Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatscourant 2018, 10266 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatscourant 2018, 10266 | beleidsregel |
16 februari 2018
BS2018003556
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede de artikelen 8 en 10 van de Wet veiligheidsonderzoeken;
Besluiten:
1. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Wet veiligheidsonderzoeken;
een verklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de wet;
een functie die krachtens artikel 3, eerste lid, van de wet als zodanig is aangewezen;
een onderzoek als bedoeld in de artikelen 7 en 9 van de wet;
de persoon die belast is met een vertrouwensfunctie; de persoon, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, die de werkgever wil belasten met de vervulling van een vertrouwensfunctie; de persoon als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet, die belast is met de vervulling van een functie die nadien als vertrouwensfunctie is aangewezen;
gegevens, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet;
(1) de echtgenoot of geregistreerd partner van de betrokkene; of
(2) degene met wie betrokkene een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste of tweede graad; of
(3) degene ten aanzien van wie uit het veiligheidsonderzoek blijkt dat deze een duurzame affectieve relatie met betrokkene onderhoudt, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste of tweede graad;
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst;
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
2. Deze beleidsregel bevat regels die worden toegepast bij de uitoefening van de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Defensie tot het afgeven, weigeren of intrekken van een verklaring.
3. Deze beleidsregel is niet van toepassing op de beoordeling van gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, van de wet, indien het de uitvoering betreft van veiligheidsonderzoeken ten behoeve van de vervulling van een vertrouwensfunctie op een Nederlandse burgerluchthaven.
1. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau A worden de gegevens over in beginsel een periode van tien jaar direct voorafgaande aan de aanmelding van de betrokkene voor het veiligheidsonderzoek beoordeeld. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau B geldt in beginsel een periode van acht jaar. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau C geldt in beginsel een periode van vijf jaar.
2. Met betrekking tot de partner van betrokkene worden in beginsel de gegevens over een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanmelding van betrokkene voor het veiligheidsonderzoek beoordeeld.
1. Het weigeren van een verklaring als bedoeld in artikel 8 van de wet en het intrekken van een verklaring als bedoeld in artikel 10 van de wet, kan plaatsvinden indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd om een oordeel te geven of sprake is van voldoende waarborgen dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen, doordat de betrokkene en/of diens partner direct voorafgaande aan het veiligheidsonderzoek gedurende de in artikel 2 bedoelde beoordelingsperiode niet aantoonbaar in Nederland heeft verbleven.
2. Het weigeren van een verklaring als bedoeld in artikel 8 van de wet en het intrekken van een verklaring als bedoeld in artikel 10 van de wet, kan voorts plaatsvinden indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd om een oordeel te geven of sprake is van voldoende waarborgen dat betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen, doordat:
a. de betrokkene en/of diens partner direct voorafgaande aan het veiligheidsonderzoek gedurende de in artikel 2 bedoelde beoordelingsperiode buiten Nederland heeft verbleven; en
b. het voor de AIVD dan wel de MIVD niet mogelijk is over de ontbrekende periode voldoende gegevens over de betrokkene en/of diens partner te verkrijgen, wegens het ontbreken van een daartoe geëigende samenwerkingsrelatie met de collegadienst van het land of de landen waar de betrokkene en/of diens partner heeft verbleven.
3. In afwijking van het tweede lid kan bij een ontbrekende periode alsnog sprake zijn van voldoende waarborgen dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal vervullen. Daarbij wordt rekening gehouden met de volgende factoren:
a. de bestemming(en);
b. of het verblijf of de verblijven verband houden met studie, stage of werk in het buitenland;
c. de duur en de frequentie van het verblijf of de verblijven;
d. de kwetsbaarheid van de specifieke functie.
Bij de beoordeling van gegevens, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, van de wet wordt in ieder geval rekening gehouden met:
a. de aard van het gegeven;
b. het aantal binnen de beoordelingsperiode vastgelegde gegevens;
c. de strafbedreiging;
d. de pleegdatum van het strafbare feit;
e. de zwaarte van de opgelegde straf of maatregel waarop het gegeven betrekking heeft;
f. de leeftijd van betrokkene op de pleegdatum;
g. de relatie van dit gegeven tot de specifieke (te vervullen) vertrouwensfunctie.
Bij de beoordeling van gegevens, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder d, van de wet wordt in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn.
Ten aanzien van veiligheidsonderzoeken die zijn ingesteld vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel blijven de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken Defensie respectievelijk de Beleidsregel justitiële gegevens veiligheidsonderzoeken en de Beleidsregel beoordelingsperiodes en onvoldoende gegevens veiligheidsonderzoekenvan toepassing, tenzij de toepassing van deze beleidsregel voor betrokkene gunstiger is.
De Beleidsregel veiligheidsonderzoeken Defensie, de Beleidsregel justitiële gegevens veiligheidsonderzoeken en de Beleidsregel beoordelingsperiodes en onvoldoende gegevens veiligheidsonderzoekenworden ingetrokken.
’s-Gravenhage, 16 februari 2018
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties K.H. Ollongren
De Minister van Defensie A.Th.B. Bijleveld-Schouten
1. Zowel de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), onder verantwoordelijkheid van de minister van Defensie, zijn belast met de uitvoering van de Wet veiligheidsonderzoeken (hierna: de wet). Met het oog op de uniforme en transparante toepassing van de wet is het wenselijk om ter uitvoering van die wet een gezamenlijke beleidsregel in de zin van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op te stellen. Daarmee wordt ook uitvoering gegeven aan het advies van de Commissie van Toezicht betreffende Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) om het beleid van veiligheidsonderzoeken tussen de MIVD en de AIVD te harmoniseren (Toezichtsrapport 11a inzake het onderzoek van de CTIVD naar de uitvoering van de Wet veiligheidsonderzoeken door de MIVD, en Toezichtsrapport 11b inzake het onderzoek van de CTIVD naar de uitvoering van de Wet veiligheidsonderzoeken door de AIVD.
2. De beleidsregel heeft betrekking op de beoordeling van gegevens bij de uitoefening van de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Defensie tot het afgeven, weigeren (artikel 8 van de wet) en intrekken (artikel 10 van de wet) van een verklaring. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden maakt het in beginsel geen verschil of een veiligheidsonderzoek betrekking heeft op een persoon die een vertrouwensfunctie ambieert of op een persoon die reeds een vertrouwensfunctie vervult.
In dit artikel worden een aantal begrippen gedefinieerd.
Het begrip partner, gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder g, vergt nadere toelichting. Aan de partner van betrokkene wordt bij alle veiligheidsonderzoeken aandacht besteed. De diepgang van het onderzoek hangt daarbij af van de zwaarte van de vertrouwensfunctie (Kamerstukken II 1995/96, 24 023, nr.5, p.13). De partner van de betrokkene wordt geacht invloed op de gedragingen van de betrokkene te kunnen uitoefenen. In deze beleidsregel wordt de partner dan ook expliciet genoemd.
Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt als partner aangemerkt de echtgenoot of geregistreerd partner, in de zin van artikel 3:46 en artikel 4:8 van het Burgerlijk Wetboek, van betrokkene, degene waarmee betrokkene een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste of tweede graad, alsmede degene ten aanzien van wie uit het veiligheidsonderzoek blijkt dat deze een duurzame affectieve relatie met de betrokkene onderhoudt, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste of tweede graad.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar, bijvoorbeeld door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Ongehuwden die een gezamenlijke huishouding voeren worden daarmee gelijkgesteld aan gehuwden en geregistreerde partners. Als partner wordt niet aangemerkt, een persoon waarmee betrokkene samenwoont, maar met wie geen affectieve relatie bestaat.
Ook als partners niet samenwonen kan er een duurzame affectieve relatie bestaan. Samenwonen is immers geen voorwaarde voor het onderhouden van een duurzame affectieve relatie. Hierbij kan worden gedacht aan een lange afstand relatie.
In ieder geval is sprake van een partner, als betrokkene deze partner als zodanig opgeeft in het aanvraagformulier voor het veiligheidsonderzoek. Ook uit overige informatie kan blijken dat sprake is van een partner.
Deze beleidsregel is niet van toepassing bij de beoordeling van gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, van de wet, indien het de uitvoering betreft van veiligheidsonderzoeken in verband met functies aangewezen als vertrouwensfuncties op grond van het Besluit van 15 maart 2006, nr.5405405/06/NCTB, houdende aanwijzing van vertrouwensfuncties ten behoeve van de beveiliging van de burgerluchtvaart. Daarvoor geldt de Beleidsregel vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken op burgerluchthavens ( Stcrt. 1997 nr. 35). De specifieke situatie van vertrouwensfuncties op de burgerluchthavens rechtvaardigt het handhaven van een op deze sector toegespitste beleidsregel voor de beoordeling van justitiële gegevens.
Afhankelijk van de aard van de vertrouwensfunctie, welke is gebaseerd op de mogelijke schade die de (kandidaat-) vertrouwensfunctionaris kan aanrichten aan de nationale veiligheid, wordt de diepgang van het veiligheidsonderzoek bepaald: A-, B-, of C-onderzoek. Een A-onderzoek is het meest vergaand en wordt slechts ingesteld voor de meest kwetsbare vertrouwensfuncties. Een C-onderzoek is het minst vergaande onderzoek.
De beoordelingsperiode verschilt per onderzoeksniveau. In beginsel wordt bij een A-onderzoek een periode van tien jaar beoordeeld voorafgaand aan de aanmelding van betrokkene voor het veiligheidsonderzoek, voor een B- onderzoek een periode van acht jaar en voor een C-onderzoek vijf jaar.
De periode van tien jaar bij A-onderzoeken is afgeleid van het verdrag tussen de partijen bij het Noord-Atlantisch Verdrag inzake de beveiliging van informatie van 6 maart 1997 (het NAVO-beveiligingsverdrag). In dit verdrag zijn de NAVO-landen overeengekomen bij de meest vergaande onderzoeken (de functies op niveau A) standaard een periode van tien jaar te onderzoeken.
De periode van acht jaar bij B-onderzoeken is gekozen als algemeen aanvaardbare periode op basis waarvan een gefundeerd oordeel kan worden gegeven of betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat een termijn van acht jaar niet onredelijk is, in verband met het zwaarwegende belang van de nationale veiligheid (ECLI:NL:RVS:2009:BJ4095).
De periode van vijf jaar bij C-onderzoeken is gekozen omdat het C-onderzoek het minst vergaande veiligheidsonderzoek is. Ook daarbij is aansluiting gezocht bij de NAVO- en EU-praktijk.
In voorkomende gevallen kunnen feiten en omstandigheden die zich buiten de beoordelingsperiode hebben voorgedaan worden meegenomen in het veiligheidsonderzoek, bijvoorbeeld indien de betrokkene en/of diens partner in verband zijn gebracht met het dreigen met, voorbereiden of plegen van terroristische activiteiten of indien gegevens bekend zijn die betrekking hebben op het deelnemen of het verlenen van steun aan activiteiten die de nationale veiligheid kunnen schaden. Ook ingeval justitiële gegevens bekend worden waarvan de pleegdatum buiten de beoordelingstermijn valt kunnen deze toch bij de besluitvorming worden betrokken indien het gaat om zeer ernstige strafbare feiten.
Ten aanzien van de partner wordt in beginsel een beoordelingsperiode van vijf jaar voorafgaande aan de aanmelding van betrokkene voor het veiligheidsonderzoek gehanteerd.
Ten aanzien van vertrouwensfuncties op niveau C geldt dat, indien van de partner niet over de periode van vijf jaar voorafgaand aan het veiligheidsonderzoek voldoende gegevens beschikbaar zijn, dit geen aanleiding behoeft te vormen voor weigering of intrekking wegens onvoldoende gegevens (Kamerstukken II 2015/16, 34 300-X, nr. 2, p. 12). Dit sluit echter niet uit dat, indien wel gegevens bekend zijn over de in dit lid bedoelde beoordelingsperiode, deze gegevens kunnen worden meegewogen in het veiligheidsonderzoek.
Anders dan in de situatie dat een betrokkene en/of diens partner gedurende de beoordelingsperiode in het buitenland heeft verbleven (lid 2) kan het ook zo zijn dat de betrokkene en/of diens partner volgens eigen verklaring gedurende de beoordelingsperiode in Nederland hebben verbleven, maar dat dit niet is gebleken uit het veiligheidsonderzoek. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de betrokkene en/of diens partner gedurende de beoordelingsperiode, of een deel daarvan, niet stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen, of de daaraan gekoppelde PIVA administratie ingeval betrokkene op de BES-eilanden woont. Betrokkene moet dan in de gelegenheid worden gesteld om nadere informatie aan te leveren. Als de verklaring van betrokkene niet valt te verifiëren ontbreken gegevens om vast te kunnen stellen of er voldoende waarborgen zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen.
In beginsel wordt een periode van minimaal zes maanden aaneengesloten verblijf buiten Nederland binnen de beoordelingsperiode van het betreffende veiligheidsonderzoek aangemerkt als een ontbrekende periode. Dit vloeit voort uit het feit dat verblijven van korter dan zes maanden veelal verband houden met studie, stage of vrijwilligerswerk in het buitenland. Bij een periode korter dan zes maanden in een land zoals bedoeld in de toelichting bij het derde lid onder a, kan ook sprake zijn van een ontbrekende periode. Ten aanzien van de ontbrekende periode geldt dat op de AIVD en de MIVD een inspanningsverplichting rust om binnen de grenzen van het redelijke datgene te doen wat nodig is om de voor een verantwoorde oordeelsvorming benodigde gegevens over een betrokkene te verkrijgen. De inspanningsverplichting bestaat eruit dat door de AIVD en de MIVD in het concrete geval wordt bezien of er een samenwerkingsrelatie met de desbetreffende buitenlandse collegadienst ten aanzien van het uitwisselen van persoonsgegevens bestaat, en daar waar mogelijk uitvoering aan te geven. Een daartoe geëigende samenwerkingsrelatie kan alleen aan de orde zijn met diensten van landen die aan de naleving van mensenrechten de vereiste prioriteit geven en waar geen vraagtekens kunnen worden gezet bij de professionaliteit, de betrouwbaarheid en de democratische inbedding van de dienst in het betreffende land. Deze criteria zijn tevens beschreven in Toezichtsrapport 22A van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Indien geen sprake is van een samenwerkingsrelatie met een collegadienst, wordt de verklaring in beginsel geweigerd en/of ingetrokken omdat het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd om vast te stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Gelet op artikel 15 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 kunnen de AIVD en de MIVD geen overzicht verstrekken van de collegadiensten waarmee in het kader van veiligheidsonderzoeken (persoons)gegevens worden uitgewisseld.
Uitgangspunt is dat het beschermen van de nationale veiligheid eraan in de weg staat dat een verklaring wordt afgegeven indien het veiligheidsonderzoek, wegens een verblijf buiten Nederland, onvoldoende gegevens heeft opgeleverd om een oordeel te geven of sprake is van voldoende waarborgen dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. In een beperkt aantal gevallen kan echter van dit uitgangspunt worden afgeweken. De bevoegdheid af te wijken van het tweede lid vloeit voort uit de wens aansluiting te zoeken bij de praktijk dat personen in het kader van werk, studie of toerisme (van henzelf, een partner of een ander familielid) steeds vaker een periode in het buitenland verblijven. Bij de uitoefening van deze afwijkingsbevoegdheid wordt geen afbreuk gedaan aan de bescherming tegen veiligheidsrisico’s die de wet beoogt. Daarbij geldt telkens dat betrokkene en/of diens partner ten minste gedurende de helft van de beoordelingsperiode in Nederland dient te hebben verbleven, dan wel in een land waarmee de AIVD of de MIVD een samenwerkingsrelatie onderhoudt. Voor het overige gedeelte van de beoordelingsperiode geldt dat verifieerbare informatie dient te worden aangeleverd.
Bij de beantwoording van de vraag of, in afwijking van het tweede lid, een verklaring kan worden verstrekt, zijn de volgende factoren van belang:
Ad. a. De bestemming(en): er wordt rekening gehouden met het land of de landen waar de betrokkene of diens partner heeft verbleven. Daarbij wordt in het bijzonder gelet op de landen die onder de aandacht van de AIVD en/of de MIVD staan en landen of gebieden van landen waar een gewapend conflict is. Ten aanzien van de betrokkene bij het ministerie van Defensie wordt in het bijzonder gelet op landen, genoemd in het Besluit van 22 september 1997, houdende aanwijzing risicolanden defensiepersoneel (Stb. 1997, nr. 449). Ten aanzien van de betrokkene bij de AIVD en de MIVD wordt in het bijzonder gelet op landen, genoemd in de Regeling aanwijzing risicolanden van 4 juli 2003 (Stct. 15 juli 2003, nr.133).
Ad. b. Of het verblijf of de verblijven verband houden met studie, stage of werk in het buitenland: het verblijf in het buitenland dient in beginsel verband te houden met een plaatsing door de Nederlandse overheid, werkzaamheden voor in Nederland gevestigde bedrijven of studie, stage, vrijwilligerswerk of werkzaamheden voor een internationale organisatie of betrouwbare niet-gouvernementele organisatie. Daarbij is van belang dat gegevens kunnen worden geverifieerd.
Ad. c. Duur en frequentie van het verblijf of de verblijven: er wordt rekening gehouden met de duur en frequentie van het verblijf of de verblijven.
Ad. d. Kwetsbaarheid van de specifieke functie: er wordt rekening gehouden met de mate waarin het ontbreken van gegevens een risico meebrengt voor de uitoefening van de specifieke functie.
Bij justitiële en strafvorderlijke gegevens gaat het om gegevens in de zin van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, gegevens als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie, gegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en gegevens die worden verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daarnaast betreft het verklaringen omtrent het gedrag BES.
Justitiële en strafvorderlijke gegevens ten aanzien van delicten die door betrokkene in het buitenland zijn gepleegd worden ook in het veiligheidsonderzoek betrokken. Omdat deze gegevens niet altijd blijken uit de in artikel 7, tweede lid, onder a, van de wet genoemde gegevensverwerkingen, worden deze gegevens in voorkomend geval meegewogen bij de beoordeling van de gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder d, van de wet. Bij de beoordeling van deze gegevens wordt naar analogie rekening gehouden met de factoren, genoemd in dit artikel.
Bij de beoordeling van gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, sub a van de wet wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval. Daarin wordt in het bijzonder gelet op de in dit artikel genoemde factoren, die hieronder worden toegelicht.
Ad. a. Een veroordeling, een strafbeschikking en een transactie wegen even zwaar in de beoordeling, omdat deze gegevens in gelijke mate twijfel geven of betrokkene de plichten uit de vertrouwensfunctie onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen. Een strafbaar feit waarvan de betrokkene is vrijgesproken of waarbij betrokkene is ontslagen van alle rechtsvervolging, wordt in beginsel niet in de beoordeling betrokken. Het weigeren en intrekken van een verklaring kan eveneens plaatsvinden, indien betrokkene wordt verdacht van een strafbaar feit.
Ad. b. Indien sprake is van meerdere vastgelegde gegevens kan sprake zijn van recidive of een gedragspatroon. Van recidive is sprake wanneer de betrokkene meerdere keren voor eenzelfde soort strafbare feiten is veroordeeld. Van een gedragspatroon kan sprake zijn indien de betrokkene herhaaldelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Ad. c. Van een vertrouwensfunctionaris kan in beginsel niet worden geaccepteerd dat hij zelf de regels overtreedt of heeft overtreden door het plegen van, dan wel deelnemen aan, een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een mogelijke gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. In het licht van de overige factoren kan dat ook ten aanzien van justitiële of strafvorderlijke gegevens waarvoor een lagere strafbedreiging geldt. Bij de beoordeling van een strafbaar feit waarop naar de wettelijke omschrijving een mogelijke gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, wordt een vermindering van de hoofdstraf op grond van artikel 45, tweede lid, sub b van het Wetboek van Strafrecht (poging) buiten beschouwing gelaten. Pogingen tot een misdrijf worden derhalve gelijk beoordeeld als een voltooid delict. De reden hiervan is dat het oogmerk van de dader gericht is geweest op het plegen van het feit. Dat dit feit niet is voltooid, is gelegen in omstandigheden die liggen buiten de invloedssfeer van de dader van het strafbare feit.
Ad. d. Bij de beoordeling van de justitiële gegevens en strafvorderlijke gegevens wordt niet uitgegaan van de datum van vastlegging van de justitiële gegevens, maar van de pleegdatum van het strafbare feit dat daaraan ten grondslag ligt. Het is immers niet redelijk de betrokkene de tijd tegen te werpen die justitie nodig heeft om de strafzaak af te handelen. Indien de pleegdatum van het strafbare feit waarop de justitiële gegevens betrekking hebben binnen de beoordelingsperiode valt, zullen deze gegevens geheel in de beoordeling worden betrokken. Valt de pleegdatum buiten deze beoordelingsperiode, dan kunnen de gegevens in het algemeen slechts een rol spelen als het om ernstige strafbare feiten gaat of indien sprake is van een gedragspatroon of recidive. Indien sprake is van meerdere strafbare feiten die deels binnen en deels buiten de beoordelingsperiode vallen, kunnen de laatstgenoemden als aanvullende beoordelingsfactor gelden.
Ad. e. In het algemeen geldt voor veiligheidsonderzoeken dat, indien een vrijheidsstraf van ten minste 20 dagen, dan wel een taakstraf van 40 uur of een geldboete van ten minste 1.000 euro is opgelegd, sprake is van een zware straf. In artikel 22d en artikel 24c van het Wetboek van Strafrecht en de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting en LOVS-afspraken is opgenomen op welke wijze de taakstraf en de geldboete kunnen worden vergeleken met de vrijheidsstraf.
Ad. f. Bij het plegen van een strafbaar feit vóór het bereiken van de volwassen leeftijd en waarbij de veroordeling onder het jeugdstrafrecht heeft plaatsgevonden, kan sprake zijn van een jeugdzonde, welke niet aan weigering of intrekking van de verklaring ten grondslag zal worden gelegd. Bij de beoordeling of sprake is van een dergelijke jeugdzonde, worden de volgende factoren betrokken:
• De aard van het gepleegde feit: geweldsdelicten of delicten met een geweldselement worden in beginsel niet als jeugdzonde beschouwd. Hierbij wordt aangesloten op de jurisprudentie (rechtbank Amsterdam 18 januari 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:732.);
• De ouderdom van de justitiële of strafvorderlijke gegevens;
• De leeftijd van betrokkene ten tijde van het plegen van het feit;
• Of sprake is van recidive of een gedragspatroon in de zin van hetgeen is vermeld onder ad b.
Ad g. Bij de beoordeling van de gegevens dient expliciet een relatie te worden gelegd tussen de betreffende gegevens en de desbetreffende (te vervullen) vertrouwensfunctie. Er bestaat voldoende aanleiding voor het weigeren of intrekken van de verklaring indien aannemelijk is dat de gegevens onaanvaardbare risico’s opleveren in de uitoefening van de (te vervullen) specifieke vertrouwensfunctie(s). Voor militair personeel worden daarbij bezien de functie c.q. groepen van functies waarvoor betrokkene is bestemd c.q. aangesteld, krachtens artikel 12 van het Algemeen militair ambtenarenreglement. Gezien de specifieke taakstelling voor Defensie alsmede de omstandigheden waaronder de defensietaken dienen te worden uitgevoerd, worden voor personen geplaatst op een door de minister van Defensie aangewezen vertrouwensfunctie bijzondere normen gesteld. Het weigeren dan wel het intrekken van een verklaring in verband met justitiële antecedenten vindt in de regel plaats indien sprake is van een strafbaar feit als omschreven in artikel 13, tweede lid van de Opiumwet. Dit sluit aan op het drugsbeleid van Defensie, zoals beschreven in de Aanwijzing van de Secretaris-generaal nr. A/925. Dit laatste brengt met zich mee dat het voor de eerste maal aanwezig hebben van een gebruikershoeveelheid softdrugs c.q. het gebruiken van softdrugs, waarbij geen relatie met de dienst aanwezig is, zoals in voornoemde Aanwijzing nader omschreven, niet zal leiden tot intrekking van de verklaring. Daarnaast zal het plegen van een strafbaar feit als omschreven in titel XIV, tweede boek (misdrijven tegen de zeden), met uitzondering van de artikelen 239 en 240, van het Wetboek van Strafrecht, als regel tot weigering respectievelijk intrekking van een verklaring leiden. Voorts geldt ten aanzien van ambtenaren van de Koninklijke marechaussee dat het plegen van ongeacht welk misdrijf als regel tot intrekking c.q. weigering van de verklaring leidt. Gezien de specifieke taakstelling van deze functionarissen kan niet worden geaccepteerd dat zij zelf de rechtsregels overtreden die zij moeten handhaven.
Naast de in de voorgaande artikelen genoemde gronden kunnen ook andere persoonlijke gedragingen en omstandigheden aanleiding geven een verklaring te weigeren of in te trekken. Hierbij wordt in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewust gedrag, waarbij indicatoren als staatsgevaarlijke- en antidemocratische activiteiten, verslavingen, financiële kwetsbaarheid, ongewenste beïnvloeding en leugenachtig gedrag een rol kunnen spelen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de door de AIVD en MIVD opgestelde Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden.
Ten aanzien van de in de Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden genoemde financiële kwetsbaarheid geldt dat bij de beoordeling of sprake is van financiële kwetsbaarheid, rekening wordt gehouden met onder meer de volgende factoren: de hoogte van de schuld, de hoogte van reguliere inkomsten, het perspectief dat de financiële problemen binnen afzienbare tijd zijn opgelost, de houding van betrokkene ten opzichte van het oplossen van de financiële problemen en het bieden van directe en volledige transparantie.
Ten aanzien van veiligheidsonderzoeken die zijn ingesteld vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel blijven de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken Defensie (Stcrt. 2013, nr. 29 945) respectievelijk de Beleidsregel justitiële gegevens veiligheidsonderzoeken (Stcrt. 2012, nr. 810) en de Beleidsregel beoordelingsperiodes en onvoldoende gegevens veiligheidsonderzoeken (Stcrt. 2012, nr. 809) van toepassing, tenzij de toepassing van deze beleidsregel voor betrokkene gunstiger is. Voor de bepaling van het moment waarop een veiligheidsonderzoek wordt ingesteld, wordt uitgegaan van de datum waarop de (ingevulde) Staat van Inlichtingen door de MIVD respectievelijk Opgave Persoonsgegevens door de AIVD is ontvangen.
De Beleidsregel veiligheidsonderzoeken Defensie (Stcrt. 2013, nr. 29 945), de Beleidsregel justitiële gegevens veiligheidsonderzoeken (Stcrt. 2012, nr. 810) en de Beleidsregel beoordelingsperiodes en onvoldoende gegevens veiligheidsonderzoeken (Stcrt. 2012, nr. 809) worden ingetrokken.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties K.H. Ollongren
De Minister van Defensie A.Th.B. Bijleveld-Schouten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2018-10266.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.