Advies Raad van State inzake het Protocol houdende wijziging van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken, tekeningen en modellen); Brussel, 21 mei 2014 (Trb. 2014, 119)

Nader Rapport

’s-Gravenhage, 23 juni 2016

WJZ / 17098781

Aan de Koning

Nader rapport inzake het Protocol houdende wijziging van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken, tekeningen en modellen); Brussel, 21 mei 2014 (Trb. 2014, 119)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 22 februari 2017, nr. 2017000316, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 maart 2017, nr. W15.17.0051/IV, bied ik U hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling om nader te motiveren dat de goedkeuring van het verdrag niet leidt tot afwijking van de Grondwet is in de toelichtende nota een paragraaf inzake de grondwettelijke aspecten opgenomen.

Ik moge U, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, verzoeken de Minister van Buitenlandse Zaken te machtigen gevolg te geven aan zijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste Kamer en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

Advies Raad van State

No. W15.17.0051/IV

’s-Gravenhage, 22 maart 2017

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 22 februari 2017, no.2017000316, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het protocol houdende wijziging van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen); Brussel, 21 mei 2014 (Trb. 2014,119), met toelichtende nota.

Met het protocol wordt het Benelux-Gerechtshof (hierna:BenGH) voortaan de enige bevoegde instantie voor beroepen tegen beslissingen van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE).

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert de goedkeuringsprocedure voort te zetten, maar heeft opmerkingen over de toelichtende nota. Zij adviseert nader te motiveren dat de goedkeuring van het protocol niet leidt tot afwijking van de Grondwet.

In de toelichting wordt niet ingegaan op de verhouding tussen het protocol en de Grondwet. Deze verhouding is echter wel relevant in het licht van de procedure die bij de goedkeuring van het protocol moet worden gevolgd. Artikel 91, derde lid, van de Grondwet, regelt immers dat indien een verdrag bepalingen bevat welke afwijken van de Grondwet dan wel tot zodanig afwijken noodzaken, de kamers de goedkeuring alleen kunnen verlenen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. Om die reden moet worden bezien of er met de goedkeuring van het protocol wordt afgeweken van bepalingen uit de Grondwet.

Ten eerste is belangrijk of de overdracht van exclusieve rechtsmacht toelaatbaar is binnen het stelsel van de Grondwet. Op grond van artikel 92 kunnen bij of krachtens verdrag aan volkenrechtelijke organisaties bevoegdheden tot wetgeving, bestuur en rechtspraak worden opgedragen.1 De rechtsmacht voor deze geschillen ligt op dit moment bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage, dat op grond van artikel 116 van de Grondwet onderdeel is van de rechterlijke macht.2 Het BenGH kan niet worden aangemerkt als gerecht behorende tot de rechterlijke macht op grond van artikel 116 Grondwet. Om die reden moet worden bezien of de overdracht zich verdraagt met artikel 112 Grondwet.3 Zoals de Afdeling eerder heeft opgemerkt met betrekking tot het overdragen van rechtsmacht in octrooigeschillen aan het Eengemaakt octrooigerecht (EOG) onderschrijft zij de opvatting van de regering dat uit het karakter van artikel 112 van de Grondwet volgt dat deze bepaling uitsluitend betrekking heeft op de Nederlandse rechterlijke macht en niet ziet op internationale rechters.4 De Afdeling is daarom van oordeel dat er bij opdracht of overdracht van exclusieve rechtsmacht aan een internationale rechter geen sprake is van afwijking van deze grondwetsbepaling. Wel acht de Afdeling het aangewezen dat de toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel hierop ingaat, zeker nu dit pas de tweede keer is dat een dergelijke overdracht zich voordoet.

Ten tweede moet worden bezien of er sprake is van afwijking van andere Grondwetsbepalingen. Opdracht of overdracht van rechtsprekende bevoegdheid aan een internationaal gerecht is alleen mogelijk indien dit gerecht voldoet aan de eisen die de Grondwet stelt aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter, met name in artikel 17.5 Hierbij dient tevens gewaarborgd te zijn dat dat gerecht voldoet aan de onafhankelijkheids- en onpartijdigheidsmaatstaven voortvloeiend uit (voor zover van toepassing) de artikelen 5 en 6 EVRM.6 De toelichting gaat niet in op de vraag of het BenGH voldoet aan deze eisen en hoe dit gegarandeerd wordt.

De Afdeling adviseert in de toelichting in het licht van het bovenstaande in te gaan op de verhouding tussen het protocol en de artikelen 17 en 112 van de Grondwet.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Protocol houdende wijziging van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen); Brussel, 21 mei 2014 (Trb. 2014, 119) (ontwerptekst zoals aangeboden aan de afdeling advisering van de Raad van State)

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het onderhavige Protocol houdende wijziging van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (Trb. 2014, 119) (hierna: het Protocol), heeft wijziging van het op 25 februari 2005 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (Trb. 2005, 96) (hierna BVIE) tot doel.

Deze toelichtende nota wordt mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken aangeboden.

Met het BVIE, dat sinds 1 september 2006 in werking is voor het Europese deel van Nederland, werd een Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) opgericht. Het doel van het BVIE is de verdragen, de eenvormige Benelux-wetten en de wijzigingsprotocollen inzake Benelux merken en tekeningen of modellen te vervangen door een enkel verdrag, waarin zowel het merkenrecht als het tekeningen- of modellenrecht systematisch en overzichtelijk geregeld zijn.

Met het Protocol, dat hierbij ter goedkeuring wordt aangeboden, is het BVIE op een aantal punten aangepast waardoor het Benelux-Gerechtshof (hierna: BenGH) voortaan de enige bevoegde instantie wordt voor beroepen tegen beslissingen van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) (hierna: BBIE).

Bij het Protocol hoort een door de partijen bij het BVIE gezamenlijk overeengekomen en vastgestelde Gemeenschappelijke memorie van toelichting, die als bijlage bij deze toelichtende nota is gevoegd. De Gemeenschappelijke memorie van toelichting omvat onder andere gegevens over de totstandkoming van het Protocol en een artikelsgewijze toelichting. In deze toelichtende nota wordt daarom volstaan met een samenvatting op de hoofdpunten van het Protocol.

Inhoud van het Protocol

Op 31 maart 1965 is te Brussel tot stand gekomen het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof (Trb. 1965, 71) (hierna: BenGH-Verdrag). Het op 15 oktober 2012 te Luxemburg tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het BenGH-Verdrag (Trb. 2013, 12) maakt het mogelijk dat het BenGH rechtsprekende bevoegdheid uitoefent op specifieke gebieden. De regeringen van de Benelux-landen hebben het daarop wenselijk geacht om van deze nieuwe mogelijkheid gebruik te maken en het BVIE daarop aan te passen en te bepalen dat het BenGH voortaan de enige bevoegde instantie is voor beroepen tegen beslissingen van het BBIE.

Alle wijzigingen in het onderhavige Protocol houden verband met de aanwijzing van het BenGH. Nu dit voortaan de enige bevoegde instantie is voor beroepen tegen beslissingen van het BBIE moet het BVIE aangepast worden om het wat beroepen betreft in overeenstemming te brengen met het BenGH-Verdrag, zoals aangepast door het bovengenoemde Protocol van 15 oktober 2012. Het onderhavige Protocol voorziet daarin: enkele bepalingen in het BVIE van administratieve aard worden door middel van het Protocol enigszins anders geformuleerd of worden uit het BVIE geschrapt. Het Protocol bevat verder de gebruikelijke bepalingen over inwerkingtreding van het Protocol en de relatie tot het moederverdrag. De meeste wijzigingen spreken zodanig voor zich zodat hier verder wordt volstaan met een verwijzing naar het korte artikelsgewijze commentaar in bijgaande Gemeenschappelijke memorie van toelichting.

De beroepen tegen de beslissingen van het BBIE vallen momenteel onder de bevoegdheid van de bevoegde rechtscolleges in de drie afzonderlijke Benelux-landen. Beroepen tegen een weigering om een merk in te schrijven of tegen een oppositiebeslissing moeten daarom nu worden voorgelegd aan de nationale rechtscolleges van de drie Benelux-landen (het Hof van Beroep te Brussel, het Gerechtshof te ’s-Gravenhage en het Hof van Beroep te Luxemburg). Met het Protocol wordt bereikt dat het BenGH voortaan de enige bevoegde instantie wordt voor beroepen tegen beslissingen van het BBIE. De gebruiker die beroep wil instellen, zoals een weigering op absolute gronden of een oppositiebeslissing, kan zich dan voortaan tot één centrale instantie wenden. Met de centralisering bij één enkel Hof wordt de eenvormigheid van rechtspraak bevorderd. Daarmee kunnen tevens besparingen in procedurele zin en tijdswinst worden gerealiseerd. Enkele bepalingen van het protocol kunnen rechtstreekse werking hebben. Er wordt een nieuw artikel 1.15bis (Beroep) in het BVIE ingevoegd dat het mogelijk maakt voor partijen in een procedure, beroep in te stellen bij het BenGH tegen een eindbeslissing van het BBIE.

Het onderhavige Protocol heeft geen organisatorische of financiële gevolgen voor Nederland, nu het BVIE wordt uitgevoerd door de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom Benelux (merken en tekeningen of modellen). Ook vereist het geen nadere uitvoeringswetgeving (zie o.m. artikel II).

Koninkrijkspositie

Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden zal het Protocol, evenals het BVIE, alleen gelden voor het Europese deel van Nederland (ingevolge artikel 1.16 BVIE is de toepassing van het BVIE beperkt tot het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa). Het Caribische deel van Nederland valt niet onder de Benelux Unie.

De Minister van Economische Zaken,


X Noot
1

Artikel 92 Grondwet luidt: Met inachtneming, zo nodig, van het bepaalde in artikel 91, derde lid, kunnen bij of krachtens verdrag aan volkenrechtelijke organisaties bevoegdheden tot wetgeving, bestuur en rechtspraak worden opgedragen.

X Noot
2

Artikel 116 Grondwet luidt:

  • 1) De wet wijst de gerechten aan die behoren tot de rechterlijke macht.

  • 2) De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechterlijke macht.

  • 3) De wet kan bepalen, dat aan rechtspraak door de rechterlijke macht mede wordt deelgenomen door personen die niet daartoe behoren.

  • 4) De wet regelt het toezicht door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast uit te oefenen op de ambtsvervulling door zodanige leden en door de personen bedoeld in het vorige lid.

X Noot
3

Artikel 112 Grondwet luidt:

  • 1) Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen.

  • 2) De wet kan de berechting van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, opdragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. De wet regelt de wijze van behandeling en de gevolgen van de beslissingen.

X Noot
4

Advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 18 december 2015 inzake het voorstel van wet tot goedkeuring van de op 19 februari 2013 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht (Trb. 2013, 92), (W15.15.0251/IV), Kamerstukken II 2015/16, 34 411, nr. 4.

X Noot
5

Zie in dezelfde zin Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VII, B, blz. 5–6.

X Noot
6

Deze EVRM-bepalingen kunnen worden ingelezen in respectievelijk artikel 15, tweede lid en artikel 17 van de Grondwet.

Naar boven