Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Vuurwerkbesluit in verband met de verplichtstelling van veiligheidsbrillen, aansteeklonten en instructies bij de verkoop van consumentenvuurwerk en de mogelijkheid van een gemeentelijk afsteekverbod

Nader Rapport

14 oktober 2019

IENW/BSK-2019/201876

Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken,

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Aan de Koning

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 juli 2019, nr. 2019001385, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 21 augustus 2019, nr. W17.19.0198/IV, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de bepaling over de mogelijkheid van een gemeentelijk afsteekverbod. Volgens de Afdeling bieden zowel de Gemeentewet als de Wet milieubeheer geen grondslag voor deze bepaling. De Afdeling merkt op dat de regering in de nota van toelichting een standpunt kan innemen over de bevoegdheid van gemeenten op grond van de Gemeentewet om hun hele grondgebied vuurwerkvrij te maken. Hieruit volgt dat het niet nodig is in het Vuurwerkbesluit een regeling op te nemen om buiten twijfel te stellen dat de autonome verordenende bevoegdheid ook kan worden aangewend om het hele grondgebied vuurwerkvrij te maken. De opmerking van de Afdeling heeft ertoe geleid dat de betreffende bepaling en de daarmee verband houdende aanpassingen in andere bepalingen van het Vuurwerkbesluit zijn geschrapt uit het ontwerp. De opmerking van de Afdeling om in de nota van toelichting een standpunt in te nemen over de bevoegdheid van gemeenten op grond van de Gemeentewet om hun hele grondgebied vuurwerkvrij te maken is overgenomen. Daarnaast is in het ontwerp de redactie van de inwerkingtredingsbepaling aangepast.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting wederom doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer.

Advies Raad van State

No. W17.19.0198/IV

’s-Gravenhage

21 augustus 2019

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 15 juli 2019, no.2019001385, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het besluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit in verband met de verplichtstelling van veiligheidsbrillen, aansteeklonten en instructies bij de verkoop van consumentenvuurwerk en de mogelijkheid van een gemeentelijk afsteekverbod, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit regelt een verbod op het ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk aan particulieren zonder veiligheidsbril, aansteeklont en veiligheidsinstructie en bepaalt dat gemeenten hun bevoegdheid behouden om bij verordening het afsteken van vuurwerk binnen hun grondgebied te verbieden.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van het ontwerpbesluit opmerkingen over de bepaling over de mogelijkheid van een gemeentelijk afsteekverbod. Het ontwerpbesluit dient in verband daarmee nader te worden overwogen.

Het ontwerpbesluit voegt aan het Vuurwerkbesluit een bepaling toe die inhoudt dat gemeenteraden hun bevoegdheid behouden om bij verordening het tot ontbranding brengen van vuurwerk binnen het grondgebied van de gemeente te verbieden. In de nota van toelichting wordt onderkend dat gemeenten de autonome bevoegdheid hebben om bij verordening een afsteekverbod voor een deel van hun grondgebied te regelen. Blijkens het artikelsgewijze deel van de nota van toelichting is met de voorgestelde bepaling bedoeld buiten twijfel te stellen dat deze bevoegdheid ook kan worden aangewend om het hele grondgebied vuurwerkvrij te maken.

De Gemeentewet biedt geen grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de autonome verordenende bevoegdheid op grond van artikel 149 van de Gemeentewet. Ook hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer, waarop het ontwerpbesluit is gebaseerd, biedt daarvoor geen grondslag. Het opnemen van een regel over die bevoegdheid in het Vuurwerkbesluit is dan ook niet mogelijk.

Ook een bepaling waarmee uitsluitend tot uitdrukking wordt gebracht dát de autonome verordenende bevoegdheid op grond van artikel 149 van de Gemeentewet gebruikt kan worden om een bepaald doel te bereiken, in dit geval het geheel of gedeeltelijk vuurwerkvrij maken van een gemeente, is een regel over die bevoegdheid. Dit betekent dat voor de voorgestelde bepaling geen wettelijke grondslag bestaat. De Afdeling adviseert daarom het voorgestelde tweede lid van artikel 2.3.6 van het Vuurwerkbesluit en de daarmee verband houdende aanpassingen in andere bepalingen van het Vuurwerkbesluit te schrappen.

Het voorgaande staat er overigens niet aan in de weg dat de regering in de nota van toelichting een standpunt inneemt over de bevoegdheid van gemeenten op grond van de Gemeentewet om hun hele grondgebied vuurwerkvrij te maken.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een bezwaar bij het ontwerpbesluit en adviseert dit besluit niet te nemen, tenzij het is aangepast.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit zoals aangeboden aan de Raad van State ..... tot wijziging van het Vuurwerkbesluit in verband met de verplichtstelling van veiligheidsbrillen, aansteeklonten en instructies bij de verkoop van consumentenvuurwerk en de mogelijkheid van een gemeentelijk afsteekverbod

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 9 juli 2019, nr. IenW/BSK-2019/57897, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 9.2.2.1, eerste en tweede lid, aanhef en onder d en h, van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ... );

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van ..., nr. ... IenW/BSK-..., Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Vuurwerkbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.2.4, tweede lid, onder a, wordt na ‘2.3.6’ ingevoegd ‘, eerste lid,’.

B

Na artikel 2.3.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3.5a

Het is verboden consumentenvuurwerk te verkopen of anderszins ter beschikking te stellen aan een particulier zonder een veiligheidsbril en een aansteeklont te verstrekken en instructies te geven over het veilig tot ontbranding brengen van dit vuurwerk.

C

Artikel 2.3.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Gemeenteraden behouden hun bevoegdheid om bij verordening het tot ontbranding brengen van vuurwerk binnen het grondgebied van de gemeente te verbieden.

D

In artikel 2.3.7 wordt na ‘2.3.3’ ingevoegd ‘, 2.3.5a’ en wordt na ‘2.3.6’ ingevoegd ‘, eerste lid,’.

E

In artikel 3B.1, eerste lid, wordt na ‘2.3.6’ ingevoegd ‘, eerste lid’.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Dit besluit strekt tot wijziging van het Vuurwerkbesluit. De wijziging betreft de verplichtstelling van het meeleveren van veiligheidsbrillen en aansteeklonten voor de verkoop van consumentenvuurwerk en het geven van instructies voor het veilig afsteken hiervan. Voorts wordt expliciet geregeld dat het Vuurwerkbesluit ruimte laat voor gemeenten om op grond van de hun toekomende autonome verordenende bevoegdheid het grondgebied van de gemeente vuurwerkvrij te maken.

2. Hoofdlijnen van de wijziging

In het rapport ‘Veiligheidsrisico’s jaarwisseling’ van 1 december 2017 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (https://www.onderzoeksraad.nl/nl/page/4730/veiligheidsrisico’s-jaarwisseling) (hierna: het OVV-rapport) zijn diverse aanbevelingen gedaan om de jaarwisseling veilig te laten verlopen. In de Kamerbrief van 8 juni 2018 (Kamerstukken II 2017–2018, 28 684, nr. 526) is in reactie op deze aanbevelingen onder andere toegezegd om verkopers van vuurwerk te verplichten tot het gratis verstrekken van veiligheidsbrillen en aansteeklonten en tot het geven van voorlichting over veilig gebruik van de verkochte vuurwerkartikelen. Met deze wijziging worden deze verplichtingen in het Vuurwerkbesluit vastgelegd.

Naar aanleiding van het debat over het OVV-rapport heeft de Tweede Kamer op 26 juni 2018 de motie Dik-Faber-Den Boer aangenomen (Kamerstukken II 2017–2018, 28 684, nr. 535). Deze motie verzoekt om een wettelijke bevoegdheid voor gemeentelijke organen om het gehele gemeentelijke grondgebied vuurwerkvrij te maken. Bij uitspraak van 14 december 2016 (ABRvS 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3342) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State reeds bevestigd dat op grond van de autonome verordeningsbevoegdheid vuurwerkvrije zones kunnen worden aangewezen door gemeenten en dat deze beperking van het afsteken van vuurwerk niet strijdig is met de landelijke regeling van de afsteektijden in het Vuurwerkbesluit. Met deze wijziging wordt buiten twijfel gesteld dat de afsteektijdenregeling er evenmin aan in de weg staat het gehele grondgebied van de gemeente vuurwerkvrij te maken. De landelijke afsteektijden voor consumentenvuurwerk en een gemeentelijke regeling van de gebieden waar het afsteken van vuurwerk al dan niet is toegestaan, kunnen naast elkaar bestaan. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor een besluit tot het instellen van een geheel of gedeeltelijk afsteekverbod op hun grondgebied. Het is aan gemeenten om daarbij alle betrokken belangen en de handhaafbaarheid te betrekken.

3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De verplichting tot het verstrekken van veiligheidsbrillen en lonten bij de verkoop van consumentenvuurwerk en het geven van instructies voor veilig gebruik is uitvoerbaar. In de praktijk worden door veel vuurwerkverkopers reeds gratis veiligheidsbrillen en lonten verstrekt bij de bestellingen voor consumentenvuurwerk tijdens de drie verkoopdagen. De verplichting sluit aan bij deze praktijk.

De verplichting voor de vuurwerkverkopers om veiligheidsbrillen en lonten te verstrekken en instructies te geven over veilig gebruik is handhaafbaar. De handhaving is gericht op het verstrekken van brillen en lonten waarbij er in het Vuurwerkbesluit voor de brillen geen nadere gedetailleerde eisen zijn opgenomen. Veiligheidsbrillen zijn beschermingsmiddelen en vallen onder de Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad (PbEU 2016, L 81; hierna PBM-verordening). In de PBM-verordening zijn de veiligheidseisen voor veiligheidsbrillen bepaald. De fabrikant of importeur zal moeten zorgdragen dat een conformiteitbeoordelingsinstantie deze beoordeelt conform bepaald in de PBM-verordening. In het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen 2016 is de nationale invulling waaronder de strafrechtelijke sancties bepaald. Verder is bepaald dat de bijgeleverde documentatie (zoals een gebruiksaanwijzing) in het Nederlands bijgeleverd dient te worden. Voor de PBM-verordening zijn de Inspectie SZW en de NVWA aangewezen als markttoezichthouders.

Opties voor het geven van instructies zijn: schriftelijke instructies, mondelinge instructies of online instructiefilmpjes. De Inspectie Leefomgeving en Transport, de gemeente en de politie zijn alle drie bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de verkoopdagen voor consumentenvuurwerk en de bijbehorende voorschriften. Het toezicht op de verkoop van consumentenvuurwerk kan risicogericht worden uitgevoerd, bijv. op basis van signalen van overtreding van de eisen voor verkoop van consumentenvuurwerk. Op basis van de afspraken tussen de toezichthouders houdt de Omgevingsdienst, namens de gemeente, in de praktijk toezicht op de opslaglocaties voor consumentenvuurwerk. Het toezicht op de levering van brillen en lonten en het geven van instructies kan worden gecombineerd met het reguliere toezicht op de opslag- en verkooplocaties voor consumentenvuurwerk.

De handhaving van de vuurwerkvrije zones die zijn ingesteld op basis van een autonome verordening verschilt van de handhaving op basis van het Vuurwerkbesluit. In de verordening kan op de overtreding van een gemeentelijk afsteekverbod een straf worden gezet op grond van artikel 154 van de Gemeentewet. Artikel 2.3.6, tweede lid, brengt geen verandering in de bestaande handhavingsmogelijkheden van een gemeentelijke verordening.

4. Financiële gevolgen

De nalevingskosten van de verkopers van vuurwerk verhogen in beperkte mate door de verplichting om veiligheidsbrillen, lonten en instructies te verstrekken. De kosten van het verstrekken van een veiligheidsbril en een lont bedragen per bestelling ongeveer € 2,–. De extra kosten kunnen worden doorberekend in de prijs van het vuurwerk.

De nalevingskosten van het geven van instructies voor veilig gebruik zijn beperkt. Er bestaat reeds een verplichting in artikel 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit om een gebruiksaanwijzing te verstrekken voor het veilig gebruik van consumentenvuurwerk. De voorlichting over het veilig gebruik van consumentenvuurwerk kan worden verbeterd met instructies bijvoorbeeld via moderne communicatiemiddelen.

5. Consultatie, inspraak en voorhang

De inspectie Leefomgeving en Transport heeft een handhaafbaarheids- en uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd en de gemaakte opmerkingen hebben geleid tot enkele wijzigingen in het besluit. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft een advies uitgebracht inzake het voorstel. Zij adviseert om de gevolgen voor de regeldruk beter in beeld te brengen in het voorstel. De gevolgen voor de regeldruk zijn echter beperkt, omdat het reeds staande praktijk is dat veiligheidsbrillen en lonten worden meegeleverd bij bestellingen van consumentenvuurwerk en dat voorlichting wordt gegeven over het veilig gebruik van consumentenvuurwerk. Deze kosten worden daarom als bedrijfseigen’ aangemerkt en zijn om die reden niet nader berekend. Hiernaast heeft het college een toelichting gevraagd op alternatieve maatregelen en aandacht voor de inspraak van de uitvoeringspraktijk op het voorstel. De toezegging aan de Tweede Kamer om de in het besluit opgenomen maatregelen verplicht te stellen is gedaan na afweging van de verschillende alternatieven. In de totstandkomingsprocedure van het onderhavige besluit is daarnaast voorzien in een inspraakmogelijkheid voor het publiek om opmerkingen over een concept van dit besluit naar voren te brengen.

De VNG heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de wijze waarop het Vuurwerkbesluit is aangepast ten behoeve van het vuurwerkvrij maken van een gemeente.

Naar aanleiding van de voorpublicatie van het ontwerp van dit besluit op 16 april 2019 (Stct. 2019, 18171) zijn twee reacties ontvangen. Een particulier stelt dat de invoeging van ‘eerste lid’ na artikel 2.3.6 in artikel 2.3.7 dient te worden heroverwogen omdat dit als onwenselijk neveneffect kan hebben dat gemeenten ook het tot ontbranding brengen van fop- en schertsvuurwerk kunnen verbieden.

De toevoeging van het bedoelde ‘eerste lid’ is van belang om duidelijk te maken dat de venstertijden die voor het afsteken van consumentenvuurwerk zijn opgenomen in het nieuwe eerste lid van artikel 2.3.6 niet van toepassing zijn op het fop- en schertsvuurwerk. Het nieuwe tweede lid van artikel 2.3.6 staat hier los van. Dit nieuwe lid beoogt niet meer dan buiten twijfel te stellen dat het Vuurwerkbesluit, waaronder de venstertijdenregeling in het eerste lid van artikel 2.3.6, niet in de weg staat aan de instelling van een gemeentelijk afsteekverbod. Fop- en schertsvuurwerk mag het hele jaar worden afgestoken en is daarom uitgezonderd van de venstertijden. Het is evenwel niet uitgesloten dat een gemeente ter beperking van overlast binnen een deel van de gemeente of binnen het gehele grondgebied al het consumentenvuurwerk verbiedt. Een reden om een dergelijk verbod te laten gelden voor al het consumentenvuurwerk kan gelegen zijn in de handhaafbaarheid van het besluit. Bij een dergelijk verbod zal evenwel altijd het gemeentelijke belang gemotiveerd moeten worden.

Belangenvereniging Pyrotechniek Nederland (BPN) heeft een afschrift gestuurd van een reactie op het ontwerpbesluit die zij gestuurd heeft aan de Tweede Kamer. De BPN stelt diverse vragen over de verschillende elementen die in het besluit zijn opgenomen. Deze vragen zijn met de BPN besproken en hebben niet geleid tot aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbesluit.

Op 16 april 2019 is het ontwerpbesluit in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure van artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden. Naar aanleiding hiervan is met de Tweede Kamer een schriftelijk overleg gevoerd. (Kamerstuk 28 684, 557). Het schriftelijk overleg heeft niet geleid tot aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbesluit.

6. Notificatie

Met de onderhavige wijziging worden technische voorschriften ten aanzien van een product gekoppeld aan de verkoop van consumentenvuurwerk. Om te beoordelen of de verplichtingen die met het onderhavige besluit worden geïntroduceerd geen gevolgen hebben voor het vrij verkeer van goederen, dient de wijziging op grond van de notificatierichtlijn aan de Europese Commissie gemeld te worden. Derhalve is een ontwerp van deze regeling op [datum] aan de Europese Commissie voorgelegd (notificatienummer 2019/xxxx NL). PM

Ingevolge artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen (herschikking) (PbEU 2013, L 178), hebben lidstaten de mogelijkheid om in het belang van de ‘openbare orde of gezondheid en veiligheid, of omwille van milieubescherming’, maatregelen te nemen om het bezit, gebruik en de verkoop aan het grote publiek van consumentenvuurwerk van de categorieën F2 en F3 te verbieden. Derhalve staat de voornoemde richtlijn toe dat verkoop van consumentenvuurwerk zonder veiligheidsbril, aansteeklont en gebruiksinstructies wordt verboden in verband met de gezondheid en veiligheid van gebruikers en omstanders.

Artikelsgewijze deel

Artikel I
Onderdelen A en E

Deze onderdelen bevatten wetstechnische aanpassingen als gevolg van de toevoeging van een tweede lid aan artikel 2.3.6 van het Vuurwerkbesluit.

Onderdeel B

Met artikel 2.3.5a wordt verplicht gesteld dat bij de verkoop van consumentenvuurwerk veiligheidsbrillen en aansteeklonten worden verstrekt en dat instructies worden gegeven over het veilig afsteken van vuurwerk. Veiligheidsbrillen, in dit verband ook wel vuurwerkbrillen genoemd, zijn er in diverse uitvoeringen. Het dragen van vuurwerkbrillen tijdens de jaarwisseling kan oogletsel voorkomen en het gebruik wordt daarom aanbevolen door oogartsen. De vuurwerkbril is bedoeld om ogen te beschermen tegen de impact van afgestoken consumentenvuurwerk. Tegen de impact van zwaar vuurwerk is een vuurwerkbril niet bestand. Veiligheidsbrillen gemaakt van bijvoorbeeld polycarbonaat zijn sterk en gaan splinterwerking tegen en zijn geschikt als vuurwerkbril. De zijkanten van een vuurwerkbril zijn afgeschermd. Het gebruik van aansteeklonten voorkomt het te vroeg afgaan van vuurwerk. Daarnaast zijn instructies nodig voor het veilig afsteken van vuurwerk. Zo worden cakeboxen met meerdere lonten door consumenten soms verkeerd afgestoken met letsel tot gevolg.

Het is de taak van de verkopers van consumentenvuurwerk om duidelijke instructies te geven over het veilig afsteken van het door hen verkochte vuurwerk.

Onderdeel C

In de huidige situatie heeft de gemeenteraad op grond van artikel 149 van de Gemeentewet de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen die de raad in het belang van de gemeente nodig acht. Dit omvat ook de bevoegdheid om bij gemeentelijke verordening gebieden aan te (laten) wijzen waar het verboden is om consumentenvuurwerk af te steken (vuurwerkvrije zones). Gemeenten maken hier in de praktijk ook veelvuldig gebruik van. Het Vuurwerkbesluit staat niet in de weg aan deze praktijk. In de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het instellen van een vuurwerkvrije zone in de gemeente Hilversum is dit bevestigd. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat in het Vuurwerkbesluit geen regels zijn opgenomen over het aanwijzen van plaatsen voor het al dan niet aansteken van vuurwerk. De Afdeling heeft vervolgens overwogen dat met het Vuurwerkbesluit aldus geen uitputtende regeling is beoogd en dat het instellen van een vuurwerkvrije zone daarom niet strijdig is met het Vuurwerkbesluit. Hiermee staat vast dat de gemeente ruimte heeft voor gemeentelijk beleid met betrekking tot het vuurwerkvrij maken van delen van het grondgebied. Het geheel vuurwerkvrij maken van een gemeente is ingrijpender dan enkel het vuurwerkvrij maken van een deel van de gemeente. In een geheel vuurwerkvrij verklaarde gemeente kan immers op geen enkele wijze gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om consumentenvuurwerk af te steken. Met de toevoeging van een tweede lid aan de afsteektijdenregeling van artikel 2.3.6 wordt buiten twijfel gesteld dat de autonome verordenende bevoegdheid die gemeenten hebben op grond van artikel 149 van de Gemeentewet, naast het gedeeltelijk vuurwerkvrij maken, eveneens kan worden aangewend voor het geheel vuurwerkvrij maken van het grondgebied van de gemeente. Hiermee wordt het Vuurwerkbesluit niet doorkruist. Deze algemene verordenende bevoegdheid kan worden ingezet om met het oog op de door de gemeente te beschermen belangen het eigen grondgebied vuurwerkvrij te maken.

Onderdeel D

Met de verwijzing naar artikel 2.3.5a in artikel 2.3.7 wordt bewerkstelligd dat de verplichting van artikel 2.3.5a niet geldt voor de verkoop van fop- en schertsvuurwerk.

Artikel II

Met het oog op het vereiste in artikel 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer treedt het onderhavige besluit vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst in werking.

Het onderhavige besluit is niet twee maanden voor de inwerkingtreding gepubliceerd in het Staatsblad. Daarnaast is het besluit niet in werking getreden op een vast verandermoment. Omdat er een groot belang is om de wijzigingen nog tijdens het komende vuurwerkseizoen van kracht te laten zijn, is met gebruikmaking van de uitzonderingsmogelijkheid die Aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving daarvoor biedt, afgeweken van het stelsel van vaste verandermomenten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Naar boven