Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 7 december 2018, nummer WBV 2018/14, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A3/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2. Zelfstandig vertrek

De IND, politie, KMar en ZHP starten een terugkeerprocedure op die gericht is op de terugkeer naar het land van herkomst van de vreemdeling, nadat zij de vreemdeling een terugkeerbesluit hebben uitgereikt. De politie, KMar en ZHP kunnen hierbij gebruik maken van model M107-A.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag de vreemdeling op grond van artikel 4.38 Vb vorderen om te verschijnen om gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen moet de vreemdeling uitleggen welke gegevens de vreemdeling moet verstrekken om het vertrek van de vreemdeling uit Nederland mogelijk te maken. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen registreert de vordering tot het verstrekken van gegevens in de vreemdelingenadministratie.

De DT&V kan een vreemdeling bij de feitelijke terugkeer begeleiden. De DT&V kan dit bijvoorbeeld doen bij:

  • een alleenstaande minderjarige vreemdeling; of

  • een vreemdeling waarbij sprake is van een medische overdracht.

Naast deze begeleiding door de DT&V kunnen andere vormen van begeleiding plaatsvinden, zoals begeleiding:

  • door de KMAR in het kader van veiligheid van de vlucht; of

  • door derden, zoals psychiatrisch geschoolde verpleegkundigen, ter vervulling van de reisvoorwaarden opgenomen in het BMA-advies.

Vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Europese Unie

In het geval de vreemdeling in één van de lidstaten verblijf heeft, wordt in de regel geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Onder lidstaten wordt tevens verstaan de niet bij de Europese Unie, maar wel bij de Terugkeerrichtlijn aangesloten lidstaten, zijnde Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein. Ingevolge artikel 62a, derde lid, Vw wordt aan de vreemdeling in beginsel eerst het bevel gegeven zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling wel een terugkeerbesluit uitgevaardigd door de IND, KMAR, politie of ZHP.

Voordat een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat een terugkeerbesluit krijgt uitgereikt door de IND dat tevens een zwaar inreisverbod inhoudt, moet de consultatieprocedure, zoals hieronder is beschreven, worden opgestart. Overeenkomstig A4/2.2 kan een zwaar inreisverbod worden opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw, ongeacht of het verblijfsrecht in de andere lidstaat wordt ingetrokken naar aanleiding van de consultatie. Het inreisverbod met de rechtsgevolgen zoals bedoeld in artikel 66a, zevende lid, Vw, kan al worden opgelegd terwijl de consultatieprocedure nog niet volledig is doorlopen.

Een licht inreisverbod wordt alleen opgelegd door de IND, KMAR, politie of ZHP als het verblijfsrecht in de andere lidstaat is ingetrokken.

Voordat een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Unie een terugkeerbesluit uitgereikt krijgt dat tevens een licht inreisverbod inhoudt, moet de IND, politie, KMar en ZHP contact opnemen met de lidstaat door wie de verblijfsvergunning is afgegeven om nadere informatie te verkrijgen over de aard van het verblijf in die lidstaat. Dit kan onder meer via Bureau Sirene; Bureau Sirene kan daarbij aan de andere lidstaat informatie verstrekken die relevant kan zijn voor de beoordeling van het verblijfsrecht in de andere lidstaat.

Als de lidstaat van de Unie waar de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft op basis van de door de ambtenaar verstrekte informatie over gaat tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling, bestaat aanleiding om overeenkomstig A4/2.1 een terugkeerbesluit en een inreisverbod op te leggen en de vreemdeling overeenkomstig A2/12.2 in het SIS te signaleren.

Als uit de consultatie van de andere lidstaat blijkt dat het verblijfsrecht niet wordt ingetrokken en overeenkomstig A4/2.2 een zwaar inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw wordt opgelegd, staat dat in de weg aan (het laten voortduren van) een SIS signalering.

Signalering in OPS kan wel plaatsvinden.

Als uit (de aard van) het verleende verblijfsrecht elders blijkt dat het uitvoeren van het terugkeerbesluit, strijd oplevert met internationale verplichtingen (het verbod op refoulement), wordt in het besluit vermeld door de IND, KMar, politie en ZHP dat het terugkeerbesluit niet zal worden geëffectueerd dan wel ten aanzien van welke landen het niet zal worden geëffectueerd.

Daarbij wordt gedacht aan de vreemdeling met een vluchtelingenstatus of verblijfsvergunning vanwege subsidiaire bescherming in een andere lidstaat.

In afwijking van de richtlijn 2008/115 wordt een vreemdeling die voldoet aan alle volgende kenmerken door de DT&V begeleid in de terugkeer naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend:

  • de vreemdeling is afkomstig uit een derde land;

  • de vreemdeling heeft geen verblijf in Nederland;

  • de vreemdeling is in het bezit zijn van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf;

  • de vreemdeling is na het ontvangen van een terugkeerbesluit alsnog bereid en in staat terug te keren naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend.

B

Paragraaf A3/7.2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.2.6. Raadplegen BMA

Bij de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verzoekt de IND het BMA om een advies uit te brengen, als de IND dit op grond van de overgelegde bewijsmiddelen nodig acht om de aanvraag te beoordelen.

  • De IND verzoekt het BMA in ieder geval niet om een advies uit te brengen.ls de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.

  • Het raadplegen van BMA is niet nodig als het gaat om een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw bij zwangerschap, tuberculose of klinische opname (zie ook paragrafen A3/7.2.6, A3/7.2.7 en A3/7.2.8 Vc).

  • De vreemdeling hoeft zijn medische situatie niet aan te tonen als de DT&V, het COA of de ambtenaar belast met grensbewaking, concrete aanwijzingen heeft dat de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen. De vreemdeling moet in ieder geval onder behandeling staan bij een behandelaar. De ambtenaar belast met de uitzetting of ontruiming of de ambtenaar van de DT&V moet ook zonder nadere onderbouwing van het beroep op artikel 64 Vw door de vreemdeling zich ervan vergewissen of de uitzetting achterwege moet blijven en bij de IND een medisch advies (laten) vragen.

  • De IND vraagt het BMA geen informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. In dat geval is niet duidelijk in welk land naar behandelmogelijkheden moet worden gezocht en wordt uitgegaan van het bestaan ervan.

  • De IND vraagt het BMA geen informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst – bij een (ambtshalve) verzoek om toepassing van artikel 64 Vw – als de vreemdeling afkomstig is uit één van onderstaande landen: een Europese lidstaat en IJsland, Noorwegen, Zwitserland en Liechtenstein, Australië, Japan, Canada, Singapore, Nieuw Zeeland, Israël, Qatar, Koeweit en de Verenigde Staten.

Afkomstig uit een land van herkomst ziet niet alleen op personen met de nationaliteit van een van de betrokken landen, maar ook op vreemdelingen die een verblijfsrecht hebben verkregen in de genoemde landen.

C

Paragraaf A3/7.4.4. Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

7.4.4 Verzoek toepassing artikel 64 Vw van een vreemdeling afkomstig uit een lidstaat van de Europese Unie

De IND past artikel 64 niet toe als de vreemdeling afkomstig is uit een lidstaat van de Europese Unie. In dat geval gaat de IND er vanuit dat de medische voorzieningen in de betrokken lidstaat beschikbaar en toegankelijk zijn. De vreemdeling kan dit weerleggen door met bewijsmiddelen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Die bewijsmiddelen moeten bij het indienen van de aanvraag worden overgelegd.

D

Paragraaf A4/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Duur van het inreisverbod

De IND, de politie, KMAR en ZHP bepalen de duur van een inreisverbod. Ingevolge artikel 66a, vierde lid, Vw wordt de duur van het inreisverbod berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling ‘Nederland’ daadwerkelijk heeft verlaten. Onder ‘Nederland’ wordt verstaan de lidstaten van de EU aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein (verder: de lidstaten). Met een inreisverbod wordt de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor een bepaalde termijn verboden.

Vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat

Als de vreemdeling een verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat en aan hem een inreisverbod is uitgevaardigd, begint de termijn voor de duur van het inreisverbod te lopen als de vreemdeling:

  • het grondgebied van de lidstaten verlaat, of

  • vertrekt naar en verblijft in de lidstaat waar hij verblijfsrecht heeft.

Bepalen duur

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt een inreisverbod uit voor zover mogelijk voor de maximale duur zoals die in artikel 6.5a Vb is genoemd.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt, op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw, een inreisverbod uit voor de duur van één jaar, in de volgende gevallen:

  • de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, is met meer dan drie dagen maar niet meer dan 90 dagen overschreden; of

  • de vreemdeling is onder meer in het toezicht aangetroffen en voldoet niet of niet langer aan de voorwaarden bedoeld in artikel 12 Vw en artikel 6 SGC, tenzij de vreemdeling onderbouwt dat dit is te wijten aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt, op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw, een inreisverbod uit voor de duur van twee jaar in geval de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, met meer dan 90 dagen is overschreden.

De IND, de politie, KMAR en ZHP maken bij het bepalen van de duur van een inreisverbod geen gebruik van artikel 6.5a, derde en vierde lid, Vb. Uit de jurisprudentie van de Raad van State volgt dat gezien de huidige formulering van artikel 6.5a, derde en vierde lid, Vb als aanvullende eis wordt gesteld dat het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Als hier sprake van is, is tevens sprake van aanvullende omstandigheden en kan de duur van het inreisverbod onder meer aan de hand van artikel 6.5a, vijfde lid, Vb, worden bepaald.

De IND vaardigt een inreisverbod uit in beginsel voor de duur van tien jaar als er sprake is van één van de in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb genoemde omstandigheden en sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

De IND kan ook buiten de gevallen als bedoeld in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb, in beginsel een inreisverbod uitvaardigen voor de duur van tien jaar als er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Daarbij kan worden gedacht aan een verdenking van een misdrijf of de omstandigheid dat de persoonlijke gedraging van een vreemdeling leidt tot een ernstige bedreiging van de openbare orde.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verkort de duur van het inreisverbod, of laat een inreisverbod achterwege, als de vreemdeling bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd en onderbouwd.

Ingevolge artikel 6.5a, zesde lid, Vb vaardigt de IND een inreisverbod uit voor de duur van twintig jaar als de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid of als zwaarwegende belangen nopen tot een duur van meer dan tien jaar.

Met de vrijheidsstraf zoals bedoeld in artikel 6.5a Vb, wordt een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf bedoeld. Als meerdere vrijheidsstraffen zijn opgelegd, worden deze bij elkaar opgeteld.

E

Paragraaf A5/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5. Vrijheidsbeperking op grond van artikel 56 Vw

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.2 VV legt de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54, eerste lid, Vw – op, op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, dan wel aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e, Vw. Voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van artikel 56 Vw wordt de vreemdeling hierover gehoord, dit wordt vastgelegd in het model M108B. De maatregel van artikel 56 Vw wordt opgelegd met het model M108A. De vreemdeling kan bij de DT&V verzoeken om tijdelijke ontheffing in bijzondere situaties. Van een bijzondere situatie is in ieder geval sprake bij bezoek aan een medisch specialist, aanwezigheid bij een zitting bij de rechtbank, of bezoek aan de advocaat die de vreemdeling vertegenwoordigt.

  • In het geval van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf:

    • wordt de vrijheidsbeperkende maatregel in beginsel voor de duur van twaalf weken opgelegd op grond van artikel 56 Vw in een vrijheidsbeperkende locatie. De vreemdeling moet werken aan zijn vertrek uit Nederland waarbij de DT&V de regie heeft over het vertrektraject en kan;

    • de vrijheidsbeperkende maatregel blijven voortduren, indien na ommekomst van de twaalf weken nog immer voldoende grondslag bestaat.

  • In het geval van een vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, met uitzondering van onderdelen b, d en e Vw:

    • kan de maatregel op grond van artikel 56 Vw voortduren voor zolang dat gezien de omstandigheden van het geval met het oog op de openbare orde redelijk is. De maatregel kan ieder deel van Nederland aanwijzen en is niet beperkt tot locaties waar opvang wordt geboden door het COA. Bij de bepaling van de plaats komt groot gewicht toe aan de mate waarin ter plaatse toezicht kan worden gehouden op de naleving van de maatregel.

    • komt de maatregel op grond van artikel 56 Vw niet van rechtswege te vervallen, maar kan deze worden voortgezet met het oog op vertrek uit Nederland, na een afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. De redenen die aanleiding waren gedurende het rechtmatig verblijf om een maatregel op te leggen, rechtvaardigen het voorduren van de vrijheidsbeperkende maatregel gedurende het terugkeerproces. Dat geldt ook voor de vreemdeling die in afwachting is van de feitelijke overdracht naar een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening.

Er wordt een nieuwe vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd middels model M108A, zodra de vrijheidsbeperkende maatregel op een andere plaats ten uitvoer wordt gelegd dan waar de vreemdeling verbleef.

Voor zowel de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf als de vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, met uitzondering van onderdelen b, d en e, Vw geldt dat indien de vreemdeling gedurende of na de asielprocedure overlast veroorzaakt op de (opvang)locatie waar de vreemdeling verblijft een maatregel op grond van artikel 56 Vw kan worden opgelegd. De vreemdeling wordt opgedragen te verblijven op en in een gebied rondom een extra begeleidings- en toezichtlocatie (EBTL). Een dergelijke maatregel kan ook worden opgelegd aan amv’s vanaf de leeftijd van 16 jaar. Voor deze amv’s geldt dat de afstemming die tussen COA en de jeugdbeschermer heeft plaatsgevonden, alsmede de belangen en de specifieke situatie van de minderjarige kenbaar dienen te worden meegewogen in deze maatregel.

Onder overlast wordt onder meer begrepen (herhaaldelijk) agressief verbaal en non-verbaal gedrag richting medebewoners of personeel op de (opvang)locatie of daarbuiten, het aanrichten van vernielingen of het discrimineren of intimideren van medebewoners. Het COA besluit, tenzij het gedrag van de vreemdeling hier eerder aanleiding voor geeft en zich geen gronden voor inbewaringstelling voordoen, uiterlijk na een periode van twaalf weken tot voortzetting van de extra begeleiding en het toezicht op de EBTL (in welk geval de vrijheidsbeperkende maatregel voortduurt), terugplaatsing naar een reguliere opvanglocatie of een andere maatregel op grond van de RvA.

Bij het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 Vw wordt in beginsel als plek van verblijf een gemeente aangewezen of een kleiner deel dan de gemeente. Dringende redenen van openbare orde rechtvaardigen dat gedurende de kortst mogelijke periode, maar niet langer dan vijf dagen aaneen, de locatie waar de vreemdeling verblijft wordt aangewezen als plaats van uitvoering van de vrijheidsbeperking. Bij dringende redenen van openbare orde kan met name gedacht worden aan het voorkomen van ordeverstoringen waaronder begrepen de situatie dat er indicaties aanwezig zijn dat de vreemdeling op wie deze maatregel wordt toegepast mogelijk bij ordeverstoringen betrokken zal raken. In voorkomende gevallen wordt aan het advies van de burgemeester, Korpschef dan wel het Openbaar Ministerie een zwaarwegend belang toegekend.

Ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen wordt om het vertrek voor te bereiden zo veel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in een gezinslocatie.

Aan een gezin met minderjarige kinderen wordt gedurende (een deel van de periode) waarin het vertrek wordt voorbereid een maatregel op grond van artikel 56 Vw opgelegd als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake is van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid – ook als op grond daarvan tot vrijheidsontneming zou kunnen worden overgegaan;

  • het vertrek van het gezin kan niet binnen veertien dagen worden gerealiseerd;

  • het gezin heeft voorafgaande aan de maatregel in de opvang verbleven;

  • het gezin is in de illegaliteit aangetroffen.

Om de vreemdeling in staat te stellen aan de maatregel op grond van artikel 56 Vw te voldoen, biedt de DT&V de vreemdeling vervoer naar de VBL aan. Als de vreemdeling weigert om gebruik te maken van het aangeboden vervoer wordt daarmee geconcludeerd dat de vreemdeling geen gebruik wenst te maken van het aangeboden onderdak. De Korpschef houdt de vreemdeling vanwege het niet naleven van de aan hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 50 Vw staande en brengt hem naar een plaats bestemd voor verhoor. Vervolgens wordt beoordeeld of een vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgelegd. Als vrijheidsontneming niet mogelijk is, krijgt de vreemdeling van de Korpschef een aanzegging Nederland te verlaten.

F

Paragraaf B1/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1. Biometrische gegevens

Op grond van artikel 106a, eerste lid, Vw neemt de IND tien digitale vingerafdrukken af en maakt een gezichtopname van de vreemdeling van zes jaar en ouder voor het vaststellen of verifiëren van de identiteit bij:

  • een aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de beperking van een verblijfvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd; en

  • een aanvraag tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb.

De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf neemt tien digitale vingerafdrukken af en scant de door de vreemdeling ingeleverde pasfoto als:

  • de vreemdeling een mvv aanvraag indient; of

  • de referent in Nederland ten behoeve van de vreemdeling een mvv aanvraag indient.

De bevoegdheid in artikel 106a, eerste lid, Vw geldt niet voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 106a, vierde lid, Vw juncto artikel 8.27Vb.

G

Paragraaf B1/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3. TEV-procedure

3.3.1. Begin van de TEV-procedure

De TEV-procedure vangt aan door:

  • indiening van een mvv-aanvraag door de vreemdeling bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf; of

  • indiening van een mvv-aanvraag door de in Nederland verblijvende referent bij de IND in Nederland.

In aanvulling op artikel 2s, eerste lid, Vw geldt dat als de vreemdeling en de referent beiden in het buitenland verblijven, de vreemdeling de mvv-aanvraag indient. De referent toont dan aan dat hij ná binnenkomst in Nederland zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

De vreemdeling dient de mvv-aanvraag in met het daarvoor vereiste aanvraagformulier, dat bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf is te verkrijgen.

De IND maakt op haar website kenbaar waar de referent de mvv-aanvraag moet indienen. De referent dient de mvv-aanvraag in met het bij de IND te verkrijgen daarvoor vereiste aanvraagformulier.

Bestendig verblijf

De IND neemt aan dat sprake is van bestendig verblijf als de vreemdeling op het moment van indienen van de mvv-aanvraag of het toetsmoment:

  • verblijft in een land op basis van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van drie maanden of meer;

  • in het land waar hij verblijft, gerechtigd is de uitkomst van een aanvraag voor verblijf (aldaar) af te wachten; of

  • verblijft in een land waar hij een verblijfsprocedure heeft doorlopen, waarvan de uitkomst in rechte onaantastbaar is geworden en er een juridisch beletsel bestaat tegen uitzetting.

De IND neemt uitsluitend genoegen met een termijn korter dan drie maanden als er geen sprake is van het omzeilen van de mvv-procedure of oneigenlijk gebruik daarvan.

De IND neemt in ieder geval geen bestendig verblijf aan als de vreemdeling in een land verblijft op grond van een visum voor kort verblijf.

Afwachten van de mvv-aanvraag in het buitenland

De IND wijst de aanvraag voor een mvv af als de vreemdeling:

  • in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf; of

  • op grond van artikel 8, aanhef en onder f, dan wel h, Vw rechtmatig in Nederland verblijft.

De IND wijst de aanvraag voor een mvv niet af omdat de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder i, Vw rechtmatig in Nederland verblijft, als uit de duur en het doel van dit verblijf blijkt dat de vreemdeling niet in Nederland verblijft met het oogmerk de TEV-procedure te omzeilen.

Kennisgeving

De kennisgeving, waarmee de vreemdeling of diens referent op de hoogte wordt gesteld van de afgifte van een mvv aan de vreemdeling, is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.

3.3.2. Aanvraagprocedure mvv door de vreemdeling

De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging vraagt de vreemdeling:

  • bij de indiening van de mvv-aanvraag de voor de mvv-aanvraag gevraagde gegevens en bescheiden te verstrekken;

  • bij de indiening van de mvv-aanvraag zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen; en

  • binnen drie weken na ontvangst van een daartoe strekkende brief van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de voor de mvv-aanvraag verschuldigde leges te betalen, in die gevallen dat de referent de leges niet betaalt.

De vreemdeling van zes jaar en ouder moet tien digitale vingerafdrukken af laten nemen en een pasfoto inleveren bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging voor het vaststellen van zijn identiteit (artikel 106a, eerste lid, Vw junctis artikel 54 Vw en artikel 1.31 Vb).

De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging geeft de vreemdeling die in gebreke blijft nog één keer een termijn van vier weken na vaststelling van dit verzuim om de mvv-aanvraag aan te vullen met de in de brief genoemde ontbrekende gegevens en bescheiden.

De IND stelt de referent van de vreemdeling (als deze bekend is) schriftelijk in de gelegenheid:

  • a. binnen twee weken na vaststelling van dit verzuim de mvv-aanvraag aan te vullen met de in de brief genoemde gegevens en bescheiden; en

  • b. binnen twee weken de leges te betalen, in het geval de vreemdeling heeft aangegeven dat de referent de leges betaalt.

In geval van een inwilliging machtigt de IND de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om een mvv af te geven en stelt de IND de referent hiervan in kennis. De vreemdeling moet zijn document voor grensoverschrijding naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging meebrengen, zodat de mvv-sticker in dat document kan worden aangebracht.

Uitzondering in geval van nareis

Als de mvv-aanvraag in het kader van nareis niet voldoet aan de vereisten om deze in behandeling te kunnen nemen, dan geeft de IND de aanvrager op grond van artikel 4:5, eerste lid, Awb een termijn van vier weken na de brief om dit verzuim te herstellen. De IND schort in dit geval de beslistermijn op met ingang van de dag waarop de IND de aanvrager in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

3.3.3. Aanvraagprocedure mvv door de referent in Nederland

De referent moet bij de indiening van de aanvraag alle daarvoor benodigde gegevens verstrekken en op grond van artikel 2 l Vw de verschuldigde leges betalen. Wanneer de referent heeft nagelaten alle daarvoor benodigde gegevens te verstrekken, stelt de IND hem één keer in de gelegenheid om binnen twee weken na vaststelling van dit verzuim alsnog de gevraagde gegevens over te leggen. Indien de referent heeft nagelaten de leges te voldoen, ondanks dat de IND hem heeft bericht omtrent de hoogte van de leges, de betaalwijze en de termijn waarbinnen betaald moet worden, wordt de aanvraag, conform artikel 2n, eerste lid aanhef en onder d, buiten behandeling gesteld, zonder de aanvrager in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen.

Als wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, machtigt de IND onder voorbehoud de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om de mvv af te geven en stelt de IND de referent hiervan in kennis. Dit voorbehoud houdt in dat voor de afgifte van de mvv aan de vreemdeling:

  • nader onderzoek de authenticiteit van de originele buitenlandse bewijsmiddelen betreffende de staat van personen en van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling bevestigt;

  • de vreemdeling voor het vaststellen van zijn identiteit tien digitale vingerafdrukken heeft laten afnemen en een pasfoto heeft ingeleverd (artikel 106a, eerste lid, Vw junctis artikel 54 Vw en artikel 1.31 Vb); en

  • zich geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.

Uitsluitend als is voldaan aan deze voorwaarden en de IND een kennisgeving hoeft doen uitgaan naar de referent gaat de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging over tot afgifte van de mvv aan de vreemdeling.

3.3.4. Afgifte mvv en inreis in Nederland

De vreemdeling moet binnen:

  • a. drie maanden na de kennisgeving op de mvv-aanvraag in persoon verschijnen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf voor de vaststelling van zijn identiteit en afgifte van de mvv; en

  • b. 90 dagen vanaf de datum van de afgifte van de mvv Nederland inreizen.

De vreemdeling of diens referent moet een nieuwe mvv-aanvraag indienen als:

  • de vreemdeling later dan drie maanden na de dagtekening van de kennisgeving aan de referent in persoon verschijnt bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om zijn mvv af te halen;

  • de vreemdeling later dan 90 dagen na datum van afgifte van de mvv Nederland inreist (niet binnen de geldigheidsduur van de afgegeven mvv); of

  • de vreemdeling na indiening van de mvv-aanvraag maar voor afgifte van de verblijfsvergunning zijn verblijfsdoel wil wijzigen.

Indien zich na de kennisgeving feiten en omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot intrekking van de kennisgeving, legt de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging deze voor aan de IND. De IND beziet de kennisgeving op de intrekking daarvan en in geval van intrekking van de kennisgeving wordt de aanvraag gelijktijdig afgewezen.

3.3.5. Ambtshalve verlening verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De IND verleent de verblijfsvergunning ambtshalve door uitreiking van het verblijfsdocument aan de vreemdeling in persoon.

Ook als niet meer aan de vereiste voorwaarden wordt voldaan als gevolg van een verandering van het beleid in de periode tussen de aanvraag van de mvv en de afgifte van de verblijfsvergunning verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve aan de vreemdeling.

3.3.5.1. Uitzondering in geval van nareis

De IND merkt de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning asiel aan de in Nederland verblijvende referent van de vreemdeling aan als de startdatum van de nareistermijn van drie maanden. De IND beschouwt de aanvraag tot het verlenen van een (onverplichte) mvv die het familie- of gezinslid binnen drie maanden na het verlenen van de verblijfsvergunning asiel van de in Nederland verblijvende vreemdeling indient als een tijdig verzoek om nareis.

3.3.5.2. Geen ambtshalve verlening verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De IND verleent in ieder geval geen ambtshalve verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de volgende situaties:

  • de vreemdeling reist in met een mvv waarvan de geldigheidsduur is verstreken (geen geldige mvv);

  • de kennisgeving, waarmee de vreemdeling of diens referent op de hoogte is gesteld van de afgifte van een mvv, ingetrokken is en de aanvraag gelijktijdig afgewezen is;

  • de mvv is ingetrokken;

  • de mvv is door de KMar aan de grens geannuleerd; of

  • de vreemdeling wil verblijf in Nederland voor een ander doel dan het doel waarvoor de mvv is afgegeven.

Als de geldigheidsduur van de mvv is verlopen op het moment dat de vreemdeling zich meldt bij de IND dan kan de verblijfsvergunning regulier ambtshalve worden verleend als de medewerker van de IND oordeelt dat er verschoonbare redenen zijn waarom de vreemdeling zich na het verlopen van de geldigheidsduur van de mvv bij de IND meldt.

Bij intrekking van de mvv terwijl de vreemdeling nog in het buitenland verblijft, machtigt de IND de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de mvv in te trekken, nadat de vreemdeling of diens referent conform artikel 4:8 Awb in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze uit te brengen.

3.3.5.3. Ingangsdatum ambtshalve verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In aanvulling op artikel 3.57, eerste lid, Vb en op grond van artikel 3.57, tweede lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning met ingang van de dag, die in het mvv-aanvraagformulier is opgegeven als de dag waarop de vreemdeling Nederland zal inreizen, als deze datum binnen de geldigheidsduur van de afgegeven mvv valt.

H

Paragraaf B1/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.4. Overige aanvraagprocedures voor een verblijfsvergunning regulier

3.4.1. Algemene bepalingen
3.4.1.1. De aanvraag

De herhaalde aanvraag

De IND merkt in het kader van artikel 4:6 Awb enkel feiten en omstandigheden als nieuw aan die:

  • op het moment waarop de eerste aanvraag werd afgewezen niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en

  • aanleiding geven tot heroverweging van de eerste aanvraag.

Verzoek om heroverweging

De IND beschouwt een verzoek om heroverweging van een in rechte onaantastbaar geworden beschikking als een aanvraag die niet is ingediend overeenkomstig de formele vereisten voor de indiening van een aanvraag.

De IND stelt de vreemdeling in de gelegenheid om aan de formele vereisten te voldoen.

Meer verblijfdoelen

De IND beoordeelt slechts één verblijfsbeperking per aanvraag, met uitzondering van de gronden genoemd in artikel 3.6, eerste lid, Vb.

Ambtshalve toets

Bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb, beoordeelt de IND ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in artikel 3.6, eerste lid, Vb.

De IND doet dit volgens een vaste volgorde.

De IND beoordeelt ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in artikel 3.6, eerste lid, Vb als de IND:

  • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb afwijst;

  • de aanvraag tot het verlengen van een geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb afwijst;

  • de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb intrekt.

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder e, Vb juncto artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb ambtshalve als de Minister hier op grond van zijn discretionaire bevoegdheid toe heeft besloten. Als de bijzondere individuele omstandigheden zich niet lenen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden kan op grond van artikel 3.6b Vb ambtshalve een verblijfsvergunning worden verleend onder de beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden.

Als de IND ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van artikel 3.6, eerste lid, Vb, beoordeelt de IND op grond van artikel 6.1d Vb ambtshalve of er reden is voor toepassing van artikel 64 Vw.

De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6 Vb en 6.1d Vb achterwege, als de IND aan de vreemdeling met de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een zwaar inreisverbod of een ongewenstverklaring oplegt.

3.4.1.2. Vereisten voor de indiening van de aanvraag

Plaats van indiening aanvraag

Op grond van artikel 3.101 Vb worden de volgende aanvragen ingediend bij de IND:

  • de aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de beperking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd; en

  • de aanvraag tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb.

De aanvrager dient de aanvraag in op een door de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar gemaakte wijze. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de aanvrager de leges moet betalen. De aanvrager dient de aanvraag in met het vereiste formulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

Uitzondering voor het indienen van de aanvraag bij de IND

De vreemdeling moet de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel indienen bij de politie van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Beschikbaar tijdens de behandeling van de aanvraag

De IND kan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de behandeling van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb een aanwijzing geven door middel van model M117D, op de dag dat de vreemdeling de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een IND-loket indient. De IND licht de aanwijzing mondeling toe.

Leges

De IND eist dat de vreemdeling bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb de verschuldigde leges per kas of per elektronische betaling ter plekke aan het IND-loket voldoet.

Indiening door een wettelijk vertegenwoordiger

De IND merkt als wettelijke vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 23 Vw juncto artikel 3.99 Vb aan:

  • de ouder die het gezag heeft;

  • de voogd; of

  • de curator.

Als degene die een aanvraag indient namens een minderjarig kind niet aantoont diens wettelijke vertegenwoordiger te zijn, geeft de IND een termijn van drie maanden na vaststelling van dit verzuim om dat gebrek te herstellen. Het herstellen van het gebrek geschiedt door:

  • een voogdijvoorziening in Nederland; of

  • door de ondertekening van de aanvraag namens het kind door de wettelijke vertegenwoordiger van het kind die zich in het land van herkomst bevindt.

