TOELICHTING
Algemene toelichting
1. Lente- en zomerscholen in het voortgezet onderwijs
In het Sectorakkoord VO 2014–2017, dat het kabinet met de VO-raad als vertegenwoordiger
van de sector voortgezet onderwijs heeft gesloten, is afgesproken om het percentage
zittenblijvers in het vo terug te dringen van 5,8% (in 2014) naar 3,8% in 2020. Daarom
wordt vanaf 2015 jaarlijks een bedrag van € 9 miljoen beschikbaar gesteld voor het
voorkomen van zittenblijven, (onder meer) middels het inrichten van zomerscholen.
Voor het opzetten en onderhouden van een landelijke infrastructuur, het inrichten
en onderhouden van een helpdesk, coördinatie, voorlichting en communicatie, uitvoering
van de regeling en monitoring van de ervaringen en effecten van lente- en zomerscholen
is in overleg met de VO-raad en CNV Onderwijs in 2016, net als in 2015, een bedrag
van € 600.000 gereserveerd. Dat betekent dat ook in 2016 voor subsidieverstrekking
aan scholen voor dit doel per saldo € 8,4 miljoen beschikbaar is.
De financiële tegemoetkoming van het voorkomen van zittenblijven, onder meer met zomerscholen,
verloopt in 2015 en 2016 conform afspraak in het Sectorakkoord VO via een subsidieregeling.
In het jaar 2015 gebeurde dit via de Regeling Zomerscholen VO 2015. Belangrijke uitgangspunten
van deze subsidieregeling waren dat:
-
• het bedrag de scholen in staat stelt de (opstart)kosten voor zomerscholen te dekken,
en hen zal aanmoedigen werk te maken om het percentage zittenblijvers (substantieel)
te beperken;
-
• de plan- en verantwoordingslast zo min mogelijk administratieve lasten voor scholen
met zich meebrengt en er gewerkt wordt met een eenduidige en simpele vorm van tegemoetkoming.
Deze uitgangspunten gelden ook voor onderhavige regeling. Voor het belang van het
voorkomen van onnodig zittenblijven, de bijdrage die zomerscholen hieraan (kunnen)
leveren en de achtergrond en organisatie van zomerscholen in het voortgezet onderwijs
zij verwezen naar de toelichting van de Regeling Zomerscholen VO 2015.
In de zomer van 2015 zijn er 121 zomerscholen gesubsidieerd op grond van de Regeling
Zomerscholen VO 2015. In totaal hebben 3.552 leerlingen van 259 verschillende VO-scholen
(121 uitvoerende scholen en 138 partnerscholen) in alle provincies van Nederland in
de zomer van 2015 een zomerschoolprogramma gevolgd. Van deze leerlingen, die anders
zouden zijn blijven zitten, zijn er 2.956 (83%) na het volgen van de zomerschool alsnog
overgegaan naar het volgende leerjaar.
De ervaringen met de Regeling Zomerscholen VO 2015 zijn daarmee als goed en kansrijk
te karakteriseren. In 2016 zullen naar verwachting opnieuw vele scholen een zomerschoolprogramma
willen aanbieden. Tijdens de looptijd van de regeling voor 2015 kwam naar voren dat
er ook scholen zijn die al eerder dan in de zomervakantie een extra programma ter
voorkoming van zittenblijven zouden willen aanbieden, namelijk al in de voorjaars-
en meivakantie (en zelfs nog eerder: in de daaraan voorafgaande kerst- of herfstvakantie).
Voor sommige leerlingen is immers al eerder duidelijk dat zij extra begeleiding nodig
zouden hebben om succesvol het schooljaar af te kunnen ronden. Een ‘lenteschool’,
naar analogie van de zomerschool, zou voor deze leerlingen geschikt zijn.
Om scholen ook de mogelijkheid te bieden om desgewenst een lenteschool aan te bieden,
is de reikwijdte van onderhavige regeling uitgebreid ten opzichte van die in 2015.
Ook voor op het voorkomen van zittenblijven gerichte programma’s in de meivakantie
van 2016 kan op grond van deze regeling in 2016 subsidie worden aangevraagd. Het is
mogelijk om subsidie aan te vragen voor alleen een zomerschool in de zomervakantie,
voor alleen een lenteschool in de meivakantie, of voor beide. De uitbreiding is wel
met nadruk beperkt tot een lenteschool in de meivakantie. Aangezien er vanaf de voorjaarsvakantie
nog zo’n vier maanden regulier onderwijs verzorgd wordt, is het geen prioriteit om
een speciaal programma van een week in de voorjaarsvakantie te subsidiëren.
Scholen kunnen er, net als bij de vorige regeling, voor kiezen om externe lente- of
zomerschooldocenten en studiecoaches in te huren en om de organisatie van de lente-
of zomerschool geheel of gedeeltelijk uit te besteden aan een externe partij. Dit
is echter niet verplicht; scholen hebben ook de mogelijkheid om – in goed overleg
– het eigen personeel in te zetten. Het eigen personeel kan hiertoe echter op grond
van deze regeling niet worden verplicht. De school (in casu de leraren van de school)
bepaalt uiteindelijk of een leerling wordt bevorderd.
Vanaf 2017 zullen de voor het voorkomen van zittenblijven beschikbare middelen (€ 9 mln.
structureel) in beginsel worden toegevoegd aan de regeling van de prestatiebox dan
wel de lumpsum van de scholen, afhankelijk van de in 2015 en 2016 op het terrein van
lente- en zomerscholen in het voortgezet onderwijs bereikte resultaten en de ervaringen
met deze regeling.
2. Uitvoering van deze regeling
Uitvoerende scholen kunnen zich aanmelden door uiterlijk 11 maart 2016 een door alle
deelnemende scholen ondertekende aanvraag in te dienen bij DUO. De aanvraag dient
een prognose te bevatten van het aantal leerlingen van de deelnemende scholen dat
in 2015 aan de lente- en/of de zomerschool zal deelnemen. Het maken van een goede
prognose is belangrijk, maar tegelijkertijd ook lastig. Het creëren van draagvlak
onder ouders, leerlingen en docenten kan hier positief aan bijdragen. De website van
‘ZomerscholenVO’ biedt checklists die van hulp kunnen zijn bij het prognosticeren
van het aantal leerlingen. De ‘prognose-tool’ in het aanvraagformulier helpt aanvragers
eveneens bij het opstellen van een realistische prognose. Op de website www.zomerscholenvo.nl is meer informatie te vinden over onder andere de subsidiemaatregel, goede voorbeelden
uit de praktijk en het opzetten van een zomerschool.
De aanvraag wordt gedaan op basis van het totaalaantal leerlingen dat naar verwachting
een lenteschool- en/of een zomerschoolprogramma zal gaan volgen. Of een leerling meerdere
programma’s volgt, of alleen het lente- dan wel het zomerschoolprogramma, kan op schoolniveau,
door de betrokken leraren en in overleg met de leerling en diens ouders besloten worden.
Per individuele leerling wordt echter slechts één maal een subsidie van € 650 verstrekt.
Als hij of zij aan meerdere programma’s deelneemt, zowel in de meivakantie als in
de zomervakantie, wordt hiervoor met andere woorden geen dubbele subsidie verstrekt.
3. Administratieve lasten
Administratieve lasten als zodanig betreffen de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om
het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie
aan de overheid. Deze lasten doen zich voor bij de subsidieaanvraag en bij de verantwoording
hiervan. Ook worden scholen gevraagd te melden hoeveel leerlingen daadwerkelijk hebben
deelgenomen aan de lente- en/of zomerschool. Voor het invullen van het aanvraagformulier
en voor het zorgdragen voor medeondertekening door alle deelnemende scholen (artikel
4 van deze regeling) wordt geschat dat een tijdsinvestering van 2 uur per aanvraag
nodig is. In dit formulier wordt alleen de benodigde informatie opgevraagd, om de
administratieve lasten tot het minimum te beperken. Voor het doen van de melding van
het aantal leerlingen dat daadwerkelijk is begonnen aan en heeft deelgenomen aan de
lente- en/of zomerschool (artikel 5, vierde lid) wordt een half uur per aanvraag gerekend.
Voor de verantwoording ten slotte, wordt uitgegaan van anderhalf uur. De administratieve
lasten zijn daarbij beperkt omdat de verantwoording via de jaarverslaggeving plaatsvindt.
Uitgaande van € 45 per uur bedragen de administratieve lasten per subsidieaanvraag
dus € 112,50 (2,5 uur) tot € 180 (4 uur). Omdat niet op voorhand aan te geven is hoeveel
scholen een aanvraag zullen indienen, en met hoeveel aanvragen een bedrag gemoeid
is hoger dan € 25.000 is niet te kwantificeren wat de totale administratieve lasten
voor alle scholen zijn. De verwachting is echter dat er niet veel meer dan 200 aanvragen
zullen worden ingediend, hetgeen betekent dat de totale administratieve lasten (p
x q) maximaal € 36.000 (200 aanvragen voor subsidie van meer dan € 25.000) zullen
bedragen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 en 2. Doel en reikwijdte van deze regeling
In artikel 1 worden enkele begrippen in deze regeling gedefinieerd. De term ‘zomerschool’
wordt ook voor andere vormen van onderwijs gebruikt, bijvoorbeeld om leerlingen in
een achterstandssituatie of excellente leerlingen gedurende de zomer extra onderwijsaanbod
te bieden, of om basisschoolleerlingen nader voor te bereiden op instroom in het voortgezet
onderwijs. In de context van deze regeling wordt met de term ‘zomerschool’ echter
specifiek en uitsluitend geduid op een onderwijsvoorziening gericht op het voorkomen
van zittenblijven in het voortgezet onderwijs, dus in de voor-examenjaren. Dat geldt
naar analogie daarvan ook voor lentescholen, die met hetzelfde doel in de meivakantie
worden verzorgd. Alleen voor lente- en/of zomerscholen voor dit doel (voorkomen van
zittenblijven), die geheel of gedeeltelijk in genoemde vakantieperiodes worden aangeboden,
kan in het kader van deze regeling subsidie worden aangevraagd, zoals ook in artikel
2 tot uitdrukking komt. In elk geval een deel van het lente- of zomerschoolprogramma
moet dus in de betreffende vakantieperiode worden aangeboden. Deze regeling is niet
bedoeld voor ‘bijspijkerprogramma’s’ die volledig buiten de centraal vastgestelde
mei- of zomervakantie worden georganiseerd: daarvoor kan op grond van deze regeling
geen subsidie worden aangevraagd. Er mogen wel andere leerlingen deelnemen aan de
lente- of zomerschool, bijvoorbeeld om leerlingen te helpen om beter te presteren
in een bepaald vak, of om verbreding of verdieping aan te bieden, maar voor deze leerlingen
kan op grond van deze regeling geen subsidie worden aangevraagd. Zij kunnen als het
ware ‘aanschuiven’ bij de leerlingen waarvoor wel subsidie kan worden aangevraagd.
Bij de genoemde vakanties gaat het om de in Regeling vaststelling schoolvakanties
2013–2016 centraal vastgestelde meivakantie in 2016 en centraal vastgestelde zomervakantie
in 2016 (zie de tabel hieronder).1
Vakantie
|
Regio
|
Periode
|
Meivakantie
(centraal vastgestelde data)
|
Heel Nederland
|
30 april t/m 8 mei 2016
|
Zomervakantie
(centraal vastgestelde data)
|
Noord
|
16 juli t/m 28 augustus 2016
|
Midden
|
9 juli t/m 21 augustus 2016
|
Zuid
|
23 juli t/m 4 september 2016
|
De deelnemende scholen behoeven niet allen afzonderlijk subsidie aan te vragen. De
aanvraag wordt ‘gekanaliseerd’ en gecoördineerd ingediend door één school: de school
die de lente- en/of zomerschool daadwerkelijk organiseert of doet organiseren en die
eindverantwoordelijk is voor en aanspreekbaar is op deze lente- en/of zomerschool
(de uitvoerende school; deze school is de subsidieaanvrager en subsidieontvanger).
Alleen de uitvoerende school vraagt de subsidie aan, ontvangt deze subsidie en verantwoordt
zich hierover. Dit veronderstelt dat de deelnemende scholen onderling afspraken maken
en zich hieraan committeren. Alleen vo-scholen als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs
en de ‘groene’ vmbo’s binnen een agrarisch opleidingscentrum kunnen gebruik maken
van deze regeling.
Artikel 3. Voor deze regeling beschikbare middelen en de verdeling daarvan
Het is in theorie mogelijk dat de totaal in het kader van deze regeling aangevraagde
subsidie boven het totaal beschikbare bedrag uitkomt. In dat geval is sprake van overschrijding
van het subsidieplafond en wordt er een prioritering in de aanvragen aangebracht.
Scholen die in 2015 subsidie hebben ontvangen op grond van de Regeling Zomerscholen
VO 2015 hebben daarbij voorrang boven andere subsidieaanvragers. De reden daarvoor
is dat het borgen van continuïteit van de zomerschoolaanpak zwaarder weegt dan verdere
uitbreiding als zodanig (hoewel dat ook wordt beoogd).
Indien het totaalbedrag van subsidieaanvragen van aanvragers die in 2015 subsidie
hebben ontvangen voor het opzetten en uitvoeren van een zomerschool het subsidieplafond
overschrijdt, vindt loting binnen deze groep plaats. Indien het totaalbedrag van deze
subsidieaanvragen het subsidieplafond niet overschrijdt, komen ook aanvragen van scholen
die in 2015 geen subsidie hebben ontvangen op grond van de Regeling Zomerscholen VO
2015 in aanmerking voor subsidiëring. Indien het subsidieplafond dan wordt overschreden,
wordt op grond van loting binnen deze ‘nieuwe’ groep aanvragers bepaald welke van
deze nieuwe aanvragen voor subsidie in aanmerking komen en welke niet.
Artikel 4. Indienen en vereisten subsidieaanvraag
Voor de subsidieaanvraag is een speciaal formulier beschikbaar op www.duo.nl. De aanvraag kan via het webformulier zelf of per post of e-mail worden ingediend.
Het is mogelijk om voor een groep scholen of als individuele school subsidie aan te
vragen (de enige deelnemende school is dan tevens de uitvoerende school).
De uitvoerende school is de school die als subsidieaanvrager de ondertekende aanvraag
indient bij DUO, de subsidie als subsidieontvanger van DUO ontvangt (als enige van
de deelnemende scholen) en als subsidieontvanger verantwoordelijk is voor de verantwoording
daarvan. De andere aan de lente- en/of zomerschool deelnemende scholen moeten deze
aanvraag medeondertekenen. De subsidiemaatregel heeft als uitgangspunt dat zowel de
maatregel als de aanvraagprocedure minimaal belastend is voor de scholen. Zo kan de
aanvraag digitaal worden ingevuld en loopt de verantwoording achteraf met de jaarrekening
mee.
In de subsidieaanvraag wordt gevraagd de volgende informatie aan te leveren. Het formulier
kan niet worden ingediend dan nadat al deze informatie is verschaft.
A. Algemene gegevens
Administratieve gegevens subsidieaanvrager (de uitvoerende school)
-
• Naam instelling
-
• Postadres, postcode, plaats
-
• Bezoekadres, postcode, plaats
-
• BRIN-nummer (incl. volgnummer)
-
• Gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer, e-mail)
-
• Handtekening aanvrager (kan gescande en geüploade handtekening zijn)
Administratieve gegevens van de andere deelnemende scholen (naast de uitvoerende school),
weergegeven per deelnemende school
-
• Naam instelling
-
• BRIN-nummer (incl. volgnummer)
-
• Gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer, e-mail)
-
• Handtekening (kan gescande en geüploade handtekening zijn)
B. Aan te leveren informatie
Verder levert de subsidieaanvrager de volgende informatie aan:
-
• De vakantie(s) waarin in 2016 een lente- en/of zomerschool VO zal worden aangeboden
(meivakantie en/of zomervakantie).
-
• Per deelnemende school een prognose van het aantal leerlingen per schoolsoort (vmbo,
havo, vwo) dat zal deelnemen aan de lenteschool, aan de zomerschool of aan de lente-
en zomerschool. Voor het opstellen van deze prognose moet de via het digitale aanvraagformulier
beschikbare ‘prognosetool’ worden gebruikt.
-
• Informatie over de inrichting en organisatie van de beoogde lente- en/of zomerschool
VO.
-
• Informatie over randvoorwaarden en afspraken.
De ervaring met de regeling in 2015 leert dat het doen van een goede prognose ingewikkeld
is. Het daadwerkelijk aantal leerlingen dat in 2015 een zomerschool volgde, bleek
doorgaans aanzienlijk kleiner te zijn geweest dan het geprognosticeerde aantal leerlingen.
Dat is op zich geen probleem: het doel van deze regeling is het beperken van het aantal
zittenblijvers. Voor een deel van de geprognosticeerde leerlingen is kennelijk het
perspectief een zomerschoolprogramma te moeten volgen aanleiding geweest zich extra
in te spannen, waardoor zij alsnog bevorderd konden worden naar het volgende leerjaar,
zonder naar de zomerschool te gaan. Dat laat onverlet dat het wenselijk is dat de
prognoses zo realistisch mogelijk zijn. Daarom is aan het aanvraagformulier dat gebruikt
moet worden voor het aanvragen van subsidie op grond van deze regeling een praktische
‘prognosetool’ toegevoegd, die gebruikt moet worden om de prognose in te vullen. Daarbij
kan onderscheid gemaakt worden tussen het verwachte aantal leerlingen dat een lenteschool
zal volgen en een prognose van het aantal leerlingen dat naar verwachting aan een
zomerschool zal deelnemen. Per individuele leerling wordt slechts éénmaal subsidie
verstrekt, ook als hij of zij zowel aan een lente- als aan een zomerschool deelneemt.
Artikel 5. Beslistermijn, subsidiebedrag, betaling
Aanvragen voor subsidie op grond van deze regeling kunnen uiterlijk op 11 maart 2016
worden ingediend bij DUO.
De subsidie wordt toegekend aan de uitvoerende school. Indien de subsidieaanvraag
is gehonoreerd, gebeurt dit uiterlijk op 22 april 2016. Dit hangt samen met de aanvraagprocedure,
waarbij in één keer een aanvraag voor subsidie voor een lente- én zomerschool gedaan
kan worden. De datum van beslissing door de minister en beschikking van de subsidie
(22 april 2016) kan niet veel worden vervroegd, omdat dan ook de datum van het indienen
van een subsidieaanvraag (11 maart 2016) vervroegd zou moeten worden. Dan wordt het
voor scholen nog moeilijker om een goede prognose te maken van het aantal deelnemers
aan een lente- en/of zomerschool. Tegelijkertijd krijgen scholen die (ook) een lenteschool
willen uitvoeren met de datum van 22 april 2016 relatief laat zekerheid over honorering
van de aanvraag. Als tegemoetkoming zullen daarom subsidieaanvragen waarin ook een
aanvraag voor een lenteschool wordt gedaan en die uiterlijk 29 februari 2016 bij DUO
zijn ingediend met voorrang worden behandeld. Op deze aanvragen zal de minister uiterlijk
8 april 2016 beslissen, waarna, bij een positieve beslissing, ook uiterlijk op 8 april
2016 de subsidie zal worden vastgesteld en toegekend.
De betaling van de subsidie vindt in één keer plaats, uiterlijk in juli. Dat is dus
na de uitvoering van lentescholen, en tijdens of voor uitvoering van zomerscholen.
Weliswaar wordt de subsidie zo niet in alle gevallen betaald voorafgaand aan de feitelijke
uitvoering van de lente- of zomerschool. Doordat de subsidie uiterlijk 22 april 2016
vastgesteld en toegekend wordt is er in alle gevallen voorafgaand aan uitvoering van
een lente- en/of zomerschool zekerheid dát de subsidieaanvrager de aangevraagde subsidie
zal ontvangen. Dat geldt temeer voor aanvragen die uiterlijk 29 februari 2016 zijn
ingediend.
Artikel 6. Verstrekking en verantwoording subsidie
De wijze waarop de subsidie wordt verstrekt en verantwoord verschilt naar gelang de
hoogte van de subsidie. Hierbij is aangesloten bij het Uniform Subsidiekader (Stcrt. 2009, 20306) en de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.
Als het een subsidie betreft tot € 25.000 (dat is het geval wanneer voor maximaal
38 leerlingen subsidie wordt aangevraagd), wordt verantwoord via de jaarverslaggeving
en behoeft de subsidieontvanger achteraf alleen desgevraagd te verklaren dat de activiteiten
waarvoor de subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen
die aan de subsidie zijn verbonden. Dit gebeurt steekproefsgewijs. Als het subsidiebedrag
meer dan € 25.000 bedraagt (dat is het geval wanneer voor 39 of meer leerlingen subsidie
wordt aangevraagd), moet het gebruik van de subsidie achteraf worden verantwoord in
de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model
G1. Daarin moet worden verklaard dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt,
zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.
Het gebruik van model G1 geldt ook voor subsidies vanaf € 125.000.
Doordat de prognosetool gebruikt moet worden om het aanvraagformulier in te kunnen
vullen (zie de toelichting op artikel 4), wordt extra bevorderd dat de prognose van
het aantal aan een lente- en/of zomerschool deelnemende leerlingen op een gedegen
wijze wordt gemaakt en dat de prognose realistisch is. Ook de meldingsplicht op grond
van het derde lid van dit artikel waarborgt dat de realisatie en de prognose zo goed
mogelijk met elkaar overeenkomen. Conform het Universeel Subsidiekader dient de subsidieontvanger
onverwijld een schriftelijke melding te doen aan DUO zodra aannemelijk is dat de activiteiten
waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht
of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen
zal worden voldaan. De subsidieaanvrager moet in elk geval melding doen indien aannemelijk
is dat het aantal daadwerkelijk aan een lente- of zomerschool deelnemende leerlingen
minder dan 85% van het geprognosticeerde aantal leerlingen zal zijn.
Artikel 7. Verplichting tot verstrekken van beleidsinformatie
Elke subsidieontvanger meldt na afloop van de door de school daadwekelijk verzorgde
lente- en/of zomerschool, uiterlijk in september 2016, aan DUO hoeveel leerlingen
daadwerkelijk hebben deelgenomen aan de lente- en/of zomerschool (eerste lid). Dit
formulier kan desgewenst vanaf 9 mei 2016 (direct na de centraal vastgestelde meivakantie)
worden ingevuld.
Op basis van de meldingen die subsidieontvangers moeten doen wordt openbaar inzichtelijk
gemaakt welke scholen hebben deelgenomen aan deze regeling, voor hoeveel leerlingen
er door elk van deze scholen subsidie is aangevraagd en hoeveel leerlingen bij elk
van deze scholen daadwerkelijk aan een lente- en/of zomerschool hebben deelgenomen.
Als er sprake is van (sterk) tegenvallende realisatie kunnen scholen dit toelichten.
Met het openbaar inzichtelijk maken van deze beleidsinformatie wordt ook beoogd dat
prognose en realisatie zo goed mogelijk met elkaar overeenkomen, of dat er een goede
verklaring wordt gegeven wanneer dit toch niet het geval is. Dit voorkomt oneigenlijk
gebruik van de regeling.
Ten slotte wordt ten behoeve van onderzoek naar ervaringen en effecten van lente-
en zomerscholen VO gevraagd hoeveel van de daadwerkelijk deelnemende leerlingen alsnog
zijn bevorderd naar de volgende klas (tweede lid). Dit gebeurt via een eenvoudig,
op www.duo.nl digitaal beschikbaar, formulier, waarin ook de mogelijkheid wordt geboden om desgewenst
afwijkingen ten opzichte van de begrote deelname toe te lichten. De bevragingslast
wordt zo tot een minimum beperkt.
Artikel 8. Inwerkingtreding en vervaldatum
Om zoveel mogelijk duidelijkheid te verstrekken over de momenten waarop wet- en regelgeving
wordt ingevoerd of wijzigt zijn er in principe vier vaste verandermomenten: 1 januari,
1 april, 1 juli en 1 oktober. Helaas is het niet mogelijk gebleken deze regeling vóór
1 januari 2016 te publiceren. De volgende datum waarop deze regeling volgens de systematiek
van vaste verandermomenten in werking zou kunnen treden, zou 1 april 2016 zijn geweest.
De subsidieaanvragen moeten echter voor die datum worden ingediend. Daarom is in overleg
met de VO-raad en DUO besloten dat deze regeling in werking treedt met ingang van
de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en
terugwerkt tot en met 1 januari 2016.
De regeling vervalt met ingang van 1 mei 2016 omdat dan geen subsidieverstrekking
meer mogelijk is. Het vervallen van de regeling neemt niet weg dat de regeling op
grond van het rechtszekerheidsbeginsel de grondslag blijft bieden voor het rechtmatig
afhandelen van gevestigde aanspraken overeenkomstig de regeling.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker