TOELICHTING
Algemene toelichting
1. Lente- en zomerscholen tegen onnodig zittenblijven in het voortgezet onderwijs
In Nederland blijven relatief veel leerlingen in het voortgezet onderwijs (vo) zitten.
Ongeveer één op de vijf scholieren heeft wel eens een jaar heeft moeten overdoen.1 Er kunnen goede onderwijskundige of sociaal-emotionele redenen zijn om een leerling
niet te bevorderen naar het volgende schooljaar en hem of haar de mogelijkheid te
bieden een jaar te ‘herkansen’. Zittenblijven behoeft dan ook niet categorisch uitgesloten
te worden. Het is echter niet voor alle leerlingen de meest wenselijke optie. Zittenblijven
is voor veel leerlingen een zware en demotiverende maatregel. Een leerling moet immers
een vol schooljaar nogmaals hetzelfde onderwijsprogramma volgen, terwijl de achterstand
vaak slechts betrekking heeft op een deel daarvan. Daarnaast is zittenblijven relatief
kostbaar: leerlingen moeten een geheel, volledig door de overheid bekostigd, jaar
overdoen.
Het is daarom belangrijk dat leraren en scholen meer mogelijkheden hebben – én benutten
– om leerlingen die een te grote leer- of ontwikkelachterstand hebben om zonder meer
door te stromen naar de volgende klas, een passend onderwijsprogramma aan te bieden.
Tot voor kort beperkte de keuze zich nog te vaak tot het laten zitten of het laten
afstromen van de leerling. Die (professionele) keuzes kunnen nog steeds gemaakt worden
als dat naar het oordeel van de school voor de leerling de beste keuze is. Voor leerlingen
die mogelijk blijven zitten, is het volgen van een aanvullend onderwijsprogramma op
een zogenaamde lente- of zomerschool een realistisch en (onderwijskundig) aantrekkelijker
alternatief. Op een lente- of zomerschool kunnen zij gedurende de mei- of zomervakantie
een intensief programma volgen om achterstanden op één of twee vakken weg te werken,
waardoor hun een mogelijkheid wordt geboden alsnog over te gaan naar de volgende klas.
Daarom is in het Sectorakkoord VO 2014-2017, dat het kabinet met de VO-raad als vertegenwoordiger
van de vo-sector heeft gesloten, afgesproken om het percentage zittenblijvers in het
vo terug te dringen van 5,8% (in 2014) naar 3,8% in 2020.2 Sinds 2015 stelt de minister van OCW jaarlijks een bedrag van € 9 miljoen beschikbaar
voor het voorkomen van zittenblijven in het vo. Het inrichten van lente- en zomerscholen
is één van de instrumenten om die doelstelling te bereiken. Afgesproken is deze middelen
in 2015 en 2016 via een subsidieregeling beschikbaar te stellen aan scholen. Vanaf
2017 zouden de middelen in beginsel worden toegevoegd aan de regeling van de prestatiebox
dan wel de lumpsum van de scholen, afhankelijk van de in 2015 en 2016 op het terrein
van lente- en zomerscholen in het vo bereikte resultaten en de ervaringen met deze
regeling.
De financiële tegemoetkoming van het voorkomen van zittenblijven, onder meer met zomerscholen,
verliep in 2015 en 2016 conform afspraak in het Sectorakkoord VO via een subsidieregeling.
In het jaar 2015 gebeurde dit via de Regeling zomerscholen VO 2015 (Stcrt. 2015, 5034). In 2016 is de reikwijdte van de subsidieregeling uitgebreid naar lentescholen (Regeling
lente- en zomerscholen VO 2016; Stcrt. 2016, 1407).
Nadat het zomerschoolconcept eerst gedurende twee jaar (2013 en 2014) in pilots is
beproefd, is het concept in 2015 landelijk uitgerold, financieel ondersteund met een
subsidieregeling vanuit OCW (Regeling zomerscholen VO 2015) en organisatorisch ondersteund
door een bij de VO-raad ondergebrachte projectorganisatie. In 2016 is voor de tweede
maal een subsidieregeling gepubliceerd (Regeling lente- en zomerscholen VO 2016),
waarbij ook de mogelijkheid is geboden subsidie aan te vragen voor zogenaamde lentescholen.
Gebleken was namelijk dat er ook scholen zijn die al eerder dan in de zomervakantie
een extra programma ter voorkoming van zittenblijven zouden willen aanbieden, namelijk
al in de voorjaars- en meivakantie. Voor sommige leerlingen is namelijk al eerder
duidelijk dat zij extra begeleiding nodig zouden hebben om succesvol het schooljaar
af te kunnen ronden. Een ‘lenteschool’, naar analogie van de zomerschool, kan voor
deze leerlingen geschikt zijn.
In de zomer van 2015 volgden 3.271 leerlingen van in totaal 260 vo-scholen in alle
provincies van Nederland (124 uitvoerende scholen met 136 partnerscholen) een zomerschoolprogramma.
Van deze leerlingen, die anders zouden zijn blijven zitten, zijn er 2.696 (82%) alsnog
overgegaan naar het volgende leerjaar. In 2016 is voor 13.771 leerlingen van in totaal
310 VO-scholen in alle provincies van Nederland, die op één van de 135 zomerscholen
of 97 lentescholen een speciaal programma kunnen volgen, subsidie aangevraagd. In
totaal hebben 11.527 leerlingen in 2016 daadwerkelijk een lente- of zomerschoolprogramma
gevolgd. Van de 4.495 leerlingen die alleen een zomerschoolprogramma hebben gevolgd
zijn er 3.843 (87%) alsnog overgegaan, van de 6.649 leerlingen die alleen een lenteprogramma
hebben gevolgd 5.081 (76%) en van de 383 leerlingen die zowel een lente- als zomerschoolprogramma
hebben gevolgd 285 (74%). Deze ontwikkeling laat zien dat gerichte vormen van onderwijstijdverlenging,
zoals lente- en zomerscholen ten behoeve van het voorkómen van zittenblijven, effectief
zijn en steeds meer gemeengoed raken in het Nederlandse voortgezet onderwijs.
Om deze positieve ontwikkeling te consolideren en verder te bevorderen heeft de VO-raad
OCW verzocht om in elk geval nog één jaar gerichte financiële en organisatorische
ondersteuning te bieden en voor dit doel de beschikbare middelen dus – anders dan
aanvankelijk in het Sectorakkoord VO beoogd – in 2017 nog niet te laten ‘indalen’
in de lumpsum. Met de Regeling lente- en zomerscholen vo 2017 (de regeling) wordt
invulling gegeven aan dat verzoek. De reikwijdte en opzet is gelijk aan die van de
Regeling lente- en zomerscholen VO 2016. Het aantal scholen dat een lente- of zomerschoolprogramma
wil aanbieden, en het aantal leerlingen dat hieraan kan deelnemen, neemt naar verwachting
in 2017 verder toe. Om meer scholen en leerlingen in de gelegenheid te stellen om
van de regeling te profiteren en om te anticiperen op de beoogde toekomstige situatie
waarin de beschikbare middelen wél in de lumpsum zijn opgenomen, is de regeling voor
2017 enigszins versoberd ten opzichte van vorige jaren. Het bedrag dat scholen per
leerlingen kunnen aanvragen is dit jaar € 500,– in plaats van € 650,–. Nu lente- en
zomerscholen meer gemeengoed zijn geworden, kunnen ook de kosten die scholen hiervoor
per leerling moeten maken omlaag worden gebracht. Een zekere afbouw van het subsidiebedrag
is ook wenselijk, omdat de beschikbare middelen uiteindelijk in de lumpsum opgenomen
zullen worden.
2. Uitvoering van de regeling
Belangrijke uitgangspunten van de regeling zijn dat:
-
• het bedrag de scholen in staat stelt de (opstart)kosten voor zomerscholen te dekken,
en hen zal aanmoedigen werk te maken om het percentage zittenblijvers (substantieel)
te beperken;
-
• de plan- en verantwoordingslast zo min mogelijk administratieve lasten voor scholen
met zich meebrengt en er gewerkt wordt met een eenduidige en simpele vorm van tegemoetkoming.
Het is mogelijk om subsidie aan te vragen voor alleen een zomerschool in de zomervakantie,
voor alleen een lenteschool in de meivakantie, of voor beide. De lente- of zomerschool
moet tenminste deels in één van deze vakanties worden verzorgd. De regeling is dus
niet bedoeld voor (deficiëntie)programma’s die volledig buiten de mei- of zomervakantie
worden verzorgd. De regeling richt zich evenmin op andere vakanties, zoals de voorjaars-,
kerst- of herfstvakantie. Aangezien er vanaf de voorjaarsvakantie nog zo’n vier maanden
regulier onderwijs verzorgd wordt, is het geen prioriteit om een speciaal programma
van een week in de voorjaarsvakantie te subsidiëren. Dat geldt des te meer voor de
herfst- en kerstvakantie.
Scholen kunnen ervoor kiezen om externe lente- of zomerschooldocenten en studiecoaches
in te huren en om de organisatie van de lente- of zomerschool geheel of gedeeltelijk
uit te besteden aan een externe partij. Dit is echter niet verplicht; scholen hebben
ook de mogelijkheid om – in goed overleg – het eigen personeel in te zetten en subsidiegelden
voor hen aan te wenden. Het eigen personeel kan op grond van deze regeling niet worden
verplicht een lente- of zomerschoolprogramma te verzorgen. De school (in casu de leraren
van de school) bepaalt uiteindelijk of een leerling alsnog wordt bevorderd.
Lente- en / of zomerschoolprogramma’s kunnen voor leerlingen van één school worden
opgezet en uitgevoerd, of voor leerlingen van meerdere scholen. Wanneer het lente-
of zomerschoolprogramma alleen voor leerlingen van de ‘eigen’ school bestemd is, is
er maar één aan het programma deelnemende school: de school die het programma uitvoert
zelf (de uitvoerende school). Wanneer ook leerlingen van andere scholen het programma
kunnen volgen, zijn er, naast de uitvoerende school, ook nog één of meer andere deelnemende
scholen. Deze andere deelnemende scholen zijn niet subsidiabel in het kader van deze
regeling: dat is alleen de uitvoerende school.
Uitvoerende scholen kunnen zich aanmelden door uiterlijk 10 maart 2017 een door alle
deelnemende scholen ondertekende aanvraag in te dienen bij de Dienst Uitvoering Subsidies
aan Instellingen (DUS-I). De aanvraag dient een prognose te bevatten van het aantal
leerlingen van de deelnemende scholen dat in 2017 aan de lente- en/of de zomerschool
zal deelnemen. Het maken van een goede prognose is belangrijk, maar tegelijkertijd
ook lastig. Het creëren van draagvlak onder ouders, leerlingen en docenten kan hier
positief aan bijdragen. Op de website www.zomerscholenvo.nl is meer informatie te vinden over onder andere de subsidiemaatregel, goede voorbeelden
uit de praktijk en het opzetten van een zomerschool.
De website van ‘ZomerscholenVO’ biedt ook checklists die van hulp kunnen zijn bij
het prognosticeren van het aantal leerlingen. De ‘prognosetool’ in het aanvraagformulier,
die de subsidieaanvrager moet gebruiken bij de subsidieaanvraag, helpt aanvragers
eveneens bij het opstellen van een realistische prognose van het aantal deelnemers
aan een lente- en / of zomerschool. Ervaringen met deze prognosetool bij de Regeling
Lente- en zomerscholen VO 2016 laten zien dat dit leidt tot een meer realistische
prognose. Voor de onderhavige regeling wordt de prognosetool opnieuw in het aanvraagformulier
ingebouwd, waarbij de prognose van het aantal deelnemers automatisch wordt berekend.
