8 (1965) Nr. 8

A. TITEL

Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof;

(met Protocollen)

Brussel, 31 maart 1965

B. TEKST

De Nederlandse en de Franse tekst van het Verdrag zijn geplaatst in Trb. 1965, 71. Zie ook Trb. 1966, 243.

Voor de Nederlandse en de Franse tekst van de wijzigingsprotocollen van 10 juni 1981 en 23 november 1984 zie Trb. 1981, 159 respectievelijk Trb. 1984, 153.

Voor de Nederlandse en de Franse tekst van het Aanvullend Protocol van 24 oktober 2008 zie Trb. 2009, 4.


Op 15 oktober 2012 is te Luxemburg tot stand gekomen een Protocol tot wijziging van het Verdrag. De Nederlandse en de Franse tekst van het Protocol luiden als volgt:


Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof

Het Koninkrijk België,

Het Groothertogdom Luxemburg,

Het Koninkrijk der Nederlanden,

Verwijzend naar het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, ondertekend te Brussel op 31 maart 1965, hierna te noemen „het Verdrag”, zoals gewijzigd door het Protocol van 10 juni 1981 en het Protocol van 23 november 1984;

Verwijzend naar het Verdrag tot herziening van het op 3 februari 1958 gesloten Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie, ondertekend te ’s-Gravenhage op 17 juni 2008;

Verwijzend naar punt 4 van Aanbeveling 733/2 van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad van 18 juni 2005 tot herziening van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, waarin wordt voorgesteld het Benelux-Gerechtshof de bevoegdheid te verlenen als beroeps- en cassatierechter voor besluiten van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom op te treden;

Verwijzend naar het Antwoord op deze Aanbeveling van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 20 november 2008, waarin steun voor punt 4 van de Aanbeveling wordt uitgesproken;

Constaterend dat het Benelux-Gerechtshof zijn bevoegdheden uitoefent in het kader van zijn taak de gelijkheid te bevorderen bij de toepassing van rechtsregels die gemeen zijn aan de Beneluxlanden;

Constaterend dat het Benelux-Gerechtshof op basis van het Verdrag de bevoegdheden heeft kennis te nemen van vragen betreffende de uitleg van rechtsregels, de regeringen van de Beneluxlanden te adviseren en kennis te nemen van relevante administratiefrechtelijke beroepen;

Constaterend dat, ingevolge artikel 350 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de bepalingen van dit Verdrag geen beletsel vormen voor het bestaan en de voltooiing van een regionale unie tussen België, Luxemburg en Nederland, voor zover de doelstellingen van deze unie niet bereikt zijn door toepassing van de bedoelde Verdragen;

Overwegend dat het zinvol is om, door wijziging van het Verdrag, de mogelijkheid in algemene zin te openen voor het Benelux-Gerechtshof om ter uitvoering van zijn voornoemde taak rechtsprekende bevoegdheid uit te oefenen ten aanzien van rechtsregels voor zover die daartoe in verdragen tussen de Beneluxlanden worden aangewezen;

Komen overeen te dien einde een Protocol te sluiten tot wijziging van het Verdrag, dat luidt als volgt:

Artikel I

Artikel 1 van het Verdrag wordt vervangen door de volgende bepaling:

„Artikel 1
  • 1. Er wordt een Benelux-Gerechtshof opgericht, hierna genoemd het Hof.

  • 2. Het Hof heeft tot taak de gelijkheid te bevorderen bij de toepassing van rechtsregels die gemeen zijn aan de Beneluxlanden. Ter uitvoering van deze taak beschikt het Hof over:

    • a. de bevoegdheid kennis te nemen van vragen betreffende de uitleg van rechtsregels;

    • b. rechtsprekende bevoegdheid;

    • c. adviserende bevoegdheid.

  • 3. De bevoegdheden bedoeld in lid 2, onder (a) en (c), worden uitgeoefend ten aanzien van rechtsregels welke, hetzij bij verdrag, hetzij bij een beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Unie zijn aangewezen.

  • 4. De bevoegdheid bedoeld in lid 2, onder (b), wordt uitgeoefend op specifieke gebieden die daartoe zijn aangewezen in een verdrag. Ten aanzien van deze verdragen winnen de Beneluxlanden het advies in van het Hof.

  • 5. Het Hof heeft tevens de bevoegdheid om op grond van en met inachtneming van Aanvullende Protocollen bij dit Verdrag kennis te nemen van administratiefrechtelijke beroepen inzake de rechtsbescherming van personen in dienst van de Benelux Unie, de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom of een Benelux Gemeenschappelijke Dienst.

  • 6. De in lid 3 bedoelde beschikking van het Comité van Ministers kan bepalen dat hoofdstuk III, onderdeel A, en/of hoofdstuk III, onderdeel C, van dit Verdrag niet van toepassing zijn.

  • 7. Het Comité van Ministers kan, eveneens bij beschikking, bepalingen, welke door hem als gemeenschappelijke rechtsregels zijn aangewezen, van de toepassing van dit Verdrag, dan wel van hoofdstuk III, onderdeel A, en/of hoofdstuk III, onderdeel C, daarvan, uitsluiten.

  • 8. De in de leden 6 en 7 bedoelde beschikkingen worden genomen nadat terzake advies is ingewonnen van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad. Zij worden vóór het tijdstip van hun inwerkingtreding in elk der drie Staten bekendgemaakt in de vorm welke aldaar voor de bekendmaking van verdragen is voorgeschreven.”

Artikel II

Artikel 2 van het Verdrag wordt vervangen door de volgende bepaling:

„Artikel 2
  • 1. Het Hof heeft zijn permanente zetel in Luxemburg, waar de zittingen worden gehouden.

  • 2. Het Hof kan ook zitting houden op een andere plaats in een van de drie landen.

  • 3. Het Hof wordt bijgestaan door een griffie. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 3bis, lid 2, van dit Verdrag vervullen de beambten van de griffie hun functie naast die van personeelslid van het Benelux Secretariaat-Generaal, en zijn, als dusdanig, toegewezen aan de zetel van het Benelux Secretariaat-Generaal.”

Artikel III

In artikel 3 van het Verdrag worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Lid 1 wordt vervangen door de volgende bepaling:

  • „1. Het Hof is samengesteld uit:

    • a. ten minste negen raadsheren op basis van artikel 3, lid 2, onder wie de President, de eerste vice-president en de tweede vice-president, en ten minste negen plaatsvervangende raadsheren. De raadsheren en plaatsvervangende raadsheren worden benoemd uit de leden van de Hoge Raad der Nederlanden en uit de leden van het Hof van Cassatie van België. Voor Luxemburg kunnen zij benoemd worden uit de leden van het Cour Supérieure de Justice en het Cour Administrative.

    • b. ten minste zes rechters en ten minste zes plaatsvervangende rechters op basis van artikel 3, lid 2, benoemd uit de leden van de Gerechtshoven van Nederland, van de Hoven van beroep van België en van het Cour d’appel van Luxemburg.

    Het Parket van het Hof is samengesteld uit drie advocaten-generaal, onder wie een eerste advocaat-generaal als Hoofd van het Parket, en uit plaatsvervangende advocaten-generaal. Zij worden benoemd uit de leden van de Parketten bij de in artikel 3, lid 1, onder (a), bedoelde rechtscolleges.”

2. In lid 2, eerste zin, worden de woorden „De rechters, zes plaatsvervangende rechters en de advocaten-generaal” vervangen door de woorden „De raadsheren, de plaatsvervangende raadsheren, de rechters, de plaatsvervangende rechters, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal”.

In de tweede zin van dit lid worden de woorden „raadsheren en plaatsvervangende” gevoegd tussen de woorden „plaatsvervangende” en „rechters”.

In de laatste zin worden de woorden „Luxemburgse” en „echter” geschrapt.

3. In lid 3, eerste zin, worden de woorden „In geval” vervangen door het woord „Indien”.

In lid 3 worden in de tweede zin toegevoegd, na het woord „Indien”, de woorden „een raadsheer, een plaatsvervangend raadsheer of”.

4. In lid 5, eerste zin, worden de woorden „bij het Beneluxhof” vervangen door de woorden „van het Hof en tevens van de Eerste Kamer”.

In lid 5 wordt in de tweede zin het woord „rechter” vervangen door het woord „raadsheer”.

5. Lid 6 wordt lid 8. De leden 6 en 7 worden toegevoegd, luidende als volgt:

  • „6. De rechters kiezen uit hun midden volgens nationaliteit bij toerbeurt voor een periode van drie jaar de President, de eerste vice-president en de tweede vice-president van de Tweede Kamer. De verkiezing van de President van deze Kamer vindt plaats onmiddellijk na de verkiezing van de President van het Hof.

    Een aangevangen doch onderbroken mandaat van drie jaar moet worden voltooid door een rechter van dezelfde nationaliteit.

7. Het voorzitterschap van de Derde Kamer wordt bepaald in overeenstemming met de Aanvullende Protocollen bedoeld in artikel 1, lid 5.”

6. In lid 8 wordt het woord „Beneluxhof” vervangen door het woord „Hof”.

Artikel IV

Artikel 3bis van het Verdrag komt als volgt te luiden:

„Artikel 3bis
  • 1. Het Hof wordt bijgestaan door een griffier en eventueel een of meer substituut-griffiers. De griffier dient doctor in de rechten, meester in de rechten (Nederland), licentiaat in de rechten (België), of houder van een als daaraan gelijkwaardig erkend diploma (Luxemburg) te zijn dan wel master in de rechten op basis van een diploma dat is behaald bij een universiteit, een instelling voor hoger onderwijs of een andere instelling met eenzelfde opleidingsniveau, die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat van de Europese Unie is aangewezen. Ten aanzien van de substituut-griffiers kan ook een ander universitair einddiploma worden aanvaard.

  • 1bis. Een waarnemend griffier kan de taak van de griffier of substituut-griffiers waarnemen. Deze wordt aangetrokken uit de griffiers van de rechtscolleges genoemd in artikel 3, lid 1, onder (a), en door de President van het Hof benoemd op voordracht van het Hoofd van het Parket na instemming van het rechtscollege waarvoor betrokkene werkzaam is en waar deze verder zijn functie blijft uitoefenen.

  • 2. De griffier en de substituut-griffiers worden benoemd door het Comité van Ministers in overeenstemming met de President van het Hof en het Hoofd van het Parket; zij worden bij voorkeur gekozen uit de personeelsleden van het Secretariaat-Generaal van de Benelux Unie. In dat geval vervullen zij de functie van griffier of substituut-griffier naast hun functie bij het Secretariaat-Generaal, met inachtneming van de regeling bedoeld in het zevende lid van dit artikel. Hun benoeming tot griffier of substituut-griffier behoeft de instemming van de Secretaris-Generaal.

  • 3. Vanaf het ogenblik dat het aantal door het Hof te behandelen zaken het vervullen van de functie van griffier of substituut-griffier naast hun functie bij het Secretariaat-Generaal onmogelijk maakt, zal een griffie worden ingesteld op de zetel van het Hof te Luxemburg.

    De Benelux Raad zal, eenmaal per jaar, op basis van een door het Hof opgesteld rapport, zich buigen over de ontwikkeling van het aantal door het Hof behandelde zaken teneinde zich over het ogenblik waarop de griffie te Luxemburg zal worden geopend, uit te spreken.

  • 4. De griffier en de substituut-griffiers worden op voordracht van het Hoofd van het Parket door het Comité van Ministers van hun functie ontheven in het belang van de dienst. Waarnemend griffiers worden op voordracht van het Hoofd van het Parket door de President van hun functie ontheven in het belang van de dienst. Het Hoofd van het Parket geeft van zijn voornemen tot het doen van deze voordracht kennis aan de betrokken griffier, substituut-griffier of waarnemend griffier. Het Hoofd van het Parket gaat tot deze voordracht niet over dan na de griffier, substituut-griffier of waarnemend griffier te hebben gehoord. Tegen de beslissing van het Comité van Ministers dan wel van de President kan de griffier of substituut-griffier respectievelijk waarnemend griffier, binnen twee maanden nadat deze aan hem is medegedeeld, beroep instellen bij de Eerste Kamer van het Hof, zoals bedoeld in artikel 4quinquies, lid 1, onder (a). Het Hof beoordeelt het beroep in volle omvang.

  • 5. Indien de algemene vergadering vaststelt dat de functie van de griffier of één of meer substituut-griffiers niet of niet meer gelijktijdig met andere of bepaalde andere functies kan worden uitgeoefend, stelt de President het Comité van Ministers daarvan in kennis. Indien het Comité van Ministers zich verenigt met het gevoelen van de algemene vergadering, neemt het de maatregelen die het nodig acht om de bezwaren weg te nemen.

  • 6. De griffier, de substituut-griffiers en de waarnemend griffiers, de leden van de aan de griffie verbonden vertaaldienst en het griffiepersoneel zijn onderworpen aan het disciplinair gezag van het Hof. De algemene vergadering stelt de op hen toepasselijke tuchtregeling vast en legt deze ter goedkeuring voor aan het Comité van Ministers.

  • 7. Voor zover diezelfde personen personeelslid zijn van het Secretariaat-Generaal, stelt het Comité van Ministers, op voorstel van de algemene vergadering, een regeling vast betreffende de verdeling van het gezag tussen het Hof en de Secretaris-Generaal, deze laatste gehoord.”

Artikel V

In artikel 4 van het Verdrag worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In lid 3 wordt het woord „griffiers” vervangen door de woorden „griffier en de substituut-griffiers”.

2. In lid 5, eerste zin, worden de woorden „alsmede de waarnemend griffiers” toegevoegd na het woord „Parket”.

In lid 5, derde zin worden de woorden „hoofdgriffier, van de beide andere griffiers” vervangen door de woorden „griffier, van de substituut-griffiers”.

In de laatste zin wordt „artikel 14” vervangen door „artikel 13”.

Artikel VI

In artikel 4bis van het Verdrag wordt het woord „Benelux-Gerechtshof” vervangen door het woord „Hof” en wordt het woord „hiertoe” geschrapt.

Artikel VII

In artikel 4ter, lid 1, van het Verdrag wordt het woord „Benelux-Gerechtshof” vervangen door het woord „Hof”.

Artikel VIII

In artikel 4quater van het Verdrag worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In lid 1 worden volgende woorden tussen de woorden „De” en „rechters” toegevoegd:

„raadsheren, de plaatsvervangende raadsheren, de ”. In dezelfde zin wordt het woord „griffiers” vervangen door de woorden „griffier, de substituut-griffiers en de waarnemend griffiers”.

2. Er wordt een lid 1bis toegevoegd, luidende als volgt:

  • „1bis. De Eerste Kamer kan de immuniteit van de raadsheren, de plaatsvervangende raadsheren, de rechters, de plaatsvervangende rechters, de advocaten-generaal, de plaatsvervangende advocaten-generaal en de griffier opheffen. De President van het Hof kan de immuniteit van de substituut-griffiers en de waarnemend griffiers opheffen.”

3. In lid 2 worden de woorden „de leden van het hoogste nationale rechtscollege” vervangen door de woorden „een persoon, die overeenkomstig dit Verdrag, een vergelijkbare functie vervult in het land van berechting”.

Artikel IX

Na artikel 4quater van het Verdrag wordt toegevoegd een artikel 4quinquies, luidende als volgt:

„Artikel 4quinquies
  • 1. Het Hof bestaat uit:

    • a. een Eerste Kamer, waarin de raadsheren en plaatsvervangende raadsheren bedoeld in artikel 3, lid 1, onder (a), zitting hebben;

    • b. een Tweede Kamer, eventueel bestaande uit Afdelingen, waarin de rechters en plaatsvervangende rechters bedoeld in artikel 3, lid 1, onder (b), zitting hebben;

    • c. een Derde Kamer, waarin de raadsheren, plaatsvervangende raadsheren, rechters en plaatsvervangende rechters bedoeld in artikel 3, lid 1, onder (a) en (b), zitting hebben.

  • 2. Voor zover niet bepaald in de Aanvullende Protocollen bedoeld in artikel 1, lid 5, bepaalt het Reglement van Orde de nadere regels van samenstelling van de Kamers.”

Artikel X

Artikel 5 van het Verdrag komt als volgt te luiden:

„Artikel 5
  • 1. Aan de zittingen van de Eerste Kamer wordt in beginsel deelgenomen door negen raadsheren, van elk land drie. In gevallen voorzien in het Reglement van Orde kan het Hof echter zitting houden met drie raadsheren, van elk land één, dan wel met vijf raadsheren. In zaken bedoeld in hoofdstuk III, onderdeel A, treedt bij voorkeur de advocaat-generaal op die behoort tot het land waar het bodemgeschil aanhangig is.

  • 1bis. Aan zittingen van de Tweede Kamer wordt deelgenomen door drie rechters, van elk land één.

  • 1ter. Aan zittingen van de Derde Kamer wordt deelgenomen door drie leden van de Derde Kamer, van elk land één.

  • 2. Voor het overige zal bij Reglement van Orde al hetgeen betreft de samenstelling van het Hof bij zittingen, de onderlinge rangorde der leden, de vakanties, de taken en de werkwijze van de algemene vergadering, het optreden van het Parket, de wijze van stemmen, de inrichting van de rol, de vaststelling der zittingsdagen en de werkzaamheden van de griffie nader worden geregeld.

  • 3.

    • a. De leden van het Hof en van het Parket, die in welke instantie ook als lid van een nationaal rechterlijk college hebben medegewerkt aan een uitspraak gegeven in een zaak die voor het Hof wordt gebracht, onttrekken zich aan de behandeling van die zaak of kunnen aan de behandeling van die zaak worden onttrokken. Als zodanig wordt niet beschouwd de uitspraak, waarbij de nationale rechter zich ertoe heeft bepaald de uitspraak op te schorten overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van dit Verdrag.

    • b. De rechters en de leden van het Parket die hebben medegewerkt aan een uitspraak gegeven in een zaak zoals bedoeld in artikel 9bis onttrekken zich aan de behandeling van een zaak zoals bedoeld in artikel 9ter of kunnen aan de behandeling van die zaak worden onttrokken.

  • 4. De Minister van Justitie van elk der drie landen kan zich, in zaken als bedoeld in hoofdstuk III, onderdeel A, rechtstreeks schriftelijk wenden tot het Parket bij het Hof. Hij kan langs die weg het Hof een uiteenzetting doen geworden van zijn zienswijze omtrent een geschilpunt, mits hij daarvan afschrift doet toekomen aan de Ministers van Justitie der beide andere landen. De leden van het Parket zijn niet verplicht de door de Minister uitgesproken mening te verdedigen.

  • 5. De advocaten-generaal vervangen elkander, ongeacht het land waartoe zij behoren. Ingeval van ontstentenis van al deze functionarissen wijst het Hof een van zijn leden of plaatsvervangende leden aan om hun werkzaamheden tijdelijk te verrichten.”

Artikel XI

1. Het opschrift van HOOFDSTUK III van het Verdrag, „Rechtspraak” wordt vervangen door het opschrift „Bevoegdheid”.

2. Voor artikel 6 van het Verdrag wordt een opschrift toegevoegd „A. Vragen betreffende de uitleg van rechtsregels”.

Artikel XII

In artikel 6 van het Verdrag worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Lid 1 wordt vervangen door de volgende bepaling:

„In de hierna omschreven gevallen neemt de Eerste Kamer bedoeld in artikel 4quinquies kennis van vragen betreffende de uitleg van rechtsregels, bedoeld in artikel 1, voorzover deze zijn gerezen in zaken aanhangig bij een rechtscollege van één der drie landen dat zitting houdt binnen het grondgebied in Europa.”

2. In lid 2 worden de woorden „krachtens artikel 1 aangewezen” vervangen door de woorden „in artikel 1 bedoelde”. Het woord „Beneluxhof” wordt vervangen door het woord „Hof”.

3. In lid 3 wordt het woord „Beneluxhof” vervangen door het woord „Hof”.

4. In lid 4, onder 1°, worden de woorden „de oplossing van” vervangen door de woorden „het antwoord op”. In de laatste zin wordt het woord „Beneluxhof” tweemaal vervangen door het woord „Hof” en worden de woorden „op dezelfde vraag gegeven antwoord” vervangen door de woorden „omtrent die vraag van uitleg gegeven beslissing of advies”.

5. In lid 5 wordt het woord „Beneluxhof” tweemaal vervangen door het woord „Hof”.

6. In lid 6 wordt het woord „Beneluxhof” vervangen door het woord „Hof”.

Artikel XIII

In artikel 7 van het Verdrag worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In lid 1, van het Verdrag, wordt het woord „griffier” tweemaal vervangen door het woord „griffie”.

2. In lid 2 wordt het woord „Beneluxhof” vervangen door het woord „Hof”.

3. In lid 3 wordt het woord „Beneluxhof” vervangen door het woord „Hof”.

Artikel XIV

In artikel 8 van het Verdrag wordt het woord „Beneluxhof” vervangen door het woord „Hof”.

Artikel XV

In artikel 9 van het Verdrag worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In lid 1 wordt het woord „Beneluxhof” vervangen door het woord „Hof”.

2. In lid 2 wordt het woord „Beneluxhof” vervangen door het woord „Hof”.

Artikel XVI

Na artikel 9 van het Verdrag wordt een opschrift toegevoegd „B. Rechtsprekende bevoegdheid” bestaande uit de artikelen 9bis, 9ter en 9quater, luidende als volgt:

„Artikel 9bis

De Tweede Kamer bedoeld in artikel 4quinquies, lid 1, onder (b), neemt kennis in volle omvang van zaken die op grond van artikel 1, lid 4, daartoe zijn aangewezen.

Artikel 9ter
  • 1. Tegen de uitspraken, bedoeld in artikel 9bis, kan een tot rechtsvragen beperkte voorziening worden ingesteld bij de Eerste Kamer bedoeld in artikel 4quinquies, lid 1, onder (a).

  • 2. De grenzen van deze voorziening en de gevolgen daarvan worden nader bepaald in het Reglement op de procesvoering.

  • 3. Deze voorziening heeft opschortende werking.

Artikel 9quater

De Derde Kamer bedoeld in artikel 4quinquies, lid 1, onder (c), neemt kennis van beroepen bedoeld in artikel 1, lid 5.”

Artikel XVII

Na artikel 9quater wordt het opschrift „HOOFDSTUK IV Adviezen” vervangen door het opschrift „C. Adviezen”.

Artikel XVIII

In artikel 10 van het Verdrag worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In lid 1 worden de woorden „het Hof” vervangen door de woorden „de Eerste Kamer” en de woorden „krachtens artikel 1 aangewezen” vervangen door de woorden „in artikel 1 bedoelde”.

2. In lid 2, eerste zin, worden, na de woorden „ter zake aan”, de woorden „het Hof” vervangen door de woorden „de Eerste Kamer”. In de tweede zin worden de woorden „Het Hof” vervangen door de woorden „De Eerste Kamer”.

3. In lid 3 worden de woorden „of een arbitrage” geschrapt. De woorden „het Hof” worden vervangen door de woorden „de Eerste Kamer.” en de tekst die daarop volgt wordt geschrapt.

4. In lid 4 worden de woorden „Het Hof” vervangen door de woorden „De Eerste Kamer”.

Artikel XIX

HOOFDSTUK V van het Verdrag, betreffende het College van Scheidsrechters, wordt opgeheven. De nummering van de daarop volgende hoofdstukken en artikelen wordt hieraan aangepast.

Artikel XX

HOOFDSTUK VI van het Verdrag, met het opschrift „Rechtspleging en gerechtskosten”, wordt HOOFDSTUK IV.

Artikel XXI

Artikel 12 van het Verdrag wordt artikel 11, waaraan de volgende wijzigingen worden aangebracht:

1. In lid 1 wordt het woord „Beneluxhof” vervangen door het woord „Hof”.

2. Na lid 3 wordt een lid 3bis toegevoegd, luidende als volgt:

  • „3bis. De procedures bedoeld in de artikelen 9bis en 9ter worden ingesteld door indiening van een daartoe strekkend verzoekschrift bij de griffie van het Hof. Het Reglement van Orde van het Hof en het Reglement op de procesvoering bepalen de nadere regels die voor deze procedures gelden.”

3. In lid 4 worden de woorden „door de President van het Hof” vervangen door de woorden „, naar gelang de zaak, door de President van de Eerste of Tweede Kamer”.

Na lid 4 wordt een lid 4bis toegevoegd, luidende als volgt:

  • „4bis. Een verdrag bedoeld in artikel 1, lid 4, kan bepalen, dat een instelling die een besluit heeft genomen dat onderwerp vormt van een zaak die aanhangig is bij de Tweede Kamer, opmerkingen kan indienen na voorafgaande raadpleging van de Beneluxlanden. De instelling zal geen opmerkingen indienen indien zwaarwegende belangen van een van de Beneluxlanden zich hiertegen verzetten.”

4. De leden 5 tot en met 8 worden vervangen door het volgende:

  • „5. Voor het Hof mogen optreden:

    • a. iedere advocaat die is ingeschreven bij de balie van een lidstaat van de Europese Unie;

    • b. eenieder die op grond van een in artikel 1, lid 4, bedoeld verdrag wordt toegelaten;

    • c. eenieder die voor een bepaalde zaak door het Hof als gemachtigde wordt toegelaten.

    Deze personen, die voor het Hof verschijnen, genieten, onverminderd het ten deze toepasselijke tuchtrecht, de voor de onafhankelijke uitoefening van hun functies nodige rechten en waarborgen, overeenkomstig de bepalingen van het Reglement op de procesvoering. Ten aanzien van hen bezit het Hof, overeenkomstig de bepalingen van bedoeld reglement, de bevoegdheden welke op dit gebied gewoonlijk aan de rechter worden toegekend.

  • 5bis. Ten aanzien van getuigen geniet het Hof dezelfde bevoegdheden als op dit gebied in de regel aan de rechter zijn toegekend; het Hof kan tevens geldboeten opleggen, een en ander overeenkomstig de bepalingen van het Reglement op de procesvoering.

    De tenuitvoerlegging van beslissingen van het Hof waarbij geldboeten worden opgelegd geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de staat op wiens grondgebied zij plaatsvindt. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de nationale autoriteit die door de nationale regering van elk land der Benelux wordt aangewezen. Van de aanwijzing geeft zij kennis aan het Hof en de Secretaris-Generaal.

  • 6. De beraadslagingen van het Hof zijn en blijven geheim. De beslissingen van het Hof zijn met redenen omkleed, zij vermelden de namen van de raadsheren of rechters die haar genomen hebben en worden in openbare zitting uitgesproken. Tegen de beslissingen staat generlei voorziening open, onverminderd de toepassing van artikel 9ter.

  • 7. De talen die door en voor het Hof worden gebruikt zijn in de regel het Nederlands en het Frans. De procesvoering, de pleidooien en de uitspraak vinden plaats in de taal die voor de rechter bij wie het bodemgeschil aanhangig is gebezigd wordt, onderscheidenlijk in de taal waarin de voorziening op basis van artikel 9bis is aangebracht. Bij de processtukken moet steeds een vertaling in de andere taal worden gevoegd.

    Het Hof kan ten aanzien van de pleidooien afwijking van deze regel toestaan. Indien pleidooien zijn gehouden moet uiterlijk terstond na afloop daarvan een pleitnota worden overgelegd.

    Wanneer de beslissing waarbij uitleg wordt gevraagd, onderscheidenlijk de voorziening op basis van artikel 9bis, in de Duitse taal is gesteld, beveelt het Hof dat de verdere procesvoering en de uitspraak hetzij in het Nederlands hetzij in het Frans plaatsvinden. De pleidooien kunnen in een der drie talen worden gehouden.

    Wanneer de voorziening is ingesteld tegen een beslissing die in een andere taal is gewezen dan het Nederlands, het Frans of het Duits, moet de voorziening in het Frans of in het Nederlands worden ingesteld. Het Hof kan ten aanzien van de pleidooien toelaten dat zij in de taal worden gehouden waarin de bestreden beslissing is gesteld.

  • 8. Aan de griffie van het Hof is een vertaaldienst verbonden. Deze dienst verstrekt kosteloos alle hierboven bedoelde vertalingen.”

Artikel XXII

Artikel 13 van het Verdrag wordt artikel 12, waaraan de volgende wijzigingen worden aangebracht:

1. In artikel 12, lid 1, wordt het woord „rechtsprekende” geschrapt en worden na het woord „uitoefent” de volgende woorden toegevoegd „op basis van artikel 1, lid 2, onder (a)”.

2. Na lid 2 wordt een lid 2bis toegevoegd, luidende als volgt:

  • „2bis. In de zaken waar het Hof uitspraak doet op grond van zijn bevoegdheid bedoeld in artikel 1, lid 2, onder (b), stelt het de kosten vast en veroordeelt het de in het ongelijk gestelde partij in de kosten. De kosten omvatten onder meer de honoraria van de raadsleden binnen de grenzen bepaald door het Reglement op de procesvoering. Het Hof kan eveneens de kosten omslaan.

    De instellingen die, op grond van artikel 11, lid 4bis, opmerkingen indienen, dragen hun eigen kosten.”

3. In lid 3 wordt het woord „Beneluxhof” vervangen door het woord „Hof”.

Artikel XXIII

HOOFDSTUK VII van het Verdrag, met het opschrift „Financiële bepaling”, wordt HOOFDSTUK V.

Artikel XXIV

Artikel 14 van het Verdrag wordt artikel 13, waar tussen de woorden „een” en „post” het woord „afzonderlijke” wordt toegevoegd en waarin het woord „Economische” wordt geschrapt.

Artikel XXV

HOOFDSTUK VIII van het Verdrag, met het opschrift „Slotbepalingen” wordt HOOFDSTUK VI.

Artikel XXVI

Artikel 15 van het Verdrag wordt artikel 14, luidende als volgt:

„Artikel 14
  • 1. Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag slechts van toepassing voor het Europese deel van Nederland.

  • 2. De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden kan de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland bij een daartoe strekkende verklaring, te richten tot het Secretariaat-Generaal van de Benelux Unie.”

Artikel XXVII

Artikel 16 van het Verdrag wordt artikel 15.

Artikel XXVIII

  • 1. Dit Protocol zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen worden neergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Benelux Unie, die de andere Hoge Verdragsluitende Partijen van de ontvangst van de akten in kennis stelt.

  • 2. Dit Protocol treedt in werking op de eerste dag van de derde maand volgende op de neerlegging van de derde akte van bekrachtiging. De Secretaris-Generaal deelt de Hoge Verdragsluitende Partijen de datum van de inwerkingtreding van dit Protocol mede.

TEN BLIJKE WAARVAN de Gevolmachtigden dit Protocol hebben ondertekend en voorzien van hun zegel.

GEDAAN te Luxemburg, op 15 oktober 2012, in drievoud, in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk België: D. REYNDERS

Voor het Groothertogdom Luxemburg: J. ASSELBORN

Voor het Koninkrijk der Nederlanden: U. ROSENTHAL



Protocole modifiant le Traité du 31 mars 1965 relatif à l’institution et au statut d’une Cour de Justice Benelux

Le Royaume de Belgique,

Le Grand-Duché de Luxembourg,

Le Royaume des Pays-Bas,

Se référant au Traité relatif à l’institution et au statut d’une Cour de Justice Benelux, signé à Bruxelles le 31 mars 1965, ci-après «le Traité», tel qu’il a été modifié par le Protocole du 10 juin 1981 et le Protocole du 23 novembre 1984;

Se référant au Traité portant révision du Traité instituant l’Union économique Benelux signé le 3 février 1958, signé à La Haye le 17 juin 2008;

Se référant au point 4 de la Recommandation 733/2 du Conseil Interparlementaire Consultatif de Benelux du 18 juin 2005 relative à la révision du Traité du 31 mars 1965 relatif à l’institution et au statut d’une Cour de Justice Benelux, qui propose d’attribuer à la Cour de Justice Benelux la compétence d’agir comme juge en appel et en cassation pour les décisions de l’Organisation Benelux de la Propriété intellectuelle;

Se référant à la Réponse à cette Recommandation du Comité de Ministres de l’Union économique Benelux du 20 novembre 2008, qui exprime son soutien au point 4 de la Recommandation;

Constatant que la Cour de Justice Benelux exerce ses compétences dans le cadre de sa mission qui est de promouvoir l’uniformité dans l’application des règles juridiques communes aux pays du Benelux;

Constatant qu’en vertu du Traité, la Cour de Justice Benelux est compétente pour connaître des questions d’interprétation des règles juridiques, donner des avis consultatifs aux gouvernements des pays du Benelux et connaître des recours juridictionnels pertinents;

Constatant que, conformément à l’article 350 du Traité sur le fonctionnement de l’Union européenne, les dispositions dudit Traité ne font pas obstacle à l’existence et à l’accomplissement d’une union régionale entre la Belgique, le Luxembourg et les Pays-Bas, dans la mesure où les objectifs de cette union ne sont pas atteints en application desdits Traités;

Considérant qu’il est utile, par une modification du Traité, de donner de manière générale à la Cour de Justice Benelux la possibilité d’exercer, en exécution de sa mission précitée, une compétence juridictionnelle à l’égard des règles juridiques pour autant qu’elles soient désignées à cette fin dans des conventions entre les pays du Benelux;

Conviennent à cet effet de conclure un Protocole modifiant le Traité, qui est libellé comme suit:

Article I

L’article 1er du Traité est remplacé par la disposition suivante:

«Article 1er
  • 1. Il est institué une Cour de Justice Benelux, dénommée ci-après la Cour.

  • 2. La Cour est chargée de promouvoir l’uniformité dans l’application des règles juridiques qui sont communes aux pays du Benelux. En vue de l’accomplissement de cette mission, la Cour est dotée:

    • a) des attributions pour connaître des questions d’interprétation des règles juridiques;

    • b) des attributions juridictionnelles;

    • c) des attributions consultatives.

  • 3. Les compétences visées à l’alinéa 2, sous (a) et (c), sont exercées à l’égard des règles juridiques qui sont désignées soit par une convention, soit par une décision du Comité de Ministres de l’Union Benelux.

  • 4. La compétence visée à l’alinéa 2, sous (b), est exercée dans des domaines spécifiques désignés à cet effet dans une convention. Les pays du Benelux recueillent l’avis de la Cour à l’égard de ces conventions.

  • 5. En vertu et dans le respect des Protocoles additionnels au présent Traité, la Cour est également habilitée à connaître des recours juridictionnels en matière de protection juridictionnelle des personnes au service de l’Union Benelux, de l’Organisation Benelux de la Propriété intellectuelle ou d’un Service commun Benelux.

  • 6. La décision du Comité de Ministres visée à l’alinéa 3 peut exclure l’application du chapitre III, section A, et/ou du chapitre III, section C, du présent Traité.

  • 7. Le Comité de Ministres peut, également par décision, exclure de l’application du présent Traité ou du chapitre III, section A, et/ou du chapitre III, section C, de celui-ci, des dispositions désignées par lui comme règles juridiques communes.

  • 8. Les décisions visées aux alinéas 6 et 7 sont prises après avis du Conseil Interparlementaire Consultatif de Benelux. Elles sont publiées, avant la date de leur entrée en vigueur, dans chacun des trois Etats dans les formes qui y sont prévues pour la publication des traités.»

Article II

L’article 2 du Traité est remplacé par la disposition suivante :

«Article 2
  • 1. Le siège permanent de la Cour est au Luxembourg où elle tient audience.

  • 2. La Cour peut aussi tenir audience dans un autre lieu situé dans l’un des trois pays.

  • 3. La Cour est assistée d’un greffe. Sous réserve des dispositions à l’article 3bis, alinéa 2, du présent Traité, les agents du greffe cumuleront leurs fonctions avec celles de membre du personnel du Secrétariat général Benelux et, en tant que tels, sont affectés au siège du Secrétariat général Benelux.»

Article III

A l’article 3 du Traité, les modifications suivantes sont apportées:

1. L’alinéa 1er est remplacé par la disposition suivante:

  • «1. La Cour est composée de:

    • a) au moins neuf conseillers sur la base de l’article 3, alinéa 2, dont le Président, le premier vice-président, et le second vice-président, et au moins neuf conseillers suppléants. Les conseillers et les conseillers suppléants sont nommés parmi les membres du siège du Hoge Raad der Nederlanden et parmi les membres du siège de la Cour de cassation de Belgique. Pour le Luxembourg, ils peuvent être nommés parmi les membres du siège de la Cour Supérieure de Justice et de la Cour Administrative.

    • b) au moins six juges et au moins six juges suppléants sur la base de l’article 3, alinéa 2, nommés parmi les membres des Gerechtshoven des Pays Bas, des Cours d’appel de Belgique et de la Cour d’appel de Luxembourg.

    Le Parquet près la Cour est composé de trois avocats généraux, dont un premier avocat général, Chef du Parquet, et d’avocats généraux suppléants. Ils sont nommés parmi les magistrats des Parquets près les juridictions visées à l’article 3, alinéa 1er, sous (a).»

2. A l’alinéa 2, première phrase, les mots «Les juges, six juges suppléants et les avocats généraux» sont remplacés par les mots «Les conseillers, les conseillers suppléants, les juges, les juges suppléants, les avocats généraux et les avocats généraux suppléants».

Dans la deuxième phrase de cet alinéa, les mots «conseillers suppléants et de» sont insérés entre les mots «de» et «juges».

Dans la dernière phrase, les mots «Néanmoins,» et «luxembourgeois» sont supprimés. Les mots «les magistrats» sont remplacés par les mots «Les magistrats».

3. A l’alinéa 3, première phrase, les mots «Au cas où» sont remplacés par le mot «Si».

A l’alinéa 3, deuxième phrase, sont ajoutés, après le mot «Si», les mots «un conseiller, un conseiller suppléant ou».

4. A l’alinéa 5, première phrase, les mots «au sein de la Cour Benelux» sont remplacés par les mots «de la Cour de même que de la Première Chambre».

A l’alinéa 5, deuxième phrase, le mot «juge» est remplacé par le mot «conseiller».

5. L’alinéa 6 devient l’alinéa 8. Sont ajoutés les alinéas 6 et 7, libellés comme suit:

  • «6. Les juges élisent en leur sein le Président, le premier et le second vice-président de la Deuxième Chambre pour une durée de trois ans par roulement selon la nationalité. L’élection du Président de cette Chambre a lieu immédiatement après l’élection du Président de la Cour.

    Tout mandat de trois ans commencé mais interrompu doit être achevé par un juge de la même nationalité.

  • 7. La présidence de la Troisième Chambre est exercée conformément aux Protocoles additionnels visés à l’article 1er, alinéa 5.»

6. A l’alinéa 8 le mot «Benelux» est supprimé.

Article IV

L’article 3bis du Traité est remplacé par la disposition suivante:

«Article 3bis
  • 1. La Cour est assistée d’un greffier et éventuellement, d’un ou plusieurs greffiers adjoints. Le greffier doit être porteur d’un diplôme de docteur en droit, de «meester in de rechten» (Pays-Bas), de licencié en droit (Belgique) , d’un diplôme reconnu comme équivalent (Luxembourg) ou d’un master en droit obtenu dans un diplôme de master en droit d’une université, d’un établissement d’enseignement supérieur ou d’un autre établissement du même niveau de formation, désigné conformément aux dispositions législatives, réglementaires ou administratives d’un Etat membre de l’Union européenne. En ce qui concerne les greffiers adjoints, un autre diplôme de fin d’études universitaires peut être accepté.

  • 1bis. Un greffier suppléant peut assurer les fonctions du greffier ou des greffiers adjoints.

    Il est engagé parmi les greffiers des juridictions visées à l’article 3, alinéa 1, sous (a), et nommé par le Président de la Cour sur proposition du Chef du Parquet avec l’accord de la juridiction pour laquelle l’intéressé travaille et où il continue à exercer sa fonction.

  • 2. Le greffier et les greffiers adjoints sont nommés par le Comité de Ministres en accord avec le Président de la Cour et le Chef du Parquet ; ils sont choisis de préférence parmi les membres du personnel du Secrétariat général de l’Union Benelux. Dans ce dernier cas, ils cumulent la fonction de greffier ou greffier adjoint avec leur fonction au Secrétariat général en se conformant au règlement visé au septième alinéa du présent article. Leur nomination aux fonctions de greffier ou greffier adjoint requiert l’accord du Secrétaire général.

  • 3. A partir du moment où le nombre d’affaires à traiter par la Cour rend impossible le cumul des fonctions de greffier ou de greffier adjoint avec leurs fonctions au Secrétariat général, un greffe sera institué auprès du siège de la Cour à Luxembourg.

    Le Conseil Benelux examinera, une fois par an, à partir d’un rapport élaboré par la Cour, l’évolution du nombre d’affaires traitées par celle-ci, pour se prononcer sur le moment de l’ouverture du greffe à Luxembourg.

  • 4. Le greffier et les greffiers adjoints sont déchargés de leurs fonctions par le Comité de Ministres sur la proposition du Chef du Parquet dans l’intérêt du service. Les greffiers suppléants sont déchargés de leurs fonctions par le Président sur la proposition du Chef du Parquet dans l’intérêt du service. Le Chef du Parquet communique au greffier, greffier adjoint ou greffier suppléant concerné de son intention de faire une telle proposition. Le Chef du Parquet ne procède pas à la formulation de cette proposition avant d’avoir entendu le greffier, le greffier adjoint ou le greffier suppléant. Le greffier, le greffier adjoint respectivement le greffier suppléant dispose d’un délai de deux mois à dater de la réception à lui faite de la décision du Comité de Ministres ou du Président pour introduire un recours auprès de la Première Chambre de la Cour, comme visé à l’article 4quinquies, alinéa 1er, sous (a). La Cour statue au contentieux de pleine juridiction.

  • 5. Si l’assemblée générale constate que les fonctions du greffier ou d’un ou de plusieurs greffiers adjoints ne peuvent ou ne peuvent plus être exercées en même temps que d’autres ou certaines autres fonctions, le Président en informe le Comité de Ministres. Si celui-ci se rallie au point de vue de l’assemblée générale, il prend les mesures qu’il considère nécessaires pour remédier à cet état de choses.

  • 6. Le greffier, les greffiers adjoints et les greffiers suppléants, les membres du service de traduction annexé au greffe et le personnel du greffe sont soumis au pouvoir disciplinaire de la Cour. L’assemblée générale arrête le règlement de discipline et le soumet à l’approbation du Comité de Ministres.

  • 7. Pour celles de ces personnes qui sont membres du personnel du Secrétariat général, le Comité de Ministres arrête, sur la proposition de l’assemblée générale, et le Secrétaire général entendu, un règlement déterminant l’autorité respective de la Cour et du Secrétaire général.»

Article V

A l’article 4 du Traité, les modifications suivantes sont apportées:

1. A l’alinéa 3, les mots «Les greffiers» sont remplacés par les mots «Le greffier et les greffiers adjoints».

2. A l’alinéa 5, première phrase, les mots «ainsi que les greffiers suppléants» sont ajoutés après le mot «Parquet».

A l’alinéa 5, troisième phrase, les mots «du greffier en chef et des deux autres greffiers» sont remplacés par les mots «du greffier, des greffiers adjoints».

Dans la dernière phrase, «article 14» est remplacé par «article 13».

Article VI

A l’article 4bis du Traité, les mots «Cour de Justice Benelux» sont remplacés par le mot «Cour» et les mots «à cet effet» sont supprimés.

Article VII

A l’article 4ter, alinéa 1, du Traité, les mots «Cour de Justice Benelux» sont remplacés par le mot «Cour».

Article VIII

A l’article 4quater du Traité, les modifications suivantes sont apportées:

1. A l’alinéa 1er, sont ajoutés entre les mots «Les» et «juges» les mots suivants: «conseillers, les conseillers suppléants, les». Dans la même phrase, les mots «les greffiers» sont remplacés par les mots «le greffier, les greffiers adjoints et les greffiers suppléants».

2. Il est ajouté un alinéa 1bis, libellé comme suit:

  • «1bis. La Première Chambre peut lever l’immunité des conseillers, des conseillers suppléants, des juges, des juges suppléants, des avocats généraux, des avocats généraux suppléants et du greffier. Le Président de la Cour peut lever l’immunité des greffiers adjoints et des greffiers suppléants.»

3. A l’alinéa 2, les mots «les magistrats appartenant à la juridiction nationale suprême» sont remplacés par les mots «une personne qui, conformément au présent Traité, exerce une fonction comparable dans le pays du jugement».

Article IX

Il est ajouté à la suite de l’article 4quater du Traité un article 4quinquies, libellé comme suit:

«Article 4quinquies
  • 1. La Cour se compose:

    • a) d’une Première Chambre, dans laquelle siègent les conseillers et les conseillers suppléants visés à l’article 3, alinéa 1er, sous (a);

    • b) d’une Deuxième Chambre, composée éventuellement de sections, dans laquelle siègent les juges et les juges suppléants visés à l’article 3, alinéa 1er, sous (b);

    • c) d’une Troisième Chambre dans laquelle siègent les conseillers, les conseillers suppléants, les juges et les juges suppléants visés à l’article 3, alinéa 1er, sous (a) et (b).

  • 2. Sans préjudice des dispositions des Protocoles additionnels visés à l’article 1er, alinéa 5, le Règlement d’ordre intérieur fixe les modalités de la composition des Chambres.»

Article X

L’article 5 du Traité est remplacé par la disposition suivante:

«Article 5
  • 1. La Première Chambre siège en principe au nombre de neuf conseillers, trois de chaque pays. Elle peut cependant, dans les cas prévus par son Règlement d’ordre intérieur, siéger au nombre de trois conseillers, un de chaque pays, ou au nombre de cinq conseillers. Dans les affaires visées au chapitre III, section A, l’avocat général appartient de préférence au pays où l’affaire est pendante au fond.

  • 1bis. La Deuxième Chambre siège au nombre de trois juges, un de chaque pays.

  • 1ter. La Troisième Chambre siège au nombre de trois membres de la Troisième Chambre, un de chaque pays.

  • 2. Un Règlement d’ordre intérieur détermine pour le surplus la composition du siège, les préséances, les congés, les tâches et le mode de fonctionnement de l’assemblée générale, l’intervention du Parquet, le mode de votation, l’établissement du rôle, la fixation des audiences et le fonctionnement du greffe.

  • 3.

    • a) Se récusent ou peuvent être récusés les membres de la Cour et du Parquet qui auraient, à quelque degré que ce soit, concouru comme membres d’une juridiction nationale à une décision rendue dans l’affaire portée devant la Cour. Ne doit pas être considérée comme telle, la décision par laquelle la juridiction nationale s’est bornée à surseoir de statuer conformément aux dispositions de l’article 6 du présent Traité.

    • b) Se récusent ou peuvent être récusés dans une affaire telle que visée à l’article 9ter les juges et les membres du Parquet qui auraient concouru à une décision rendue dans une affaire telle que visée à l’article 9bis.

  • 4. Dans les affaires visées au chapitre III, section A, le Ministre de la Justice de chacun des trois pays correspond directement avec le Parquet près la Cour. Il peut, par cette voie, communiquer à la Cour un exposé contenant sa façon de voir sur une question en litige, à charge d’en transmettre copie aux Ministres de la Justice des deux autres pays. Les membres du Parquet ne sont pas tenus de défendre l’opinion exprimée par le Ministre.

  • 5. Les avocats généraux se suppléent réciproquement à quelque pays qu’ils appartiennent. En cas d’empêchement de tous les titulaires, la Cour désigne un de ses membres ou membres suppléants pour en remplir momentanément les fonctions.»

Article XI

1. Dans le Traité, l’intitulé du CHAPITRE III, «Attributions juridictionnelles» est remplacé par l’intitulé «Compétence».

2. Il est ajouté avant l’article 6 du Traité un sous-titre intitulé «A. Questions d’interprétation des règles juridiques».

Article XII

A l’article 6 du Traité, les modifications suivantes sont apportées:

1. L’alinéa 1er est remplacé par le texte suivant:

«Dans les cas spécifiés ci-après, la Première Chambre visée à l’article 4quinquies connaît des questions d’interprétation des règles juridiques visées à l’article 1er, qui se posent à l’occasion de litiges pendants devant les juridictions de l’un des trois pays, siégeant dans le territoire en Europe.»

2. A l’alinéa 2, les mots «désignée en vertu de l’article premier» sont remplacés par les mots «visée à l’article 1er». Le mot «Benelux» est supprimé.

3. A l’alinéa 3, le mot «Benelux» est supprimé.

4. A l’alinéa 4, dernière phrase, les mots «solution précédemment donnée par la Cour Benelux» sont remplacés par les mots «décision ou à l’avis précédemment donnés par la Cour».

5. A l’alinéa 5 le mot «Benelux» est supprimé deux fois.

6. A l’alinéa 6 le mot «Benelux» est supprimé.

Article XIII

A l’article 7 du Traité, les modifications suivantes sont apportées :

1. A l’alinéa 1, le mot «greffier» est remplacé deux fois par le mot «greffe».

2. A l’alinéa 2, le mot «Benelux» est supprimé.

3. A l’alinéa 3, le mot «Benelux» est supprimé.

Article XIV

A l’article 8 du Traité, le mot «Benelux» est supprimé.

Article XV

A l’article 9 du Traité, les modifications suivantes sont apportées :

1. A l’alinéa 1, le mot «Benelux» est supprimé.

2. A l’alinéa 2, le mot «Benelux» est supprimé.

Article XVI

Après l’article 9 du Traité, il est ajouté une section intitulée «B. Attributions juridictionnelles», qui comprend les articles 9bis, 9ter et 9quater, libellés comme suit:

«Article 9bis

La Deuxième Chambre visée à l’article 4quinquies, alinéa 1er, sous (b), exerce une compétence de pleine juridiction pour connaître des affaires qui ont été désignées à cet effet en vertu de l’article 1er, alinéa 4.

Article 9ter
  • 1. Les décisions, visées à l’article 9bis, sont susceptibles d’un pourvoi limité aux questions de droit, formé auprès de la Première Chambre visée à l’article 4quinquies, alinéa 1er, sous (a).

  • 2. Les limites de ce pourvoi et ses conséquences sont fixées dans le Règlement de procédure.

  • 3. Ce pourvoi a un effet suspensif.

Article 9quater

La Troisième Chambre visée à l’article 4quinquies, alinéa 1er, sous (c), connaît des recours visés à l’article 1er, alinéa 5.»

Article XVII

Après l’article 9quater du Traité, l’intitulé «CHAPITRE IV Attributions consultatives» est remplacé par l’intitulé «C. Attributions consultatives».

Article XVIII

A l’article 10 du Traité, les modifications suivantes sont apportées:

1. A l’alinéa 1er, les mots «la Cour Benelux» sont remplacés par les mots «la Première Chambre» et les mots «désignée en vertu de l’article premier» sont remplacés par les mots «visée à l’article 1er».

2. A l’alinéa 2, première phrase, après les mots «leurs observations à», les mots «la Cour» sont remplacés par les mots «la Première Chambre». Dans la deuxième phrase, les mots «Celle-ci» sont remplacés par les mots «La Première Chambre».

3. A l’alinéa 3, les mots «ou arbitrale» sont supprimés. Les mots «la Cour» sont remplacés par les mots «la Première Chambre.» et le texte subséquent est supprimé.

4. A l’alinéa 4, les mots «la Cour» sont remplacés par les mots «la Première Chambre».

Article XIX

Le CHAPITRE V du Traité, relatif au Collège arbitral, est abrogé. La numérotation des chapitres et des articles restants est adaptée en conséquence.

Article XX

Le CHAPITRE VI du Traité, intitulé «Procédure et frais de justice», devient le CHAPITRE IV.

Article XXI

L’article 12 du Traité devient l’article 11, auquel les modifications suivantes sont apportées :

1. A l’alinéa 1 de la version néerlandaise, le mot «Beneluxhof» est remplacé par le mot «Hof».

2. Il est ajouté à la suite de l’alinéa 3 un alinéa 3bis, libellé comme suit:

  • «3bis. Les procédures visées aux articles 9bis et 9ter sont engagées par le dépôt d’une requête introductive d’instance au greffe de la Cour. Le Règlement d’ordre intérieur de la Cour et le Règlement de procédure fixent les modalités de ces procédures.»

3. A l’alinéa 4, les mots «par le Président» sont remplacés par les mots «, selon l’affaire, par le Président de la Première ou de la Deuxième Chambre».

«Il est ajouté à la suite de l’alinéa 4 un alinéa 4bis, libellé comme suit :

  • «4bis. Une convention visée à l’article 1, alinéa 4, peut prévoir qu’une institution qui a pris une décision faisant l’objet d’une affaire pendante devant la Deuxième Chambre peut déposer des observations après la consultation préalable des pays du Benelux. L’institution ne déposera pas d’observations si des intérêts majeurs d’un des pays du Benelux s’y opposent.»

4. Les alinéas 5 à 8 sont remplacés par les dispositions suivantes:

  • «5. Sont admis à plaider devant la Cour:

    • a) tout avocat inscrit au barreau d’un Etat membre de l’Union européenne;

    • b) toute personne autorisée en vertu d’une convention visée à l’article 1er, alinéa 4;

    • c) toute personne agréée en qualité de mandataire par la Cour dans chaque cause.

    Sans préjudice du droit disciplinaire applicable en l’espèce, ces personnes comparaissant devant la Cour jouissent des droits et garanties nécessaires à l’exercice indépendant de leurs fonctions, dans les conditions déterminées par le Règlement de procédure. Dans les conditions déterminées par ce règlement, la Cour jouit, à leur égard, des pouvoirs normalement reconnus en la matière aux juges.

  • 5bis. La Cour jouit à l’égard des témoins des pouvoirs généralement reconnus en la matière aux juges, et peut leur infliger des sanctions pécuniaires conformément aux dispositions du Règlement de procédure.

    L’exécution des décisions de la Cour infligeant une sanction pécuniaire est régie par les règles de la procédure civile en vigueur dans l’Etat sur le territoire duquel elle a lieu. La formule exécutoire est apposée, sans autre contrôle que celui de la vérification de l’authenticité du titre, par l’autorité nationale, que le Gouvernement de chacun des pays du Benelux désignera à cet effet et dont il donnera connaissance à la Cour et au Secrétaire général.

  • 6. Les délibérations de la Cour sont secrètes. Les décisions sont motivées ; elles portent le nom des conseillers ou juges qui l’ont prise et elles sont prononcées en audience publique. Les décisions ne sont susceptibles d’aucune voie de recours, sans préjudice de l’application de l’article 9ter.

  • 7. Les langues employées par et devant la Cour sont en règle générale le néerlandais et le français. La procédure, les plaidoiries et la décision ont lieu dans la langue employée pour la procédure devant la juridiction où l’affaire est pendante au fond ou dans la langue employée dans la requête déposée en vertu de l’article 9bis. Les actes de procédure doivent toujours être accompagnés d’une traduction dans l’autre langue.

    La Cour peut admettre des dérogations à cette règle en ce qui concerne les plaidoiries. Si des débats oraux ont lieu, une note de plaidoirie doit être déposée aussitôt à l’issue de ces débats.

    Lorsque la décision de demande d’interprétation ou la requête déposée en vertu de l’article 9bis a est libellée en langue allemande, la Cour ordonne que la procédure et la décision aient lieu soit en français, soit en néerlandais. Les plaidoiries peuvent avoir lieu dans l’une de ces trois langues.

    Lorsque la requête est déposée contre une décision rendue dans une autre langue que le néerlandais, le français ou l’allemand, la requête doit être déposée en français ou en néerlandais. La Cour peut autoriser en ce qui concerne les plaidoiries qu’elles aient lieu dans la langue dans laquelle la décision attaquée a été libellée.

  • 8. Un service de traduction est annexé au greffe de la Cour. Il délivre gratuitement toutes les traductions prévues ci-dessus.»

Article XXII

L’article 13 du Traité devient l’article 12, auquel les modifications suivantes sont apportées:

1. A l’alinéa 1er, les mots «En matière juridictionnelle, la Cour» sont remplacés par les mots «Lorsque la Cour statue en vertu de sa compétence visée à l’article 1er , alinéa 2, sous (a), elle».

2. Il est ajouté à la suite de l’alinéa 2, un alinéa 2bis, libellé comme suit :

  • «2bis. Lorsque la Cour statue en vertu de sa compétence visée à l’article 1er, alinéa 2, sous (b), elle fixe le montant des frais et condamne la partie qui succombe aux frais. Les frais comprennent entre autres les honoraires des conseils dans les limites fixées par le Règlement de procédure. La Cour peut également répartir les frais.

    Les institutions qui déposent des observations en vertu de l’article 11, alinéa 4bis, supportent leurs propres frais.»

3. A l’alinéa 3, le mot «Benelux» est supprimé.

Article XXIII

Le CHAPITRE VII du Traité, intitulé «Clause financière» devient le CHAPITRE V.

Article XXIV

L’article 14 du Traité devient l’article 13, dans lequel les mots «sont portés» sont remplacés par les mots «forment un poste distinct» et le mot «économique» est supprimé.

Article XXV

Le CHAPITRE VIII du Traité, intitulé «Dispositions finales», devient le CHAPITRE VI.

Article XXVI

L’article 15 du Traité devient l’article 14, libellé comme suit:

«Article 14
  • 1. En ce qui concerne le Royaume des Pays-Bas, le présent Traité ne s’appliquera qu’à la partie européenne des Pays-Bas.

  • 2. Le Gouvernement du Royaume des Pays-Bas pourra étendre l’application du présent Traité à Aruba, Curaçao, Sint Maarten et à la partie caraïbe des Pays-Bas par une déclaration à cet effet à adresser au Secrétariat général de l’Union Benelux.»

Article XXVII

L’article 16 du Traité devient l’article 15.

Article XXVIII

  • 1. Le présent Protocole sera ratifié et les instruments de ratification seront déposés auprès du Secrétaire général de l’Union Benelux qui informera les autres Hautes Parties Contractantes de la réception des instruments de ratification.

  • 2. Le Protocole entrera en vigueur le premier jour du troisième mois qui suivra la date du dépôt du troisième instrument de ratification. Le Secrétaire général communiquera aux Hautes Parties Contractantes la date de l’entrée en vigueur du présent Protocole.

EN FOI DE QUOI, les Plénipotentiaires ont signé le présent Protocole et l’ont revêtu de leur sceau.

FAIT à Luxembourg, le 15 octobre 2012, en trois exemplaires, en langue française en néerlandaise, les deux textes faisant également foi.

Pour le Royaume de Belgique: D. REYNDERS

Pour le Grand-Duché de Luxembourg: J. ASSELBORN

Pour le Royaume des Pays-Bas: U. ROSENTHAL

D. PARLEMENT

Zie Trb. 1973, 173.


Bij brieven van 31 maart 2009 (Kamerstukken II 2008/2009, 31921) is het Aanvullend Protocol van 24 oktober 2008 in overeenstemming met artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen overgelegd aan de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De toelichtende nota die de brieven vergezelde, is ondertekend door de Minister van Economische Zaken M.J.A. VAN DER HOEVEN en de Minister van Buitenlandse Zaken M.J.H. VERHAGEN.

De goedkeuring door de Staten-Generaal is verleend op 10 mei 2009.


Het Protocol tot wijziging van 15 oktober 2012 behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Protocol kan worden gebonden.

E. PARTIJGEGEVENS

Zie Trb. 1973, 173.

Aanvullend Protocol van 24 oktober 2008

Zie Trb. 2009, 4.

Partij

Ondertekening

Ratificatie

Type*

In werking

Opzegging

Buiten werking

België

24-10-08

         

Luxemburg

24-10-08

04-06-10

R

     

Nederlanden, het Koninkrijk der

24-10-08

         

– Nederland:

           

 – in Europa

 

22-06-09

R

     

 – Bonaire

           

 – Sint Eustatius

           

 – Saba

           

– Aruba

           

– Curaçao

           

– Sint Maarten

           

* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R=Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid, NB=Niet bekend

Protocol tot wijziging van 15 oktober 2012

Bekrachtiging is voorzien in artikel XXVIII, eerste lid.

Partij

Ondertekening

Ratificatie

Type*

In werking

Opzegging

Buiten werking

België

15-10-12

         

Luxemburg

15-10-12

         

Nederlanden, het Koninkrijk der

15-10-12

         

– Nederland:

           

 – in Europa

           

 – Bonaire

           

 – Sint Eustatius

           

 – Saba

           

– Aruba

           

– Curaçao

           

– Sint Maarten

           

* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R=Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid, NB=Niet bekend

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1973, 173.


De bepalingen van het Protocol tot wijziging van 15 oktober 2012 zullen ingevolge artikel XXVIII, tweede lid, in werking treden op de eerste dag van de derde maand volgende op de neerlegging van de derde akte van bekrachtiging.

J. VERWIJZINGEN

Zie voor verwijzingen en overige verdragsgegevens Trb. 1965, 71, Trb. 1965, 196, Trb. 1966, 243, Trb. 1973, 173, Trb. 1984, 129, Trb. 1986, 192 en Trb. 2009, 4.

Titel

:

Verdrag tot instelling van de Benelux Unie1);

’s-Gravenhage, 3 februari 1958

Laatste Trb.

:

Trb. 2010, 169

     

Titel

:

Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen);

’s-Gravenhage, 25 februari 2005

Laatste Trb.

:

Trb. 2012, 130

     

Titel

:

Gemeenschappelijke toelichting bij het Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof

Tekst

:

Benelux Publicatieblad, 2012, 2

Uitgegeven de drieëntwintigste januari 2013.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. TIMMERMANS


X Noot
1)

De titel van het Verdrag luidde vóór 1 januari 2012: Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie.

Naar boven