Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 9 december 2016, nr. VO/1045757, betreffende subsidie voor lente- en zomerscholen in het voortgezet onderwijs in 2017 (Regeling lente- en zomerscholen vo 2017)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 74 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 125 van de Wet voortgezet onderwijs BES en artikel 2.2.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

deelnemende school:

elke school die deelneemt aan een lente- of zomerschool, waaronder de uitvoerende school;

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

lente- of zomerschool:

door een school voor voortgezet onderwijs geboden voorziening om leerlingen, die anders zouden blijven zitten, in de voor de subsidieontvanger geldende mei- of zomervakantie in de gelegenheid te stellen om extra onderwijs te volgen, met uitsluitend als doel alsnog over te gaan naar het volgende leerjaar;

mei- of zomervakantie:

de in de Regeling vaststelling schoolvakanties 2016-2019 centraal vastgestelde mei- of zomervakantie in 2017;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

school:

uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs BES dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 3°, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

subsidieontvanger

uitvoerende school;

uitvoerende school:

school die eindverantwoordelijk is voor het verzorgen of doen verzorgen van een lente- of zomerschool en die de subsidie aanvraagt en verantwoordt.

Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten

De minister verstrekt voor het kalenderjaar 2017 subsidie aan uitvoerende scholen voor het door de uitvoerende school begrote aantal leerlingen dat in de mei- of zomervakantie deelneemt aan een lente- of zomerschool, met als doel het aantal zittenblijvers te verminderen.

Artikel 3. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is van toepassing op subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt.

Artikel 4. Subsidieplafond en verdeling

  • 1. Voor de subsidieverstrekking op grond van deze regeling is in 2017 een bedrag van maximaal € 8.600.000 beschikbaar.

  • 2. Bij de beoordeling van de subsidie wordt voorrang verleend aan de subsidieaanvragen van scholen die in 2016 subsidie hebben ontvangen op grond van de Regeling lente- en zomerscholen VO 2016. Indien het subsidieplafond wordt overschreden door deze subsidieaanvragen met voorrang, vindt loting plaats binnen deze groep van subsidieaanvragen. Indien het subsidieplafond niet wordt overschreden door de subsidieaanvragen met voorrang, worden ook de subsidieaanvragen zonder voorrang in behandeling genomen. Indien het subsidieplafond vervolgens wordt overschreden door de subsidieaanvragen zonder voorrang, vindt loting plaats binnen deze groep van subsidieaanvragen.

Artikel 5. Subsidieaanvraag

  • 1. De uitvoerende school dient uiterlijk op 10 maart 2017 een door alle deelnemende scholen ondertekende subsidieaanvraag in bij DUS-I met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier, dat een prognosetool bevat en beschikbaar is via de website van DUS-I.

  • 2. De uitvoerende school dient met behulp van de in het vorige lid genoemde prognosetool de aanvraag in op basis van een reële begroting van het aantal leerlingen dat zal deelnemen aan de lente- of zomerschool.

Artikel 6. Subsidiebedrag

  • 1. Het subsidiebedrag wordt per subsidieontvanger berekend door het begrote aantal leerlingen dat in 2017 aan de lente- en zomerschool deelneemt, met € 500 te vermenigvuldigen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, wordt het subsidiebedrag per subsidieontvanger op Bonaire, Sint Eustatius of Saba berekend door het begrote aantal leerlingen dat in 2017 aan de lente- en zomerschool deelneemt, met $ 535 te vermenigvuldigen.

Artikel 7. Subsidieverstrekking en betaling

  • 1. De subsidie wordt uiterlijk op 14 april 2017 direct vastgesteld. De minister betaalt het subsidiebedrag uiterlijk in juli 2017 in één keer.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, wordt de subsidie, indien de aanvraag mede betrekking heeft op een lenteschool en uiterlijk op 1 maart 2017 is ingediend, uiterlijk op 3 april 2017 vastgesteld en verstrekt.

  • 3. Indien de activiteiten volledig zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 4. Voor zover het subsidie tot € 25.000 betreft, geschiedt de verantwoording overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs of Regeling jaarverslaglegging onderwijs BES in de jaarverslaggeving, en toont de subsidieontvanger op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.

  • 5. Voor zover het subsidie van € 25.000 of meer betreft, geschiedt de verantwoording overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs of Regeling jaarverslaglegging onderwijs BES in de jaarverslaggeving met model G1.

  • 6. De uitvoerende school maakt er bij de minister melding van, indien het aantal daadwerkelijk aan een lente- of zomerschool deelnemende leerlingen minder is dan 85 procent van het geprognosticeerde aantal leerlingen. In dat geval stelt de minister de subsidie lager vast.

Artikel 8. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 9. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling lente- en zomerscholen vo 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Lente- en zomerscholen tegen onnodig zittenblijven in het voortgezet onderwijs

In Nederland blijven relatief veel leerlingen in het voortgezet onderwijs (vo) zitten. Ongeveer één op de vijf scholieren heeft wel eens een jaar heeft moeten overdoen.1 Er kunnen goede onderwijskundige of sociaal-emotionele redenen zijn om een leerling niet te bevorderen naar het volgende schooljaar en hem of haar de mogelijkheid te bieden een jaar te ‘herkansen’. Zittenblijven behoeft dan ook niet categorisch uitgesloten te worden. Het is echter niet voor alle leerlingen de meest wenselijke optie. Zittenblijven is voor veel leerlingen een zware en demotiverende maatregel. Een leerling moet immers een vol schooljaar nogmaals hetzelfde onderwijsprogramma volgen, terwijl de achterstand vaak slechts betrekking heeft op een deel daarvan. Daarnaast is zittenblijven relatief kostbaar: leerlingen moeten een geheel, volledig door de overheid bekostigd, jaar overdoen.

Het is daarom belangrijk dat leraren en scholen meer mogelijkheden hebben – én benutten – om leerlingen die een te grote leer- of ontwikkelachterstand hebben om zonder meer door te stromen naar de volgende klas, een passend onderwijsprogramma aan te bieden. Tot voor kort beperkte de keuze zich nog te vaak tot het laten zitten of het laten afstromen van de leerling. Die (professionele) keuzes kunnen nog steeds gemaakt worden als dat naar het oordeel van de school voor de leerling de beste keuze is. Voor leerlingen die mogelijk blijven zitten, is het volgen van een aanvullend onderwijsprogramma op een zogenaamde lente- of zomerschool een realistisch en (onderwijskundig) aantrekkelijker alternatief. Op een lente- of zomerschool kunnen zij gedurende de mei- of zomervakantie een intensief programma volgen om achterstanden op één of twee vakken weg te werken, waardoor hun een mogelijkheid wordt geboden alsnog over te gaan naar de volgende klas.

Daarom is in het Sectorakkoord VO 2014-2017, dat het kabinet met de VO-raad als vertegenwoordiger van de vo-sector heeft gesloten, afgesproken om het percentage zittenblijvers in het vo terug te dringen van 5,8% (in 2014) naar 3,8% in 2020.2 Sinds 2015 stelt de minister van OCW jaarlijks een bedrag van € 9 miljoen beschikbaar voor het voorkomen van zittenblijven in het vo. Het inrichten van lente- en zomerscholen is één van de instrumenten om die doelstelling te bereiken. Afgesproken is deze middelen in 2015 en 2016 via een subsidieregeling beschikbaar te stellen aan scholen. Vanaf 2017 zouden de middelen in beginsel worden toegevoegd aan de regeling van de prestatiebox dan wel de lumpsum van de scholen, afhankelijk van de in 2015 en 2016 op het terrein van lente- en zomerscholen in het vo bereikte resultaten en de ervaringen met deze regeling.

De financiële tegemoetkoming van het voorkomen van zittenblijven, onder meer met zomerscholen, verliep in 2015 en 2016 conform afspraak in het Sectorakkoord VO via een subsidieregeling. In het jaar 2015 gebeurde dit via de Regeling zomerscholen VO 2015 (Stcrt. 2015, 5034). In 2016 is de reikwijdte van de subsidieregeling uitgebreid naar lentescholen (Regeling lente- en zomerscholen VO 2016; Stcrt. 2016, 1407).

Nadat het zomerschoolconcept eerst gedurende twee jaar (2013 en 2014) in pilots is beproefd, is het concept in 2015 landelijk uitgerold, financieel ondersteund met een subsidieregeling vanuit OCW (Regeling zomerscholen VO 2015) en organisatorisch ondersteund door een bij de VO-raad ondergebrachte projectorganisatie. In 2016 is voor de tweede maal een subsidieregeling gepubliceerd (Regeling lente- en zomerscholen VO 2016), waarbij ook de mogelijkheid is geboden subsidie aan te vragen voor zogenaamde lentescholen. Gebleken was namelijk dat er ook scholen zijn die al eerder dan in de zomervakantie een extra programma ter voorkoming van zittenblijven zouden willen aanbieden, namelijk al in de voorjaars- en meivakantie. Voor sommige leerlingen is namelijk al eerder duidelijk dat zij extra begeleiding nodig zouden hebben om succesvol het schooljaar af te kunnen ronden. Een ‘lenteschool’, naar analogie van de zomerschool, kan voor deze leerlingen geschikt zijn.

In de zomer van 2015 volgden 3.271 leerlingen van in totaal 260 vo-scholen in alle provincies van Nederland (124 uitvoerende scholen met 136 partnerscholen) een zomerschoolprogramma. Van deze leerlingen, die anders zouden zijn blijven zitten, zijn er 2.696 (82%) alsnog overgegaan naar het volgende leerjaar. In 2016 is voor 13.771 leerlingen van in totaal 310 VO-scholen in alle provincies van Nederland, die op één van de 135 zomerscholen of 97 lentescholen een speciaal programma kunnen volgen, subsidie aangevraagd. In totaal hebben 11.527 leerlingen in 2016 daadwerkelijk een lente- of zomerschoolprogramma gevolgd. Van de 4.495 leerlingen die alleen een zomerschoolprogramma hebben gevolgd zijn er 3.843 (87%) alsnog overgegaan, van de 6.649 leerlingen die alleen een lenteprogramma hebben gevolgd 5.081 (76%) en van de 383 leerlingen die zowel een lente- als zomerschoolprogramma hebben gevolgd 285 (74%). Deze ontwikkeling laat zien dat gerichte vormen van onderwijstijdverlenging, zoals lente- en zomerscholen ten behoeve van het voorkómen van zittenblijven, effectief zijn en steeds meer gemeengoed raken in het Nederlandse voortgezet onderwijs.

Om deze positieve ontwikkeling te consolideren en verder te bevorderen heeft de VO-raad OCW verzocht om in elk geval nog één jaar gerichte financiële en organisatorische ondersteuning te bieden en voor dit doel de beschikbare middelen dus – anders dan aanvankelijk in het Sectorakkoord VO beoogd – in 2017 nog niet te laten ‘indalen’ in de lumpsum. Met de Regeling lente- en zomerscholen vo 2017 (de regeling) wordt invulling gegeven aan dat verzoek. De reikwijdte en opzet is gelijk aan die van de Regeling lente- en zomerscholen VO 2016. Het aantal scholen dat een lente- of zomerschoolprogramma wil aanbieden, en het aantal leerlingen dat hieraan kan deelnemen, neemt naar verwachting in 2017 verder toe. Om meer scholen en leerlingen in de gelegenheid te stellen om van de regeling te profiteren en om te anticiperen op de beoogde toekomstige situatie waarin de beschikbare middelen wél in de lumpsum zijn opgenomen, is de regeling voor 2017 enigszins versoberd ten opzichte van vorige jaren. Het bedrag dat scholen per leerlingen kunnen aanvragen is dit jaar € 500,– in plaats van € 650,–. Nu lente- en zomerscholen meer gemeengoed zijn geworden, kunnen ook de kosten die scholen hiervoor per leerling moeten maken omlaag worden gebracht. Een zekere afbouw van het subsidiebedrag is ook wenselijk, omdat de beschikbare middelen uiteindelijk in de lumpsum opgenomen zullen worden.

2. Uitvoering van de regeling

Belangrijke uitgangspunten van de regeling zijn dat:

  • het bedrag de scholen in staat stelt de (opstart)kosten voor zomerscholen te dekken, en hen zal aanmoedigen werk te maken om het percentage zittenblijvers (substantieel) te beperken;

  • de plan- en verantwoordingslast zo min mogelijk administratieve lasten voor scholen met zich meebrengt en er gewerkt wordt met een eenduidige en simpele vorm van tegemoetkoming.

Het is mogelijk om subsidie aan te vragen voor alleen een zomerschool in de zomervakantie, voor alleen een lenteschool in de meivakantie, of voor beide. De lente- of zomerschool moet tenminste deels in één van deze vakanties worden verzorgd. De regeling is dus niet bedoeld voor (deficiëntie)programma’s die volledig buiten de mei- of zomervakantie worden verzorgd. De regeling richt zich evenmin op andere vakanties, zoals de voorjaars-, kerst- of herfstvakantie. Aangezien er vanaf de voorjaarsvakantie nog zo’n vier maanden regulier onderwijs verzorgd wordt, is het geen prioriteit om een speciaal programma van een week in de voorjaarsvakantie te subsidiëren. Dat geldt des te meer voor de herfst- en kerstvakantie.

Scholen kunnen ervoor kiezen om externe lente- of zomerschooldocenten en studiecoaches in te huren en om de organisatie van de lente- of zomerschool geheel of gedeeltelijk uit te besteden aan een externe partij. Dit is echter niet verplicht; scholen hebben ook de mogelijkheid om – in goed overleg – het eigen personeel in te zetten en subsidiegelden voor hen aan te wenden. Het eigen personeel kan op grond van deze regeling niet worden verplicht een lente- of zomerschoolprogramma te verzorgen. De school (in casu de leraren van de school) bepaalt uiteindelijk of een leerling alsnog wordt bevorderd.

Lente- en / of zomerschoolprogramma’s kunnen voor leerlingen van één school worden opgezet en uitgevoerd, of voor leerlingen van meerdere scholen. Wanneer het lente- of zomerschoolprogramma alleen voor leerlingen van de ‘eigen’ school bestemd is, is er maar één aan het programma deelnemende school: de school die het programma uitvoert zelf (de uitvoerende school). Wanneer ook leerlingen van andere scholen het programma kunnen volgen, zijn er, naast de uitvoerende school, ook nog één of meer andere deelnemende scholen. Deze andere deelnemende scholen zijn niet subsidiabel in het kader van deze regeling: dat is alleen de uitvoerende school.

Uitvoerende scholen kunnen zich aanmelden door uiterlijk 10 maart 2017 een door alle deelnemende scholen ondertekende aanvraag in te dienen bij de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I). De aanvraag dient een prognose te bevatten van het aantal leerlingen van de deelnemende scholen dat in 2017 aan de lente- en/of de zomerschool zal deelnemen. Het maken van een goede prognose is belangrijk, maar tegelijkertijd ook lastig. Het creëren van draagvlak onder ouders, leerlingen en docenten kan hier positief aan bijdragen. Op de website www.zomerscholenvo.nl is meer informatie te vinden over onder andere de subsidiemaatregel, goede voorbeelden uit de praktijk en het opzetten van een zomerschool.

De website van ‘ZomerscholenVO’ biedt ook checklists die van hulp kunnen zijn bij het prognosticeren van het aantal leerlingen. De ‘prognosetool’ in het aanvraagformulier, die de subsidieaanvrager moet gebruiken bij de subsidieaanvraag, helpt aanvragers eveneens bij het opstellen van een realistische prognose van het aantal deelnemers aan een lente- en / of zomerschool. Ervaringen met deze prognosetool bij de Regeling Lente- en zomerscholen VO 2016 laten zien dat dit leidt tot een meer realistische prognose. Voor de onderhavige regeling wordt de prognosetool opnieuw in het aanvraagformulier ingebouwd, waarbij de prognose van het aantal deelnemers automatisch wordt berekend. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bij DUS-I over scholen beschikbare cijfers en ervaringen over zittenblijven uit 2016. Dit maakt het voor scholen eenvoudiger om een aanvraag in te dienen met een realistische prognose.

Met de in het aanvraagformulier ingebouwde prognosetool wordt voorzien in een betrouwbare prognose van het aantal leerlingen dat op de school blijft zitten en dus voor een lente- of zomerschoolprogramma in aanmerking zou kunnen komen. Het aantal leerlingen waarvoor de school daadwerkelijk subsidie aanvraagt kan hier echter van afwijken, zowel naar boven als naar beneden. Afwijken van de voorberekende prognose is daarom mogelijk, maar dient dan wel door de aanvrager onderbouwd te worden.

De aanvraag wordt gedaan op basis van het totaalaantal leerlingen dat naar verwachting een lenteschool- en/of een zomerschoolprogramma zal gaan volgen. Of een leerling meerdere programma’s volgt, of alleen het lente- dan wel het zomerschoolprogramma, kan op schoolniveau, door de betrokken leraren en in overleg met de leerling en diens ouders besloten worden. Per individuele leerling wordt echter slechts eenmaal een subsidie van € 500,– verstrekt. Als een leerling aan meerdere programma’s deelneemt, zowel in de meivakantie als in de zomervakantie, wordt hiervoor met andere woorden geen dubbele subsidie verstrekt.

3. Administratieve lasten

Administratieve lasten als zodanig betreffen de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie aan de overheid. Deze lasten doen zich voor bij de subsidieaanvraag en bij de verantwoording hiervan. Ook worden scholen gevraagd te melden hoeveel leerlingen daadwerkelijk hebben deelgenomen aan de lente- en/of zomerschool. Voor het invullen van het aanvraagformulier en voor het zorgdragen voor medeondertekening door alle deelnemende scholen wordt geschat dat een tijdsinvestering van twee uur per aanvraag nodig is. In dit formulier wordt alleen de benodigde informatie opgevraagd, om de administratieve lasten tot het minimum te beperken. Voor het doen van de melding van het aantal leerlingen dat daadwerkelijk is begonnen aan en heeft deelgenomen aan de lente- en/of zomerschool wordt een half uur per aanvraag gerekend. Voor de verantwoording ten slotte, wordt uitgegaan van anderhalf uur. De administratieve lasten zijn daarbij beperkt omdat de verantwoording via de jaarverslaggeving plaatsvindt. Uitgaande van € 45 per uur bedragen de administratieve lasten per subsidieaanvraag dus € 112,50 (2,5 uur) tot € 180 (vier uur). Omdat niet op voorhand aan te geven is hoeveel scholen een aanvraag zullen indienen, en met hoeveel aanvragen een bedrag gemoeid is hoger dan € 25.000, is vooraf alleen een indicatie te geven van de verwachte totale administratieve lasten voor alle aan deze regeling deelnemende scholen. Op grond van de ervaringen met de regelingen voor (lente- en) zomerscholen in 2015 en 2016 is de verwachting dat maximaal 250 aanvragen zullen worden ingediend op grond van onderhavige regeling. Dat betekent dat de totale administratieve lasten (p x q) maximaal € 45.000 zullen bedragen. Van dat maximale bedrag zou sprake zijn wanneer er 250 aanvragen zouden worden ingediend voor een subsidie van meer dan € 25.000, en wanneer daadwerkelijk sprake zou zijn van 4 uur tijdsbesteding bij elk van die aanvragen (250 aanvragen x 4 uur x € 45,–).

4. Begroting

Voor het opzetten en onderhouden van een landelijke infrastructuur, het inrichten en onderhouden van een helpdesk, coördinatie, voorlichting en communicatie, uitvoering van de regeling en monitoring van de ervaringen en effecten van lente- en zomerscholen is in overleg met de VO-raad en CNV Onderwijs in 2017 een bedrag van € 400.000 gereserveerd. Dat betekent dat in 2017 voor subsidieverstrekking aan scholen voor dit doel per saldo € 8,6 miljoen beschikbaar is.

5. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de Kaderregeling) is van toepassing op subsidies die op grond van de regeling aan lente- en zomerscholen worden verstrekt. In de Kaderregeling zijn algemene subsidieregels opgenomen over onder andere de verplichtingen van subsidieontvangers. De regeling bevat wat dit betreft uitsluitend regels waarin wordt afgeweken van specifieke onderdelen van de Kaderregeling of voor zover de Kaderregeling een keuzemogelijkheid geeft.

Meldingsplicht

De meldingsplicht van subsidieontvangers is in de Kaderregeling opgenomen. Subsidieontvangers moeten alle omstandigheden melden die relevant zijn voor de subsidieverstrekking. Dat is bijvoorbeeld het geval zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan. In dat geval maakt de subsidieontvanger hiervan onverwijld en schriftelijk een melding. De melding wordt bij DUS-I gemaakt. De subsidieontvanger meldt zich in ieder geval indien aannemelijk is dat het aantal daadwerkelijk aan een lente- of zomerschool deelnemende leerlingen minder dan 85 procent van het geprognosticeerde aantal leerlingen zal zijn. De minister stelt de subsidie in dat geval lager vast.

De subsidieontvanger is op grond van de Kaderregeling ook verplicht om de minister desgevraagd inlichtingen te verschaffen voor de ontwikkeling van beleid. De minister zal subsidieontvangers verzoeken om – uiterlijk in september 2017 – via een daarvoor bestemd formulier, dat beschikbaar wordt gesteld via de website van DUS-I, melding te doen van het aantal leerlingen dat in de mei- en /of zomervakantie van 2017 daadwerkelijk heeft deelgenomen aan een lente- of zomerschoolprogramma. De subsidieontvanger kan daarbij een toelichting geven. Voorts moeten deelnemende scholen desgevraagd meewerken aan onderzoek naar ervaringen en effecten van lente- en zomerscholen in het vo.

6. Caribisch Nederland

Vo-scholen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben het Ministerie van OCW verzocht ook subsidie te kunnen aanvragen op grond van deze regeling. Die mogelijkheid was er bij de vorige regelingen nog niet. In overleg met de VO-raad is besloten deze regeling ook open te stellen voor de vo-scholen in Caribisch Nederland.

Voor de scholen in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba wordt alleen de grote vakantie vastgesteld. De grote vakantie begint en eindigt op hetzelfde tijdstip als in de regio in Europees Nederland waar de zomervakantie op grond van artikel 6 van de Regeling vaststelling schoolvakanties 2016-2019 het eerst begint en eindigt. Voor deze regeling betekent dit dat de scholen in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba subsidie kunnen aanvragen voor een zomerschoolprogramma dat in deze periode wordt verzorgd. Deze scholen kunnen tevens een aanvraag indienen voor een lenteschoolprogramma in de periode waarvoor in Europees Nederland de vastgestelde meivakantie is vastgesteld. Voor subsidieaanvragers uit de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba gelden exact dezelfde voorwaarden en aanvraagprocedure, met dien verstande dat het subsidiebedrag op grond van het derde lid van artikel 6 in USD in plaats van in Euro’s wordt vastgesteld en verstrekt. Daarbij wordt de vaste wisselkoers gehanteerd. Op het moment van publicatie van deze regeling geldt als vaste wisselkoers van € 1,– = USD 1,07. Het subsidiebedrag per leerling dat scholen in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba op grond van deze regeling kunnen aanvragen is daarom USD 535,-.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 4

Met inachtneming van artikel 2.2, aanhef en onder d, van de Kaderregeling is voor de verdeling van het subsidieplafond in deze regeling gekozen voor een systeem waarin eerst voorrang wordt verleend aan scholen die in 2016 subsidie hebben ontvangen op grond van de Regeling lente- en zomerscholen VO 2016. De reden daarvoor is dat de continuïteit van de lente- en zomerscholenaanpak zwaarder weegt dan de verdere uitbreiding daarvan, hoewel ook die wordt nagestreefd. Indien het subsidieplafond door deze groep wordt overschreden, vindt binnen deze groep een loting plaats. Deze loting wordt geautomatiseerd uitgevoerd en kan niet worden beïnvloed door medewerkers van DUS-I. Indien het subsidieplafond niet wordt overschreden door deze groep met voorrang, worden ook de overige aanvragen in behandeling genomen. Mocht het subsidieplafond vervolgens alsnog worden overschreden, dan vindt binnen de groep van aanvragers zonder voorrang een loting plaats.

Artikel 5

Voor de subsidieaanvraag is een speciaal aanvraagformulier beschikbaar via de website van DUS-I (thans: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-vws). De aanvraag kan via het webformulier zelf, per post of per e-mail worden ingediend. Het is mogelijk om voor een groep scholen of als individuele school subsidie aan te vragen. In dat laatste geval is de enige deelnemende school tevens de uitvoerende school.

De uitvoerende school dient de aanvraag in bij DUS-I, wordt (als enige van de deelnemende scholen) als subsidieontvanger aangemerkt en is als zodanig verantwoordelijk voor de verantwoording daarvan. De andere deelnemende scholen moeten de aanvraag medeondertekenen. Het uitgangspunt van de regeling is dat de administratieve lasten voor scholen zo min mogelijk zijn. Zo kan de aanvraag digitaal worden ingevuld en loopt de verantwoording achteraf met de jaarrekening mee.

In het aanvraagformulier wordt gevraagd de volgende gegevens op te geven. Het formulier kan niet worden ingediend zonder dat deze gegevens zijn ingevuld.

  • A. algemene gegevens

    administratieve gegevens van de subsidieaanvrager (de uitvoerende school)

    naam school

    postadres, postcode en plaats

    bezoekadres, postcode en plaats

    BRIN-nummer

    gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer en e-mail)

    handtekening aanvrager (scan en upload mogelijk)

    administratieve gegevens van de andere deelnemende scholen (naast de uitvoerende school), weergegeven per deelnemende school

    naam school

    BRIN-nummer

    gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer en e-mail)

    handtekening (scan en upload mogelijk)

  • B. aan te leveren informatie

    vakantieperiode(n) waarin in 2017 een lente- en/of zomerschool vo zal worden aangeboden (mei- en/of zomervakantie, data);

    per deelnemende school een prognose van het aantal leerlingen per schoolsoort (vmbo, havo, vwo) en per leerjaar dat zal deelnemen aan de lente- en/of zomerschool;

    informatie over de inrichting en organisatie van de beoogde lente- en/of zomerschool;

    informatie over de randvoorwaarden en afspraken.

Het maken van een prognose is ingewikkeld gebleken. In eerdere subsidiejaren bleek het daadwerkelijke aantal leerlingen dat een zomerschool volgde, kleiner te zijn dan was geprognosticeerd. Op zichzelf is dat geen probleem: het doel van de regeling is immers het beperken van het aantal zittenblijvers. Voor een deel van de geprognosticeerde leerlingen is het perspectief een zomerschoolprogramma te moeten volgen, kennelijk aanleiding geweest zich extra in te spannen, waardoor zij alsnog konden worden bevorderd naar het volgende leerjaar. Dat laat onverlet dat het wenselijk is dat de prognoses zo realistisch mogelijk zijn. Daarom is aan het aanvraagformulier dat moet worden gebruikt sinds vorig jaar een ‘prognosetool’ toegevoegd. Dat heeft ertoe geleid dat de aanvraag eenvoudiger is geworden, en de prognose betrouwbaarder.

Ook bij het aanvragen van subsidie op grond van deze regeling moet de aan het aanvraagformulier toegevoegde prognosetool gebruikt worden om het aantal leerlingen waarvoor subsidie aangevraagd wordt te berekenen. Het gebruik hiervan is verplicht. Via de prognosetool kan onderscheid worden gemaakt tussen het verwachte aantal leerlingen voor een lenteschool en dat voor een zomerschool. Per individuele leerling wordt slechts eenmaal subsidie verstrekt, ook als de leerling zowel aan een lente- als aan een zomerschool deelneemt.

Artikel 6

Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de algemene toelichting, onder punt 6 (Caribisch Nederland).

Artikel 7

In dit artikel worden de vaststelling, betaling en verantwoording van de subsidie geregeld.

De subsidie wordt betaald aan de uitvoerende school. Indien de subsidieaanvraag wordt toegekend, wordt de subsidie uiterlijk op 14 april 2017 direct vastgesteld. Deze datum hangt samen met de aanvraagprocedure, waarbij aanvragen voor lente- of zomerscholen niet alleen separaat kunnen worden ingediend, maar ook in eenmaal een subsidieaanvraag kan worden ingediend voor lente- én zomerscholen. Het (verder) vervroegen van de beslisdatum van de minister is onwenselijk, omdat dan ook de datum voor het indienen van een aanvraag verder zou moeten worden vervroegd. Dan wordt het voor scholen echter nog moeilijker om een goede prognose te maken van het aantal leerlingen dat daadwerkelijk zal deelnemen aan een lente- of zomerschool. Tegelijkertijd kan voor scholen die (ook) een lenteschool willen uitvoeren de datum van 14 april 2017 lastig zijn: zij krijgen dan relatief laat zekerheid over de beslissing op hun aanvraag. Als tegemoetkoming zullen daarom subsidieaanvragen, waarin ook een aanvraag voor een lenteschool wordt gedaan en die uiterlijk op 1 maart 2017 bij DUS-I zijn ingediend, met voorrang worden behandeld. De minister zal uiterlijk op 3 april 2017 op deze aanvragen beslissen, waarna de subsidie - in het geval van toekenning - uiterlijk op 3 april 2017 zal worden vastgesteld. Voorwaarde voor toekenning van subsidie aan deze aanvragen is uiteraard wel dat het in het eerste lid van artikel 4 genoemde budgetplafond op de uiterste datum van indiening van een subsidieaanvraag (conform het eerste lid van artikel 5 van de regeling is dat 10 maart 2017) niet overschreden is. Wanneer het subsidieplafond dan wél is overschreden, wordt de in het tweede lid van artikel 4 beschreven prioriteitsstelling op alle aanvragen toegepast, dus zowel de aanvragen die uiterlijk 1 maart 2017 zijn ingediend als de aanvragen als de aanvragen die zijn ingediend van 2 maart 2017 tot en met 10 maart 2017.

De betaling geschiedt in één keer in de maand juli. Dit is na de uitvoering van de lentescholen en tijdens of voor de uitvoering van de zomerscholen. Weliswaar wordt de subsidie zo niet in alle gevallen voorafgaand aan de feitelijke uitvoering betaald, maar omdat de subsidie uiterlijk op 14 april 2017 wordt vastgesteld, is er in alle gevallen voorafgaand aan de uitvoering wel duidelijkheid over de toekenning.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Rapport RUG, ‘De zomerschool: een effectieve interventie tegen zittenblijven’ (Faber, Timmerman, & Kievitsbosch, 2014).

X Noot
2

Bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 31 289, nr. 187.

Naar boven