TOELICHTING
Algemene toelichting
1. Zomerscholen in het voortgezet onderwijs
In het Sectorakkoord VO 2014–2017, dat het kabinet met de VO-raad als vertegenwoordiger
van de sector voortgezet onderwijs heeft gesloten, is afgesproken om het percentage
zittenblijvers in het VO terug te dringen van 5,8% (in 2014) naar 3,8% in 2020. Daarom
wordt vanaf 2015 jaarlijks een bedrag van € 9 miljoen beschikbaar gesteld voor het
voorkómen van zittenblijven, (onder meer) middels het inrichten van zomerscholen.
Voor het opzetten van een landelijke infrastructuur, het inrichten en onderhouden
van een helpdesk, coördinatie, voorlichting en communicatie, uitvoering van de regeling
en monitoring van de ervaringen en effecten van zomerscholen is in overleg met de
VO-raad en CNV Onderwijs in 2015 een bedrag van € 600.000,– gereserveerd. Dat betekent
dat in 2015 voor subsidievertrekking aan scholen per saldo € 8,4 miljoen beschikbaar
is. Omdat het onze gezamenlijke ambitie is te komen tot een landelijk dekkend netwerk
van zomerscholen, is het streven dat er vanaf dit jaar in alle provincies zomerscholen
zullen worden gestart.
De financiële tegemoetkoming van de zomerscholen in de zomers van 2015 en 2016 verloopt
conform afspraak in het Sectorakkoord VO via een subsidieregeling. Onderhavige subsidieregeling
regelt dit voor het jaar 2015. Belangrijke uitgangspunten van de subsidieregeling
zijn dat:
-
• het bedrag de scholen in staat stelt de (opstart)kosten voor zomerscholen te dekken,
en hen zal aanmoedigen werk te maken om het percentage zittenblijvers (substantieel)
te beperken;
-
• de plan- en verantwoordingslast zo min mogelijk administratieve lasten voor scholen
met zich meebrengt en er gewerkt wordt met een eenduidige en simpele vorm van tegemoetkoming.
Vanaf 2017 zullen de beschikbare middelen worden toegevoegd aan de regeling van de
prestatiebox dan wel de lumpsum van de scholen, afhankelijk van de in 2015 en 2016
op het terrein van zomerscholen in het voortgezet onderwijs bereikte resultaten en
de ervaringen met deze regeling.
2. Voorkómen onnodig zittenblijven
Onderzoek toont aan dat het zittenblijverspercentage in het VO in Nederland relatief
hoog is in vergelijking met andere OECD1-landen. ‘Het OECD-gemiddelde van het percentage leerlingen dat in het voortgezet
onderwijs blijft zitten is 14,3%, terwijl in Nederland ruim één op de vijf scholieren
wel eens een jaar heeft moeten overdoen.’2 Zittenblijven is voor veel leerlingen een nogal ‘bot’ en demotiverend instrument.
Een leerling moet immers een vol jaar hetzelfde onderwijsprogramma volgen, terwijl
de achterstand vaak slechts betrekking heeft op een deel daarvan. Daarnaast is zittenblijven
relatief kostbaar: leerlingen moeten immers een geheel, volledig door de overheid
bekostigd, jaar overdoen.3 Dat hoeft niet in alle gevallen de doorslag te geven, maar het is wel wenselijk dat
schoolleiders en leraren zich hiervan ook bewust zijn.
Er kunnen goede onderwijskundige of sociaal-emotionele redenen voor zijn dat een jaar
‘herkansen’ het meest in het belang van de leerling is. Dit is echter niet voor alle
leerlingen het geval. Het is daarom belangrijk dat leraren en scholen méér mogelijkheden
hebben – én benutten – om leerlingen die een te grote leer- of ontwikkelachterstand
hebben om zonder meer door te stromen naar de volgende klas, een passend onderwijsprogramma
aan te bieden. Nu beperkt de keuze zich nog te vaak tot het laten zitten of het laten
afstromen van de leerling. Die (professionele) keuzes kunnen nog steeds gemaakt worden
als dat naar het oordeel van de school voor de leerling de beste keuze is. Zomerscholen
zijn voor een deel van de leerlingen die anders zouden blijven zitten echter een realistisch,
onderwijskundig te prefereren en bovendien aanzienlijk goedkoper alternatief voor
zittenblijven.
3. Organisatie en effect zomerscholen VO
In de zomer van 2013 en 2014 heeft de VO-raad samen met CNV Onderwijs een kleinschalige
pilot geïnitieerd, om leerlingen die door een achterstand op één of twee vakken dreigden
te blijven zitten, extra bij te spijkeren, zodat zij niet een heel jaar over behoefden
te doen. Op dertien individuele en twee regionale zomerscholen werden leerlingen gedurende
twee vakantieweken door externe docenten en mentoren intensief begeleid bij hun opdrachten.
Redenen voor het organiseren van een regionaal arrangement waren dat samenwerking
met andere scholen voor de hand lag en dat het aantal deelnemende leerlingen vergroot
werd. Dit maakte het tevens mogelijk voor de leerlingen om naast de kernvakken (Nederlands,
Engels en wiskunde) ook ‘kleinere’ vakken te herkansen.
Om aan de zomerschool deel te kunnen nemen moesten leerlingen aan bepaalde criteria
voldoen. Zo werden tijdens de pilot de volgende criteria gehanteerd:
-
• de leerlingen voldoen niet aan de bevorderingsnorm van de school en zouden blijven
zitten;
-
• het betreft leerlingen met een beperkte noodzaak tot reparatie;
-
• een realistische inschatting van de mogelijkheid dat de leerling de achterstand in
twee weken weg kan werken;
-
• een positieve inzet en werkhouding van de leerlingen die in aanmerking komen.
Als aanvulling op deze criteria is het belangrijk individuele afspraken met ouders/verzorgers
te maken gericht op hun betrokkenheid en het motiveren van hun kind. Om dit soort
afspraken te bevorderen kan de school zomerschoolcontracten laten ondertekenen door
zowel de leerling als diens ouder(s)/verzorger(s). Voorbeelden van dergelijke contracten
zijn te vinden op de website www.zomerscholenvo.nl.
Gedurende de pilot zijn er verschillende actoren ingezet op de deelnemende scholen.
Het team van de zomerschool bestond uit een interne projectleider, een externe projectleider,
verschillende zomerschooldocenten en studiecoaches. De zomerschooldocenten en studiecoaches
konden extern zijn, dat wil zeggen ingehuurd door een commerciële aanbieder en dus
niet van de ‘eigen’ school. Dit was echter niet verplicht, scholen hadden de mogelijkheid
om eigen personeelsleden in te zetten wanneer dezen zich daarin konden vinden.
De zomerschooldocenten zijn ingezet vanwege hun vakinhoudelijke expertise en de studiecoaches
brengen expertise in op het gebied van motivatie(problemen) van leerlingen. Daarnaast
leren studiecoaches de leerlingen een realistische planning te maken en kunnen zij
de leerlingen helpen met strategieën voor het bestuderen van de stof.4 De studiecoaches die aan de pilot deelnamen, hadden overigens geen lesbevoegdheid,
maar wel een opleiding gevolgd in de orthopedagogiek, psychologie of sociaal-maatschappelijke
hulpverlening.
Ook in het kader van de regeling 2015 kunnen scholen ervoor kiezen om externe zomerschooldocenten
en studiecoaches in te huren of de organisatie van de zomerschool geheel of gedeeltelijk
uit te besteden aan een externe partij. Dit is echter niet verplicht, scholen hebben
de mogelijkheid om – in goed overleg – het eigen personeel in te zetten. Het eigen
personeel kan hiertoe echter op grond van deze regeling niet worden verplicht.
Aan het eind van twee weken zomerschool moesten leerlingen via een toets laten zien
dat ze de stof beheersten. De school bepaalt uiteindelijk of een leerling is bevorderd.
De zomerschooldocent kijkt de toets doorgaans na, waarna de school bepaalt of de betreffende
leerling over gaat. Uit de pilot is gebleken dat 85% (2013) en 90% (2014) van de deelnemers
aan de zomerschool alsnog is bevorderd naar een volgend leerjaar. De Rijksuniversiteit
Groningen (RUG) heeft in haar onderzoek naar de effectiviteit van zomerscholen gekeken
naar het duurzame effect na één jaar. Dit onderzoek toont aan dat voor 75% van de
leerlingen die een zomerschool hebben gevolgd de zomerschool een effectieve manier
is geweest om zittenblijven terug te dringen. Ook geeft het onderzoek een beeld van
succesfactoren van zomerscholen, zoals criteria waaraan leerlingen moeten voldoen
om succesvol een zomerschooltraject te volgen. De RUG stelt echter wel dat representatieve
studies van longitudinale effecten van zomerscholen nodig zijn om de duurzaamheid
van zomerscholen nauwkeuriger te onderzoeken. Dat is een reden om in 2015 en 2016
zomerscholen nog niet regulier, via de lumpsum, te bekostigen, maar met deze subsidieregeling
en een landelijke projectorganisatie te voorzien in een zekere coördinatie.
4. Uitvoering van deze regeling
Uitvoerende scholen kunnen zich aanmelden door uiterlijk 12 maart 2015 een door alle
deelnemende scholen ondertekende aanvraag in te dienen bij DUO. De aanvraag dient
een prognose te bevatten van het aantal leerlingen van de deelnemende scholen dat
in 2015 aan de zomerschool zal deelnemen. Het maken van een goede prognose is belangrijk,
maar tegelijkertijd ook lastig. Het creëren van draagvlak onder ouders, leerlingen
en docenten kan hier positief aan bijdragen. De website van ‘ZomerscholenVO’ biedt
checklists die van hulp kunnen zijn bij het prognosticeren van het aantal leerlingen.
Op de website www.zomerscholenvo.nl vindt u ook meer informatie over onder andere de subsidiemaatregel, goede voorbeelden
uit de praktijk en het opzetten van een zomerschool.
De subsidie wordt verstrekt aan de uitvoerende school. De uitvoerende school is de
school die als subsidieaanvrager de ondertekende aanvraag indient bij DUO, de subsidie
als subsidieontvanger van DUO ontvangt (als enige van de deelnemende scholen) en als
subsidieontvanger verantwoordelijk is voor de verantwoording daarvan. De andere aan
de zomerschool deelnemende scholen moeten deze aanvraag medeondertekenen. De subsidiemaatregel
heeft als uitgangspunt dat zowel de maatregel als de aanvraagprocedure minimaal belastend
is voor de scholen. Zo kan de aanvraag digitaal worden ingevuld en loopt de verantwoording
achteraf met de jaarrekening mee.
Met deze regeling wordt afgeweken van de minimale invoeringstermijn die in principe
gehanteerd dient te worden in het kader van vaste verandermomenten (twee maanden).
De reden daarvoor is dat het opzetten van de landelijke projectorganisatie voor de
zomerscholen en het opstellen van deze regeling parallel verliepen, om regeling, aanvraagprocedure
en projectorganisatie zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Om te ondervangen
dat deze regeling relatief laat is gepubliceerd, zijn alle scholen in het voortgezet
onderwijs sinds eind december 2014 via de VO-raad geïnformeerd over de uitgangspunten
en beoogde uitwerking van deze regeling, en is sinds begin februari 2015 aangegeven
welke informatie in elk geval aangeleverd moet worden bij de aanvraag, zodat scholen
zich tijdig hebben kunnen voorbereiden op het opzetten van een zomerschool en het
aanvragen van subsidie daarvoor.
5. Administratieve lasten
Administratieve lasten als zodanig betreffen de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om
het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie
aan de overheid. Deze lasten doen zich voor bij de subsidieaanvraag en bij de verantwoording
hiervan. Ook worden scholen gevraagd te melden hoeveel leerlingen daadwerkelijk hebben
deelgenomen aan de zomerschool. Voor het invullen van het aanvraagformulier, en zorg
te dragen voor medeondertekening door alle deelnemende scholen (artikel 4 van deze
regeling), wordt geschat dat een tijdsinvestering van 2 uur per aanvraag nodig is.
In dit formulier wordt alleen de benodigde informatie opgevraagd, om de administratieve
lasten tot het minimum te beperken. Voor het doen van de melding van het aantal leerlingen
dat daadwerkelijk is begonnen aan en heeft deelgenomen aan de zomerschool (artikel
5, vierde lid), wordt een half uur per aanvraag gerekend. Voor de verantwoording ten
slotte, wordt uitgegaan van anderhalf uur. De administratieve lasten zijn daarbij
beperkt omdat de verantwoording via de jaarverslaggeving plaatsvindt. Uitgaande van
€ 45,– per uur, bedragen de administratieve lasten per subsidieaanvraag dus € 112,50
(2,5 uur) tot € 180 (4 uur). Omdat niet op voorhand aan te geven is hoeveel scholen
een aanvraag zullen indienen, en met hoeveel aanvragen een bedrag gemoeid is hoger
dan € 25.000,–, is niet te kwantificeren wat de totale administratieve lasten voor
alle scholen zijn. De verwachting is echter dat er niet veel meer dan 100 aanvragen
zullen worden ingediend, hetgeen betekent dat de totale administratieve lasten (p
x q) maximaal € 18.000,– (100 aanvragen voor subsidie van meer dan € 25.000,–) zullen
bedragen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 en 2. Doel en reikwijdte van deze regeling
In artikel 1 worden enkele begrippen in deze regeling gedefinieerd. De term ‘zomerschool’
wordt ook voor andere vormen van onderwijs gebruikt, bijvoorbeeld om leerlingen in
een achterstandssituatie of excellente leerlingen gedurende de zomer extra onderwijsaanbod
te bieden, of om basisschoolleerlingen nader voor te bereiden op instroom in het voortgezet
onderwijs. In de context van deze regeling wordt met de term ‘zomerschool’ echter
specifiek en uitsluitend geduid op een onderwijsvoorziening gericht op het voorkómen
van zittenblijven in het voortgezet onderwijs, in het bijzonder in de zomer van 2015.
Alleen voor dát doel kan in het kader van deze regeling subsidie worden aangevraagd,
zoals ook in artikel 2 tot uitdrukking komt.
De deelnemende scholen behoeven niet allen afzonderlijk subsidie aan te vragen. De
aanvraag wordt ‘gekanaliseerd’ en gecoördineerd ingediend door één school: de school
die de zomerschool daadwerkelijk organiseert of doet organiseren en eindverantwoordelijk
is voor en aanspreekbaar is op deze zomerschool (de uitvoerende school; deze school
is de subsidieaanvrager en subsidieontvanger). Alleen de uitvoerende school vraagt
de subsidie aan, ontvangt deze subsidie en verantwoordt zich hierover. Dit veronderstelt
dat de deelnemende scholen onderling afspraken maken en zich hieraan committeren.
Alleen ‘reguliere’ vo-scholen en de ‘groene’ vmbo’s binnen een agrarisch opleidingscentrum
kunnen gebruik maken van deze regeling.
Artikel 3. Voor deze regeling beschikbare middelen en de verdeling daarvan
Het is in theorie mogelijk dat de totaal in het kader van deze regeling aangevraagde
subsidie boven het totaal beschikbare bedrag uitkomt. In dat geval is sprake van overschrijding
van het subsidieplafond en wordt een prioritering in de aanvragen aangebracht. Scholen
die in 2013 en 2014 deelnamen aan de pilots zomerscholen hebben daarbij voorrang boven
andere subsidieaanvragers. Indien nodig wordt dan vervolgens op basis van loting bepaald
welke aanvragen voor subsidie in aanmerking komen en welke niet.
Artikel 4. Indienen en vereisten subsidieaanvraag
Voor de subsidieaanvraag is een speciaal formulier beschikbaar op www.duo.nl. De aanvraag kan via het webformulier, per post of e-mail worden ingediend. Het is
mogelijk om als individuele school subsidie aan te vragen (de enige deelnemende school
is dan tevens de uitvoerende school).
Artikel 5. Beslistermijn, subsidiebedrag, betaling, meldingsplicht en deelname aan
onderzoek
Elke subsidieontvanger meldt na afloop van de zomerschool, in september 2015, aan
DUO hoeveel leerlingen daadwerkelijk zijn begonnen en hebben deelgenomen aan de zomerschool
(vierde lid). Daarbij wordt ten behoeve van onderzoek naar ervaringen en effecten
van zomerscholen VO meteen ook gevraagd hoeveel van de daadwerkelijk deelnemende leerlingen
alsnog zijn bevorderd naar de volgende klas (vijfde lid). Dit gebeurt via een eenvoudig,
op www.duo.nl digitaal beschikbaar, formulier, waarin ook de mogelijkheid wordt geboden om desgewenst
afwijkingen ten opzichte van de begrote deelname toe te lichten. De bevragingslast
wordt zo tot een minimum beperkt.
Op basis van de meldingen die subsidieontvangers moeten doen wordt openbaar inzichtelijk
gemaakt welke scholen hebben deelgenomen aan deze regeling, voor hoeveel leerlingen
er door elk van deze scholen subsidie is aangevraagd en hoeveel leerlingen bij elk
van deze scholen daadwerkelijk aan de zomerschool hebben deelgenomen. Als er sprake
is van (sterk) tegenvallende realisatie, kunnen scholen dit toelichten.
Artikel 6. Verstrekking en verantwoording subsidie
De wijze waarop de subsidie wordt verstrekt en verantwoord verschilt naar gelang de
hoogte van de subsidie. Hierbij is aangesloten bij het Uniform Subsidiekader (Stcrt. 2009, 20306) en de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.
Als het subsidie betreft tot € 25.000,– (dat is het geval wanneer voor maximaal 38
leerlingen subsidie wordt aangevraagd), wordt verantwoord via de jaarverslaggeving
en behoeft de subsidieontvanger achteraf alleen desgevraagd te verklaren dat de activiteiten
waarvoor de subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen
die aan de subsidie zijn verbonden. Dit gebeurt steekproefsgewijs. Als het subsidiebedrag
meer dan € 25.000,–, bedraagt (dat is het geval wanneer voor 39 of meer leerlingen
subsidie wordt aangevraagd), moet het gebruik van de subsidie achteraf worden verantwoord
in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met
model G1. Daarin moet worden verklaard dat de activiteiten waarvoor de subsidie is
verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie
zijn verbonden. Het gebruik van model G1 geldt ook voor subsidies vanaf € 125.000,–
om de administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker