Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 januari 2016, nr. VO/813393, betreffende subsidie voor lente- en zomerscholen in het voortgezet onderwijs in 2016 (Regeling lente- en zomerscholen VO 2016)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 74 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, de Minister van Economische Zaken;

b. DUO:

Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW);

c. school:

uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, aanhef en onderdeel b, onder 3°, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

d. vo:

voortgezet onderwijs, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

e. lente- of zomerschool VO:

door een school geboden voorziening om leerlingen, die anders zouden blijven zitten, in de door het ministerie van OCW voor de uitvoerende school vastgestelde mei- of zomervakantie in 2016 in de gelegenheid te stellen om extra onderwijs te volgen, met uitsluitend als doel alsnog over te gaan naar het volgende leerjaar;

f. door het ministerie van OCW vastgestelde mei- of zomervakantie in 2016:

de in de Regeling vaststelling schoolvakanties 2013–2016 centraal vastgestelde meivakantie in 2016 of centraal vastgestelde zomervakantie in 2016;

g. uitvoerende school:

school die eindverantwoordelijk is voor het verzorgen of doen verzorgen van de lente- of zomerschool VO en die de subsidie aanvraagt en verantwoordt;

h. deelnemende school:

school die deelneemt aan een lente- of zomerschool VO, waaronder de uitvoerende school;

i. subsidieontvanger:

uitvoerende school.

Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten

De minister verstrekt subsidie aan uitvoerende scholen voor het door de uitvoerende school begrote aantal leerlingen dat in de door het ministerie van OCW vastgestelde mei- en zomervakantie in 2016 deelneemt aan een lente- en zomerschool VO, met als doel het aantal zittenblijvers te verminderen.

Artikel 3. Subsidieplafond en prioritering

  • 1. Voor subsidieverstrekking aan scholen voor het in artikel 2 genoemde doel is in 2016 een bedrag van maximaal € 8.400.000 beschikbaar.

  • 2. Bij overschrijding van het subsidieplafond wordt door middel van loting bepaald welke subsidieaanvragen worden gehonoreerd, waarbij de subsidieaanvragen van scholen die in 2015 subsidie hebben ontvangen op grond van de Regeling zomerscholen VO 2015 met voorrang behandeld worden.

  • 3. Indien het totaalbedrag van subsidieaanvragen van aanvragers die in 2015 subsidie hebben ontvangen voor het opzetten en uitvoeren van een zomerschool het subsidieplafond overschrijdt, vindt loting binnen deze groep aanvragers plaats. Indien het totaalbedrag van deze subsidieaanvragen het subsidieplafond niet overschrijdt, komen ook aanvragen van scholen die in 2015 geen subsidie hebben ontvangen op grond van de Regeling Zomerscholen VO 2015 in aanmerking voor subsidiëring. Indien het subsidieplafond dan wordt overschreden, wordt op grond van loting binnen deze ‘nieuwe’ groep aanvragers bepaald welke van deze nieuwe aanvragen voor subsidie in aanmerking komen en welke niet.

Artikel 4. Subsidieaanvraag

Uiterlijk op 11 maart 2016 dient de uitvoerende school bij DUO een door alle deelnemende scholen ondertekende subsidieaanvraag in met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier, dat een prognose-tool bevat en dat beschikbaar is via www.duo.nl.

Artikel 5. Beslistermijn, subsidiebedrag, betaling

  • 1. De minister beslist uiterlijk 22 april 2016 op een subsidieaanvraag. Op een subsidieaanvraag voor een lenteschool die uiterlijk op 29 februari 2016 is ingediend besluit de minister uiterlijk 8 april 2016.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt op basis van het door de subsidieontvanger begrote aantal in 2016 aan de lente- en zomerschool VO deelnemende leerlingen maal € 650.

  • 3. De subsidie wordt uiterlijk in juli 2016 ineens betaald aan de subsidieontvanger.

Artikel 6. Subsidieverstrekking en verantwoording

  • 1. De subsidie wordt uiterlijk 22 april 2016 vastgesteld en verstrekt. Subsidie op basis van een subsidieaanvraag die uiterlijk op 29 februari 2016 is ingediend en waarop de minister positief heeft beslist wordt uiterlijk 8 april 2016 vastgesteld en verstrekt.

  • 2. Indien de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, volledig zijn verricht en is voldaan aan alle verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt toegekend.