De IND stelt de aanvraag buiten behandeling als:

  • het kind voor wie de aanvraag is ingediend jonger is dan 12 jaar; en

  • de wettelijke vertegenwoordiging na afloop van genoemde termijn van drie maanden niet is aangetoond.

De IND stelt de aanvraag niet buiten behandeling als de aanvraag is ondertekend door een vreemdeling van 12 jaar of ouder.

3.4.1.3. Herstel verzuim

Als de aanvraag niet voldoet aan de vereisten om deze in behandeling te kunnen nemen, dan constateert de IND dat de aanvrager in verzuim is en geeft de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb, twee weken om dat verzuim te herstellen. De IND schort in dit geval de beslistermijn op met ingang van de dag waarop de IND de aanvrager in de gelegenheid heeft gesteld het verzuim te herstellen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

In afwijking hiervan geeft de IND de aanvrager:

  • een termijn van drie maanden na vaststelling van het verzuim dat de wettelijke vertegenwoordiging van een minderjarig kind niet is aangetoond (zie ook 3.3.1.2 bij indiening door een wettelijk vertegenwoordiger);

  • een termijn van vier weken na vaststelling van het verzuim dat de vreemdeling niet meteen een geldig document van grensoverschrijding kan overleggen;

  • een termijn van het tijdsverloop dat gemoeid is met de handeling van kas- of elektronische betaling, als sprake is van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb en de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per elektronische betaling heeft voldaan.

De IND geeft geen herstel verzuim als de IND van tevoren vaststelt dat de vreemdeling ook overigens niet voldoet aan één of meer voorwaarden van het beoogde verblijfsdoel.

De IND verlengt de in de brief genoemde termijn om de aanvraag aan te vullen als sprake is van bijzondere omstandigheden.

De IND kan een (aanzienlijk) kortere termijn geven als:

  • sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb, waarbij de IND de vreemdeling al voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gewezen op het ontbreken van informatie en/of bewijsmiddelen; en

  • de vreemdeling deze bewijsmiddelen desondanks niet heeft overgelegd op het moment dat de aanvraag wordt ingediend.

3.4.1.4. Beslistermijn

Aanvragen van een erkende referent

De IND streeft ernaar om binnen een termijn van twee weken na ontvangst te beslissen op een door een erkende referent ingediende aanvraag met het oog op afgifte van een mvv of op een aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of wijziging van de beperking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De IND beslist niet binnen twee weken op voornoemde aanvragen als sprake is van één van de volgende gevallen:

  • de aanvraag is niet op de voorgeschreven wijze en voorzien van de benodigde gegevens ingediend;

  • een nader onderzoek is vereist;

  • het betreft een aanvraag voor een vergunning voor verblijf en arbeid;

  • het betreft een aanvraag voor een verblijfsvergunning waarvoor een TWV is vereist; of

  • de aanvraag wordt niet aan de hand van de eigen verklaringen van de erkende referent beoordeeld, maar aan de hand van de onderliggende gegevens.

3.4.1.5. Bekendmaking van de beschikking

De IND verzendt geen beschikking in de volgende gevallen:

  • de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring. De grondslag van de inbewaringstelling moet worden gewijzigd en beide beschikkingen worden tegelijkertijd aan de vreemdeling uitgereikt;

  • de vreemdeling wordt ongewenst verklaard. Zie A4/3.4;

  • tegen de vreemdeling wordt een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw uitgevaardigd. Zie A4/2.4.2;

  • de aanvraag wordt in eerste aanleg afgewezen en de vreemdeling mag de beslissing op het bezwaarschrift niet in Nederland afwachten en er wordt een vrijheidsbeperkende of vrijheidontnemende maatregel opgelegd;

3.4.1.6. Intrekking van de aanvraag

De vreemdeling kan alleen met een model M53 zijn aanvraag om een verblijfsvergunning intrekken als hij in bewaring is gesteld.

3.4.2. Specifieke bepalingen over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

Identificatie vreemdeling

De vreemdeling moet een gezichtopname laten maken en tien digitale vingerafdrukken laten afnemen door de IND voor het vaststellen van zijn identiteit (artikel 3.102a Vb).

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de identiteit en/of nationaliteit van de vreemdeling niet vaststaan.

Verblijfssticker

De IND verstrekt de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen’ (bijlage 7g VV):

  • aan de vreemdeling als bewijs van het feit dat hij een aanvraag tot verlenen, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning heeft ingediend; en

  • voor één maand korter dan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling met een maximum van zes maanden.

De IND verstrekt de verblijfsaantekening ‘Gemeenschapsonderdaan’ aan het familielid van de onderdaan van de EU/EER of van Zwitserland die zelf niet de nationaliteit heeft van deze lidstaten.

Uitreiking verblijfsdocument

De IND reikt het verblijfsdocument uit:

  • aan de vreemdeling in persoon;

  • bij minderjarigheid in het bijzijn van de wettelijk vertegenwoordiger; en

  • bij wijziging van de beperking of vernieuwing van het verblijfsdocument tegen inlevering van het oude verblijfsdocument, tenzij sprake is van verlies of diefstal van het oude verblijfsdocument.

De korpschef reikt het verblijfsdocument uit als de vreemdeling slachtoffer is van dreigend eergerelateerd geweld.

Afgifte documenten en schriftelijke verklaringen bedoeld in artikel 9 Vw

De IND verstrekt een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 Vw.

Op de regel zijn de volgende uitzonderingen van toepassing:

  • de vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld aangifte te doen van een overtreding van artikel 273 f WvSr (mensenhandel). De korpschef verstrekt een document of schriftelijke verklaring.

  • uitzetting van de vreemdeling moet achterwege blijven op grond van artikel 64 Vw vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden. Het gestelde in A4/7.3 is van toepassing.

I

Paragraaf B1/8.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.3.4. Bewijsmiddelen afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

Middelenvereiste

Inkomsten uit arbeid in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:

  • een kopie van de arbeidsovereenkomst;

  • een recente werkgeversverklaring (niet ouder dan drie maanden, voorzien van datum, handtekening en firmastempel van de werkgever), in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model of in de vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als dit model zijn opgenomen; en

  • kopieën van loonspecificaties over de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag (tenzij de werkzaamheden op grond van de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden zijn aangevangen).

Voor zover relevant beschouwt de IND ten aanzien van het arbeidsverleden als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:

  • kopieën van arbeids- of uitzendovereenkomsten van het jaar dan wel de drie jaren (in geval van toetsing aan respectievelijk artikel 3.24b VV dan wel artikel 3.75, derde lid, Vb) voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag;

  • kopieën van jaaropgaven over het jaar dan wel de drie jaren (in geval van toetsing aan respectievelijk artikel 3.24b VV dan wel artikel 3.75, derde lid, Vb) voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en

  • (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.24b VV nog zes maanden beschikbaar zijn, een verklaring van de werkgever (bijvoorbeeld het uitzendbureau).

Inkomsten uit arbeid als zelfstandige

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:

  • een recent uittreksel van de inschrijving van de onderneming of vestiging in het handelsregister (tenzij inschrijving niet mogelijk is); en

  • een verklaring inkomen ondernemer, volledig ingevuld door:

    • een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst;

    • ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf; en

    • voorzien van de bijbehorende bijlagen.

De IND beschouwt als aanvullend bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:

  • bankafschriften;

  • aanslagen inkomstenbelastingen;

  • jaarrekeningen; en

  • maandelijkse opgaven van de bedrijfsresultaten over de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit inkomensvervangende uitkering

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit (een) inkomensvervangende uitkering(en):

  • een toekenningsbesluit van de uitvoeringsinstantie; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

Inkomsten uit eigen vermogen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit eigen vermogen de volgende bescheiden:

  • de meest recente definitieve aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;

  • de meest recente voorlopige aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;

  • de meest recente opgave van het inkomen aan de Belastingdienst; en

  • bescheiden waaruit het eigen vermogen blijkt op het moment van de indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit overige bronnen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit overige bronnen:

  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van inkomsten uit overige bronnen; en

  • bescheiden waaruit blijkt dat over deze inkomsten de wettelijke belastingen zijn afgedragen.

Geldig document voor grensoverschrijding

De IND beschouwt een geldig – door Nederland erkend – paspoort als bewijsmiddel dat de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijkt.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat niet over een geldig document voor grensoverschrijding kan worden beschikt door de vreemdeling, een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is waarin wordt gemotiveerd waarom de vreemdeling niet (meer) in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding.

Als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig paspoort en heeft aangetoond dat hij niet (meer) in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort, beschouwt de IND aanvullende gegevens en bescheiden als bewijsmiddel waaruit zijn identiteit en nationaliteit moet blijken.

Tbc-onderzoek

De IND beschouwt een ingevulde en ondertekende ‘intentieverklaring tbc-onderzoek’ als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zich bereid verklaart een medisch onderzoek en eventuele behandeling van tbc te ondergaan.

Openbare orde

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken of de vreemdeling van 12 jaar of ouder strafbare feiten heeft begaan:

  • een door de vreemdeling ingevuld en ondertekend vastgesteld formulier ‘Antecedentenverklaring’; of

  • als de vreemdeling de ‘Antecedentenverklaring’ niet wil of kan ondertekenen, relevante gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat er antecedenten zijn.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het bepalen van het moment waarop een opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd en de aanvang van de (maximale) termijn waarbinnen antecedenten kunnen worden tegengeworpen gegevens en bescheiden die zien op:

  • het moment van invrijheidsstelling;

  • voltooiing van de taakstraf; of

  • betaling van het opgelegde bedrag.

De IND beschouwt een door de vreemdeling overgelegd gewaarmerkt afschrift van het buitenlandse strafvonnis als bewijsmiddel voor de toepassing van de glijdende schaal.

Basisexamen inburgering buitenland

De IND beschouwt een op naam van de vreemdeling gestelde uitslagbrief van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) met de verklaring dat de vreemdeling het basisexamen inburgering met goed gevolg heeft afgelegd als bewijsmiddel dat het basisexamen met goed gevolg is afgelegd; dit examen is een jaar geldig na de datum van de uitslagbrief waarin is opgenomen dat het laatste examenonderdeel is behaald. Als het basisexamen vóór 1 november 2014 is afgelegd, dan heeft de vreemdeling de uitslagbrief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.

De IND beschouwt conform de Wet inburgering en het Besluit inburgering als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:

  • een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;

  • een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, waaruit blijkt dat een bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen opleiding is afgerond, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;

  • het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);

  • een certificaat Inburgering in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een Certificaat Inburgering Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-2 is behaald;

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;

  • een kopie van het besluit waaruit blijkt dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten, omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg is afgelegd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de mondelinge en schriftelijke vaardigheden van het basisexamen niet behoeven te worden behaald, het certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de kennis van de Nederlandse samenleving van het basisexamen niet behoeft te worden behaald, het certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie is behaald het niveau van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van die wet, of een score van de MO-Profieltoets van ten minste: 85%, indien die toets is afgelegd voor 1 september 2001, respectievelijk 80%, indien die toets is afgelegd na 31 augustus 2001.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het vereiste dat voor het vak Nederlands een voldoende is behaald, een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald.

De IND beschouwt als bewijsmiddel, dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:

  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II.

  • een uittreksel van de Basisregistratie personen (BRP) of een daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding (bijvoorbeeld het Vestigingsregister) waaruit blijkt dat de vreemdeling ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd woonachtig was in Nederland.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ter onderbouwing van het beroep op bijzondere individuele omstandigheden:

  • bescheiden waaruit blijkt dat de vreemdeling inspanningen heeft geleverd die in redelijkheid kunnen worden gevergd om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. Dit kan onder meer blijken uit het één of meermalen afleggen van het basisexamen inburgering, waarbij een positief resultaat is behaald voor het onderdeel Spreekvaardigheid en de toets Kennis van de Nederlandse Samenleving, maar geen positief resultaat is behaald voor het onderdeel Leesvaardigheid. Een afschrift van deze resultaten voegt de vreemdeling bij de mvv-aanvraag;

  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden aan de hand waarvan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid oordeelt of de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen; en

een kopie van het vragenformulier dat is ingevuld en ondertekend door een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts, in het geval van medische omstandigheden (bijlage 19 VV).

J

Paragraaf B2/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1 Working Holiday Scheme (WHS) / Working Holiday Programme (WHP)

Nederland heeft met Canada, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong (WHP), Australië en Nieuw-Zeeland (WHS) een overeenkomst gesloten (Memorandum of Understanding (hierna: MoU)) op grond waarvan jongeren die de nationaliteit van één van de landen bezitten, onder bepaalde voorwaarden tijdelijk in Nederland mogen verblijven om kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur. Het verblijf heeft het karakter van een kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur en is daarom slechts éénmalig en de verblijfsvergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend. De jongeren mogen niet ten laste komen van de publieke middelen en de (tijdige) terugreis moet gewaarborgd zijn. Het begrip uitwisseling kenmerkt zich door wederkerigheid, in die zin dat de mogelijkheid om de samenleving en cultuur te leren kennen ook in het land van herkomst van de buitenlandse jongeren bestaat voor de Nederlandse jongeren.

Incidentele arbeid

De uitwisselingsjongere dient zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien. Om het verblijf in Nederland financieel te ondersteunen, mag de uitwisselingsjongere overeenkomstig artikel 1j, onderdeel b, BuWav werken zonder dat de werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning. Voorwaarde daarbij is dat het hoofddoel van het verblijf in Nederland – culturele uitwisseling – voorop blijft staan. Het werk mag dus alleen van incidentele aard zijn.

Beperking in de duur van de werkzaamheden benadrukt het incidentele en ondersteunende karakter van het werken. De uitwisselingsjongere mag daarom ten hoogste 12 weken aaneengesloten werkzaamheden verrichten bij eenzelfde werkgever. Het is niet toegestaan het aantal uren uit te spreiden over een periode langer dan 12 weken. Na 12 weken bij eenzelfde werkgever gewerkt te hebben, mag de uitwisselingsjongere wel weer 12 weken aaneengesloten bij een andere werkgever aan de slag.

De IND neemt aan dat de uitwisselingsjongere die in Nederland verblijft, niet zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien als bedoeld in artikel 3.24a VV als een beroep wordt gedaan op de algemene middelen.

Studeren

Gedurende het verblijf in Nederland is het toegestaan om een korte studie dan wel een cursus te volgen.

K

Paragraaf B2/2.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1.2. WHP Argentinië, Hongkong en Zuid-Korea

WHP Hongkong

Per 1 januari 2019 heeft Nederland met Hongkong een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Hongkong.

WHP Zuid-Korea

Het WHP met Zuid-Korea is gecontinueerd per 1 oktober 2018 voor de duur van in beginsel 2 jaar.

Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland. De IND stelt als voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag dat deze vergezeld gaat van een geldig bewijs van pré-registratie voor deelname aan het WHP, welke is voorzien van een volgnummer, en is verstrekt door de Nederlandse ambassade in Seoel. De uitwisselingsjongere moet binnen 90 dagen na afgifte van de pré-registratie bij de IND in Nederland een aanvraag om een WHP-verblijfsvergunning hebben ingediend.

WHP Argentinië

Per 1 juli 2017 heeft Nederland met Argentinië een MoU betreffende een WHP afgesloten voor een periode van in beginsel 2 jaar. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Argentinië.

De IND wijst de aanvraag van een vreemdeling die in het kader van de internationale overeenkomsten (MoU) WHP Argentinië, Hongkong of Zuid-Korea af als de vreemdeling:

  • jonger dan 18 jaar is of ouder dan 30 jaar op het moment van indiening van de aanvraag;

  • geen retourticket heeft dan wel niet de financiële middelen heeft voor de aanschaf van een retourticket;

  • eerder in Nederland in het kader van uitwisseling heeft verbleven;

  • ten laste komt van de algemene middelen;

  • het quotum voor het aantal inwilligingen van het WHP Zuid-Korea, Hongkong dan wel Argentinië is bereikt.

L

Paragraaf B2/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder o, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘Uitwisseling’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan'.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder o, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de verblijfsvergunning wordt verleend op grond van de internationale overeenkomsten met Canada, Nieuw-Zeeland, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong en Australië: ’TWV niet vereist voor incidentele arbeid in het kader van WHP/WHS, andere arbeid niet toegestaan'.

Voorschrift

Op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb is aan de afgifte van de verblijfsvergunning aan de vreemdeling die in het kader van uitwisseling (niet zijnde au pair) in Nederland wil verblijven het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid aanhef en onder o, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van ten hoogste één jaar.

M

Paragraaf B6/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor de volgende verblijfsdoelen:

  • het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • arbeid als kennismigrant;

  • onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801;

  • arbeid als zelfstandige;

  • houder van een Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG; of

  • overplaatsing binnen een onderneming.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen uit het Vb, het Buwav en het VV:

  • artikelen 3.3, 3.4, 3.23b, 3.30, 3.30a, 3.30b, 3.30d, 3.32, 3.33 en 3.42, 3.89b, 3.91c, 4.43 en 4.47 Vb;

  • artikel 1d, 1h, 1n en 1i Buwav;

  • artikelen 3.20a, 3.20b, 3.20c, 3.20d, 3.23, 4.24 en 4.36 VV.

De beleidsregels over kortermijnmobiliteit binnen de Europese Unie van onderzoekers en diens gezinsleden zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 8 en 12 uit de Vw.

N

Paragraaf B6/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Bij het bepalen van de ingangsdatum van de drie jaren, zoals opgenomen in artikel 3.42, eerste lid, Vb geldt:

  • voor vreemdelingen die aan een Nederlandse onderwijsinstelling zijn afgestudeerd de datum die op het diploma is vermeld of de datum waarop volgens schriftelijke verklaring van de onderwijsinstelling is voldaan aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of getuigschrift van die opleiding; en

  • voor vreemdelingen die aan een buitenlandse onderwijsinstelling zijn afgestudeerd of gepromoveerd de datum die op het diploma is vermeld.

Duur postdoctorale opleiding

In aanvulling op artikel 3.42, eerste lid, onder c, Vb beschouwt de IND het afronden van een postdoctorale opleiding als voldoende, als deze:

  • voor een academisch jaar is aangegaan; en

  • vanwege de zomerperiode korter dan 12 maanden, maar minimaal 10 maanden heeft geduurd.

Top 200-lijst

In aanvulling op artikel 3.42, eerste lid, onder e, Vb en artikel 3.23 VV geldt, in het geval de onderwijsinstelling niet is opgenomen in de top 200 van de algemene lijsten, genoemd in artikel 3.23 VV, maar wel is opgenomen in de top 200 van (één van) de ranglijsten per vakgebied, bedoeld in artikel 3.23 VV, het volgende:

  • de vreemdeling moet zijn afgestudeerd of gepromoveerd in het vakgebied waarmee de onderwijsinstelling in de top 200 staat, om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.

In aanvulling op artikel 3.42, eerste lid, onder e, Vb en artikel 3.23 VV geldt dat de onderwijsinstelling op de datum van afstuderen of promoveren in de top 200 van de ranglijsten als bedoeld in art. 3.23 VV staat.

Tweede zoekjaar

In aanvulling op artikel 3.42, tweede lid, Vb geldt dat een tweede verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ alleen wordt verleend als de vreemdeling na afloop van het eerste zoekjaar een nieuwe opleiding heeft afgerond of opnieuw wetenschappelijk onderzoek heeft verricht als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, Vb.

O

Paragraaf B6/3.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1.1. Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: ‘Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.

P

Paragraaf B6/3.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3.1. Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van één jaar.

Q

Paragraaf B6/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2. Het zoeken naar en verrichten van arbeid, al dan niet in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling aan een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs met goed gevolg een geaccrediteerde bachelor- of masteropleiding of een postdoctorale opleiding heeft afgerond:

  • een diploma of getuigschrift; of

  • een verklaring met de datum waarop aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of getuigschrift van die opleiding.

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling een dergelijke opleiding heeft afgerond, een diploma of getuigschrift van een onderwijsinstelling die:

  • opleidingen verzorgt in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

  • opleidingen verzorgt in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken; of

  • is aangewezen in het Voorschrift Vreemdelingen.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een Erasmus Mundus Masters Course heeft afgerond:

  • een diploma of getuigschrift; en

  • een schriftelijke diplomawaardering van Nuffic van dit diploma of getuigschrift.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een masteropleiding, een postdoctorale opleiding of een promotietraject aan een buitenlandse onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 3.23 VV heeft afgerond:

  • een diploma of getuigschrift; en

  • een schriftelijke diplomawaardering van Nuffic van dit diploma of getuigschrift.

Een diplomawaardering van Nuffic hoeft niet overgelegd te worden als de opleiding voorkomt in het Vlaamse Hogeronderwijsregister.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een minimaal niveau van kennis van de Engelse of Nederlandse taal heeft:

  • een testrapport van het International English Language Testing System met een minimale score van 6.0; of

  • een testrapport van een andere Engelse taaltest zoals opgenomen in de Gedragscode internationale student hoger onderwijs met een vergelijkbare minimale score; of

  • een diploma, certificaat of document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit inburgering; of

  • een bewijsstuk waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn masteropleiding, postdoctorale opleiding of promotietraject heeft genoten in het Engels of het Nederlands.

R

Paragraaf B7/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij (naam van de partner/ echtgenoot/ minderjarig kind, enz)’.

Arbeidsmarktaantekening

Als de referent een Nederlander is, dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning, dan is de arbeidsmarktaantekening van familie- en gezinsleden dezelfde als die van diens referent.

In afwijking hiervan wordt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV de aantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ geplaatst op het verblijfsdocument van een gezinslid van een:

  • kennismigrant;

  • houder van een Europese blauwe kaart;

  • vergunninghouder in het kader van overplaatsing binnen een onderneming; of

  • onderzoeker in de zin van richtlijn (EU) 2016/801.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onderdeel j, VV wordt de aantekening ‘Arbeid als zelfstandige toegestaan, arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV’ geplaatst op het verblijfsdocument van een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’.

Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m, Vb dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, onder l, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid niet toegestaan’.

Als de referent in het bezit is van een GVVA, dan luidt voor gezinsleden de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de referent. Als de referent Nederlander is of verblijf heeft voor langer dan vijf jaar, dan verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van vijf jaar.

In geval van langetermijnmobiliteit van onderzoekers verleent de IND aan de gezinsleden van de onderzoeker, mits zij in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning voor verblijf als partner of minderjarig kind zoals afgegeven door een andere lidstaat binnen de Europese Unie, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de referent.

S

Paragraaf B8/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2. Verlenging en intrekking

Verlenging

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van het slachtoffer van mensenhandel alleen als sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de getuige-aangever alleen als het OM de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk acht.

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens:

  • het ontbreken van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan; en

  • gevaar voor de openbare orde, als sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van het slachtoffer van mensenhandel dat geen aangifte kan of wil doen of geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar niet.

De vreemdeling kan:

  • na een jaar een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ (zie paragraaf B9/10 Vc); of

  • tussentijds of na een jaar alsnog aangifte doen of medewerking verlenen aan de opsporing en vervolging van de mensenhandelaar.

Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning van een slachtoffer van mensenhandel dat aangifte heeft gedaan of anderszins heeft meegewerkt in als geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend. De vreemdeling mag het beroep in cassatie in Nederland afwachten, omdat de Hoge Raad de zaak nog terug kan wijzen naar het Gerechtshof. De vreemdeling mag cassatie in het belang der wet niet in Nederland afwachten, omdat cassatie in het belang der wet geen verandering in de rechten en positie van partijen teweeg brengt en dus geen rechtsgevolgen voor de betrokken partijen heeft.

De IND trekt de verblijfsvergunning van een getuige-aangever van mensenhandel in als het OM de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland niet langer noodzakelijk acht.

T

Paragraaf B9/8.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.4. Verblijfsvergunning na overlijden van de referent

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, Vb af als de vreemdeling verblijf heeft gekregen op grond van het beleid voor gezinshereniging van een alleenstaande vreemdeling van 65 jaar of ouder met zijn kind.

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, Vb niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, Vw.

U

Paragraaf B11/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling’.

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.31 Vb aan de vreemdeling op wie artikel 13 besluit 1/80 van toepassing is, onder de beperking: ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.

Op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in verband met de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten onder de beperking ‘verblijf conform beschikking Staatssecretaris’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor economisch niet-actieve langdurig ingezetenen en vermogende vreemdelingen: 'Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist'.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor het zoeken naar of verrichten van arbeid al dan niet in loondienst: 'Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist'.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder l, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten: ‘Arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van vijf jaar aan economisch niet-actieve langdurig ingezetenen.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van drie jaar aan de vermogende vreemdeling.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verlengt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van vijf jaar aan de vermogende vreemdeling.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van ten hoogste één jaar voor het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst.

Op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning in het kader van de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten met de geldigheidsduur van één jaar.

De verblijfsvergunning verleend in het kader van de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten wordt ingevolge artikel 3.5, vierde lid, Vb aangemerkt als een tijdelijk verblijfsrecht.

V

Paragraaf C1/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. Algemeen

Aanmelding en indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De vreemdeling geeft in persoon bij de aanmeldunit van de AVIM te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De AVIM registreert dit verzoek binnen de termijnen als bedoeld in artikel 3.107b Vb.

De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in bij de AVIM in het aanmeldcentrum Ter Apel dan wel op een andere door de IND aangewezen locatie. De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd conform artikel 3.108c Vb zo snel mogelijk in nadat de AVIM de handelingen in het kader van de vaststelling van de identiteit heeft verricht.

In afwijking van de regel over het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelden aparte beleidsregels voor de vreemdeling:

  • die aan de buitengrens heeft aangegeven een aanvraag te willen indienen en aan wie het besluit omtrent de toegangsweigering is uitgesteld (zie paragraaf C1/2.5 Vc); of

  • die een tweede of volgende aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die een last minute aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • aan wie de vrijheid is ontnomen (zie paragraaf C1/2.10 Vc).

De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een ander dan het door de IND aangewezen moment of locatie of op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend, aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de rust- en voorbereidingstermijn en de algemene asielprocedure niet aanvangen.

Zodra de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, verstrekt de IND aan de vreemdeling:

  • de informatiebrochure ‘Deel A: Informatie over de Dublinverordening voor personen die om internationale bescherming verzoeken’, conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 604/2013; en

  • de informatiebrochure ‘Voordat u uw asielprocedure begint’.

De vreemdeling vult na aanmelding bij de aanmeldunit van de AVIM een aanmeldformulier in. De IND maakt aan de hand van het onderzoek van AVIM en de gegevens op het aanmeldformulier een inschatting van de procedure die voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden gevolgd:

  • de Dublinprocedure (zie paragraaf C1/2.6 Vc);

  • de procedure voor vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst in de zin van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw of voor vreemdelingen die in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming genieten in de zin van artikel 30a, eerste lid, onder a, Vw (zie paragraaf C1/2.7 Vc); of

  • de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc).

Beschikbaarheid tijdens de asielprocedure

De IND verstrekt aan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de asielprocedure (inclusief de Dublinprocedure) een aanwijzing door middel van model M117-C, waarin staat aangegeven in welke plaats of locatie hij zich gedurende die periode dient op te houden. De IND licht de aanwijzing mondeling toe.

De IND beoordeelt op verzoek van de vreemdeling of de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de asielprocedure nog langer nodig is. De beschikbaarheid van de vreemdeling is niet meer nodig als de IND geen processtappen meer voorziet waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk is.

Voor de Dublinprocedure wordt de aanwijzing door middel van model M117-C verstrekt op de dag dat de IND een gehoor afneemt in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013.

Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin)

Na indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd start de IND conform artikel 20, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 met het onderzoek welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag.

Voor dit onderzoek verricht de IND, de AVIM en/of de ambtenaar belast met de grensbewaking onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling in EU VIS en EURODAC.

In het kader van dit onderzoek neemt de IND een gehoor af in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013. Dit gehoor wordt aangeduid als een ‘Dublin aanmeldgehoor’. Tijdens dit gehoor biedt de IND de vreemdeling de mogelijkheid om de volgens artikel 4 Verordening (EU) 604/2013 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen; stelt de IND in ieder geval vragen in het kader van Verordening (EU) 604/2013; en informeert de IND de vreemdeling over de resultaten van het onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling. De IND kan aan de vreemdeling vragen stellen over de resultaten van het onderzoek in Eurodac en EU VIS. Wanneer de vreemdeling de toegang is geweigerd of in bewaring is gesteld, kan ook de AVIM of de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling horen in het kader van Verordening (EU) 604/2013.

Zodra er concrete aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verstrekt de IND aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘Deel B: De Dublinprocedure – informatie voor personen die om internationale bescherming verzoeken en zich in een Dublinprocedure bevinden, conform artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 604/2013’. Als de folder tijdens het gehoor wordt uitgereikt, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld de brochure te lezen.

Als er concrete aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of als deze tijdens het gehoor naar voren komen, vraagt de IND de vreemdeling tijdens dit gehoor, conform artikel 30, tweede lid Vw, naar zijn eventuele bezwaren tegen overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat.

Het rapport van gehoor wordt uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend gemaakt aan de vreemdeling.

Indien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen op grond van artikel 30 Vw, behandelt de IND de aanvraag conform artikel 3.109c Vb in de Dublinprocedure (zie paragraaf C1/2.6 Vc).

Onderzoek of de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst of in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.

Wanneer de IND indicaties heeft dat de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst of in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, neemt de IND na het indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een gehoor als bedoeld in artikel 3.109ca, vierde lid, Vb af. Zie paragraaf C1/2.7 Vc voor de verdere procedure.

Het aanmeldgehoor

Wanneer de IND inschat dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden behandeld in de algemene asielprocedure, neemt de IND een aanmeldgehoor af. Dit aanmeldgehoor is een onderzoek als bedoeld in artikel 3.109, vierde lid, Vb. Tijdens het aanmeldgehoor doet de IND onderzoek naar de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling, als ook naar de overgelegde bescheiden en documenten.

De vragen die de IND tijdens het aanmeldgehoor stelt, betreffen vragen over:

  • de personalia van de vreemdeling;

  • zijn geboorteplaats en geboortedatum;

  • zijn nationaliteit, religie en etnische afkomst;

  • de datum van zijn vertrek uit het land van herkomst;

  • de datum van zijn aankomst in Nederland;

  • eventueel verblijf in derde landen, en

  • het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten.

Ook vraagt de IND naar zaken zoals:

  • de reisroute;

  • genoten opleiding;

  • militaire dienst;

  • werkzaamheden in land van herkomst en

  • leefomgeving/levensloop en gezins- en familieleden.

De IND stelt tijdens het aanmeldgehoor geen vragen over de asielmotieven. Dit is neergelegd in artikel 3.109, derde lid Vb.

De IND vraagt alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar tijdens het aanmeldgehoor uitsluitend naar de volgende gegevens:

  • personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);

  • nationaliteit;

  • spreekta(a)l(en);

  • laatste adres in het land van herkomst;

  • etnische afkomst;

  • religie;

  • gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en eventuele overige familieleden); en

  • schoolopleiding en naam van de school.

De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van aanmeldgehoor reageren en kan eventuele correcties en aanvullingen ook tijdens het eerste gehoor inbrengen.

W

Paragraaf C1/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5. De Grensprocedure

Het verloop van de grensprocedure is geregeld in artikel 3, derde tot en met achtste lid Vw en artikel 3.109b Vb. In de grensprocedure worden de artikelen 3.109 en 3.112 tot en met 3.115 Vb overeenkomstig toegepast, tenzij anders is bepaald.

De rust- en voorbereidingstermijn

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven. Conform artikel 3.109b, tweede lid Vb kan in de grensprocedure een kortere rust- en voorbereidingstermijn dan zes dagen gelden. De vreemdeling neemt het initiatief hiertoe, waarna in samenspraak met de IND de duur van de rust- en voorbereidingstermijn wordt bepaald. De IND heeft een inspanningsverplichting om volgens het verzoek van de vreemdeling te handelen. De rust- en voorbereidingstermijn is niet van toepassing als de grensprocedure wordt doorlopen terwijl de vreemdeling op strafrechtelijke gronden zijn vrijheid is ontnomen of een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie paragraaf C1/2.2 onder a).

Voortzetting grensprocedure

De IND toetst tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voortdurend of de aanvraag conform artikel 3, derde lid Vw binnen de grensprocedure kan worden behandeld. Het uitgangspunt is dat de IND uiterlijk na het nader gehoor, op basis van volledige informatie, aan de vreemdeling kenbaar maakt indien zijn aanvraag niet in de grensprocedure verder kan worden behandeld. Hiervan kan worden afgeweken indien in een eerder of later stadium de relevante informatie voorhanden is.

In ieder geval in de volgende situaties zal reeds na het eerste gehoor geconcludeerd worden dat zijn aanvraag niet binnen de grensprocedure (verder) zal worden behandeld:

  • Indien na het eerste gehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld, waarbij geconcludeerd wordt dat de vreemdeling onder de werking van een besluit- of vertrekmoratorium valt, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.

  • Indien na het eerste gehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld, waarbij in het betreffende landgebonden beleid is opgenomen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn (2011/95/EU) en de vreemdeling daardoor waarschijnlijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.

  • Indien na het eerste gehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld, waarbij geconcludeerd wordt dat dit om overige redenen bepalend is voor het inwilligen van de asielaanvraag, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.

Indien de IND concludeert dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de grensprocedure verder kan worden behandeld, dan wordt van rechtswege de toegang verleend en de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6, derde lid Vw, opgeheven. De IND meldt de vreemdeling uiterlijk om 18.00 uur aan bij het COA ten behoeve van de uitplaatsing. De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal in dit geval worden opgeschort en verder worden behandeld in de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure. De IND bepaalt in overleg met de gemachtigde van de vreemdeling, wanneer en op welke locatie de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden voortgezet. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de opschorting een week duurt.

Afwijzing binnen de grensprocedure

Indien de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd binnen de grensprocedure afwijst, dan legt de bevoegde ambtenaar van de IND middels beschikking model M19 een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel op als bedoeld in artikel 6, eerste en twee lid juncto het zesde lid, Vw. De IND motiveert in de beschikking model M19 of:

  • op de vreemdeling een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen;

  • of de maatregel ten aanzien van de vreemdeling onevenredig bezwarend is, en of

  • er zicht op uitzetting bestaat.

Indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure niet in behandeling wordt genomen, dan wordt de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6a Vw voortgezet.

Op grond van artikel 3, zesde lid, Vw geldt de beschikking waarbij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure niet in behandeling wordt genomen, niet-ontvankelijk wordt verklaard of wordt afgewezen als kennelijk ongegrond, tevens als toegangsweigering als bedoeld in artikel 14 SGC (zie A1/7.3).

Afwijken van de AA-termijnen binnen de grensprocedure

De IND bepaalt tijdens de grensprocedure of de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verder wordt behandeld binnen de grensprocedure onder voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6 Vw.

Als de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet afgerond kan worden binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, kan de IND de behandeling voortzetten indien het vermoeden bestaat dat de aanvraag zal worden afgedaan met toepassing van artikel 30, 30a en 30b, Vw en de behandeling naar verwachting binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, zevende lid, Vw kan worden afgerond. In artikel 3.118, tweede lid, Vb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een zienswijze in dit geval een week bedraagt.

Dit doet zich onder andere voor indien er nader onderzoek noodzakelijk is naar:

  • 1. De identiteit, nationaliteit of reisroute van de vreemdeling.

  • 2. Mogelijk misbruik van de asielprocedure of naar mogelijke fraude.

  • 3. De mogelijkheid om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, op grond van openbare orde of op grond van nationale veiligheid.

Ad. 1

Dit kan onder andere door middel van:

  • nader onderzoek naar de documenten van de vreemdeling op echtheid of authenticiteit.

  • taalanalyse of een ander onderzoek naar de herkomst van de vreemdeling.

  • onderzoek naar de leeftijd van de vreemdeling.

De IND moet de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure voortvarend behandelen.

Indien duidelijk is dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de termijn zoals bedoeld in artikel 3, zevende lid, Vw kan worden afgedaan, verkrijgt de vreemdeling van rechtswege toegang tot Nederland en wordt de vrijheidsontnemende maatregel ex. artikel 6, derde lid, Vw opgeheven.

Inbewaringstelling op grond van artikel 59b Vw na grensprocedure

Indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, terwijl de aanvraag niet binnen de termijn zoals bedoeld in artikel 3, zevende lid, Vw kan worden afgedaan, stelt de bevoegde ambtenaar van de IND de vreemdeling aansluitend in bewaring op grond van artikel 59b, Vw of verzoekt de IND aan de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, zijnde de Hulpofficier van Justitie, de vreemdeling aansluitend in bewaring te stellen op grond van artikel 59b, Vw. Hiervan is in ieder geval sprake indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mogelijk met toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag kan worden afgewezen (zie paragraaf A5/6.3 Vc).

X

Paragraaf C1/2.11 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.11. Eerste- en nader gehoor

Algemeen

In artikel 3.109a, eerste lid, Vb is beschreven dat de vreemdeling gebruik kan maken van de diensten van een tolk tijdens de gehoren en op andere momenten waarop dat noodzakelijk is om zijn zaak voor te leggen, indien een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd. In artikel 38 Vw staat beschreven dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waaraan de vreemdeling de voorkeur geeft, tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren. De IND hanteert hierbij het uitgangspunt dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan.

De IND beschouwt als talen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan in ieder geval:

  • de officiële taal of één van de officiële talen van het gestelde land van herkomst van de vreemdeling;

  • één van de lokale voertalen waarin in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling onderwijs wordt gegeven;

  • een taal die in de gestelde streek van herkomst van de vreemdeling feitelijk door een meerderheid van de bevolking wordt gesproken; en

  • een voertaal of handelstaal die in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling op nationaal of regionaal niveau feitelijk tussen sprekers van verschillende talen wordt gebruikt.

Als een vreemdeling stelt tot een minderheid in het land van herkomst te behoren, veronderstelt de IND dat hij naast ten minste één taal die valt onder de hierboven genoemde soorten talen, ook de lokale taal of het dialect van de gestelde minderheid verstaat.

Een vreemdeling kan de IND verzoeken door een vrouwelijke of mannelijke ambtenaar van de IND en met behulp van een vrouwelijke of mannelijke tolk gehoord te worden. De IND heeft een inspanningsverplichting met betrekking tot een dergelijk verzoek.

De gemachtigde van de vreemdeling mag als waarnemer bij het eerste- en nader gehoor aanwezig zijn. De gemachtigde mag de aanvang en het verloop van het gehoor niet ophouden.

De IND verstrekt een rapport van eerste- of nader gehoor niet aan de gemachtigde van de vreemdeling als de vreemdeling heeft aangegeven hier bezwaar tegen te hebben. Dit geldt ook voor het rapport van het aanmeldgehoor, het rapport van het Dublin aanmeldgehoor dan wel, indien van toepassing, voor het rapport van aanvullend gehoor in zin van artikel 30, tweede lid, Vw.

Het eerste gehoor

De IND verifieert tijdens het eerste gehoor de verklaringen van de vreemdeling gedaan tijdens het aanmeldgehoor over de gegevens als genoemd in artikel 3.109, vierde lid, Vb, artikel 3.44 VV en in paragraaf C1/2.1 Vc. Ook vraagt de IND naar eventuele correcties en aanvullingen op het rapport van het aanmeldgehoor. Als voornoemde gegevens niet of onvoldoende aan bod zijn gekomen tijdens het aanmeldgehoor, kan de IND hier tijdens het eerste gehoor naar vragen.

De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van eerste gehoor reageren.

De IND vraagt alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar tijdens het eerste gehoor uitsluitend naar de volgende gegevens:

  • personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);

  • nationaliteit;

  • spreekta(a)l(en);

  • laatste adres in het land van herkomst;

  • etnische afkomst;

  • godsdienst;

  • gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en, als het relevant is, ook van overige familieleden); en

  • schoolopleiding en naam van de school.

Het nader gehoor

Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om de gronden van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan te dragen.

De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van nader gehoor te reageren, als het nader gehoor is afgenomen in de verlengde asielprocedure.

Paragraaf C1/2.10 Vc is van toepassing op een verzoek van de vreemdeling aan de IND om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.

In de volgende gevallen hanteert de IND een afwijkende werkwijze:

  • a. de vreemdeling is jonger dan twaalf jaar;

  • b. de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring.

Ad a.

De IND hoort vreemdelingen jonger dan twaalf jaar in een speciale daarvoor ingerichte ruimte. Als uit een pedagogisch of psychologisch onderzoek blijkt dat een vreemdeling jonger dan twaalf jaar problemen heeft die een nader gehoor belemmeren, neemt de IND de vreemdeling geen nader gehoor af.

Ad b.

Als de vreemdeling in vreemdelingenbewaring zit en de aanvraag niet in de algemene asielprocedure wordt behandeld, overhandigt de IND het rapport van nader gehoor tegelijkertijd met het voornemen aan de vreemdeling. De reactietermijn op het rapport van nader gehoor is dan gelijk aan de reactietermijn op het voornemen, te weten twee weken. Paragraaf C1/2.10 Vc is van toepassing op een verzoek om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.

In artikel 3.113, vijfde en zesde lid, Vb is opgenomen dat de vreemdeling wordt verzocht uiterlijk op de vierde dag schriftelijk te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling is van het nader gehoor. Deze termijn wordt in het verslag van het nader gehoor vermeld. Aan de vreemdeling wordt een formulier verzonden, waarin wordt gevraagd of hij kan bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling is van het nader gehoor. Indien de vreemdeling weigert te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling van het nader gehoor vormt, kan hij redenen aangeven waarom hij dit weigert. De redenen voor deze weigering worden in zijn dossier opgenomen, samen met de correcties en aanvullingen op het nader gehoor. Die weigering belet de IND niet om een beslissing op de aanvraag te nemen. De IND gaat in het besluit in op de door de vreemdeling aangevoerde redenen voor zijn weigering.

Y

Paragraaf C1/4.4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.4.6. Onderzoek naar de gezinsband bij nareizende gezinsleden

De vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw, moet zijn identiteit en familierechtelijke relatie in beginsel aantonen door het overleggen van de volgende officiële documenten:

  • een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het eventuele samenwonen in het land van herkomst aantoont; en

  • indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouders aantoont.

Als de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw een of meerdere van de hierboven genoemde officiële documenten niet kan overleggen, moet hij of de referent de reden(en) hiervan kenbaar maken. Paragraaf C1/4.3 Vc is van toepassing.

Tevens stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om zoveel mogelijk andere bewijsmiddelen ten aanzien van zijn identiteit en/of familierechtelijke relatie te overleggen. Dit kunnen andere, niet- officiële, indicatieve bewijsmiddelen zijn.

Indien de vreemdeling afdoende verklaart waarom het ontbreken van officiële documenten hem niet toe te rekenen is, of substantiële indicatieve documenten overlegt, biedt de IND in beginsel nader onderzoek aan. De IND stelt de vreemdeling daarmee alsnog in de gelegenheid zijn identiteit en/of familierechtelijke relatie aannemelijk te maken. Dit onderzoek kan bestaan uit een gehoor en/of DNA onderzoek.

Indien het ontbreken van officiële documenten niet aan de vreemdeling toe te rekenen is en de vreemdeling substantiële indicatieve documenten overlegt die voor de IND dusdanig overtuigend zijn dat de identiteit en/of familierechtelijke relatie op basis hiervan alsnog aangenomen kan worden, zal nader onderzoek in beginsel niet nodig zijn.

De IND biedt geen nader onderzoek aan als er sprake is van een contra-indicatie. Van een contra-indicatie kan onder meer sprake zijn als:

  • de verklaringen van de vreemdeling en/of referent over (het ontbreken van) documenten tegenstrijdig zijn;

  • valse of vervalste documenten zijn overgelegd;

  • anderszins onjuiste of misleidende informatie is verstrekt.

De IND vraagt geen eigen bijdrage van de vreemdeling voor het DNA-onderzoek als de vreemdeling een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw.

In alle gevallen geldt dat zolang de identiteit niet vast staat of niet aannemelijk is gemaakt, niet wordt toegekomen aan de vraag naar de familierechtelijke relatie of de feitelijke gezinsband met referent.

Z

Paragraaf C2/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1. Artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw, afgeleide verblijfsvergunning

Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw. Voor de beoordeling van niet uit dit artikel voortvloeiende aspecten (waaronder een gevaar voor de openbare orde) geldt dat het toepasselijke wettelijke kader afhankelijk is van de gekozen procedure (mvv-procedure of asielprocedure).

In geval van het niet verlenen of het intrekken van een mvv, geldt het reguliere kader van artikel 16 Vw en de daaruit voortvloeiende regelgeving (zoals genoemd in de artikelen 3.77 en 3.78 Vb in het geval van openbare orde en het beleid zoals neergelegd in B1/4.4. Vc). In geval van het niet verlenen of intrekken van een asielvergunning geldt het asielkader (waaronder artikel 30b, aanhef en onder j, Vw in het geval van de openbare orde).

Hoewel voor mvv- dan wel asielprocedures een ander wettelijk kader geldt, gelden wel dezelfde (materiële) beleidsregels, zoals opgenomen in de paragrafen C2/7.10 en C2/10.3 Vc.

De houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘referent’.

De wettelijke termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de dag na die waarop het besluit voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de referent bekend is gemaakt.

De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 tweede lid, Vw wordt genoemd, is veiliggesteld als:

  • het gezinslid eerder dan de referent Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • referent in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als de referent zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw aan het gezinslid van de referent, indien de referent in het bezit is van een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29 tweede lid, Vw, ook niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent.

De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt de gestelde familierelatie met documenten. Zie paragraaf C1/4.4.6 Vc. Als referent de gestelde familierelatie niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aantonen dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. De referent moet ook aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken wanneer er indicaties zijn dat er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk, of wanneer er indicaties zijn dat er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning. De IND wijst de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk, of als er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband en deze als verbroken kan worden beschouwd.

Ten aanzien van het bestaan van een gezinsband met meerdere personen tegelijkertijd geldt het volgende. In beginsel kan een ouder tegelijkertijd een gezinsband hebben met zijn of haar (huwelijks)partner en meerdere van zijn of haar (biologische) kinderen. Voor minderjarige kinderen geldt dat zij in beginsel een gezinsband kunnen hebben met beide biologische ouders.

Voor het overige geldt dat de nareiziger die op basis van nareis naar Nederland komt, hiermee te kennen geeft dat hij of zij tot het kerngezin van referent behoort. Het is derhalve uitgesloten dat hij of zij ook nog deel uitmaakt van een ander kerngezin. In gevallen waarin de nareiziger na inreis in Nederland zélf als referent op wil treden voor een ander persoon, geldt dan ook dat de IND een dergelijke nareisaanvraag kan afwijzen.

Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het beleid als beschreven in B7/3.2.1. Vc. Dit wordt als volgt uitgelegd:

Biologische minderjarige kinderen

Er is altijd sprake van gezinsleven tussen ouders en hun, tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie geboren, minderjarige biologische kinderen in de zin van artikel 8 EVRM. De IND beschouwt een relatie als gelijkgesteld met het huwelijk als er sprake is van een exclusieve en duurzame relatie. Voor de beoordeling of hiervan sprake is, onderzoekt de IND de feitelijke invulling van de relatie.

Als sprake is van gezinsleven, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin. Ook als men niet heeft samengewoond of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven tussen ouders en hun tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie, geboren, minderjarige biologische kinderen, als beëindigd te kunnen aanmerken.

Het uitgangspunt is dat voor biologische minderjarige kinderen geboren tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie, geldt dat de biologische band tussen de ouder(s) en het kind als feitelijke gezinsband wordt aangemerkt. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties eindigt de gezinsband tussen ouders en hun minderjarige biologische kinderen geboren tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie.

Voor de beoordeling of het biologische minderjarige kind dat om overkomst vraagt feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend. De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig en voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Indien het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van de eerst genoemde omstandigheid.

Indien het minderjarige kind een huwelijk of relatie is aangegaan en er geen sprake is van een van de genoemde omstandigheden of andere contra-indicaties, acht de IND de gezinsband met de ouder(s) niet als verbroken.

Minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de referent

Het beleid voor biologische minderjarige kinderen is ook van toepassing op minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de referent (voorkinderen) waarbij de biologische afstammingsrelatie is vastgesteld. Voor overkomst van het kind is een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder noodzakelijk.

Meerderjarige kinderen

Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind in het buitenland feitelijk tot het gezin van referent moet hebben behoord en die feitelijke gezinsband niet verbroken is.

Voor het aannemen van gezinsleven tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s).

In het geval dat het meerderjarige kind jongvolwassen is, neemt de IND gezinsleven aan zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.

Voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf). De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig;

  • het kind voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;

  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Deze contra-indicaties zullen per individueel geval beoordeeld worden. Conclusie van de beoordeling kan zijn dat op het moment van vertrek van de referent het meerderjarig kind niet feitelijk behoorde tot het gezin. Indien deze contra-indicaties zich na het vertrek hebben voorgedaan kan de conclusie zijn dat de feitelijke gezinsband verbroken is.

Referent is een amv

Als referent kan ingevolge artikel 29, tweede lid onder c van de Vw, de vreemdeling optreden die een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG. De term ‘minderjarige’ in bovengenoemde definitie moet als volgt worden uitgelegd. Als de vreemdeling ten tijde van de indiening van een asielaanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft, merkt de IND deze vreemdeling tot 3 maanden na inwilliging van die asielaanvraag aan als minderjarige, ook al heeft de vreemdeling op dat moment de leeftijd van 18 jaar bereikt. Het verzoek om nareis ten behoeve van de ouder(s) van deze vreemdeling moet binnen deze 3 maanden zijn ingediend.

Voor het vaststellen van de identiteit en de familierechtelijke relatie tussen de amv en zijn ouder(s) wordt verwezen naar paragraaf C1/4.4.6 Vc. Voor het vaststellen van de feitelijke gezinsband wordt verwezen naar paragraaf C2/4.1 onder ‘biologische minderjarige kinderen’.

Adoptie- en pleegkinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.

Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:

  • de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;

  • in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind;

  • of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.

In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent.

Als de feitelijke gezinsband tussen het pleegkind en de referent is vastgesteld, dan zijn de voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband voor niet-biologische kinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Indien na aankomst in Nederland wordt geconstateerd dat het minderjarige pleegkind niet feitelijk behoorde tot het gezin, moet het pleegkind vreemdelingrechtelijk als alleenstaande minderjarige vreemdeling worden beschouwd en behandeld. Het pleegkind, dat door de IND wordt beschouwd als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of diens wettelijke vertegenwoordiger moet dan alsnog een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als degene die in het land van herkomst belast is met het gezag over de kinderen, geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland. De IND gaat er vanuit dat het gezag over de kinderen bij beide biologische ouder(s) ligt, tenzij is aangetoond dat dit niet het geval is. Ook als volgens de islamitische rechtstraditie de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag houdt over zijn kinderen en de moeder het zorgrecht ('hadânah') krijgt, neemt de IND aan dat het gezag bij beide ouders ligt.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw uitsluitend als:

  • De achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van de kinderen naar Nederland; of

  • de referent recente officiële documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat referent als enige belast is met het gezag over de kinderen; of

  • De referent recente officiële documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat het gezag over de kinderen is belegd bij een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder én de gezaghebbende volwassene toestemming geeft voor het vertrek van de kinderen naar Nederland; of

  • de referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen; of

  • de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.

Daarnaast dienen de kinderen te voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1 Vc).

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Bij de beoordeling van de leeftijd waarop de IND huwelijkspartners en geregistreerd partners toelaat is paragraaf B7/3.1.2. Vc van toepassing. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.

De IND beschouwt een huwelijk als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk indien een dergelijk huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten, als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Indien een huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dan toetst de IND of aan de voorwaarden voor partnerschap wordt voldaan.

Indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie komen slechts een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking. Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).

Als de in Nederland verblijvende referent met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e) alsmede de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Ook voor andere casusposities geldt dat zolang sprake is van een polygame situatie, bepaalde gezinsleden niet in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning.

Minder- en meerderjarige kinderen

De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).

Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C1/4.4.6 Vc.

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.2.7 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

Procedurele regels

Voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag mvv nareis dient van elk na te reizen gezinslid bij het aanvraagformulier een recente, goed lijkende pasfoto of een andere recente (kleuren) foto van het gezicht van het gezinslid, te worden overgelegd.

Bij het indienen van de aanvraag dient elke nareiziger van 12 jaar en ouder een ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring over te leggen.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid onder d en derde lid Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven mvv is ingereisd, zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld via het door de IND opgegeven telefoonnummer en de mvv op die datum nog geldig is. De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een referent indien:

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de referent verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

AA

Paragraaf C2/7.10.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.10.1. Openbare orde als afwijzingsgrond

Bij de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onderzoekt de IND of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. De IND beoordeelt of er sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf als de vreemdeling een verdragsvluchteling is. De IND beoordeelt of er sprake is van een ernstig misdrijf indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt een reëel risico te lopen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. De IND beoordeelt ten aanzien van de aanspraken op artikel 29, tweede lid, Vw niet of er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf.

De IND beoordeelt of sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf op individuele basis en aan de hand van alle relevante feitelijke en juridische gegevens. De IND betrekt daarbij in ieder geval de door de vreemdeling aangevoerde bijzondere omstandigheden, die zien op de aard en de ernst van het delict en het tijdsverloop dat is verstreken sinds het delict.

De IND hanteert bij de beoordeling van het tijdsverloop de verjaringstermijnen zoals opgenomen in paragraaf B1/4.4 Vc. Na afloop van die termijnen wordt een eenmalig gepleegd delict niet meer tegengeworpen.

De IND beoordeelt de vraag of er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf aan de hand van de vraag of de optelsom van de opgelegde straffen in totaal ten minste de toepasselijke norm bedraagt. Hierbij wegen de individuele omstandigheden zwaar mee, waaronder de vraag hoe groot het aandeel is van de delicten die een gevaar voor de gemeenschap vormen. In ieder geval één van de veroordelingen zal betrekking moeten hebben op een misdrijf dat een gevaar voor de gemeenschap oplevert.

De IND betrekt in ieder geval het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen in de vraag of de optelsom van de opgelegde straffen de toepasselijke norm bedraagt.

De IND betrekt het voorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen bij de beoordeling als, en voor zover er (mede) sprake is van:

  • drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven;

  • mensenhandel; of

  • het plegen, voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid ook opgelegde taakstraffen. De IND berekent de toepasselijke norm met de volgende uitgangspunten:

  • de duur van de door de rechter bepaalde vervangende vrijheidsstraf;

  • de duur van de vrijheidsstraf die de rechter heeft vastgesteld voor het geval de vreemdeling een taakstraf niet naar behoren verricht; en

  • voor iedere twee uur bij strafbeschikking: een dag vrijheidsstraf.

De IND betrekt de strafbare feiten die de vreemdeling in het buitenland heeft gepleegd ook bij de beoordeling of sprake is van een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid. Hierbij beoordeelt de IND, op basis van door het Openbaar Ministerie verstrekte informatie, welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft.

Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’, zie paragraaf B1/4.4 Vc.

De IND verklaart de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid onder j Vw, als sprake is van een ernstig misdrijf, dat een zelfstandige afwijzing van de aanvraag rechtvaardigt.

De IND past voorgaande beleidsregels ook toe bij de minderjarige vreemdeling waarbij het volwassenenstrafrecht is toegepast. Hierbij wegen de individuele omstandigheden zwaar mee.

Openbare orde als de vreemdeling een verdragsvluchteling is

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling, die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw; en

  • de vreemdeling is veroordeeld voor een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ en een ‘gevaar vormt voor de gemeenschap’.

Er is sprake van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is bij onherroepelijk rechterlijk vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem is een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd; en

  • de opgelegde straf of maatregel bedraagt in totaal tenminste 10 maanden.

De IND betrekt de strafbare feiten die de vreemdeling in het buitenland heeft gepleegd ook bij de beoordeling. Hierbij beoordeelt de IND, op basis van door het Openbaar Ministerie verstrekte informatie, welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft.

De IND beoordeelt het gevaar voor de gemeenschap op individuele basis en aan de hand van alle relevante feitelijke en juridische gegevens.

De IND weegt bij de beoordeling van het ‘gevaar voor de gemeenschap’ dat de vreemdeling vormt in ieder geval de volgende aspecten mee:

  • de aard van het misdrijf; en

  • de opgelegde straf.

De IND beoordeelt het gevaar dat de vreemdeling voor de gemeenschap vormt aan de hand van de situatie zoals die zich voordoet bij het beoordelen van de aanvraag (‘ex nunc’-beoordeling).

De IND kan in ieder geval in de volgende gevallen een gevaar voor de gemeenschap aannemen:

  • drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven;

  • brandstichting;

  • mensenhandel;

  • illegale handel in wapens, munitie en explosieven; en

  • illegale handel in menselijke organen en weefsels.

De vreemdeling vormt ook een gevaar voor de gemeenschap of nationale veiligheid als bedoeld in artikel 3.105, aanhef en onder c, Vb:

  • indien deze in het buitenland handelingen heeft verricht die de publieke rechtsorde ernstig schokten; en

  • die naar Nederlands recht als zware misdrijven worden aangemerkt.

De IND beoordeelt of de door de vreemdeling aangevoerde feiten of omstandigheden aannemelijk maken dat in zijn geval geen sprake is van een gevaar voor de gemeenschap.

Openbare orde en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling die heeft aangetoond een risico te lopen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, kan door de IND worden afgewezen, indien de vreemdeling veroordeeld is voor een ‘ernstig misdrijf’.

Er kan sprake zijn van een ernstig misdrijf indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;

  • de opgelegde straf of maatregel bedraagt in totaal tenminste zes maanden; en

  • in ieder geval één van de veroordelingen heeft betrekking op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert.

De IND kan een ernstig misdrijf ook aan een vreemdeling tegenwerpen indien de veroordeling voor dit misdrijf nog niet onherroepelijk is geworden.

Paragraaf B1/4.4 Vc ten aanzien van verjaring van misdrijven is hier van overeenkomstige toepassing.

Openbare orde en artikel 29, tweede lid, onder a, b en c, Vw

De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan op grond van artikel 29, tweede lid, Vw door de IND op grond van de openbare orde of nationale veiligheid worden geweigerd overeenkomstig het in C2/4.1 opgenomen wettelijke kader. De IND beoordeelt de aanvraag in dat geval aan de hand van de artikelen 3.77, eerste tot en met vierde lid, artikel 3.78 Vb, alsmede paragraaf B1/4.4 Vc.

AB

Paragraaf C2/10.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.3. Gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid

Intrekking met terugwerkende kracht

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de pleegdatum van het misdrijf.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

In aanvulling op artikel 3.105c, tweede lid, onder b, Vb wordt verwezen naar C2/7.10.1 Vc om te beoordelen of er sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf. Artikel 3.86, eerste tot en met elfde lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover de daarin opgenomen strafmaat de norm van C2/7.10.1 overstijgt.

Tevens beoordeelt de IND of er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving.

De vreemdeling van wie de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, is ingetrokken of de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet is verlengd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt Nederland niet uitgezet, indien de vreemdeling in zijn land nog steeds een risico loopt op vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid aanhef en onder b Vw.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

Internationale instrumenten zoals bedoeld in artikel 3.105f, tweede lid onder a Vb zijn onder andere:

  • het Handvest van het Internationaal Militair Tribunaal van 8 augustus 1945 (Neurenberg-Handvest);

  • Het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998.

In aanvulling op artikel 3.105f, tweede lid, onder b, Vb wordt verwezen naar C2/7.10.1 Vc om te beoordelen of er sprake is van een ernstig misdrijf. Artikel 3.86, eerste tot en met elfde lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover de daarin opgenomen strafmaat de norm van C2/7.10.1 overstijgt.

Tevens beoordeelt de IND of er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving.

De vreemdeling van wie de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, is ingetrokken of geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet is verlengd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt Nederland niet uitgezet, indien de vreemdeling in zijn land nog steeds een risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid aanhef en onder b Vw.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw (afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden)

De IND kan de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden intrekken of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur afwijzen als er sprake is van een gevaar voor de openbare orde als bedoeld in artikel 32, eerste lid onder b, Vw. Daarbij is niet van belang of de verblijfsvergunning ambtshalve dan wel op aanvraag is verleend, noch of deze is verleend op grond van artikel 29, onder e dan wel onder f, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.

Artikel 3.86, eerste tot en met twaalfde en zeventiende lid, Vb alsmede artikel 3.87 Vb en B1/6.2.2 Vc zijn van overeenkomstige toepassing.

De IND beoordeelt bij de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur dan wel de intrekkingsprocedure tevens of sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf of een ernstig misdrijf als bedoeld in C2/10.1 als:

  • de afgeleide vergunning niet wordt verlengd dan wel wordt ingetrokken op grond van de openbare orde; en

  • de vreemdeling na de ex-nunc toetsing valt onder de beschermingsgronden van artikel 29, eerste lid, Vw.

De IND laat intrekking of niet verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning achterwege indien er geen grond bestaat om aanspraken op artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw te onthouden.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, en d, Vw

De IND beoordeelt of er sprake is van een gevaar voor de openbare orde aan de hand van de voorwaarden van artikel 3.86, eerste tot en met het elfde lid, Vb, in het geval de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid onder c of d, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.

Gevaar voor de nationale veiligheid

Paragraaf B1/4.4 Vc (‘nationale veiligheid’) is van overeenkomstige toepassing.

Ambtshalve toets

Paragraaf C2/10.1 Vc onder het kopje ambtshalve toets is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

In het geval de afgeleide verblijfsvergunning ambtshalve is verleend en de vreemdeling na 30 november 2018 geen misdrijf heeft gepleegd waarvoor de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld, wordt de verblijfsvergunning op grond van het gewijzigde beleid in paragraaf C2/10.3 Vc enkel ingetrokken nadat (tevens) is getoetst aan het openbare orde begrip zoals dat geldt voor de hoofdpersoon (zie brief van 25 november 2015, Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 19 637, nr. 2078).

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 december 2018

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

Artikelsgewijs

A

Deze paragraaf wordt aangepast ten aanzien van de situatie dat een vreemdeling elders in de Europese Unie een verblijfsrecht heeft. A4/2.2 Vc is reeds bij Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 september 2018, nummer WBV 2018/10, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 om die reden aangepast.

A3/2 diende naar aanleiding daarvan ook aangepast te worden, omdat daarin nog abusievelijk stond opgenomen dat aan een vreemdeling die elders in de Europese Unie een verblijfsrecht heeft geen inreisverbod wordt verstrekt.

Voor de duidelijkheid is er in de paragraaf een apart kopje ‘Vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Europese Unie’ opgenomen. Daarin is tevens de procedure zoals vermeld in artikel 62a, derde lid, Vw voor de volledigheid opgenomen. In deze paragraaf is de hoofdregel neergelegd dat de vreemdeling met een verblijfsrecht elders eerst een aanzegging krijgt om zich naar die lidstaat te begeven en dat er alleen aanleiding bestaat om een terugkeerbesluit op te leggen als de vreemdeling die aanzegging niet naleeft of als het om redenen van openbare orde is aangewezen om direct een terugkeerbesluit op te leggen.

In het arrest van het Hof van Justitie (Vijfde kamer) van 16 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing vanuit Finland) – inzake E. (Zaak C-240/17) heeft het Hof overwogen dat de lidstaat die over wil gaan tot het opleggen van een terugkeerbesluit dat gepaard gaat met een inreisverbod de mogelijkheid heeft om de in die bepaling neergelegde overlegprocedure reeds te starten voordat het terugkeerbesluit wordt vastgesteld, maar dat de overlegprocedure in elk geval moet worden gestart zodra dat besluit wordt vastgesteld.

In deze paragaaf van de Vc wordt beschreven dat een terugkeerbesluit met een zwaar inreisverbod kan worden opgelegd, terwijl gelijktijdig de consultatieprocedure wordt doorlopen. Er moet derhalve een aanvang zijn gemaakt met de consultatieprocedure, alvorens het terugkeerbesluit met het zware inreisverbod wordt opgelegd.

Een licht inreisverbod kan pas worden opgelegd als de consultatieprocedure heeft geleid tot intrekking van het verblijfsrecht van de vreemdeling in de andere lidstaat.

Ook wordt in deze paragraaf expliciet neergelegd dat wanneer een vreemdeling met een vluchtelingenstatus of een verblijfsvergunning vanwege subsidiaire bescherming verblijf heeft in een andere lidstaat, het terugkeerbesluit niet zal worden geëffectueerd ten aanzien van de landen waartegen hij bescherming geniet. Het verbod op refoulement wordt hiermee gewaarborgd.

B

De IND vraagt het BMA geen informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst als de vreemdeling afkomstig is uit een land dat behoort tot de Europese Unie en IJsland, Noorwegen, Zwitserland en Liechtenstein. Evenmin wordt landeninformatie opgevraagd als de vreemdeling afkomstig is uit Australië, Japan, Canada, Singapore, Nieuw Zeeland, Israël, Qatar, Kuweit en de Verenigde Staten. Dit ziet niet alleen op personen met de nationaliteit van een van de betrokken landen, maar ook op vreemdelingen die een verblijfsrecht hebben verkregen in de genoemde landen.

Uit informatie van de World Health Organisation (WHO) en studies gepubliceerd in ‘The Lancet’ kan worden opgemaakt dat in de genoemde landen voldoende medische behandeling beschikbaar is voor alle medische aandoeningen. In de procedure hoeft er daarom bij de genoemde landen derhalve niet op individueel niveau onderzoek naar de beschikbaarheid van de medische behandeling gedaan te worden door het Bureau Medische Advisering. Indien de vreemdeling desondanks meent dat de door hem benodigde medische behandeling niet aanwezig is in de genoemde landen, dan dient hij dit aan te tonen. Deze nieuwe werkwijze is alleen van toepassing op de artikel 64 Vw procedure.

Het is geen volledige lijst, niet alle landen waarvan volgens informatie van de WHO en studies in de ‘Lancet’ voldoende medische behandeling beschikbaar is zijn opgenomen op deze lijst. De gedachte is om eerst op kleine schaal te starten met deze nieuwe werkwijze. Ook is rekening gehouden met ervaringen van het Bureau Medische Advisering (BMA).

Het gaat om de volgende onderzoeken:

https://www.thelancet.com/journals/lancet/article/PIIS0140-67361631467-2/abstract

https://www.thelancet.com/journals/lancet/article/PIIS0140-67361732336-X/abstract

https://www.thelancet.com/journals/langlo/article/PIIS2214-109X1730472-2/fulltext

https://www.thelancet.com/journals/langlo/article/PIIS2214-109X1730487-4/fulltext?rss=yes&code=lancet-site#back-bib4

http://www.who.int/healthinfo/universal_health_coverage/report/2015/en/

C

Gebleken is in de uitvoering dat EU-burgers wiens verblijfsrecht in Nederland op grond van het EU-recht niet gecontinueerd mag worden, een artikel 64 Vw verzoek doen. Echter in het geval van EU-landen zullen de medische voorzieningen beschikbaar en veelal toegankelijk zijn. Wil de vreemdeling toch een artikel 64 Vw verzoek indienen, dan zal hij eerst aannemelijk moeten maken dat de medische voorzieningen in zijn geval niet beschikbaar of toegankelijk zijn.

D

Deze paragraaf wordt aangepast naar aanleiding van het arrest van het Hof van 16 januari 2018, C-240/17 inzake E. tegen Finland en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 4 juli 2017, zaaknummer 201604476/1/V1. De paragraaf gaat nader in op de mogelijkheden om een inreisverbod vanwege een gevaar voor de openbare orde op te leggen en gaat in op de positie van vreemdelingen met een verblijfsrecht in een andere lidstaat, aan wie een inreisverbod opgelegd zou kunnen worden.

Daar waar artikel 66a Vw het heeft over ‘Nederland’, wordt daar gebruikelijkerwijs onder verstaan de lidstaten van de Europese Unie aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein. Dat is ook in het beleid tot uitdrukking gebracht.

Bij het opleggen van een inreisverbod aan een vreemdeling met een verblijfsrecht in een andere lidstaat, bestaat er een spanning tussen het inreisverbod en de verblijfsvergunning elders. Een inreisverbod draagt immers op het grondgebied van alle lidstaten te verlaten.

Tegenover de werking van dat inreisverbod staat het verblijfsrecht in een andere lidstaat (indien een lidstaat dat verblijfsrecht niet intrekt), wat nu juist betekent dat hij aldaar mag verblijven.

Relevant in dit verband is het eerdergenoemde arrest van het Hof van Justitie waarin wordt overwogen dat de afgifte door een lidstaat van een geldige verblijfstitel aan een derdelander niet verhindert dat een terugkeerbesluit dat gepaard gaat met een inreisverbod kan worden uitgevaardigd door een andere lidstaat. Dit onverminderd de mogelijkheid die de derdelander heeft om zich vervolgens naar het grondgebied van de verblijfgevende lidstaat te begeven en zich te beroepen op de rechten die voortvloeien uit die verblijfstitel.

Een redelijke uitleg van dit arrest brengt met zich mede dat de duur van het opgelegde inreisverbod aan de derdelander begint te lopen als de derdelander vertrekt naar en verblijft in de lidstaat waar hij verblijfsrecht heeft. Door dit neer te leggen in het beleid wordt eerdergenoemde spanning verduidelijkt.

Ten aanzien van de duur van het inreisverbod wordt het beleid in lijn gebracht met eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling. In die uitspraak wordt het zware Unierechtelijke openbare orde criterium toegepast op alle inreisverboden waarbij openbare orde-aspecten een rol spelen. Dit betekent dat wanneer aspecten van openbare orde worden betrokken, moet worden getoetst of het persoonlijke gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

Aangezien de Afdeling in voornoemde uitspraak heeft overwogen dat alle in artikel 6.5a, derde en vierde lid, Vb vermelde gronden verband houden met de openbare orde, zal er geen inreisverbod worden uitgevaardigd als sprake is van enkel een situatie als omschreven in het huidige artikel 6.5a, derde en vierde lid, Vb, nu er in deze situaties geen sprake zal zijn van persoonlijk gedrag van de vreemdeling dat een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

Als hiervan wel sprake is, zal tevens sprake zijn van aanvullende omstandigheden en zal worden beoordeeld of een inreisverbod met de duur van ten hoogste tien jaar wordt opgelegd overeenkomstig artikel 6.5a, vijfde lid, Vb. De duur die artikel 6.5a, vijfde lid, Vb koppelt aan het inreisverbod moet derhalve worden getoetst aan het Unierechtelijke openbare orde-criterium.

De IND vaardigt in ieder geval een inreisverbod uit als er sprake is van één van de in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb genoemde omstandigheden en sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Artikel 6.5a, lid 5, Vb bevat geen uitputtende lijst van omstandigheden. Ook in andere omstandigheden kan een inreisverbod mogelijk worden opgelegd, indien sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. In beide gevallen dient het bepaalde in A4/2.2 Vc in acht te worden genomen. Het uitgangspunt blijft verder dat de bijzondere, individuele omstandigheden die de vreemdeling aanvoert en onderbouwt, invloed kunnen hebben op de duur van het inreisverbod, dan wel reden kunnen zijn om een inreisverbod achterwege te laten. De paragraaf is ook op deze punten aangepast.

Gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling wordt de tekst die betrekking heeft op artikel 6.5a, vierde lid, onder c en d, Vb in de Vc geschrapt.

Voor de volledigheid is thans ook in de Vc opgenomen dat ingevolge artikel 6.5a, zesde lid, Vb een inreisverbod voor de duur van twintig jaar wordt uitgevaardigd indien de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid of indien zwaarwegende belangen een duur van meer dan tien jaar noodzakelijk maken.

E

Met de brief van 8 juni 2018 over de aanpak van overlastgevende asielzoekers (Kamerstukken II 2017/2018, 19 637 nr. 2391) is toegezegd dat in individuele gevallen zal worden overgegaan tot plaatsing in de Extra Begeleidings- en Toezichtlocatie (EBTL) van alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf de leeftijd van 16 jaar. In toenemende mate is duidelijk geworden dat overlast wordt veroorzaakt door een specifieke en beperkte groep (gestelde) amv’s, die vaak is betrokken bij strafrechtelijke vergrijpen. Een plaatsing van een minderjarige in de EBTL zal altijd gebeuren in nauwe betrokkenheid met Nidos. Het opleggen van de EBTL-maatregel door het COA gaat gepaard met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw, welke op grond van de huidige Vc-tekst niet kan worden opgelegd aan minderjarigen. Deze wijziging beoogt dit mogelijk te maken. Uit de motivering van de maatregel dient te blijken dat kenbaar rekenschap is gehouden met de belangen van de minderjarige.

F, G, H

Deze aanpassingen zijn bedoeld als verduidelijking van het feit dat de kennisgeving, waarmee de vreemdeling of diens referent op de hoogte gesteld wordt over de afgifte van een mvv aan de vreemdeling, een besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb. Dit volgt ook uit artikel 2r, eerste lid van de Vw.

Daar waar in deze paragrafen voorheen het begrip ‘kennisgeving’ werd gebruikt, terwijl dit feitelijk wat anders betrof (zoals de vaststelling van verzuim bij de ingediende aanvraag waarvoor herstel geboden wordt aan de vreemdeling of diens referent), is dit aangepast om verwarring te voorkomen.

Voorts is inzichtelijk gemaakt wat er aan onderzoek vóór de besluitvorming plaatsvindt. Daarnaast is ook de situatie verduidelijkt wanneer de IND reeds de kennisgeving heeft afgegeven en de betrokken diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging middels een heroverweging aangeeft dat er feiten en omstandigheden zijn die zich tegen feitelijke afgifte van een MVV verzetten. Dit ziet op zowel nieuwe feiten en omstandigheden, die zich na de kennisgeving voordoen, als ook op die feiten en omstandigheden die de vreemdeling of de referent achter heeft gehouden in strijd met de informatieplicht behorend bij de beoordeling van de onderliggende aanvraag. Vervolgens beziet de IND de kennisgeving op intrekking vanwege deze feiten en omstandigheden. In het geval de kennisgeving ingetrokken wordt, wijst de IND gelijktijdig de aanvraag af.

I

In deze paragraaf is uitsluitend een redactionele wijziging aangebracht om te verduidelijken dat de vreemdeling relevante gegevens en bescheiden moet overleggen als hij niet kan verklaren dat hij geen antecedenten heeft of het formulier niet ondertekent.

In dit verband is nog van belang dat het Voorschrift Vreemdelingen met ingang van 1 januari 2019 wordt aangepast. Erkend referenten dienen vanaf de inwerkingtreding van die aanpassing bij een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning namelijk te verklaren dat de antecedentenverklaring, bedoeld in artikel 3.77, elfde lid, van het Vreemdelingenbesluit, door de vreemdeling is ingevuld en ondertekend. De erkend referent neemt vervolgens de originele antecedentverklaring in de administratie op. Indien er wel sprake is van antecedenten of de vreemdeling het voorgeschreven formulier niet ondertekent, dient de erkend referent relevante gegevens en bescheiden van de vreemdeling bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan te leveren. De antecedenten worden vervolgens door de Immigratie- en Naturalisatiedienst betrokken bij de beoordeling van de aanvraag.

De procedure wordt dan als volgt:

  • Als sprake is van een erkend referent als bedoeld in artikel 2c van de Wet, levert de vreemdeling een ingevuld en ondertekend vastgesteld formulier ‘Antecedentenverklaring’ aan bij de erkend referent.

  • Als de vreemdeling heeft verklaard geen antecedenten te hebben, verklaart de erkend referent dat in het aanvraagformulier. De Antecedentenverklaring’ hoeft in dit geval niet meegezonden te worden met de aanvraag.

  • De erkend referent neemt de originele ‘Antecedentenverklaring’ op in de administratie.

  • Als de vreemdeling niet kan verklaren dat hij geen antecedenten heeft en/of de ‘Antecedentenverklaring’ niet is ondertekend, moet de erkend referent de antecedentenverklaring van de vreemdeling alsnog bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst aanleveren.

J, K, L

Nederland en Hongkong hebben besloten om een internationaal uitwisselingsprogramma met elkaar aan te gaan met ingang van 1 januari 2019. Jongeren uit Hongkong tussen de 18 en 30 jaar kunnen met ingang van 1 januari 2019 middels een werkvakantie van maximaal één jaar kennis maken met de Nederlandse cultuur en samenleving. De Hongkongse deelnemers aan het WHP mogen in Nederland een korte studie volgen en incidenteel betaald werk verrichten om de vakantie financieel te ondersteunen. De werkgever hoeft niet in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning. Per jaar kunnen maximaal 100 Hongkongse jongeren deelnemen aan het WHP programma. De procedure wordt opgestart door het indienen van een MVV-TEV bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Hongkong.

WHP/WHS is uitdrukkelijk niet bedoeld voor reguliere arbeidsmigranten, kennismigranten, studenten en au pairs. Zij moeten al dan niet via een erkend referent (afhankelijk van het verblijfsdoel) een reguliere verblijfsvergunning aanvragen voor dat specifieke verblijfsdoel.

M

Aan de lijst met artikelen uit Vb en VV, waarvan de beleidsregels een aanvulling op of een uitwerking zijn, zijn artikel 3.4 Vb en artikel 3.23 VV toegevoegd.

N

In de eerste bullet voor het bepalen van de ingangsdatum van de drie jaren waarbinnen een aanvraag voor het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst ingediend kan worden, is het woord ‘examen’ verwijderd. In plaats hiervan is ter verduidelijking aangegeven dat gekeken wordt naar de datum die op het diploma is vermeld of de datum waarop de vreemdeling aan alle voorwaarden heeft voldaan om het diploma te verkrijgen, overeenkomstig naar wat hierover op het aanvraagformulier is opgenomen. Verder wordt in dit kader verwezen naar paragraaf B6/4.2 over de bewijsmiddelen. Tot slot is de beleidstekst onder het kopje ‘Duur postdoctorale opleiding’ tekstueel verduidelijkt, evenals de tekst onder het kopje ‘Top 200-lijst’.

O

Bij de beperking is de verwijzing naar het desbetreffende onderdeel in artikel 3.4, eerste lid, aanhef van het Vb gecorrigeerd. Onderdeel m (oud) is gewijzigd in onderdeel n (nieuw).

P

Bij de geldigheidsduur is de verwijzing naar het desbetreffende onderdeel in artikel 3.58, eerste lid, aanhef van het Vb gecorrigeerd. Onderdeel m (oud) is gewijzigd in onderdeel n (nieuw).

Q

De naam van de organisatie, die diplomawaarderingen afgeeft welke dienen als bewijsmiddel ter onderbouwing van de aanvraag voor het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst is geactualiseerd. ‘EP-Nuffic’ (oud) wordt ‘Nuffic’. Verder zijn een aantal doublures in de beleidstekst geschrapt. Ook is de beleidstekst op onderdelen tekstueel verduidelijkt.

R

Deze wijziging is reeds in de WBV 2017/14 gepubliceerd, maar is daarna per abuis verwijderd. Middels dit WBV wordt dit gecorrigeerd.

S

Door middel van deze wijziging wordt de verkeerde verwijzing naar paragraaf B9/9 Vc gecorrigeerd naar paragraaf B9/10 Vc.

T

De Vreemdelingencirculaire zoals deze luidde voor de aanpassing ter uitvoering van de Wet Modern Migratiebeleid bevatte in hoofdstuk B16/3.3 (oud) de beleidsregel dat de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf na overlijden van de hoofdpersoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht niet wordt afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Abusievelijk is deze beleidsregel niet opgenomen in de Vreemdelingencirculaire die is aangepast ter uitvoering van de Wet Modern Migratiebeleid. Deze omissie wordt met de voorliggende wijziging hersteld.

U

Bij de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ is de verwijzing naar het desbetreffende onderdeel in artikel 3.58, eerste lid, aanhef van het Vb gecorrigeerd. Onderdeel m (oud) is gewijzigd in onderdeel n (nieuw). Bij de geldigheidsduur is exact dezelfde wijziging doorgevoerd.

V

Met deze wijziging in paragraaf C1/2.1 Vc wordt de procedure na aanmelding en na indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verduidelijkt.

Mede aan de hand van het onderzoek van AVIM bij de aanmelding en het aanmeldformulier dat de vreemdeling bij de aanmelding invult, maakt de IND een eerste inschatting van de procedure die zal worden gevolgd (ofwel, welk spoor):

  • Wanneer er aanwijzingen zijn dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de aanvraag, wordt de Dublin procedure gevolgd (spoor 1);

  • Wanneer er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van het artikel 30 b, eerste lid onder b Vw of in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet in de zin van artikel 30a, eerste lid onder a Vw, wordt de procedure als beschreven in paragraaf C1/2.7 Vc gevolgd (spoor 2);

  • Wanneer voornoemde aanwijzingen er niet zijn, zal de aanvraag in de algemene asielprocedure worden behandeld (spoor 4).

Wanneer de IND voornemens is de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure te behandelen, neemt de IND na indiening van de aanvraag en dus voorafgaand aan de algemene asielprocedure, een aanmeldgehoor af. Dit is een handeling in de zin van artikel 3.109, vierde lid, Vb waarbij de IND onderzoek doet naar de identiteit en nationaliteit en naar overgelegde bescheiden en documenten. Ook wanneer de IND heeft ingeschat dat de te volgen procedure de algemene asielprocedure is, kan de IND nader onderzoeken welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en of de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b, of e Vw.

Door het verkrijgen van zo veel mogelijk informatie aan de voorkant van de asielprocedure, kan de IND zo vroeg mogelijk in de asielprocedure onderzoeken opstarten die van belang zijn voor het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarnaast kan de IND eerder signaleren of er sprake is van kwetsbaarheden en of er bijzondere waarborgen nodig zijn tijdens de asielprocedure. Ook kan in een vroeg stadium van de asielprocedure worden onderkend of er wellicht sprake is van openbare orde en (nationale) veiligheid aspecten.

W

Bij Besluit van 30 augustus 2017 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Stb. 2018, nr. 314) is artikel 3.118, tweede lid, Vb gewijzigd. Met deze wijziging is de termijn voor het indienen van een zienswijze verkort voor aanvragen die in de grensprocedure worden afgedaan, maar waarvan de behandeling niet afgerond kan worden binnen de termijn van de algemene asielprocedure. Voor de volledigheid wordt een verwijzing naar deze termijn voor het indienen van een zienswijze opgenomen in paragraaf C1/2.5 Vc.

X

De wijziging in paragraaf C1/2.11 Vc maakt inzichtelijk dat tijdens het eerste gehoor de verklaringen gedaan tijdens het aanmeldgehoor worden geverifieerd. Wanneer de IND een uitgebreid aanmeldgehoor heeft afgenomen en de asielzoeker heeft bevraagd over de gegevens als genoemd in artikel 3.109, vierde lid, Vb, artikel 3.44 VV en in paragraaf C1/2.1 Vc, is het uitgangspunt dat de IND hier verder geen vragen meer over stelt tijdens het eerste gehoor. Wel kunnen eventuele correcties en aanvullingen op het rapport van het aanmeldgehoor voorafgaand of tijdens het eerste gehoor worden ingebracht.

Y

Paragraaf C1/4.4.6 Vc wordt aangevuld naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 mei 2018, zie onder meer 201707504/1/V1.

Als uitgangspunt bij nareis geldt dat van elke vreemdeling die wil nareizen, de identiteit en de familierechtelijke relatie vast moeten staan. Zowel voor het aantonen van de identiteit, als de familierechtelijke relatie, dienen documenten te worden overgelegd. Voor het vaststellen van de identiteit zijn andere documenten vereist dan voor het vaststellen van de familierechtelijke relatie. Als de vreemdeling niet beschikt over officiële documenten, dienen de identiteit en de familierechtelijke relatie met andere bewijsmiddelen aannemelijk te worden gemaakt. Hiertoe dienen zowel voor de identiteit, als voor de familierechtelijke relatie, substantiële bewijsmiddelen te worden overgelegd. Of sprake is van ‘substantiële’ bewijsmiddelen, is afhankelijk van de omstandigheden van de zaak. Substantieel heeft zowel betrekking op bewijskracht van de afzonderlijke bewijsmiddelen, als op de kwantiteit. Een enkel bewijsmiddel zal in beginsel onvoldoende zijn om als substantieel te worden aangemerkt.

Z

In paragraaf C2/4.1 Vc is verduidelijkt dat het toepasselijke wettelijke kader voor afgeleide verblijfsvergunningen verschilt naar gelang de achtergrond van de gevolgde procedure. Een afgeleide verblijfsvergunning kan immers worden aangevraagd door een (reguliere) mvv-procedure te starten of door een asielprocedure te starten.

Artikel 29, tweede lid, Vw geeft de bevoegdheid om – onder voorwaarden – aan bepaalde categorieën gezinsleden een afgeleide verblijfsvergunning te verlenen. Ook niet in deze bepalingen neergelegde aspecten kunnen bij de beoordeling een rol spelen, zoals de vraag of er sprake is van een gevaar voor de openbare orde.

Indien er sprake is van een mvv-procedure, dan zijn de in het beleid genoemde bepalingen van toepassing op het beoordelen van de mvv-aanvraag dan wel op het intrekken van die mvv. Het reguliere kader is van toepassing zolang nog niet (ambtshalve) een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, is verleend.

Indien er geen sprake is van een mvv-aanvraag, maar van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, Vw, waarbij de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een zelfstandige asielvergunning, worden de openbare orde aspecten beoordeeld aan de hand van het wettelijke kader voor asielaanvragen, zoals neergelegd in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw en zoals nader uitgewerkt in onderhavig beleid.

Voor het toepasselijke materiële kader maakt het niet uit welk wettelijke kader van toepassing is. In bovenstaande gevallen geldt het in paragraaf C2/7.10 Vc uitgewerkte beleid inzake de afgeleide vergunning, waarin wordt verwezen naar artikel 3.77 en 3.78 Vb en het in B1/4.4 neergelegde beleid. Voor de vraag of de verleende verblijfsvergunning kan worden ingetrokken op grond van de openbare orde, wordt verwezen naar de relevante bepalingen hierover in C2/10.3 Vc. Zie verder de toelichting bij de onderdelen AA en AB.

AA, AB

In de Vc was nog geen beleid neergelegd ten aanzien van het weigeren of intrekken van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor nareizende gezinsleden op grond van openbare orde. In de paragrafen C2/7.10 en C2/10.3 Vc is dit alsnog gebeurd overeenkomstig de brief aan de Tweede Kamer van 30 november 2018. Hierin wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 20181 waaruit naar voren komt dat enkel op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend onder de a- of b grond van artikel 29, eerste lid Vw (dan wel een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, waar een dergelijke vergunning aan vooraf is gegaan), de Kwalificatierichtlijn van toepassing is. Immers, enkel die bepalingen zien op internationale bescherming en derhalve is enkel voor die bepalingen het beleid in paragraaf C2/7.10.1 Vc inzake een bijzonder ernstig misdrijf (vluchtelingschap) dan wel ernstig misdrijf (subsidiaire bescherming) relevant.

In de brief wordt tevens tot uitdrukking gebracht dat het weigeren of intrekken van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor nareizende gezinsleden onder de normen van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Richtlijn 2003/86/EG) valt. Het beleid is dan ook dienovereenkomstig ingevuld door te verwijzen naar het reguliere beleid zoals van toepassing op het weigeren van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (de relevante onderdelen van de artikelen 3.77 en 3.78 Vb en het beleid zoals neergelegd in paragraaf B1/4.4 Vc) en op het intrekken of niet verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de relevante onderdelen van de artikelen 3.86 en 3.87 Vb en het beleid zoals neergelegd in paragraaf C2/10.3 Vc).

Anders dan bij de beoordeling van aanspraken op internationale bescherming, in welk kader artikel 8 EVRM geen rol speelt, vindt bij de vraag of de openbare orde leidt tot weigering of intrekking van de verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden wel een belangenafweging plaats overeenkomstig artikel 8 EVRM. Die beoordeling vindt plaats in het kader van de contra-indicatie gevaar voor de openbare orde en niet als algemene resttoets. Er is dan ook geen sprake van het verlaten van de waterscheiding tussen asiel en regulier. Het uitgewerkte beleidskader impliceert dat de aanwezige openbare orde aspecten dienen te worden afgewogen tegen aspecten zoals die in de Gezinsherenigingsrichtlijn worden genoemd (vergelijk artikel 6, lid 2 en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn) en die ook aan de orde komen in een belangenafweging zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Dat betreft in ieder geval de aard en hechtheid van de gezinsband van de vreemdeling, de duur van zijn verblijf, alsmede het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met het land van herkomst.

Anders dan bij de internationale beschermingsgronden het geval is, is er geen sprake van een in beleid vastgelegde norm voor de duur van de veroordeling. De beoordeling of de openbare orde ernstig genoeg is om een nareisvergunning te weigeren of in te trekken wordt beoordeeld aan de hand van de individuele merites van de zaak, zoals hiervoor reeds is toegelicht. Daarbij geldt dat indien aan de belangen van de zijde van de vreemdeling meer gewicht toekomt, het gewicht van de openbare orde zwaarder zal moeten zijn om het weigeren of intrekken van een vergunning te rechtvaardigen.

In alle gevallen vindt de beoordeling van de openbare orde (en de nationale veiligheid) in het geval van een nareisvergunning plaats overeenkomstig het reguliere beoordelingskader. Dat ligt gelet op de aard van het verblijfsrecht ook voor de hand. Dat betekent echter niet dat er niet tevens toetsing plaatsvindt aan de internationale beschermingsgronden en – voor zover relevant – de daarop van toepassing zijnde openbare orde begrippen. Dat hangt echter af van een ex nunc beoordeling van de aanspraken op deze beschermingsgronden. Anders dan in de kamerbrief van 25 november 2015 staat aangegeven, is er geen aanleiding om voor wat betreft het toepasselijke openbare orde begrip aansluiting te zoeken bij de status van de hoofdpersoon. Dit uitgangspunt geldt alleen, voor zover in het kader van de intrekking wordt vastgesteld in een ex-nunc toetsing dat een vreemdeling alsnog valt onder de a- of b- grond van artikel 29, eerste lid, Vw. In dat geval is een toetsing aan het beleid zoals dat ook nu reeds in paragraaf C2/7.10.1 Vc is opgenomen, nog steeds aan de orde.

Het loslaten van het in de kamerbrief van 25 november 2015 neergelegde uitgangspunt is niet zonder meer een aanscherping van het beleid, maar geeft vanuit het oogpunt van rechtszekerheid wel aanleiding tot het treffen van een overgangsregeling voor ambtshalve verleende vergunningen, zoals neergelegd in artikel II van dit WBV.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Uitspraak Raad van State, 17 juli 2018, zaaknummer 201703242/1/V2

Naar boven