Daarbij wordt gebruik gemaakt van bij DUS-I over scholen beschikbare cijfers en ervaringen
over zittenblijven uit 2016. Dit maakt het voor scholen eenvoudiger om een aanvraag
in te dienen met een realistische prognose.
Met de in het aanvraagformulier ingebouwde prognosetool wordt voorzien in een betrouwbare
prognose van het aantal leerlingen dat op de school blijft zitten en dus voor een
lente- of zomerschoolprogramma in aanmerking zou kunnen komen. Het aantal leerlingen
waarvoor de school daadwerkelijk subsidie aanvraagt kan hier echter van afwijken,
zowel naar boven als naar beneden. Afwijken van de voorberekende prognose is daarom
mogelijk, maar dient dan wel door de aanvrager onderbouwd te worden.
De aanvraag wordt gedaan op basis van het totaalaantal leerlingen dat naar verwachting
een lenteschool- en/of een zomerschoolprogramma zal gaan volgen. Of een leerling meerdere
programma’s volgt, of alleen het lente- dan wel het zomerschoolprogramma, kan op schoolniveau,
door de betrokken leraren en in overleg met de leerling en diens ouders besloten worden.
Per individuele leerling wordt echter slechts eenmaal een subsidie van € 500,– verstrekt.
Als een leerling aan meerdere programma’s deelneemt, zowel in de meivakantie als in
de zomervakantie, wordt hiervoor met andere woorden geen dubbele subsidie verstrekt.
3. Administratieve lasten
Administratieve lasten als zodanig betreffen de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om
het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie
aan de overheid. Deze lasten doen zich voor bij de subsidieaanvraag en bij de verantwoording
hiervan. Ook worden scholen gevraagd te melden hoeveel leerlingen daadwerkelijk hebben
deelgenomen aan de lente- en/of zomerschool. Voor het invullen van het aanvraagformulier
en voor het zorgdragen voor medeondertekening door alle deelnemende scholen wordt
geschat dat een tijdsinvestering van twee uur per aanvraag nodig is. In dit formulier
wordt alleen de benodigde informatie opgevraagd, om de administratieve lasten tot
het minimum te beperken. Voor het doen van de melding van het aantal leerlingen dat
daadwerkelijk is begonnen aan en heeft deelgenomen aan de lente- en/of zomerschool
wordt een half uur per aanvraag gerekend. Voor de verantwoording ten slotte, wordt
uitgegaan van anderhalf uur. De administratieve lasten zijn daarbij beperkt omdat
de verantwoording via de jaarverslaggeving plaatsvindt. Uitgaande van € 45 per uur
bedragen de administratieve lasten per subsidieaanvraag dus € 112,50 (2,5 uur) tot
€ 180 (vier uur). Omdat niet op voorhand aan te geven is hoeveel scholen een aanvraag
zullen indienen, en met hoeveel aanvragen een bedrag gemoeid is hoger dan € 25.000,
is vooraf alleen een indicatie te geven van de verwachte totale administratieve lasten
voor alle aan deze regeling deelnemende scholen. Op grond van de ervaringen met de
regelingen voor (lente- en) zomerscholen in 2015 en 2016 is de verwachting dat maximaal
250 aanvragen zullen worden ingediend op grond van onderhavige regeling. Dat betekent
dat de totale administratieve lasten (p x q) maximaal € 45.000 zullen bedragen. Van
dat maximale bedrag zou sprake zijn wanneer er 250 aanvragen zouden worden ingediend
voor een subsidie van meer dan € 25.000, en wanneer daadwerkelijk sprake zou zijn
van 4 uur tijdsbesteding bij elk van die aanvragen (250 aanvragen x 4 uur x € 45,–).
4. Begroting
Voor het opzetten en onderhouden van een landelijke infrastructuur, het inrichten
en onderhouden van een helpdesk, coördinatie, voorlichting en communicatie, uitvoering
van de regeling en monitoring van de ervaringen en effecten van lente- en zomerscholen
is in overleg met de VO-raad en CNV Onderwijs in 2017 een bedrag van € 400.000 gereserveerd.
Dat betekent dat in 2017 voor subsidieverstrekking aan scholen voor dit doel per saldo
€ 8,6 miljoen beschikbaar is.
5. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de Kaderregeling) is van toepassing op
subsidies die op grond van de regeling aan lente- en zomerscholen worden verstrekt.
In de Kaderregeling zijn algemene subsidieregels opgenomen over onder andere de verplichtingen
van subsidieontvangers. De regeling bevat wat dit betreft uitsluitend regels waarin
wordt afgeweken van specifieke onderdelen van de Kaderregeling of voor zover de Kaderregeling
een keuzemogelijkheid geeft.
Meldingsplicht
De meldingsplicht van subsidieontvangers is in de Kaderregeling opgenomen. Subsidieontvangers
moeten alle omstandigheden melden die relevant zijn voor de subsidieverstrekking.
Dat is bijvoorbeeld het geval zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de
subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat
niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan.
In dat geval maakt de subsidieontvanger hiervan onverwijld en schriftelijk een melding.
De melding wordt bij DUS-I gemaakt. De subsidieontvanger meldt zich in ieder geval
indien aannemelijk is dat het aantal daadwerkelijk aan een lente- of zomerschool deelnemende
leerlingen minder dan 85 procent van het geprognosticeerde aantal leerlingen zal zijn.
De minister stelt de subsidie in dat geval lager vast.
De subsidieontvanger is op grond van de Kaderregeling ook verplicht om de minister
desgevraagd inlichtingen te verschaffen voor de ontwikkeling van beleid. De minister
zal subsidieontvangers verzoeken om – uiterlijk in september 2017 – via een daarvoor
bestemd formulier, dat beschikbaar wordt gesteld via de website van DUS-I, melding
te doen van het aantal leerlingen dat in de mei- en /of zomervakantie van 2017 daadwerkelijk
heeft deelgenomen aan een lente- of zomerschoolprogramma. De subsidieontvanger kan
daarbij een toelichting geven. Voorts moeten deelnemende scholen desgevraagd meewerken
aan onderzoek naar ervaringen en effecten van lente- en zomerscholen in het vo.
6. Caribisch Nederland
Vo-scholen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben het Ministerie van OCW verzocht
ook subsidie te kunnen aanvragen op grond van deze regeling. Die mogelijkheid was
er bij de vorige regelingen nog niet. In overleg met de VO-raad is besloten deze regeling
ook open te stellen voor de vo-scholen in Caribisch Nederland.
Voor de scholen in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba wordt alleen
de grote vakantie vastgesteld. De grote vakantie begint en eindigt op hetzelfde tijdstip
als in de regio in Europees Nederland waar de zomervakantie op grond van artikel 6
van de Regeling vaststelling schoolvakanties 2016-2019 het eerst begint en eindigt.
Voor deze regeling betekent dit dat de scholen in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius
en Saba subsidie kunnen aanvragen voor een zomerschoolprogramma dat in deze periode
wordt verzorgd. Deze scholen kunnen tevens een aanvraag indienen voor een lenteschoolprogramma
in de periode waarvoor in Europees Nederland de vastgestelde meivakantie is vastgesteld.
Voor subsidieaanvragers uit de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba gelden
exact dezelfde voorwaarden en aanvraagprocedure, met dien verstande dat het subsidiebedrag
op grond van het derde lid van artikel 6 in USD in plaats van in Euro’s wordt vastgesteld
en verstrekt. Daarbij wordt de vaste wisselkoers gehanteerd. Op het moment van publicatie
van deze regeling geldt als vaste wisselkoers van € 1,– = USD 1,07. Het subsidiebedrag
per leerling dat scholen in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba op
grond van deze regeling kunnen aanvragen is daarom USD 535,-.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 4
Met inachtneming van artikel 2.2, aanhef en onder d, van de Kaderregeling is voor
de verdeling van het subsidieplafond in deze regeling gekozen voor een systeem waarin
eerst voorrang wordt verleend aan scholen die in 2016 subsidie hebben ontvangen op
grond van de Regeling lente- en zomerscholen VO 2016. De reden daarvoor is dat de
continuïteit van de lente- en zomerscholenaanpak zwaarder weegt dan de verdere uitbreiding
daarvan, hoewel ook die wordt nagestreefd. Indien het subsidieplafond door deze groep
wordt overschreden, vindt binnen deze groep een loting plaats. Deze loting wordt geautomatiseerd
uitgevoerd en kan niet worden beïnvloed door medewerkers van DUS-I. Indien het subsidieplafond
niet wordt overschreden door deze groep met voorrang, worden ook de overige aanvragen
in behandeling genomen. Mocht het subsidieplafond vervolgens alsnog worden overschreden,
dan vindt binnen de groep van aanvragers zonder voorrang een loting plaats.
Artikel 5
Voor de subsidieaanvraag is een speciaal aanvraagformulier beschikbaar via de website
van DUS-I (thans: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-vws). De aanvraag kan via het webformulier zelf, per post of per e-mail worden ingediend.
Het is mogelijk om voor een groep scholen of als individuele school subsidie aan te
vragen. In dat laatste geval is de enige deelnemende school tevens de uitvoerende
school.
De uitvoerende school dient de aanvraag in bij DUS-I, wordt (als enige van de deelnemende
scholen) als subsidieontvanger aangemerkt en is als zodanig verantwoordelijk voor
de verantwoording daarvan. De andere deelnemende scholen moeten de aanvraag medeondertekenen.
Het uitgangspunt van de regeling is dat de administratieve lasten voor scholen zo
min mogelijk zijn. Zo kan de aanvraag digitaal worden ingevuld en loopt de verantwoording
achteraf met de jaarrekening mee.
In het aanvraagformulier wordt gevraagd de volgende gegevens op te geven. Het formulier
kan niet worden ingediend zonder dat deze gegevens zijn ingevuld.
-
A. algemene gegevens
administratieve gegevens van de subsidieaanvrager (de uitvoerende school)
naam school
postadres, postcode en plaats
bezoekadres, postcode en plaats
BRIN-nummer
gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer en e-mail)
handtekening aanvrager (scan en upload mogelijk)
administratieve gegevens van de andere deelnemende scholen (naast de uitvoerende school),
weergegeven per deelnemende school
naam school
BRIN-nummer
gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer en e-mail)
handtekening (scan en upload mogelijk)
-
B. aan te leveren informatie
vakantieperiode(n) waarin in 2017 een lente- en/of zomerschool vo zal worden aangeboden
(mei- en/of zomervakantie, data);
per deelnemende school een prognose van het aantal leerlingen per schoolsoort (vmbo,
havo, vwo) en per leerjaar dat zal deelnemen aan de lente- en/of zomerschool;
informatie over de inrichting en organisatie van de beoogde lente- en/of zomerschool;
informatie over de randvoorwaarden en afspraken.
Het maken van een prognose is ingewikkeld gebleken. In eerdere subsidiejaren bleek
het daadwerkelijke aantal leerlingen dat een zomerschool volgde, kleiner te zijn dan
was geprognosticeerd. Op zichzelf is dat geen probleem: het doel van de regeling is
immers het beperken van het aantal zittenblijvers. Voor een deel van de geprognosticeerde
leerlingen is het perspectief een zomerschoolprogramma te moeten volgen, kennelijk
aanleiding geweest zich extra in te spannen, waardoor zij alsnog konden worden bevorderd
naar het volgende leerjaar. Dat laat onverlet dat het wenselijk is dat de prognoses
zo realistisch mogelijk zijn. Daarom is aan het aanvraagformulier dat moet worden
gebruikt sinds vorig jaar een ‘prognosetool’ toegevoegd. Dat heeft ertoe geleid dat
de aanvraag eenvoudiger is geworden, en de prognose betrouwbaarder.
Ook bij het aanvragen van subsidie op grond van deze regeling moet de aan het aanvraagformulier
toegevoegde prognosetool gebruikt worden om het aantal leerlingen waarvoor subsidie
aangevraagd wordt te berekenen. Het gebruik hiervan is verplicht. Via de prognosetool
kan onderscheid worden gemaakt tussen het verwachte aantal leerlingen voor een lenteschool
en dat voor een zomerschool. Per individuele leerling wordt slechts eenmaal subsidie
verstrekt, ook als de leerling zowel aan een lente- als aan een zomerschool deelneemt.
Artikel 6
Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de algemene toelichting, onder
punt 6 (Caribisch Nederland).
Artikel 7
In dit artikel worden de vaststelling, betaling en verantwoording van de subsidie
geregeld.
De subsidie wordt betaald aan de uitvoerende school. Indien de subsidieaanvraag wordt
toegekend, wordt de subsidie uiterlijk op 14 april 2017 direct vastgesteld. Deze datum
hangt samen met de aanvraagprocedure, waarbij aanvragen voor lente- of zomerscholen
niet alleen separaat kunnen worden ingediend, maar ook in eenmaal een subsidieaanvraag
kan worden ingediend voor lente- én zomerscholen. Het (verder) vervroegen van de beslisdatum
van de minister is onwenselijk, omdat dan ook de datum voor het indienen van een aanvraag
verder zou moeten worden vervroegd. Dan wordt het voor scholen echter nog moeilijker
om een goede prognose te maken van het aantal leerlingen dat daadwerkelijk zal deelnemen
aan een lente- of zomerschool. Tegelijkertijd kan voor scholen die (ook) een lenteschool
willen uitvoeren de datum van 14 april 2017 lastig zijn: zij krijgen dan relatief
laat zekerheid over de beslissing op hun aanvraag. Als tegemoetkoming zullen daarom
subsidieaanvragen, waarin ook een aanvraag voor een lenteschool wordt gedaan en die
uiterlijk op 1 maart 2017 bij DUS-I zijn ingediend, met voorrang worden behandeld.
De minister zal uiterlijk op 3 april 2017 op deze aanvragen beslissen, waarna de subsidie
- in het geval van toekenning - uiterlijk op 3 april 2017 zal worden vastgesteld.
Voorwaarde voor toekenning van subsidie aan deze aanvragen is uiteraard wel dat het
in het eerste lid van artikel 4 genoemde budgetplafond op de uiterste datum van indiening
van een subsidieaanvraag (conform het eerste lid van artikel 5 van de regeling is
dat 10 maart 2017) niet overschreden is. Wanneer het subsidieplafond dan wél is overschreden,
wordt de in het tweede lid van artikel 4 beschreven prioriteitsstelling op alle aanvragen toegepast, dus zowel de aanvragen die uiterlijk 1 maart 2017 zijn ingediend
als de aanvragen als de aanvragen die zijn ingediend van 2 maart 2017 tot en met 10 maart
2017.
De betaling geschiedt in één keer in de maand juli. Dit is na de uitvoering van de
lentescholen en tijdens of voor de uitvoering van de zomerscholen. Weliswaar wordt
de subsidie zo niet in alle gevallen voorafgaand aan de feitelijke uitvoering betaald,
maar omdat de subsidie uiterlijk op 14 april 2017 wordt vastgesteld, is er in alle
gevallen voorafgaand aan de uitvoering wel duidelijkheid over de toekenning.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker