze zijn minder uitgebreid dan de initiële trainingen, zij zijn bedoeld om de kennis en vaardigheden van de zeevarende op te frissen. Bij de overstap van visserij naar handelsvaart kunnen er afhankelijk van de functie ook andere trainingsvereisten aan bod komen die niet verplicht zijn voor vissersvaartuigen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de certificaten scheepsmanagement N of scheepsmanagement W die nodig zijn voor bepaalde functies in de handelsvaart.
Tevens is in artikel 40a, tweede lid, de eis opgenomen dat iedere visser alvorens hij zijn taak aan boord aanvangt, voldoende informatie en instructie krijgt. Deze eis staat bekend onder de noemer «familiarisatietraining». Dit vereiste was al opgenomen in artikel 72, derde lid, van het Besluit zeevisvaartbemanning. Deze verplichting bestond alleen voor de groep van overige bemanningsleden, die niet in het bezit waren van het certificaat basis veiligheidstraining voor vissersvaartuigen. Met deze training, die aan boord plaatsvindt, worden vissers bekendgemaakt met het schip, de aanwezige apparatuur en de voor de visser relevante werk- en noodprocedures. In de praktijk was het al gebruikelijk dat iedere visser deze familiarisatietraining deed. Dat is evident omdat iedere visser, vanuit het oogpunt van veiligheid, bekend dient te zijn met de specifieke omstandigheden aan boord van het vissersvaartuig. Na overleg met de sector is artikel 40a, tweede lid, onderdeel h, aangaande het kunnen vaststellen waar de verzamelplaatsen bij het sein «schip verlaten», zich bevinden, toegevoegd. Alhoewel dit laatste onderdeel niet strikt volgt uit het STCW F-verdrag is dit wel van belang voor de veiligheid van vissers. Door het toevoegen van dit onderdeel worden dezelfde eisen gesteld aan de familiarisatietraining zoals die van toepassing is voor zeevarenden in de handelsvaart.
Met dit onderdeel is bewerkstelligd dat het eerste tot en met zesde lid van artikel 41 niet van toepassing zijn op vissers. Dit is nodig omdat artikel 41, dat de verplichte aanwijzing van scheepsbeveiligingsfunctionaris betreft, voortvloeit uit het SOLAS-verdrag. Dit verdrag is niet van toepassing is op vissersvaartuigen.
Met dit onderdeel is bewerkstelligd dat wanneer voor een vissersvaartuig een certificaat is afgegeven voor beperkt vaargebied vissersvaartuigen de kapitein en zeevarende die is aangewezen om medische hulp aan boord van dat vissersvaartuig te verlenen wat betreft opleidingseisen kunnen volstaan met een certificaat medische eerste hulp aan boord. Dit is een voortzetting van de bestaande situatie.
In artikel 93 is bepaald welke gegevens per bemanningslid moeten worden opgenomen op de monsterrol. Een van die gegevens is het zogenaamde IMO-nummer van het schip. Een schip kan met dat nummer worden geïdentificeerd. Niet alle vissersvaartuigen beschikken over een dergelijk nummer. Met de wijziging van artikel 93 ingevolge dit onderdeel is bepaald dat naast het IMO-nummer van een schip ook het CFR-nummer mag worden gebruikt ter identificatie van een vissersvaartuig. Een CFR-nummer wordt afgeven op grond van Verordening (EG) Nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot (PbEU L 5/25). Elk vissersvaartuig dient te beschikken over een uniek CFR-nummer (Community Fleet Register number). Daarmee is het nummer ook geschikt om te gebruiken als identificatienummer voor de monsterrol.
Artikel 97, tweede lid, geeft een opsomming van wie er in aanmerking komen voor een monsterboekje. Wat zeevarenden in de handelsvaart betreft is het aangaan van een zee-arbeidsovereenkomst een van de voorwaarden. In lijn hiermee is met dit onderdeel deze opsomming aangevuld met degenen die een zee-arbeidsovereenkomst in de zeevisserij zijn aangegaan.
Bij het afgeven van een geneeskundige verklaring van geschiktheid kunnen beperkingen worden opgelegd aan de zeevarende in de zin dat hij wordt gebonden te varen in een beperkt vaargebied vissersvaartuigen. Dit met het oog op de mogelijkheid om relatief snel aan land medische zorg te kunnen krijgen. Met deze bepaling kunnen zeevarenden met bepaalde aandoeningen toch (blijven) varen. In het verlengde hiervan bestond de behoefte voor een mogelijkheid om een geneeskundige verklaring af te kunnen geven met beperkingen die geen betrekking hebben op het (beperktere) vaargebied. Te denken valt aan geschiktheid met de beperking dat bepaalde geneesmiddelen in voldoende mate aan boord beschikbaar moeten zijn en de verplichting om deze daadwerkelijk te gebruiken. Het internationaal gebruikte model voor het medische certificaat (in Nederland vastgesteld als bijlage van de regeling) biedt uitdrukkelijk ruimte voor het opnemen van zodanige beperkingen. Met dit onderdeel is hiertoe in artikel 107, derde lid, een grondslag opgenomen.
Met deze onderdelen zijn enkele wijzigingen aangebracht in hoofdstuk 7.
Met de wijziging van artikel 117 is bewerkstelligd dat dit artikel uitsluitend betrekking heeft op schepen, niet zijnde vissersvaartuigen. Dit was nodig omdat in artikel 117 verwezen wordt naar het SOLAS-verdrag.20 Dit verdrag heeft geen betrekking op vissersvaartuigen. In het nieuwe artikel 117a is een met artikel 117 vergelijkbare verplichting opgenomen voor vissersvaartuigen. Deze verplichting is een voortzetting in het ingetrokken Besluit zeevisvaartbemanning. Met de verplichting voor het certificaat reddingmiddelen is vooruitlopend op de ratificatie invulling gegeven aan voorschrift 4 van hoofdstuk VIII van de bijlage bij het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen, 1977 en het Protocol van Torremolinos van 1993 inzake het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van vissersvaartuigen, beschikbaar voor de bediening van de groepsreddingmiddelen en de tewaterlatingsvoorzieningen.
Met het nieuwe artikel 118 is hoofdstuk IV van de bijlage bij het STCW F-verdrag, dat handelt over wachtdienst, geïmplementeerd. De schipper van een vissersvaartuig dient ervoor te zorgen dat de organisatie en voorzieningen aan boord van zijn vissersvaartuig passend zijn voor het kunnen voeren van een veilige wachtdienst. Onder zijn algemene leiding zijn de wachtofficieren verantwoordelijk voor de veilige vaart; het gaat daarbij vooral om het voorkomen van aanvaringen en strandingen. Hoofdstuk IV van het STCW F-verdrag bevat afzonderlijke bepalingen voor het varen naar de visgebieden en voor het vissend varen, alsmede voor het houden van ankerwacht en radiowacht. Hoofdstuk IV van STCW F-verdrag verwijst mede naar de verplichtingen die voortvloeien uit voorschrift 5 van het Aanvaringsverdrag.21
Dit onderdeel betreft een tekstuele verbetering van artikel 120.
Met dit onderdeel is artikel 121, eerste lid, uitgebreid met vissersvaartuigen. Deze uitbreiding komt overeen met artikel 77 van het ingetrokken Besluit zeevisvaartbemanning.
Met onderdeel AD is de reikwijdte van artikel 122 beperkt tot schepen in de handelsvaart. De communicatie op vissersvaartuigen is geregeld in het nieuwe artikel 123a. Dit artikel komt overeen met de bepalingen over communicatie opgenomen in het aanhangsel bij de voorschriften 1 en 2 bij het STCW F-verdrag. Deze bepalingen over toereikende kennis van de Engelse taal, hebben betrekking op de schipper en officieren die belast zijn met de brugwacht op vissersvaartuigen van 24 meter of meer die in onbegrensde wateren varen.
Met dit onderdeel is onderscheid aangebracht in de overgangsbepalingen met betrekking tot handelsvaart en zeilvaart enerzijds en zeevisvaart anderzijds.
Met dit onderdeel is een nieuwe paragraaf 2 ingevoegd waarin de specifieke overgangsbepalingen voor de zeevisvaart zijn opgenomen. Het nieuwe artikel 125dd geeft het toepassingsbereik daartoe.
Het nieuwe artikel 125ee bevat een overgangsregeling voor de bezitters van een vaarbevoegdheidsbewijs dat is afgegeven voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit. Deze vaarbevoegdheidsbewijzen behouden hun geldigheid voor daarop vermelde geldigheidsduur. Dit artikel is gebaseerd op bijlage I, voorschrift 8, eerste lid, van het STCW F-verdrag.
Met de nieuwe artikelen 125ff tot en met 125ii is bewerkstelligd dat de certificaten basis veiligheidstraining vissersvaartuigen, sloepsgast, medische eerste hulp aan boord of medische zorg aan boord en het diploma scheepskok hun geldigheid behouden gedurende de op het certificaat dan wel diploma aangegeven geldigheidsperiode. Het certificaat basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is alleen bedoeld voor personen werkzaam aan boord van vissersvaartuigen en behoudt zijn geldigheid gedurende een periode van uiterlijk 5 jaar na inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit. Het diploma scheepskok behoudt zijn geldigheid alleen als deze bij KIWA wordt omgezet in een bekwaamheidsbewijs scheepskok. Met artikel 125jj is bepaald dat artikel 43 van het (ingetrokken) Besluit zeevisvaartbemanning nog vijf jaar van toepassing blijft na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit. Dit artikel betreft de certificaten radarnavigator en radarwaarnemer. In het kwalificatiedossier «visserij officieren» waarin de opleidingseisen zijn vastgelegd zijn deze elementen sinds enige tijd een vast onderdeel. Dat brengt met zich mee dat het behalen van een apart certificaat radarnavigator dan wel radarwaarnemer niet nodig is, maar integraal onderdeel is van de opleiding. Het kennisbewijs is vervolgens het bewijs dat voldaan is aan de verplichting. In het verleden was radarnavigatie echter een apart onderdeel dat naast een kennisbewijs stond en waarvoor een apart certificaat behaald moest worden. Om vissers die over een dergelijk kennisbewijs beschikken toch de mogelijkheid te gegeven om hun vaarbevoegdheid te krijgen wordt de mogelijkheid gedurende vijf jaar opengehouden om ter completering van hun kennisbewijs het certificaat radarnavigator te behalen. Daarna moet worden teruggevallen worden op de generieke regeling in artikel 8, vijfde lid, van het besluit. Met artikel 125kk is bewerkstelligd dat een wachtlopend gezel gedurende vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de voorschriften voor de zeevisvaart in dit besluit niet verplicht moet beschikken over een vaarbevoegdheidsbewijs voor de functie wachtlopend gezel zeevisvaart. Deze gezellen krijgen daarmee vijf jaar tijd om de vereiste opgedane ervaring op te doen en dit te kunnen aantonen met een goedgekeurd takenboek zoals bepaald in artikel 28h.
Met dit onderdeel is de citeertitel in lijn gebracht met de citeertitel van de Wet zeevarenden en de Regeling zeevarenden.
Met dit artikel wordt de verwijzing naar het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart in het Loodsplichtbesluit vervangen door een verwijzing naar het Besluit zeevarenden, de nieuwe citeertitel.
Met de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit kon het Besluit zeevisvaartbemanning worden ingetrokken.
Het Wijzigingsbesluit Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart, enz. (herziening stelsel van geneeskundige verklaringen) kon worden ingetrokken omdat alle artikelen zijn uitgewerkt met uitzondering van artikel IV van het genoemde besluit. Dit artikel betreft een omhangbepaling waarmee de Regeling bemanning zeegaande zeilschepen mede berust op de artikelen 36, tweede lid, 57, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, en 86, derde lid, van het besluit. Deze omhangbepaling wordt middels een wijziging van de Regeling zeevarenden in de Regeling bemanning zeegaande zeilschepen zelf opgenomen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144).
Het op 30 mei 2007 te Geneve tot stand gekomen verdrag C188-Verdrag werken in de visserij, 2007 (No. 188).
Het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93).
Besluit van 1 juli 2013 tot vaststelling van inwerkingtreding van een groot aantal bepalingen van de Wet van 6 juli 2011 (Stb. 394) inzake implementatie van het op 23 februari 2006 te Geneve tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93).
Besluit(EU) 2015/799 van de Raad van 18 mei 2015 waarbij de lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, partij te worden bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie (PbEU L127/20).
Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2017, L25). In titel en considerans wordt jaartal PBEU niet vermeld.
Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (herschikking) (PbEU L 323/33).
Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255/22), als gewijzigd door Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 (PbEU L 354/132).
Besluit (EU) 2015/799 van de Raad van 18 mei 2015 waarbij de lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, partij te worden bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van de Internationale Maritieme Organisatie (PbEU L 127/20).
Wet van 25 september 2013 tot wijziging van de Wet zeevarenden, de Scheepvaartverkeerswet en de Wet op de economische delicten in verband met de implementatie van de wijziging van de bijlage bij het STCW-Verdrag en de STCW-Code en enige andere onderwerpen op het terrein van de zeevaartbemanning (Stb. 381).
Het op 2 april 1977 te Torremolinos tot stand gekomen Internationaal Verdrag voor de beveiliging van vissersvaartuigen, met Bijlage (Trb. 1980, 139).
Het op 2 april 1993 te Torremolinos totstandgekomen Protocol van Torremolinos van 1993 met betrekking tot het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen, 1977, met Bijlage (Trb. 2001, 168).
Richtlijn nr. 97/70/EG van de raad van 11 december 1997 betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte (L) 24 m of meer bedraagt (PbEG L 34).
Richtlijn nr. 95/21/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lid-staten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole) (PbEG L 157).
De wet van 22 februari 2017 tot wijziging van de Wet havenstaatcontrole met betrekking tot toezicht aan boord van schepen onder buitenlandse vlag in havens in Bonaire, Sint Eustatius, Saba en Europees Nederland (Stb. 2017, 92).
Het in 1982 te Montego-Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee (Trb. 1983, 83).
Zie ook Kamerstukken II 1996-1997, 25 233, nr. 3, pag. 19 en Kamerstukken II 2005-2006, 30 684, nr. 3, pag. 4.
Het op 1 november 1974 te Londen totstandgekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen.
Het op 20 oktober 1972 te Londen totstandgekomen Verdrag inzake Internationale Voorschriften ter voorkoming van aanvaringen op zee (Trb. 1974, 51).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2019-44.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.