Beleidsregel vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken op de burgerluchthavens

Beleidsregel betreffende de uitoefening van de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse zaken tot het afgeven van verklaringen van geen bezwaar, als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de Wet veiligheidsonderzoeken, in verband met de vervulling van vertrouwensfuncties op de burgerluchthavens

30 januari 1997

nr. 2287338-47

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Gelet op de artikelen 4, 5 en 7, tweede lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken;

Besluit:

Artikel 1

1. Bij het afgeven van een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de Wet veiligheidsonderzoeken, in verband met de vervulling van een vertrouwensfunctie op een burgerluchthaven, wordt, indien het naar de betrokken persoon ingestelde veiligheidsonderzoek gegevens heeft opgeleverd als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, bij de beoordeling van die gegevens rekening gehouden met:

a. de aard van de gegevens;

b. de ouderdom van de gegevens;

c. de aard en de zwaarte van de delicten waarop de gegevens betrekking hebben;

d. de zwaarte van de opgelegde straffen of maatregelen;

e. het aantal in een bepaalde tijdsspanne vastgelegde gegevens;

f. de leeftijd van betrokkene ten tijde van het vastleggen van de gegevens.

2. Bij de beoordeling van de in de aanhef van het eerste lid bedoelde gegevens wordt in het bijzonder gelet op gegevens betreffende:

a. gebruik of handel in harddrugs;

b. handel in grotere hoeveelheden softdrugs;

c. voorhanden hebben of handel in vuurwapens of schijnvuurwapens;

d. zwaardere vormen van diefstal, inbraak of heling;

e. verduistering, oplichting of valsheid in geschriften;

f. misdrijven tegen het leven gericht;

g. openlijke geweldpleging of zware vormen van mishandeling;

h. afpersing of afdreiging;

i. misdrijven tegen de veiligheid van de Staat;

j. deelneming aan een criminele organisatie, of deelneming aan de voortzetting van een verboden en ontbonden rechtspersoon;

k. luchtvaartmisdrijven of

l. andere feiten die een risico kunnen opleveren voor de veiligheid van de burgerluchtvaart.

Artikel 2

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 februari 1997.

Artikel 3

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als ’Beleidsregel vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken op de burgerluchthavens’.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in afschrift worden gezonden aan de minister van Justitie, belanghebbende functionarissen en werkgevers op de burgerluchthavens.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken,
H.F. Dijkstal.

Toelichting

Algemeen

De minister van Binnenlandse Zaken heeft ingevolge de artikelen 4 en 5 van de Wet veiligheidsonderzoeken de bevoegdheid tot het afgeven van verklaringen van geen bezwaar. Een dergelijke verklaring houdt in dat er uit een oogpunt van de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat geen bezwaar bestaat tegen de vervulling van een bepaalde vertrouwensfunctie door een bepaalde persoon. Over het afgeven van een verklaring wordt beslist op basis van een door de Binnenlandse Veiligheidsdienst uitgevoerd veiligheidsonderzoek. Bij het veiligheidsonderzoek spelen justitiële gegevens een rol. De justitiële gegevens worden verkregen met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag.

De onderhavige beleidsregel geeft een leidraad voor de beoordeling van justitiële gegevens bij het afgeven van verklaringen van geen bezwaar in verband met de vervulling van vertrouwensfuncties op de burgerluchthavens. Op de burgerluchthavens is een groot aantal functies in verband met de veiligheid van de burgerluchtvaart aangewezen als vertrouwensfunctie. Gelet op het aantal functies en het feit dat het uit beveiligingsoogpunt om identieke functies gaat, is het in dit geval wenselijk en mogelijk algemene regels te stellen omtrent de beoordeling van justitiële gegevens die bij het veiligheidsonderzoek naar voren komen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1, eerste lid, bevat regels die in het algemeen bij de beoordeling van justitiële gegevens moeten worden gevolgd. Rekening moet worden gehouden met de aard van de gegevens. Zo zal een veroordeling in beginsel zwaarder moeten wegen dan een sepot. Doorgaans zal een sepot slechts kunnen worden gebruikt als een aanvullende beoordelingsfactor. Ook de ouderdom van de gegevens moet bij de beoordeling worden betrokken. In eerste aanleg wordt gekeken naar gegevens die niet ouder zijn dan acht jaar. Oudere gegevens kunnen in het algemeen slechts een rol spelen wanneer het gaat om ernstige delicten of als aanvullende beoordelingsfactor wanneer er ook recentere gegevens zijn. Verder moet worden gelet op de aard en de zwaarte van de delicten alsmede op de zwaarte van opgelegde straffen en maatregelen. Deze beoordelingsfactoren spreken verder voor zichzelf. Van belang is ook het aantal malen dat er in een bepaalde periode gegevens zijn vastgelegd. Recidive en betrokkenheid bij verschillende delicten wegen uiteraard zwaarder dan een enkel vergrijp. Ten slotte moet rekening worden gehouden met de leeftijd van betrokkene op het moment dat de justitiële gegevens werden vastgelegd. Gegevens die zijn vastgelegd voordat de betrokken persoon de leeftijd van 18 jaar bereikte, kunnen doorgaans worden gezien als gegevens betreffende jeugdzonden.

Artikel 1, tweede lid, geeft een opsomming van justitiële gegevens waarop bij het afgeven van een verklaring van geen bezwaar in het bijzonder moet worden gelet. In de praktijk is gebleken dat juist deze gegevens een beletsel kunnen vormen voor de toelating van personen tot vertrouwensfuncties op de burgerluchthavens. Uiteraard kan de opsomming van de gegevens die bijzondere aandacht verdienen niet uitputtend zijn. De opsomming eindigt dan ook met een open einde. Bijzondere aandacht verdienen alle gegevens die betrekking hebben op feiten die een risico kunnen opleveren voor de burgerluchtvaart.

Slotopmerking

Voor de volledigheid wordt ten slotte opgemerkt dat indien de minister van Binnenlandse Zaken (voorshands) geen verklaring afgeeft, hij, ingevolge artikel 8 van de Wet veiligheidsonderzoeken, in overeenstemming met de betrokken minister, in casu de minister van Justitie, beslist of de verklaring moet worden geweigerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H.F. Dijkstal.

Naar boven