TOELICHTING
I. Algemene Toelichting
1. Inleiding
Met deze regeling worden enkele wijzigingen aangebracht in de Subsidieregeling instandhouding
monumenten (hierna: Sim). Ten eerste voorziet deze regeling in een eenmalige verhoging
van het subsidieplafond met € 20 miljoen ten behoeve van grote gebouwde monumenten,
en in een structurele verhoging met € 320.000,– van het subsidieplafond voor overige
beschermde monumenten. Ten tweede worden de termijnen voor het indienen van een aanvraag
tot subsidievaststelling verschoven naar de periode 1 juni tot en met 15 juli. Ten
slotte voorziet de regeling in de verduidelijking van artikel 16, tweede lid, van
de Sim, het doen vervallen van een aantal uitgewerkte bepalingen, alsmede enige kleine
correcties in de bijlage bij de regeling. In de wijze waarop de subsidie wordt aangevraagd
en verdeeld wordt geen wijziging aangebracht.
2. Eenmalige verhoging subsidieplafond voor grote gebouwde monumenten
Bij brief van 29 juni 2015 heeft de Minister van OCW de Tweede Kamer geïnformeerd
over de beschikbare cijfers van de Sim en de positie van grote monumenten binnen deze
regeling (Kamerstukken II, 2014–15, 32 156, nr. 58). Dit laatste mede in reactie op signalen van diverse eigenaren, gemeenten en belangenorganisaties
en een motie van Kamerleden Monasch en Rutte (Kamerstukken II, 2014–15, 34 000 VIII, nr. 16) tijdens de behandeling van de OCW-begroting, waarin om een oplossing werd gevraagd
voor de dringende onderhoudsbehoefte bij grote monumenten.
Uit analyse van de verleende en afgewezen subsidieaanvragen, alsmede op basis van
een inschatting van de te verwachten subsidieaanvragen, blijkt dat de middelen voor
de Sim naar verwachting voldoende zijn om het grootste deel van de subsidieaanvragen
in de periode tot en met 2018 te honoreren. Door de systematiek van ‘aanvragen met
de laagste kosten eerst’, komen de grootste monumenten als laatste aan bod. Dit betekent
dat er een groep eigenaren van grote monumenten is die pas in 2018 subsidie zou ontvangen.
Dit lange wachten leidt tot onzekerheid, kost geld en kan leiden tot het oplopen van
achterstanden in het onderhoud. Uit de analyse blijkt ook dat ongeveer 10% van het
verleende subsidiebedrag voor deze subsidiecyclus naar verwachting niet wordt gebruikt.
Aan het eind van die zesjarige subsidiecyclus zal er in 2018 derhalve ca. € 30 miljoen
beschikbaar zijn om opnieuw te beschikken. Daarom wordt nu al een deel van de in 2018
beschikbare middelen, € 20 miljoen, vervroegd beschikbaar gesteld voor grote monumenten.
Dit budget wordt aangewend voor een eenmalige verhoging van het subsidieplafond voor
de categorie ‘overige beschermde monumenten’ in 2016 en daarbinnen voor de grote monumenten
of zelfstandige onderdelen met een herbouwwaarde van € 8,3 miljoen of meer. Daarmee
kunnen naar verwachting een veertigtal instandhoudingsplannen voor grote monumenten
worden gesubsidieerd. Wanneer het voor subsidies beschikbare bedrag in 2016 niet volledig
wordt benut, wordt het resterende bedrag doorgeschoven naar 2017, wederom ten behoeve
van subsidieverlening voor overige beschermde monumenten met een herbouwwaarde van
€ 8,3 miljoen of meer.
3. Structurele verhoging subsidieplafond gebouwde monumenten met € 320.000
De Staat heeft op 15 januari 2016 29 monumentencomplexen overgedragen aan de Nationale
Monumentenorganisatie (hierna: NMo). Deze eigendomsoverdracht kende een lange voorbereiding,
waarbij onder anderen de Minister van Wonen en Rijksdienst en de Minister van OCW,
de Tweede Kamer, de Raad voor Cultuur en de organisaties die zich verenigd hebben
in de NMo betrokken zijn.1 De Staat kan als eigenaar geen gebruikmaken van de Sim, maar de NMo kan dat wel.
Dit is ook nodig om het onderhoud van de desbetreffende rijksmonumenten op de lange
termijn te kunnen financieren. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK) stelt met ingang van 2016 ter compensatie jaarlijks € 320.000 beschikbaar aan
het Ministerie van OCW om dit extra beroep op de Sim te compenseren. Het budget wordt
aangewend voor structurele verhoging van het subsidieplafond voor de categorie ‘overige
beschermde monumenten’ naar € 45.020.000 per jaar.
4. Verschuiving indieningsperiode aanvragen om subsidievaststelling
Eigenaren die een subsidie hebben ontvangen van € 25.000 of meer, dienen uiterlijk
binnen vier maanden na afloop van de subsidieperiode een aanvraag om subsidievaststelling
te doen. Het blijkt dat een deel van de eigenaren daar niet in slaagt. De Minister
van OCW (voor deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, hierna: RCE) dient op
deze aanvragen binnen 22 weken te beslissen. Ook vormt de gelijktijdige afhandeling
van zowel de aanvragen om subsidieverlening, als die om subsidievaststelling een onevenredige
belasting van de RCE gedurende de eerste acht maanden van het jaar. Een meer evenredige
verdeling over het kalenderjaar is wenselijk.
Om de eigenaren meer tijd te geven voor het indienen van een aanvraag tot subsidievaststelling
en een evenwichtiger belasting van de RCE te bewerkstelligen, wordt de aanvraagperiode
voor subsidievaststellingen op grond van de Sim verschoven naar 1 juni tot en met
15 juli. Dit is nu van 1 januari tot en met 30 april. Aanvragen die vóór 1 juni worden
ingediend, worden geacht op 1 juni te zijn ingediend, zodat de behandeling na die
datum wordt gestart. Op die manier kan de RCE alle vaststellingen op aanvraag in de
tweede helft van het kalenderjaar behandelen. Daardoor kan de subsidie voor het einde
van het kalenderjaar worden vastgesteld door de Minister van OCW.
5. Afwijking van de vaste verandermomenten
Bij de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van de vaste verandermomenten;
de regeling treedt op de dag na publicatie in werking. In dit geval is een afwijking
van de vaste verandermomenten niet bezwaarlijk, omdat de regeling enkel wijzigingen
bevat die begunstigend zijn voor de subsidieontvangers.
6. Administratieve lasten
De administratieve lasten per aanvraag zullen door de wijzigingen niet verzwaren,
omdat er geen wijzigingen zijn aangebracht in de indieningsvereisten voor een aanvraag
of de voorbereidingshandelingen voor een aanvraag, terwijl ook de procedure voor het
aanvragen van subsidievaststellingen niet inhoudelijk is gewijzigd.
7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De RCE beoordeelt de wijzigingen van de regeling als goed uitvoerbaar. De procedures
zijn inhoudelijk ongewijzigd en de wijziging van de indieningstermijn voor aanvragen
om subsidievaststellingen leidt tot een betere uitvoerbaarheid. De verduidelijking
in artikel 16, tweede lid, en de wijzigingen en correcties in de Leidraad subsidiabele
instandhoudingskosten 2013 (zie hieronder de artikelsgewijze toelichting) dragen ook
bij aan een betere uitvoerbaarheid.
II. Artikelsgewijze Toelichting
Artikel I
Onderdeel A
In artikel 3, eerste lid, onderdeel c, wordt het subsidieplafond voor overige beschermde
monumenten vastgesteld op € 45,02 miljoen. Dit betekent een structurele verhoging
van het subsidieplafond met € 320.000. Deze verhoging beoogt de toename in subsidieaanvragen
ten gevolge van de overdracht van 29 monumentencomplexen aan de NMo te compenseren.
Onderdeel B
Artikel 16 ziet op de tussentijdse verhoging van de verleende subsidie in het geval
een professionele organisatie voor monumentenbehoud (hierna: POM) een subsidieaanvraag
indient om een of meer beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen – meestal
na een uitbreiding van het bezit – toe te voegen aan een lopend instandhoudingsplan.
Bij honorering van de subsidieaanvraag wordt het desbetreffende beschermde monument
of zelfstandig onderdeel met ingang van het op de aanvraag volgende kalenderjaar toegevoegd
aan het reeds eerder gesubsidieerde overzicht van beschermde monumenten en zelfstandige
onderdelen van de POM. De eerdere subsidiebeschikking wordt dan in die zin gewijzigd
dat de minister de eerder verleende subsidie verhoogt naar rato van het aantal resterende
kalenderjaren van het lopende plan. Met onderdeel B wordt artikel 16, tweede lid,
gewijzigd zodat duidelijker wordt hoe de naar rato-verhoging van de verleende subsidie
in zo’n geval wordt berekend. Een inhoudelijke wijziging is niet beoogd.
In artikel 5, eerste lid, wordt bepaald dat de subsidiabele kosten voor een gehele
instandhoudingsperiode van zes jaar maximaal 3% van de herbouwwaarde bedragen (waarbij in het derde
lid is bepaald dat dit maximum niet geldt voor groene of archeologische monumenten).