  • 3. Zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld en schriftelijk melding aan DUO. Daarbij geldt dat de subsidieaanvrager in elk geval melding moet doen indien aannemelijk is dat het aantal daadwerkelijk aan een lente- of zomerschool deelnemende leerlingen minder dan 85% van het geprognosticeerde aantal leerlingen zal zijn.

  • 4. Voor zover het subsidie tot € 25.000 betreft, geschiedt de verantwoording overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs in de jaarverslaggeving, en toont de subsidieontvanger op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

  • 5. Voor zover het subsidie van € 25.000 of meer betreft, geschiedt de verantwoording overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs in de jaarverslaggeving met model G1.

Artikel 7. Verplichting tot verstrekken van beleidsinformatie

  • 1. De subsidieontvanger doet uiterlijk in september 2016 via een daarvoor bestemd formulier, dat beschikbaar is via www.duo.nl, aan DUO melding van het aantal leerlingen dat in de mei- en zomervakantie van 2016 daadwerkelijk heeft deelgenomen aan de lente- en zomerschool VO. De subsidieontvanger kan daarbij een toelichting geven.

  • 2. Deelnemende scholen werken mee aan onderzoek naar ervaringen en effecten van lente- en zomerscholen VO.

Artikel 8. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2016

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 mei 2016.

Artikel 9. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling lente- en zomerscholen VO 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Lente- en zomerscholen in het voortgezet onderwijs

In het Sectorakkoord VO 2014–2017, dat het kabinet met de VO-raad als vertegenwoordiger van de sector voortgezet onderwijs heeft gesloten, is afgesproken om het percentage zittenblijvers in het vo terug te dringen van 5,8% (in 2014) naar 3,8% in 2020. Daarom wordt vanaf 2015 jaarlijks een bedrag van € 9 miljoen beschikbaar gesteld voor het voorkomen van zittenblijven, (onder meer) middels het inrichten van zomerscholen. Voor het opzetten en onderhouden van een landelijke infrastructuur, het inrichten en onderhouden van een helpdesk, coördinatie, voorlichting en communicatie, uitvoering van de regeling en monitoring van de ervaringen en effecten van lente- en zomerscholen is in overleg met de VO-raad en CNV Onderwijs in 2016, net als in 2015, een bedrag van € 600.000 gereserveerd. Dat betekent dat ook in 2016 voor subsidieverstrekking aan scholen voor dit doel per saldo € 8,4 miljoen beschikbaar is.

De financiële tegemoetkoming van het voorkomen van zittenblijven, onder meer met zomerscholen, verloopt in 2015 en 2016 conform afspraak in het Sectorakkoord VO via een subsidieregeling. In het jaar 2015 gebeurde dit via de Regeling Zomerscholen VO 2015. Belangrijke uitgangspunten van deze subsidieregeling waren dat:

  • het bedrag de scholen in staat stelt de (opstart)kosten voor zomerscholen te dekken, en hen zal aanmoedigen werk te maken om het percentage zittenblijvers (substantieel) te beperken;

  • de plan- en verantwoordingslast zo min mogelijk administratieve lasten voor scholen met zich meebrengt en er gewerkt wordt met een eenduidige en simpele vorm van tegemoetkoming.

Deze uitgangspunten gelden ook voor onderhavige regeling. Voor het belang van het voorkomen van onnodig zittenblijven, de bijdrage die zomerscholen hieraan (kunnen) leveren en de achtergrond en organisatie van zomerscholen in het voortgezet onderwijs zij verwezen naar de toelichting van de Regeling Zomerscholen VO 2015.

In de zomer van 2015 zijn er 121 zomerscholen gesubsidieerd op grond van de Regeling Zomerscholen VO 2015. In totaal hebben 3.552 leerlingen van 259 verschillende VO-scholen (121 uitvoerende scholen en 138 partnerscholen) in alle provincies van Nederland in de zomer van 2015 een zomerschoolprogramma gevolgd. Van deze leerlingen, die anders zouden zijn blijven zitten, zijn er 2.956 (83%) na het volgen van de zomerschool alsnog overgegaan naar het volgende leerjaar.

De ervaringen met de Regeling Zomerscholen VO 2015 zijn daarmee als goed en kansrijk te karakteriseren. In 2016 zullen naar verwachting opnieuw vele scholen een zomerschoolprogramma willen aanbieden. Tijdens de looptijd van de regeling voor 2015 kwam naar voren dat er ook scholen zijn die al eerder dan in de zomervakantie een extra programma ter voorkoming van zittenblijven zouden willen aanbieden, namelijk al in de voorjaars- en meivakantie (en zelfs nog eerder: in de daaraan voorafgaande kerst- of herfstvakantie). Voor sommige leerlingen is immers al eerder duidelijk dat zij extra begeleiding nodig zouden hebben om succesvol het schooljaar af te kunnen ronden. Een ‘lenteschool’, naar analogie van de zomerschool, zou voor deze leerlingen geschikt zijn.

Om scholen ook de mogelijkheid te bieden om desgewenst een lenteschool aan te bieden, is de reikwijdte van onderhavige regeling uitgebreid ten opzichte van die in 2015. Ook voor op het voorkomen van zittenblijven gerichte programma’s in de meivakantie van 2016 kan op grond van deze regeling in 2016 subsidie worden aangevraagd. Het is mogelijk om subsidie aan te vragen voor alleen een zomerschool in de zomervakantie, voor alleen een lenteschool in de meivakantie, of voor beide. De uitbreiding is wel met nadruk beperkt tot een lenteschool in de meivakantie. Aangezien er vanaf de voorjaarsvakantie nog zo’n vier maanden regulier onderwijs verzorgd wordt, is het geen prioriteit om een speciaal programma van een week in de voorjaarsvakantie te subsidiëren.

Scholen kunnen er, net als bij de vorige regeling, voor kiezen om externe lente- of zomerschooldocenten en studiecoaches in te huren en om de organisatie van de lente- of zomerschool geheel of gedeeltelijk uit te besteden aan een externe partij. Dit is echter niet verplicht; scholen hebben ook de mogelijkheid om – in goed overleg – het eigen personeel in te zetten. Het eigen personeel kan hiertoe echter op grond van deze regeling niet worden verplicht. De school (in casu de leraren van de school) bepaalt uiteindelijk of een leerling wordt bevorderd.

Vanaf 2017 zullen de voor het voorkomen van zittenblijven beschikbare middelen (€ 9 mln. structureel) in beginsel worden toegevoegd aan de regeling van de prestatiebox dan wel de lumpsum van de scholen, afhankelijk van de in 2015 en 2016 op het terrein van lente- en zomerscholen in het voortgezet onderwijs bereikte resultaten en de ervaringen met deze regeling.

2. Uitvoering van deze regeling

Uitvoerende scholen kunnen zich aanmelden door uiterlijk 11 maart 2016 een door alle deelnemende scholen ondertekende aanvraag in te dienen bij DUO. De aanvraag dient een prognose te bevatten van het aantal leerlingen van de deelnemende scholen dat in 2015 aan de lente- en/of de zomerschool zal deelnemen. Het maken van een goede prognose is belangrijk, maar tegelijkertijd ook lastig. Het creëren van draagvlak onder ouders, leerlingen en docenten kan hier positief aan bijdragen. De website van ‘ZomerscholenVO’ biedt checklists die van hulp kunnen zijn bij het prognosticeren van het aantal leerlingen. De ‘prognose-tool’ in het aanvraagformulier helpt aanvragers eveneens bij het opstellen van een realistische prognose. Op de website www.zomerscholenvo.nl is meer informatie te vinden over onder andere de subsidiemaatregel, goede voorbeelden uit de praktijk en het opzetten van een zomerschool.

De aanvraag wordt gedaan op basis van het totaalaantal leerlingen dat naar verwachting een lenteschool- en/of een zomerschoolprogramma zal gaan volgen. Of een leerling meerdere programma’s volgt, of alleen het lente- dan wel het zomerschoolprogramma, kan op schoolniveau, door de betrokken leraren en in overleg met de leerling en diens ouders besloten worden. Per individuele leerling wordt echter slechts één maal een subsidie van € 650 verstrekt. Als hij of zij aan meerdere programma’s deelneemt, zowel in de meivakantie als in de zomervakantie, wordt hiervoor met andere woorden geen dubbele subsidie verstrekt.

3. Administratieve lasten

Administratieve lasten als zodanig betreffen de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie aan de overheid. Deze lasten doen zich voor bij de subsidieaanvraag en bij de verantwoording hiervan. Ook worden scholen gevraagd te melden hoeveel leerlingen daadwerkelijk hebben deelgenomen aan de lente- en/of zomerschool. Voor het invullen van het aanvraagformulier en voor het zorgdragen voor medeondertekening door alle deelnemende scholen (artikel 4 van deze regeling) wordt geschat dat een tijdsinvestering van 2 uur per aanvraag nodig is. In dit formulier wordt alleen de benodigde informatie opgevraagd, om de administratieve lasten tot het minimum te beperken. Voor het doen van de melding van het aantal leerlingen dat daadwerkelijk is begonnen aan en heeft deelgenomen aan de lente- en/of zomerschool (artikel 5, vierde lid) wordt een half uur per aanvraag gerekend. Voor de verantwoording ten slotte, wordt uitgegaan van anderhalf uur. De administratieve lasten zijn daarbij beperkt omdat de verantwoording via de jaarverslaggeving plaatsvindt. Uitgaande van € 45 per uur bedragen de administratieve lasten per subsidieaanvraag dus € 112,50 (2,5 uur) tot € 180 (4 uur). Omdat niet op voorhand aan te geven is hoeveel scholen een aanvraag zullen indienen, en met hoeveel aanvragen een bedrag gemoeid is hoger dan € 25.000 is niet te kwantificeren wat de totale administratieve lasten voor alle scholen zijn. De verwachting is echter dat er niet veel meer dan 200 aanvragen zullen worden ingediend, hetgeen betekent dat de totale administratieve lasten (p x q) maximaal € 36.000 (200 aanvragen voor subsidie van meer dan € 25.000) zullen bedragen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 en 2. Doel en reikwijdte van deze regeling

In artikel 1 worden enkele begrippen in deze regeling gedefinieerd. De term ‘zomerschool’ wordt ook voor andere vormen van onderwijs gebruikt, bijvoorbeeld om leerlingen in een achterstandssituatie of excellente leerlingen gedurende de zomer extra onderwijsaanbod te bieden, of om basisschoolleerlingen nader voor te bereiden op instroom in het voortgezet onderwijs. In de context van deze regeling wordt met de term ‘zomerschool’ echter specifiek en uitsluitend geduid op een onderwijsvoorziening gericht op het voorkomen van zittenblijven in het voortgezet onderwijs, dus in de voor-examenjaren. Dat geldt naar analogie daarvan ook voor lentescholen, die met hetzelfde doel in de meivakantie worden verzorgd. Alleen voor lente- en/of zomerscholen voor dit doel (voorkomen van zittenblijven), die geheel of gedeeltelijk in genoemde vakantieperiodes worden aangeboden, kan in het kader van deze regeling subsidie worden aangevraagd, zoals ook in artikel 2 tot uitdrukking komt. In elk geval een deel van het lente- of zomerschoolprogramma moet dus in de betreffende vakantieperiode worden aangeboden. Deze regeling is niet bedoeld voor ‘bijspijkerprogramma’s’ die volledig buiten de centraal vastgestelde mei- of zomervakantie worden georganiseerd: daarvoor kan op grond van deze regeling geen subsidie worden aangevraagd. Er mogen wel andere leerlingen deelnemen aan de lente- of zomerschool, bijvoorbeeld om leerlingen te helpen om beter te presteren in een bepaald vak, of om verbreding of verdieping aan te bieden, maar voor deze leerlingen kan op grond van deze regeling geen subsidie worden aangevraagd. Zij kunnen als het ware ‘aanschuiven’ bij de leerlingen waarvoor wel subsidie kan worden aangevraagd.

Bij de genoemde vakanties gaat het om de in Regeling vaststelling schoolvakanties 2013–2016 centraal vastgestelde meivakantie in 2016 en centraal vastgestelde zomervakantie in 2016 (zie de tabel hieronder).1

Vakantie

Regio

Periode

Meivakantie

(centraal vastgestelde data)

Heel Nederland

30 april t/m 8 mei 2016

Zomervakantie

(centraal vastgestelde data)

Noord

16 juli t/m 28 augustus 2016

Midden

9 juli t/m 21 augustus 2016

Zuid

23 juli t/m 4 september 2016

De deelnemende scholen behoeven niet allen afzonderlijk subsidie aan te vragen. De aanvraag wordt ‘gekanaliseerd’ en gecoördineerd ingediend door één school: de school die de lente- en/of zomerschool daadwerkelijk organiseert of doet organiseren en die eindverantwoordelijk is voor en aanspreekbaar is op deze lente- en/of zomerschool (de uitvoerende school; deze school is de subsidieaanvrager en subsidieontvanger). Alleen de uitvoerende school vraagt de subsidie aan, ontvangt deze subsidie en verantwoordt zich hierover. Dit veronderstelt dat de deelnemende scholen onderling afspraken maken en zich hieraan committeren. Alleen vo-scholen als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs en de ‘groene’ vmbo’s binnen een agrarisch opleidingscentrum kunnen gebruik maken van deze regeling.

Artikel 3. Voor deze regeling beschikbare middelen en de verdeling daarvan

Het is in theorie mogelijk dat de totaal in het kader van deze regeling aangevraagde subsidie boven het totaal beschikbare bedrag uitkomt. In dat geval is sprake van overschrijding van het subsidieplafond en wordt er een prioritering in de aanvragen aangebracht. Scholen die in 2015 subsidie hebben ontvangen op grond van de Regeling Zomerscholen VO 2015 hebben daarbij voorrang boven andere subsidieaanvragers. De reden daarvoor is dat het borgen van continuïteit van de zomerschoolaanpak zwaarder weegt dan verdere uitbreiding als zodanig (hoewel dat ook wordt beoogd).

Indien het totaalbedrag van subsidieaanvragen van aanvragers die in 2015 subsidie hebben ontvangen voor het opzetten en uitvoeren van een zomerschool het subsidieplafond overschrijdt, vindt loting binnen deze groep plaats. Indien het totaalbedrag van deze subsidieaanvragen het subsidieplafond niet overschrijdt, komen ook aanvragen van scholen die in 2015 geen subsidie hebben ontvangen op grond van de Regeling Zomerscholen VO 2015 in aanmerking voor subsidiëring. Indien het subsidieplafond dan wordt overschreden, wordt op grond van loting binnen deze ‘nieuwe’ groep aanvragers bepaald welke van deze nieuwe aanvragen voor subsidie in aanmerking komen en welke niet.

Artikel 4. Indienen en vereisten subsidieaanvraag

Voor de subsidieaanvraag is een speciaal formulier beschikbaar op www.duo.nl. De aanvraag kan via het webformulier zelf of per post of e-mail worden ingediend. Het is mogelijk om voor een groep scholen of als individuele school subsidie aan te vragen (de enige deelnemende school is dan tevens de uitvoerende school).

De uitvoerende school is de school die als subsidieaanvrager de ondertekende aanvraag indient bij DUO, de subsidie als subsidieontvanger van DUO ontvangt (als enige van de deelnemende scholen) en als subsidieontvanger verantwoordelijk is voor de verantwoording daarvan. De andere aan de lente- en/of zomerschool deelnemende scholen moeten deze aanvraag medeondertekenen. De subsidiemaatregel heeft als uitgangspunt dat zowel de maatregel als de aanvraagprocedure minimaal belastend is voor de scholen. Zo kan de aanvraag digitaal worden ingevuld en loopt de verantwoording achteraf met de jaarrekening mee.

In de subsidieaanvraag wordt gevraagd de volgende informatie aan te leveren. Het formulier kan niet worden ingediend dan nadat al deze informatie is verschaft.

A. Algemene gegevens

Administratieve gegevens subsidieaanvrager (de uitvoerende school)

  • Naam instelling

  • Postadres, postcode, plaats

  • Bezoekadres, postcode, plaats

  • BRIN-nummer (incl. volgnummer)

  • Gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer, e-mail)

  • Handtekening aanvrager (kan gescande en geüploade handtekening zijn)

Administratieve gegevens van de andere deelnemende scholen (naast de uitvoerende school), weergegeven per deelnemende school

  • Naam instelling

  • BRIN-nummer (incl. volgnummer)

  • Gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer, e-mail)

  • Handtekening (kan gescande en geüploade handtekening zijn)

B. Aan te leveren informatie

Verder levert de subsidieaanvrager de volgende informatie aan:

  • De vakantie(s) waarin in 2016 een lente- en/of zomerschool VO zal worden aangeboden (meivakantie en/of zomervakantie).

  • Per deelnemende school een prognose van het aantal leerlingen per schoolsoort (vmbo, havo, vwo) dat zal deelnemen aan de lenteschool, aan de zomerschool of aan de lente- en zomerschool. Voor het opstellen van deze prognose moet de via het digitale aanvraagformulier beschikbare ‘prognosetool’ worden gebruikt.

  • Informatie over de inrichting en organisatie van de beoogde lente- en/of zomerschool VO.

  • Informatie over randvoorwaarden en afspraken.

De ervaring met de regeling in 2015 leert dat het doen van een goede prognose ingewikkeld is. Het daadwerkelijk aantal leerlingen dat in 2015 een zomerschool volgde, bleek doorgaans aanzienlijk kleiner te zijn geweest dan het geprognosticeerde aantal leerlingen. Dat is op zich geen probleem: het doel van deze regeling is het beperken van het aantal zittenblijvers. Voor een deel van de geprognosticeerde leerlingen is kennelijk het perspectief een zomerschoolprogramma te moeten volgen aanleiding geweest zich extra in te spannen, waardoor zij alsnog bevorderd konden worden naar het volgende leerjaar, zonder naar de zomerschool te gaan. Dat laat onverlet dat het wenselijk is dat de prognoses zo realistisch mogelijk zijn. Daarom is aan het aanvraagformulier dat gebruikt moet worden voor het aanvragen van subsidie op grond van deze regeling een praktische ‘prognosetool’ toegevoegd, die gebruikt moet worden om de prognose in te vullen. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen het verwachte aantal leerlingen dat een lenteschool zal volgen en een prognose van het aantal leerlingen dat naar verwachting aan een zomerschool zal deelnemen. Per individuele leerling wordt slechts éénmaal subsidie verstrekt, ook als hij of zij zowel aan een lente- als aan een zomerschool deelneemt.

Artikel 5. Beslistermijn, subsidiebedrag, betaling

Aanvragen voor subsidie op grond van deze regeling kunnen uiterlijk op 11 maart 2016 worden ingediend bij DUO.

De subsidie wordt toegekend aan de uitvoerende school. Indien de subsidieaanvraag is gehonoreerd, gebeurt dit uiterlijk op 22 april 2016. Dit hangt samen met de aanvraagprocedure, waarbij in één keer een aanvraag voor subsidie voor een lente- én zomerschool gedaan kan worden. De datum van beslissing door de minister en beschikking van de subsidie (22 april 2016) kan niet veel worden vervroegd, omdat dan ook de datum van het indienen van een subsidieaanvraag (11 maart 2016) vervroegd zou moeten worden. Dan wordt het voor scholen nog moeilijker om een goede prognose te maken van het aantal deelnemers aan een lente- en/of zomerschool. Tegelijkertijd krijgen scholen die (ook) een lenteschool willen uitvoeren met de datum van 22 april 2016 relatief laat zekerheid over honorering van de aanvraag. Als tegemoetkoming zullen daarom subsidieaanvragen waarin ook een aanvraag voor een lenteschool wordt gedaan en die uiterlijk 29 februari 2016 bij DUO zijn ingediend met voorrang worden behandeld. Op deze aanvragen zal de minister uiterlijk 8 april 2016 beslissen, waarna, bij een positieve beslissing, ook uiterlijk op 8 april 2016 de subsidie zal worden vastgesteld en toegekend.

De betaling van de subsidie vindt in één keer plaats, uiterlijk in juli. Dat is dus na de uitvoering van lentescholen, en tijdens of voor uitvoering van zomerscholen. Weliswaar wordt de subsidie zo niet in alle gevallen betaald voorafgaand aan de feitelijke uitvoering van de lente- of zomerschool. Doordat de subsidie uiterlijk 22 april 2016 vastgesteld en toegekend wordt is er in alle gevallen voorafgaand aan uitvoering van een lente- en/of zomerschool zekerheid dát de subsidieaanvrager de aangevraagde subsidie zal ontvangen. Dat geldt temeer voor aanvragen die uiterlijk 29 februari 2016 zijn ingediend.

Artikel 6. Verstrekking en verantwoording subsidie

De wijze waarop de subsidie wordt verstrekt en verantwoord verschilt naar gelang de hoogte van de subsidie. Hierbij is aangesloten bij het Uniform Subsidiekader (Stcrt. 2009, 20306) en de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

Als het een subsidie betreft tot € 25.000 (dat is het geval wanneer voor maximaal 38 leerlingen subsidie wordt aangevraagd), wordt verantwoord via de jaarverslaggeving en behoeft de subsidieontvanger achteraf alleen desgevraagd te verklaren dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden. Dit gebeurt steekproefsgewijs. Als het subsidiebedrag meer dan € 25.000 bedraagt (dat is het geval wanneer voor 39 of meer leerlingen subsidie wordt aangevraagd), moet het gebruik van de subsidie achteraf worden verantwoord in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G1. Daarin moet worden verklaard dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden. Het gebruik van model G1 geldt ook voor subsidies vanaf € 125.000.

Doordat de prognosetool gebruikt moet worden om het aanvraagformulier in te kunnen vullen (zie de toelichting op artikel 4), wordt extra bevorderd dat de prognose van het aantal aan een lente- en/of zomerschool deelnemende leerlingen op een gedegen wijze wordt gemaakt en dat de prognose realistisch is. Ook de meldingsplicht op grond van het derde lid van dit artikel waarborgt dat de realisatie en de prognose zo goed mogelijk met elkaar overeenkomen. Conform het Universeel Subsidiekader dient de subsidieontvanger onverwijld een schriftelijke melding te doen aan DUO zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan. De subsidieaanvrager moet in elk geval melding doen indien aannemelijk is dat het aantal daadwerkelijk aan een lente- of zomerschool deelnemende leerlingen minder dan 85% van het geprognosticeerde aantal leerlingen zal zijn.

Artikel 7. Verplichting tot verstrekken van beleidsinformatie

Elke subsidieontvanger meldt na afloop van de door de school daadwekelijk verzorgde lente- en/of zomerschool, uiterlijk in september 2016, aan DUO hoeveel leerlingen daadwerkelijk hebben deelgenomen aan de lente- en/of zomerschool (eerste lid). Dit formulier kan desgewenst vanaf 9 mei 2016 (direct na de centraal vastgestelde meivakantie) worden ingevuld.

Op basis van de meldingen die subsidieontvangers moeten doen wordt openbaar inzichtelijk gemaakt welke scholen hebben deelgenomen aan deze regeling, voor hoeveel leerlingen er door elk van deze scholen subsidie is aangevraagd en hoeveel leerlingen bij elk van deze scholen daadwerkelijk aan een lente- en/of zomerschool hebben deelgenomen. Als er sprake is van (sterk) tegenvallende realisatie kunnen scholen dit toelichten. Met het openbaar inzichtelijk maken van deze beleidsinformatie wordt ook beoogd dat prognose en realisatie zo goed mogelijk met elkaar overeenkomen, of dat er een goede verklaring wordt gegeven wanneer dit toch niet het geval is. Dit voorkomt oneigenlijk gebruik van de regeling.

Ten slotte wordt ten behoeve van onderzoek naar ervaringen en effecten van lente- en zomerscholen VO gevraagd hoeveel van de daadwerkelijk deelnemende leerlingen alsnog zijn bevorderd naar de volgende klas (tweede lid). Dit gebeurt via een eenvoudig, op www.duo.nl digitaal beschikbaar, formulier, waarin ook de mogelijkheid wordt geboden om desgewenst afwijkingen ten opzichte van de begrote deelname toe te lichten. De bevragingslast wordt zo tot een minimum beperkt.

Artikel 8. Inwerkingtreding en vervaldatum

Om zoveel mogelijk duidelijkheid te verstrekken over de momenten waarop wet- en regelgeving wordt ingevoerd of wijzigt zijn er in principe vier vaste verandermomenten: 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober. Helaas is het niet mogelijk gebleken deze regeling vóór 1 januari 2016 te publiceren. De volgende datum waarop deze regeling volgens de systematiek van vaste verandermomenten in werking zou kunnen treden, zou 1 april 2016 zijn geweest. De subsidieaanvragen moeten echter voor die datum worden ingediend. Daarom is in overleg met de VO-raad en DUO besloten dat deze regeling in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en terugwerkt tot en met 1 januari 2016.

De regeling vervalt met ingang van 1 mei 2016 omdat dan geen subsidieverstrekking meer mogelijk is. Het vervallen van de regeling neemt niet weg dat de regeling op grond van het rechtszekerheidsbeginsel de grondslag blijft bieden voor het rechtmatig afhandelen van gevestigde aanspraken overeenkomstig de regeling.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 december 2012, nr. VO/OK/379368, houdende regels voor de vaststelling van de kerstvakantie 2013, 2014, 2015, en de meivakantie 2014, 2015, 2016 en de spreiding en vaststelling van de zomervakantie 2014, 2015 en 2016.

Naar boven