Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 3 februari 2016, nr. WJZ/851804 (6786), houdende wijziging van de Subsidieregeling instandhouding monumenten in verband met een structurele verhoging van het subsidieplafond, het toevoegen van een eenmalige subsidie voor monumenten met een hoge herbouwwaarde, alsmede verschillende wijzigingen ter verbetering van de uitvoerbaarheid van de regeling

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 3, tweede lid, van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling instandhouding monumenten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. overige beschermde monumenten: € 45,02 miljoen.

B

Artikel 16, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Na een aanvraag als bedoeld in artikel 2 en onverminderd artikel 14 kan de minister er mee instemmen dat een professionele organisatie voor monumentenbehoud een overzicht als bedoeld in artikel 9 ten behoeve waarvan subsidie is verleend met ingang van het opvolgende kalenderjaar uitbreidt met andere beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen die geen onderdeel uitmaken van dat overzicht. In dat geval wijzigt de minister de beschikking tot subsidieverlening en verhoogt hij de verleende subsidie naar rato van het aantal resterende kalenderjaren van het overzicht. De verhoging bedraagt voor de gehele resterende periode:

    • a. voor toegevoegde beschermde archeologische monumenten of zelfstandige onderdelen daarvan en voor groene monumenten: 50 procent van de subsidiabele kosten;

    • b. voor molens: 50 procent van de subsidiabele kosten, waarbij de subsidiabele kosten maximaal € 10.000,– bedragen, vermenigvuldigd met het aantal resterende kalenderjaren van het overzicht;

    • c. voor overige monumenten of zelfstandige onderdelen daarvan: 50 procent van de subsidiabele kosten, waarbij de subsidiabele kosten maximaal 0,5 procent van de herbouwwaarde bedragen, vermenigvuldigd met het aantal resterende kalenderjaren van het overzicht.

C

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend in de periode van 1 juni tot en met 15 juli van het kalenderjaar dat volgt op de periode waarvoor subsidie is verleend. Indien de verleende subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt deze vastgesteld zonder aanvraag daartoe.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Aanvragen tot subsidievaststelling die worden ingediend vóór de periode van 1 juni tot en met 15 juli, worden geacht te zijn ingediend op de eerste dag van die periode.

D

De artikelen 41 en 42 vervallen.

E

Voor artikel 43 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 42b. Verhoging subsidieplafond 2016 monumenten met hoge herbouwwaarde

  • 1. In 2016 wordt na toepassing van artikel 14, tweede lid, aan het budget voor overige beschermde monumenten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, met een herbouwwaarde van € 8,3 miljoen of meer, een bedrag van ten hoogste € 20 miljoen toegevoegd.

  • 2. Indien in 2016 het beschikbare bedrag, bedoeld in het eerste lid, niet geheel wordt verleend, wordt het resterende bedrag in 2017 op gelijke wijze als bedoeld in het eerste lid toegevoegd aan het bedrag voor overige beschermde monumenten met een herbouwwaarde van € 8,3 miljoen of meer.

F

De Bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. In hoofdstuk 1.2, Groene monumenten, vervalt de eerste zin en komen de twee daaropvolgende zinnen te luiden: De subsidiabele instandhoudingskosten voor groene monumenten zijn samengebracht in hoofdstuk 1.3, in paragraaf 92. Daarnaast zijn ook de paragrafen 01 en 05 van hoofdstuk 1.3 van toepassing.

2. Hoofdstuk 1.3, 92. GROENE MONUMENTEN (begraafplaatsen, parken, tuinen, e.d.), wordt als volgt gewijzigd:

a. In de tabel bij ‘Boomgaarden en (lei)fruitcollecties:’, eerste rij, wordt ‘het beschermde monument’ vervangen door: het rijksmonument.

b. De tabel bij ‘Hagen, topiaria en berceaus:’ komt te luiden:

Onderhoud prioriteit 1 Kernwaarde: Hagen, topiaria en berceaus die vanuit aantoonbaar historisch ontwerp of vanuit historische typologie een kernwaarde zijn

Restauratie Hagen, die vanuit aantoonbaar historisch ontwerp of vanuit historische typologie een kernwaarde zijn, topiaria en berceaus

* het verzorgen van bomen en beplanting (zoals vormsnoei, bemesten en onkruidvrij houden op milieuvriendelijke wijze),

* het inboeten van bomen en heesters,

* het knippen (beuk, liguster en meidoorn twee keer per jaar, buxus, haagbeuk en taxus één keer per jaar),

* de instandhouding van een lei- of draagconstructie.

* (volledige) vervanging van een lei- of draagconstructie en/of beplanting.

Onderhoud prioriteit 2 Hagen, topiaria en berceaus

* het verzorgen van bomen en beplanting (zoals vormsnoei, bemesten en onkruidvrij houden op milieuvriendelijke wijze),

* het inboeten van bomen en heesters,

* het knippen (beuk, liguster en meidoorn twee keer per jaar; buxus, haagbeuk en taxus één keer per jaar),

* de instandhouding van een lei- of draagconstructie.

c. In de tabel bij ‘Laanbeplantingen (zie ook Grasland):’, tweede rij, eerste cel, komt het tweede onderdeel te luiden:

* het incidenteel kappen van zieke bomen en inboeten van nieuwe bomen en het beschermen van de jonge aanplant tegen vee of wild,.

d. Het kopje ‘Lei- en knotbomen (zie ook Laanbeplantingen of Solitairen en boomgroepen:’ komt te luiden: Lei- en knotbomen (zie ook Laanbeplantingen of Solitairen en boomgroepen):.

e. In de tabel bij ’Lei- en knotbomen (zie ook Laanbeplantingen en Solitairen en boomgroepen):’ (nieuw) wordt in de tweede rij, eerste cel, in de rangschikking een onderdeel toegevoegd, luidende:

* het verwijderen van opslag.

f. In de tabel bij ‘Wegen, paden en terrassen:’ komt de tweede rij te luiden:

* het onkruidvrij houden op milieuvriendelijke wijze (maximaal 2x per jaar),

* het blad ruimen,

* het knippen of steken van graskanten,

* het aanvullen met een toplaag, zoals grind, schelpen of zand, overeenkomstig de bestaande toestand, voor zover de bestaande toplaag bijdraagt aan de monumentale waarde,

* plaatselijk herstel van de bestaande verharding of het bestaande profiel,

* onderhoud van eenvoudige houten loopbruggetjes die deel uitmaken van de historische wandeling,

* onderhoud van bestaande drainage ten behoeve van een adequate waterafvoer.

* het herstel van het oorspronkelijke profiel van vervaagde historische paden en padenpatronen, die slechts beperkt nog herkenbaar zijn,

* bestaande kantopsluitingen vervangen voor zover behorend bij een historisch ontwerp of nodig voor herstel en behoud van de padbreedte en de belijning,

* het aanbrengen van eenvoudige houten loopbruggetjes, indien de verbinding van belang is voor de aanleg en de voorganger geheel verdwenen is,

* aanleg van drainage ten behoeve van een adequate waterafvoer voor behoud van het padenstelsel indien nodig door gewijzigde, blijvend verhoogde waterstand (niet na oneigenlijk gebruik, bijvoorbeeld te zware bodembelasting).

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

TOELICHTING

I. Algemene Toelichting

1. Inleiding

Met deze regeling worden enkele wijzigingen aangebracht in de Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim). Ten eerste voorziet deze regeling in een eenmalige verhoging van het subsidieplafond met € 20 miljoen ten behoeve van grote gebouwde monumenten, en in een structurele verhoging met € 320.000,– van het subsidieplafond voor overige beschermde monumenten. Ten tweede worden de termijnen voor het indienen van een aanvraag tot subsidievaststelling verschoven naar de periode 1 juni tot en met 15 juli. Ten slotte voorziet de regeling in de verduidelijking van artikel 16, tweede lid, van de Sim, het doen vervallen van een aantal uitgewerkte bepalingen, alsmede enige kleine correcties in de bijlage bij de regeling. In de wijze waarop de subsidie wordt aangevraagd en verdeeld wordt geen wijziging aangebracht.

2. Eenmalige verhoging subsidieplafond voor grote gebouwde monumenten

Bij brief van 29 juni 2015 heeft de Minister van OCW de Tweede Kamer geïnformeerd over de beschikbare cijfers van de Sim en de positie van grote monumenten binnen deze regeling (Kamerstukken II, 2014–15, 32 156, nr. 58). Dit laatste mede in reactie op signalen van diverse eigenaren, gemeenten en belangenorganisaties en een motie van Kamerleden Monasch en Rutte (Kamerstukken II, 2014–15, 34 000 VIII, nr. 16) tijdens de behandeling van de OCW-begroting, waarin om een oplossing werd gevraagd voor de dringende onderhoudsbehoefte bij grote monumenten.

Uit analyse van de verleende en afgewezen subsidieaanvragen, alsmede op basis van een inschatting van de te verwachten subsidieaanvragen, blijkt dat de middelen voor de Sim naar verwachting voldoende zijn om het grootste deel van de subsidieaanvragen in de periode tot en met 2018 te honoreren. Door de systematiek van ‘aanvragen met de laagste kosten eerst’, komen de grootste monumenten als laatste aan bod. Dit betekent dat er een groep eigenaren van grote monumenten is die pas in 2018 subsidie zou ontvangen. Dit lange wachten leidt tot onzekerheid, kost geld en kan leiden tot het oplopen van achterstanden in het onderhoud. Uit de analyse blijkt ook dat ongeveer 10% van het verleende subsidiebedrag voor deze subsidiecyclus naar verwachting niet wordt gebruikt. Aan het eind van die zesjarige subsidiecyclus zal er in 2018 derhalve ca. € 30 miljoen beschikbaar zijn om opnieuw te beschikken. Daarom wordt nu al een deel van de in 2018 beschikbare middelen, € 20 miljoen, vervroegd beschikbaar gesteld voor grote monumenten. Dit budget wordt aangewend voor een eenmalige verhoging van het subsidieplafond voor de categorie ‘overige beschermde monumenten’ in 2016 en daarbinnen voor de grote monumenten of zelfstandige onderdelen met een herbouwwaarde van € 8,3 miljoen of meer. Daarmee kunnen naar verwachting een veertigtal instandhoudingsplannen voor grote monumenten worden gesubsidieerd. Wanneer het voor subsidies beschikbare bedrag in 2016 niet volledig wordt benut, wordt het resterende bedrag doorgeschoven naar 2017, wederom ten behoeve van subsidieverlening voor overige beschermde monumenten met een herbouwwaarde van € 8,3 miljoen of meer.

3. Structurele verhoging subsidieplafond gebouwde monumenten met € 320.000

De Staat heeft op 15 januari 2016 29 monumentencomplexen overgedragen aan de Nationale Monumentenorganisatie (hierna: NMo). Deze eigendomsoverdracht kende een lange voorbereiding, waarbij onder anderen de Minister van Wonen en Rijksdienst en de Minister van OCW, de Tweede Kamer, de Raad voor Cultuur en de organisaties die zich verenigd hebben in de NMo betrokken zijn.1 De Staat kan als eigenaar geen gebruikmaken van de Sim, maar de NMo kan dat wel. Dit is ook nodig om het onderhoud van de desbetreffende rijksmonumenten op de lange termijn te kunnen financieren. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) stelt met ingang van 2016 ter compensatie jaarlijks € 320.000 beschikbaar aan het Ministerie van OCW om dit extra beroep op de Sim te compenseren. Het budget wordt aangewend voor structurele verhoging van het subsidieplafond voor de categorie ‘overige beschermde monumenten’ naar € 45.020.000 per jaar.

4. Verschuiving indieningsperiode aanvragen om subsidievaststelling

Eigenaren die een subsidie hebben ontvangen van € 25.000 of meer, dienen uiterlijk binnen vier maanden na afloop van de subsidieperiode een aanvraag om subsidievaststelling te doen. Het blijkt dat een deel van de eigenaren daar niet in slaagt. De Minister van OCW (voor deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, hierna: RCE) dient op deze aanvragen binnen 22 weken te beslissen. Ook vormt de gelijktijdige afhandeling van zowel de aanvragen om subsidieverlening, als die om subsidievaststelling een onevenredige belasting van de RCE gedurende de eerste acht maanden van het jaar. Een meer evenredige verdeling over het kalenderjaar is wenselijk.

Om de eigenaren meer tijd te geven voor het indienen van een aanvraag tot subsidievaststelling en een evenwichtiger belasting van de RCE te bewerkstelligen, wordt de aanvraagperiode voor subsidievaststellingen op grond van de Sim verschoven naar 1 juni tot en met 15 juli. Dit is nu van 1 januari tot en met 30 april. Aanvragen die vóór 1 juni worden ingediend, worden geacht op 1 juni te zijn ingediend, zodat de behandeling na die datum wordt gestart. Op die manier kan de RCE alle vaststellingen op aanvraag in de tweede helft van het kalenderjaar behandelen. Daardoor kan de subsidie voor het einde van het kalenderjaar worden vastgesteld door de Minister van OCW.

5. Afwijking van de vaste verandermomenten

Bij de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van de vaste verandermomenten; de regeling treedt op de dag na publicatie in werking. In dit geval is een afwijking van de vaste verandermomenten niet bezwaarlijk, omdat de regeling enkel wijzigingen bevat die begunstigend zijn voor de subsidieontvangers.

6. Administratieve lasten

De administratieve lasten per aanvraag zullen door de wijzigingen niet verzwaren, omdat er geen wijzigingen zijn aangebracht in de indieningsvereisten voor een aanvraag of de voorbereidingshandelingen voor een aanvraag, terwijl ook de procedure voor het aanvragen van subsidievaststellingen niet inhoudelijk is gewijzigd.

7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De RCE beoordeelt de wijzigingen van de regeling als goed uitvoerbaar. De procedures zijn inhoudelijk ongewijzigd en de wijziging van de indieningstermijn voor aanvragen om subsidievaststellingen leidt tot een betere uitvoerbaarheid. De verduidelijking in artikel 16, tweede lid, en de wijzigingen en correcties in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013 (zie hieronder de artikelsgewijze toelichting) dragen ook bij aan een betere uitvoerbaarheid.

II. Artikelsgewijze Toelichting

Artikel I

Onderdeel A

In artikel 3, eerste lid, onderdeel c, wordt het subsidieplafond voor overige beschermde monumenten vastgesteld op € 45,02 miljoen. Dit betekent een structurele verhoging van het subsidieplafond met € 320.000. Deze verhoging beoogt de toename in subsidieaanvragen ten gevolge van de overdracht van 29 monumentencomplexen aan de NMo te compenseren.

Onderdeel B

Artikel 16 ziet op de tussentijdse verhoging van de verleende subsidie in het geval een professionele organisatie voor monumentenbehoud (hierna: POM) een subsidieaanvraag indient om een of meer beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen – meestal na een uitbreiding van het bezit – toe te voegen aan een lopend instandhoudingsplan. Bij honorering van de subsidieaanvraag wordt het desbetreffende beschermde monument of zelfstandig onderdeel met ingang van het op de aanvraag volgende kalenderjaar toegevoegd aan het reeds eerder gesubsidieerde overzicht van beschermde monumenten en zelfstandige onderdelen van de POM. De eerdere subsidiebeschikking wordt dan in die zin gewijzigd dat de minister de eerder verleende subsidie verhoogt naar rato van het aantal resterende kalenderjaren van het lopende plan. Met onderdeel B wordt artikel 16, tweede lid, gewijzigd zodat duidelijker wordt hoe de naar rato-verhoging van de verleende subsidie in zo’n geval wordt berekend. Een inhoudelijke wijziging is niet beoogd.

In artikel 5, eerste lid, wordt bepaald dat de subsidiabele kosten voor een gehele instandhoudingsperiode van zes jaar maximaal 3% van de herbouwwaarde bedragen (waarbij in het derde lid is bepaald dat dit maximum niet geldt voor groene of archeologische monumenten). Ingevolge het tweede lid bedragen de subsidiabele kosten bij een molen maximaal € 60.000,– voor een gehele instandhoudingsperiode. De te verlenen subsidie bedraagt vervolgens ingevolge artikel 16 50% van de subsidiabele kosten.

Bij het toevoegen van een beschermd monument of zelfstandig onderdeel aan een lopend instandhoudingsplan worden deze maxima naar rato van het aantal resterende kalenderjaren toegepast. Om dit te verduidelijken wordt in het gewijzigde artikel 16, tweede lid, bepaald dat in dat geval het maximum aan subsidiabele kosten wordt berekend door het aantal resterende jaren van het overzicht te vermenigvuldigen met 1/6de deel van het volledige maximum aan subsidiabele kosten. Dat is € 10.000,– (1/6de van € 60.000) bij molens, of 0,5% (1/6de van 3%) van de herbouwwaarde bij overige beschermde monumenten (dat wil zeggen, niet zijnde groene of beschermde archeologische monumenten). Bij het toevoegen van groene monumenten of beschermde archeologische monumenten aan het overzicht geldt eenvoudigweg dat de verleende subsidie wordt verhoogd met 50% van de subsidiabele kosten.

Voor groene monumenten en beschermde archeologische monumenten is geen maximumbedrag aan subsidiabele kosten in de Sim opgenomen. Voor groene monumenten is dit onnodig omdat de subsidiabele kosten worden beperkt door de Leidraad (waarin is bepaald welk onderhoud subsidiabele kosten oplevert). Bij beschermde archeologische monumenten zijn de instandhoudingskosten doorgaans zo laag dat daar helemaal geen beperking geldt.

Onderdeel C

In artikel 26, eerste lid, wordt de periode waarin de aanvraag tot subsidievaststelling dient te worden gedaan vastgesteld op 1 juni tot en met 15 juli van het kalenderjaar dat volgt op de periode waarvoor subsidie is verleend. Het tweede lid bepaalt dat aanvragen die vóór deze periode worden ingediend worden geacht te zijn ingediend op de eerste dag van die periode.

Onderdeel D

Onderdeel D laat de artikelen 41 en 42 vervallen. Deze artikelen zijn inmiddels uitgewerkt en kunnen daarom uit de Sim worden geschrapt.

Onderdeel E

Onderdeel E voegt een nieuw artikel aan de Sim toe. Dit nieuwe artikel 42b voorziet in een verhoging van het subsidieplafond in 2016 met € 20 miljoen ten behoeve van overige beschermde monumenten met een herbouwwaarde van € 8,3 miljoen of meer.

In het eerste artikellid wordt geregeld op welke wijze dat bedrag aan het subsidieplafond wordt toegevoegd, en op welke wijze dat bedrag vervolgens wordt besteed. Hierbij wordt aangesloten bij de systematiek van artikel 14. Door te bepalen dat de aanvullende € 20 miljoen pas aan het subsidieplafond worden toegevoegd als artikel 14, tweede lid is toegepast, wordt geregeld dat dit aanvullende subsidiebedrag enkel zal worden aangesproken indien het reguliere subsidieplafond van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, wordt overschreden. Omdat artikel 14, tweede lid, reeds is toegepast, vindt verdeling vervolgens plaats conform artikel 14, derde lid, waarbij de aanvragen met de lagere totale begrote kosten voorrang krijgen.

Artikel 42b, tweede lid, ziet op omstandigheid dat de aanvullende € 20 miljoen in 2016 niet volledig wordt besteed. Het resterende bedrag wordt in 2017 op gelijke wijze aan het subsidieplafond voor overige beschermde monumenten toegevoegd. Verdeling geschiedt op gelijke wijze als bedoeld in het eerste lid.

Onderdeel F

In onderdeel F bevat verschillende kleine (verduidelijkende en corrigerende) wijzigingen in de bijlage bij de Sim, de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013.

Artikel II

Artikel II bepaalt dat de regeling op de dag na publicatie in werking treedt. Bij inwerkingtreding wordt dan ook afgeweken van de uit het kabinetsbeleid voortvloeiende vaste verandermomenten. In dit geval is een afwijking van de vaste verandermomenten niet bezwaarlijk, omdat de regeling enkel wijzigingen bevat die begunstigend zijn voor de subsidieontvangers. Daarbij is van belang dat de subsidieontvangers tijdig duidelijkheid wordt geboden over de aanvullende subsidie ten behoeve van monumenten met een grote herbouwwaarde, en over de structurele plafondverhoging voor overige beschermde monumenten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Zie onder meer Kamerstukken II, 2014–15, 32 156, nrs. 54, 56, 59, 60, 66 en 67.

Naar boven