Ingevolge het tweede lid bedragen de subsidiabele kosten bij een molen maximaal € 60.000,–
voor een gehele instandhoudingsperiode. De te verlenen subsidie bedraagt vervolgens
ingevolge artikel 16 50% van de subsidiabele kosten.
Bij het toevoegen van een beschermd monument of zelfstandig onderdeel aan een lopend
instandhoudingsplan worden deze maxima naar rato van het aantal resterende kalenderjaren
toegepast. Om dit te verduidelijken wordt in het gewijzigde artikel 16, tweede lid,
bepaald dat in dat geval het maximum aan subsidiabele kosten wordt berekend door het
aantal resterende jaren van het overzicht te vermenigvuldigen met 1/6de deel van het volledige maximum aan subsidiabele kosten. Dat is € 10.000,– (1/6de van € 60.000) bij molens, of 0,5% (1/6de van 3%) van de herbouwwaarde bij overige beschermde monumenten (dat wil zeggen, niet
zijnde groene of beschermde archeologische monumenten). Bij het toevoegen van groene
monumenten of beschermde archeologische monumenten aan het overzicht geldt eenvoudigweg
dat de verleende subsidie wordt verhoogd met 50% van de subsidiabele kosten.
Voor groene monumenten en beschermde archeologische monumenten is geen maximumbedrag
aan subsidiabele kosten in de Sim opgenomen. Voor groene monumenten is dit onnodig
omdat de subsidiabele kosten worden beperkt door de Leidraad (waarin is bepaald welk
onderhoud subsidiabele kosten oplevert). Bij beschermde archeologische monumenten
zijn de instandhoudingskosten doorgaans zo laag dat daar helemaal geen beperking geldt.
Onderdeel C
In artikel 26, eerste lid, wordt de periode waarin de aanvraag tot subsidievaststelling
dient te worden gedaan vastgesteld op 1 juni tot en met 15 juli van het kalenderjaar
dat volgt op de periode waarvoor subsidie is verleend. Het tweede lid bepaalt dat
aanvragen die vóór deze periode worden ingediend worden geacht te zijn ingediend op
de eerste dag van die periode.
Onderdeel D
Onderdeel D laat de artikelen 41 en 42 vervallen. Deze artikelen zijn inmiddels uitgewerkt
en kunnen daarom uit de Sim worden geschrapt.
Onderdeel E
Onderdeel E voegt een nieuw artikel aan de Sim toe. Dit nieuwe artikel 42b voorziet
in een verhoging van het subsidieplafond in 2016 met € 20 miljoen ten behoeve van
overige beschermde monumenten met een herbouwwaarde van € 8,3 miljoen of meer.
In het eerste artikellid wordt geregeld op welke wijze dat bedrag aan het subsidieplafond
wordt toegevoegd, en op welke wijze dat bedrag vervolgens wordt besteed. Hierbij wordt
aangesloten bij de systematiek van artikel 14. Door te bepalen dat de aanvullende
€ 20 miljoen pas aan het subsidieplafond worden toegevoegd als artikel 14, tweede
lid is toegepast, wordt geregeld dat dit aanvullende subsidiebedrag enkel zal worden
aangesproken indien het reguliere subsidieplafond van artikel 3, eerste lid, onderdeel
c, wordt overschreden. Omdat artikel 14, tweede lid, reeds is toegepast, vindt verdeling
vervolgens plaats conform artikel 14, derde lid, waarbij de aanvragen met de lagere
totale begrote kosten voorrang krijgen.
Artikel 42b, tweede lid, ziet op omstandigheid dat de aanvullende € 20 miljoen in
2016 niet volledig wordt besteed. Het resterende bedrag wordt in 2017 op gelijke wijze
aan het subsidieplafond voor overige beschermde monumenten toegevoegd. Verdeling geschiedt
op gelijke wijze als bedoeld in het eerste lid.
Onderdeel F
In onderdeel F bevat verschillende kleine (verduidelijkende en corrigerende) wijzigingen
in de bijlage bij de Sim, de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013.
Artikel II
Artikel II bepaalt dat de regeling op de dag na publicatie in werking treedt. Bij
inwerkingtreding wordt dan ook afgeweken van de uit het kabinetsbeleid voortvloeiende
vaste verandermomenten. In dit geval is een afwijking van de vaste verandermomenten
niet bezwaarlijk, omdat de regeling enkel wijzigingen bevat die begunstigend zijn
voor de subsidieontvangers. Daarbij is van belang dat de subsidieontvangers tijdig
duidelijkheid wordt geboden over de aanvullende subsidie ten behoeve van monumenten
met een grote herbouwwaarde, en over de structurele plafondverhoging voor overige
beschermde monumenten.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker