Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 augustus 2016, nr. VO/999593, houdende regels voor de tegemoetkoming in de studiekosten van masteropleidingen voor het onderwijs (Regeling tegemoetkoming studiekosten onderwijsmasteropleidingen)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, eerste en tweede lid, en 5 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. bacheloropleiding:

opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onder a, of tweede lid, onder a, van de WHW;

b. deficiëntieopleiding:

een opleiding van tussen de dertig en zestig studiepunten die is vormgegeven als bacheloropleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs, maar die niet leidt tot de graad Bachelor binnen het wetenschappelijk onderwijs, en die is gericht op het wegwerken van deficiënties met als doel toelating tot een masteropleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs;

c. masteropleiding:

opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b, en 7.4a, derde lid, van de WHW;

d. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

e. pabo:

opleiding Pedagogische academie voor leraren in het basisonderwijs;

f. student:

degene die wetenschappelijk onderwijs of hoger beroepsonderwijs in de zin van de WHW volgt, niet zijnde een extraneus;

g. studieduur:

aan de studielast van een masteropleiding gekoppelde duur van de opleiding, zoals geregeld in de artikelen 7.4, 7.4a en 7.4b van de WHW en zoals met inachtneming van artikel 7.13, tweede lid, onder i, van de WHW is vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling van de opleiding;

h. studiejaar:

het tijdvak, genoemd in artikel 1.1, onder k, van de WHW;

i. voltijdse masteropleiding:

masteropleiding die op grond van artikel 7.7 van de WHW voltijds is ingericht;

j. WHW:

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.1 en 7.4, tweede lid.

Artikel 3. Doelstelling

De minister kan ten behoeve van de tegemoetkoming in de studiekosten voor de studiejaren 2016–2017 tot en met 2018–2019 eenmalig subsidie verstrekken aan een student die zich heeft ingeschreven voor een voltijdse masteropleiding als bedoeld in artikel 4, onder a, c, e, f, g, h, i, j, k, l, m, n, o of p, of een masteropleiding als bedoeld in artikel 4, onder b of d.

Artikel 4. Reikwijdte

De regeling is uitsluitend van toepassing op studenten die:

de pabo met goed gevolg hebben afgerond en staan ingeschreven voor één van de volgende masteropleidingen:

  • a. special education needs;

  • b. leren en innoveren;

  • c. talentontwikkeling en diversiteit;

  • d. pedagogiek;

  • e. pedagogische wetenschappen;

  • f. onderwijskunde; of

staan ingeschreven voor een eenjarige of tweejarige voltijdse masteropleiding aan een lerarenopleiding die een eerstegraads bevoegdheid oplevert in één van de volgende tekortvakken:

  • g. Nederlands;

  • h. Frans;

  • i. Duits;

  • j. Engels;

  • k. Grieks;

  • l. Latijn;

  • m. informatica;

  • n. natuurkunde;

  • o. wiskunde; of

  • p. scheikunde.

Artikel 5. Subsidiecriteria

  • 1. Om voor subsidie in aanmerking te komen, dient de aanvrager ingeschreven te staan voor een masteropleiding als bedoeld in artikel 4:

    • a. onder a, b, c, d, e of f, en niet eerder dan ten hoogste in het kalenderjaar, twee jaar voorafgaand aan het studiejaar het examen van de pabo met goed gevolg te hebben afgelegd; of

    • b. onder a, b, c, d, e of f, het examen van de pabo met goed gevolg te hebben afgelegd en niet eerder dan ten hoogste in het kalenderjaar, twee jaar voorafgaand aan het studiejaar een deficiëntieopleiding, voorbereidend op de betreffende masteropleiding, met goed gevolg te hebben afgelegd; of

    • c. onder g, h, i, j, k, l, m, n, o of p, en niet eerder dan ten hoogste in het kalenderjaar, twee jaar voorafgaand aan het studiejaar een bacheloropleiding of masteropleiding met goed gevolg te hebben afgelegd; of

    • d. onder g, h, i, j, k, l, m, n, o of p, en niet eerder dan ten hoogste in het kalenderjaar, twee jaar voorafgaand aan het studiejaar een deficiëntieopleiding, voorbereidend op de betreffende masteropleiding, met goed gevolg te hebben afgelegd; of

    • e. onder g, h, i, j, k, l, m, n, o of p, en niet eerder dan ten hoogste in het kalenderjaar, twee jaar voorafgaand aan het studiejaar op grond van artikel 7.18 van de WHW de graad Doctor verleend te hebben gekregen.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen, dient de aanvrager tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 te behoren.

  • 3. Om voor subsidie in aanmerking te komen, dient de aanvrager die staat ingeschreven voor een masteropleiding als bedoeld in artikel 4, onder a, b, c, d, e of f, in aanvulling op de aanvraag een stage- dan wel onderzoeksovereenkomst met een schoolbestuur voor primair onderwijs in te dienen. De overeenkomst wordt ingediend tijdens de studieduur.

Artikel 6. Subsidieplafond

  • 1. Voor de subsidieverlening is voor de jaren 2016 en 2017 een bedrag van € 1 miljoen per jaar beschikbaar voor studenten die een masteropleiding volgen als bedoeld in artikel 4, onder a, b, c, d, e of f, en in dat kader een stage- of onderzoeksopdracht uitvoeren op een school voor primair onderwijs of bij het bestuur van een school voor primair onderwijs.

  • 2. Voor de jaren 2016, 2017 en 2018 is een bedrag van € 3 miljoen per jaar beschikbaar voor studenten die een masteropleiding volgen als bedoeld in artikel 4, onder g, h, i, j, k, l, m, n, o of p, en in dat kader een stage- of onderzoeksopdracht uitvoeren op een school voor voortgezet onderwijs.

Artikel 7. Subsidiebedrag

De subsidie bedraagt:

  • a. € 3.000 voor studenten die zijn ingeschreven voor een masteropleiding als bedoeld in artikel 4, onder a, b, c, d, e, f, g, h, i, j, k of l; of

  • b. € 5.000 voor studenten die zijn ingeschreven voor een masteropleiding als bedoeld in artikel 4, onder m, n, o of p.

Artikel 8. Subsidieaanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag geschiedt overeenkomstig het aanvraagformulier dat via de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. Subsidie kan voor de studiejaren 2016–2017 tot en met 2018–2019 worden aangevraagd van 1 augustus tot en met 31 oktober van het jaar waarin het studiejaar aanvangt.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan subsidie voor de masteropleidingen, bedoeld in artikel 4, onder e tot en met p, tevens worden aangevraagd van 1 december tot en met 31 maart van het lopende studiejaar, met uitzondering van het studiejaar 2018–2019.

  • 4. In afwijking van het tweede lid kan subsidie voor de opleidingen, bedoeld in artikel 4, onder a tot en met f, niet worden aangevraagd voor het studiejaar 2018–2019.

Artikel 9. Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, weigert de minister een subsidieaanvraag, indien de aanvrager reeds een tegemoetkoming van de minister ontvangt of heeft ontvangen voor het volgen van de masteropleiding.

  • 2. Onder tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan studiefinanciering in de zin van de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 10. Verdeling beschikbare middelen

De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen.

Artikel 11. Subsidieverplichting

De subsidieontvanger behaalt uiterlijk een jaar na afloop van de studieduur het diploma van de masteropleiding.

Artikel 12. Betaling

  • 1. Het subsidiebedrag wordt niet eerder dan drie maanden voordat de opleiding aanvangt, aan de subsidieontvanger uitbetaald.

  • 2. In aanvulling op de aanvraag waarvoor een stage- dan wel onderzoeksovereenkomst, bedoeld in artikel 5, derde lid, moet worden ingediend, wordt het subsidiebedrag niet eerder uitbetaald dan nadat de stage- dan wel onderzoeksovereenkomst is ingediend.

Artikel 13. Subsidievaststelling

  • 1. De vaststellingsbeschikking wordt overeenkomstig artikel 7.4, tweede lid, van de Kaderregeling OCW, SZW en VWS binnen 22 weken na afloop van de studieduur ambtshalve genomen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de ambtshalve vaststellingsbeschikking, indien de subsidieontvanger het diploma niet binnen de studieduur kan behalen en daarvan onverwijld melding maakt bij de minister, binnen 22 weken na afloop van een jaar na de studieduur genomen, of, indien de subsidieontvanger al op de hoogte is op welke datum hij het diploma zal behalen, 22 weken na afloop van de dag waarop het diploma wordt behaald.

Artikel 14. Hardheidsclausule

De minister kan deze regeling in bijzondere gevallen buiten toepassing verklaren of daarvan afwijken, voor zover de toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden.

Artikel 15. Inwerkingtreding en horizonbepaling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt per 1 november 2018.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tegemoetkoming studiekosten onderwijsmasteropleidingen.

Artikel 17. Wijziging Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017

1. Hoofdstuk 2b van de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017 vervalt.

2. In artikel 35 van de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017 worden de woorden ‘met uitzondering van hoofdstuk 2b dat vervalt met ingang van 1 september 2018’ geschrapt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

TOELICHTING

De Regeling tegemoetkoming studiekosten onderwijsmasteropleidingen (de regeling) is een voortzetting van wat voorheen hoofdstuk 2b (‘subsidie voor het aantrekken van studenten in het lerarenberoep’) van de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017 was. Dit hoofdstuk was per 1 september 2015 van kracht. Met uitzondering van de toevoeging van de masteropleiding ‘talentontwikkeling en diversiteit’, is de subsidie inhoudelijk niet gewijzigd. De toelichting valt dan ook grotendeels samen met de toelichting op het oude hoofdstuk 2b (Stcrt. 2015, 27337) en de wijziging daarop (Stcrt. 2016, 19472).

In het Sectorakkoord VO 2014–2017 (bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 31 289, nr. 187) is voorgesteld om een tegemoetkoming in de studiekosten in het leven te roepen voor studenten die direct na het behalen van hun diploma een masteropleiding volgen waarmee zij een bevoegdheid voor het geven van onderwijs in een tekortvak kunnen halen. De tegemoetkoming is dus bedoeld om lerarentekorten in bepaalde vakken tegen te gaan en de masterambitie (bijlage bij Kamerstukken II 2015/16, 31 293, nr. 272) te realiseren. Zo wordt de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs beter. Doordat het onderwijs complexer is geworden, zijn er meer leraren nodig met kennis en vaardigheden op het werk- en denkniveau van masterstudenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo) en wetenschappelijk onderwijs (wo). Naar verwachting zullen leerlingen profiteren van hun kennis en vaardigheden en zullen de leraren bovendien bijdragen aan de kwaliteit en diversiteit van hun team.

Toen het leenstelsel in het hoger onderwijs werd ingevoerd, werd verwacht dat het aantal studenten dat na het behalen van een diploma aan de Pedagogische academie voor leraren in het basisonderwijs (pabo) een masteropleiding zou gaan volgen, of na het behalen van een vak-(master)opleiding een universitaire lerarenopleiding, stabiel zou blijven of zelfs gering zou afnemen. Om de verwachte lerarentekorten op te vangen en meer masteropgeleide leraren voor de klas te laten staan, moeten beide groepen echter groeien. Uit onderzoek blijkt dat studenten eerder voor een masteropleiding kiezen, indien hen voor die opleiding een financiële tegemoetkoming in het vooruitzicht wordt gesteld.1 Hoe groter de tegemoetkoming is, hoe groter ook de instroom zal zijn.2 Daarnaast blijken studiebeurzen effectiever te zijn dan entreebonussen om het arbeidsaanbod van leraren te verhogen. Volgens de internationale literatuur merken ontvangers van een studiebeurs veel vaker op beïnvloed te zijn in hun keuze om een lerarenopleiding te gaan doen, dan ontvangers van een entreebonus in hun keuze om in het onderwijs te gaan werken.3 Om te zorgen voor meer hbo- en wo-masteropgeleiden in het primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo), wordt het daarom mogelijk gemaakt dat pas afgestudeerde studenten met subsidie via deze regeling een hbo- of wo-masteropleiding kunnen volgen.

De regeling draagt als arbeidsmarktinstrument bij aan de masterambitie en het opvangen van de (kwalitatieve) lerarentekorten. De regeling bindt studenten (po en vo) door hen te verplichten om tijdens het volgen van de masteropleiding een stage- of onderzoeksopdracht in het onderwijs uit te voeren. In het vo draagt de regeling daarnaast bij aan een hogere instroom op de universitaire lerarenopleidingen, en daarmee automatisch aan een verhoogd aantal gediplomeerden van deze opleidingen, zodat de verwachte (en structurele) lerarentekorten worden opgevuld. Met name in de bèta- en techniekvakken en de moderne vreemde talen moet de instroom flink omhoog om deze verwachte tekorten op te lossen.

Primair onderwijs

In het po is er behoefte om (academische) pabo-afgestudeerde studenten die een masteropleiding volgen, te behouden voor het lerarenberoep. De regeling draagt bij aan het behoud van deze studenten op de arbeidsmarkt. Voor de kalenderjaren 2016 en 2017 is er een budget van € 1 miljoen per jaar beschikbaar. Hoewel de verwachting is dat met de regeling voor het po jaarlijks minimaal tweehonderd studenten worden bereikt, is een bereik van driehonderd studenten het streefaantal. De kosten van de masteropleiding zijn gemiddeld € 3.000 per student. Het jaarlijkse normbedrag voor levensonderhoud in de Wet op de studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is vastgesteld op € 7.601,28 voor thuiswonende studenten en € 9.998,64 voor uitwonenden. De regeling betreft echter een tegemoetkoming in de studiekosten en geen volledige compensatie daarvoor. Deze overweging is gebaseerd op de hoogte van de subsidie uit een vergelijkbare regeling van APPO in schooljaar 2013–2014. Volgens dit onderzoek biedt deze tegemoetkoming studenten voldoende prikkels om een vervolgopleiding te kiezen. Bovendien laat dit bedrag per student voldoende ruimte over om jaarlijks meer dan tweehonderd studenten in het po een tegemoetkoming aan te bieden. Naar verwachting zal de vervulling van de arbeidsmarkt er – met hulp van de regeling – als volgt uit zien:

 

2016

2017

Totale instroom1

200

200

Kosten

€ 600.000

€ 600.000

Wenselijke instroom

300

300

Totale kosten

€ 900.000

€ 900.000

X Noot
1

De totale instroom in het po is tegelijkertijd extra instroom, studenten konden niet eerder via een regeling een master volgen. Huidige instroom aan masters in het po komt vanuit de regeling Lerarenbeurs.

De masteropleiding ‘talentontwikkeling en diversiteit’ was nog niet opgenomen in de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017. De masteropleiding is in maart 2016 positief geaccrediteerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie en is nu toegevoegd aan de in artikel 4 opgenomen lijst van masteropleidingen, waarvoor tegemoetkoming kan worden aangevraagd.

Voortgezet onderwijs

In het vo is de instroom op de universitaire lerarenopleidingen niet voldoende om de verwachte (en structurele) tekorten op te vullen in bepaalde vakken. Met name in de bèta- en techniekvakken en de moderne vreemde talen zijn meer masteropgeleide leraren nodig. De regeling stimuleert de instroom op de universitaire lerarenopleidingen en de verwachte uitstroom van studenten naar het lerarenberoep. Voor de jaren 2016 tot en met 2018 is er een bedrag van € 3 miljoen per jaar beschikbaar. Hiermee wordt een toename van 1.000 extra studenten in het vo verwacht (ongeveer 250 per jaar). Deze extra studenten komen bovenop de gemiddeld 170 studenten die jaarlijks een universitaire lerarenopleiding volgen in de tekortvakken.4 De kosten voor de leergang zijn € 5.000 voor taalstudenten en € 8.000 voor bètastudenten in het vo. Er is gekozen voor een afwijkend bedrag voor bètastudenten, omdat zij minder snel geneigd zijn om een lerarenopleiding te volgen dan taalstudenten. Daarnaast is het lerarentekort in de bètavakken nijpender dan dat in de taalvakken. Deze overweging is gebaseerd op de onderzoeksresultaten van ResearchNed, waaruit bleek dat dit bedrag voldoende stimulans biedt om een lerarenopleiding te gaan volgen.5 Het jaarlijkse normbedrag voor levensonderhoud in de Wsf 2000 is vastgesteld op € 7.601,28 voor thuiswonende studenten en € 9.998,64 voor uitwonenden. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld als tegemoetkoming in de kosten voor levensonderhoud, maar biedt bètastudenten wel een aantrekkelijke tegemoetkoming in hun studiekosten. Naar verwachting zal de vervulling van de arbeidsmarkt er – met hulp van de regeling – als volgt uit zien:

 

2016

2017

2018

Totale instroom

420

420

420

Waarvan additioneel door regeling

250

250

250

Onvervulde vraag in fte’s (gemiddeld)

204

204

204

Geraamde uitstroom in fte’s1

153

153

153

Kosten2

€ 2,6 miljoen

€ 2,6 miljoen

€ 2,6 miljoen

X Noot
1

Er wordt een gediplomeerdeninstroom van 70% in het lerarenberoep en een gemiddelde aanstellingsomvang van 0,8 FTE verwacht.

X Noot
2

Dit bedrag biedt ruimte binnen het huidige budget voor meer subsidieaanvragers dan momenteel geschat. Naar verwachting neemt het aantal aanvragen toe op het moment dat de regeling breder bekend wordt.

De regeling wordt ingezet als arbeidsmarktinstrument en is niet gelijk te stellen met studiefinanciering. Zowel in het po als in het vo wordt de regeling ingezet om leraren aan te trekken en vast te houden in het lerarenberoep. Hierbij hebben studenten een plicht om een stage -of onderzoeksopdracht uit te voeren op een po- of vo-school. Het subsidiebedrag wordt bovendien teruggevorderd, indien de student niet (tijdig) afstudeert.

Samenhang Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de Kaderregeling) is van toepassing op subsidies die op grond van deze regeling aan studenten worden verstrekt. De Kaderregeling kan worden gezien als algemene subsidieregeling, terwijl in deze regeling bijzondere regels staan die specifiek voor de tegemoetkoming gelden. In een enkel geval wordt van de Kaderregeling afgeweken.

Volledigheidshalve zij hier vermeld dat in hoofdstuk 5 van de Kaderregeling de subsidieverplichtingen zijn neergelegd, waaraan subsidieontvangers moeten voldoen. Voor hen is bijvoorbeeld artikel 5.4 van de Kaderregeling relevant, waarin is bepaald dat de subsidieontvanger meewerkt aan door of namens de minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor de subsidieverstrekking of beleidsontwikkeling. De minister zal met steekproeven controleren of subsidieontvangers aan hun subsidieverplichtingen hebben voldaan.

Administratieve lasten

Uit de regeling vloeien administratieve lasten voort voor studenten enerzijds en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) anderzijds. Ten opzichte van de oude situatie, die in de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017 was neergelegd, zullen de administratieve lasten niet stijgen. Inhoudelijk wordt immers alleen de masteropleiding ‘talentontwikkeling en diversiteit’ toegevoegd.

De administratieve lasten voor studenten bestaan uit het eenmalig (digitaal) indienen van een subsidieaanvraag en eventueel het overleggen van het diploma, indien daar (na het beëindigen van de masteropleiding) naar wordt gevraagd. Sinds de laatste wijziging van de subsidie per juli 2016 zijn de administratieve lasten met afgerond 220 uur toegenomen voor studenten als bedoeld in artikel 4, onder g tot en met p en 162 uur voor studenten als bedoeld in artikel 4, onder a tot en met f. In aanvulling daarop stegen de administratieve lasten met 155 uur voor studenten die middels een steekproefsgewijze controle van DUO worden gevraagd hun diploma op te sturen na het beëindigen van de opleiding.

De administratieve lasten voor studenten komen daarmee op een jaarlijks totaal van 537 uur voor de kalenderjaren 2015 tot en met 2017. In academisch jaar 2017–2018 gaat het om geraamde lasten van totaal 325 uur. Dit omdat de regeling voor studenten als bedoeld in artikel 4, onder a tot en met f tot 2017 loopt.

De administratieve lasten voor DUO bestonden aanvankelijk uit het opzetten van het systeem, waarbij het om ontwikkelkosten ad € 200.000 en één fte op jaarbasis ging. De structurele kosten betreffen de communicatie (website, formulieren, brieven), het systeemonderhoud en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. De administratieve lasten stijgen voor DUO niet.

Vaste verandermomenten en inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte in de Staatscourant. Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. De reden hiervoor is dat studenten ‘talentontwikkeling en diversiteit’ nog voor het academisch jaar 2016–2017 in aanmerking moeten kunnen komen voor de tegemoetkoming. Aangezien de regeling een bestaande subsidiestroom voortzet, heeft de inwerkingtreding geen merkbare gevolgen voor de praktijk.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Achter de artikelnummers is tussen haakjes een verwijzing naar het oude artikel in de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017 geplaatst.

Artikel 1 (oude artikelen 1 en 19n)

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen. In de meeste gevallen wordt daarvoor aangesloten bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Ten opzichte van de oude regeling zijn er geen nieuwe begripsbepalingen toegevoegd.

Wat betreft de (voltijdse) masteropleiding, zijn buitenlandse opleidingen niet in de begripsbepaling van ‘masteropleiding’ meegenomen. In de oude regeling kwam dit onderscheid duidelijker naar voren, omdat buitenlandse opleidingen wel waren opgenomen voor bijvoorbeeld de lerarenbeurs en vervolgens nadrukkelijk waren uitgesloten van de subsidie voor het aantrekken van leraren in het lerarenberoep. Voorts moet het gaan om een ‘masteropleiding tot leraar’, zoals bedoeld in artikel 7.4a van de WHW. De masteropleidingen voor het onderwijs waarvoor subsidie kan worden verstrekt, zijn opgesomd in artikel 4.

De deeltijdse masteropleiding is niet in de begripsbepalingen opgenomen; waar ‘masteropleiding’ wordt gebruikt, wordt telkens deeltijd en voltijd bedoeld.

Artikel 2

Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op de artikelen 8 en 13.

Artikel 4 (oude artikel 19o)

In dit artikel staan de masteropleidingen genoemd, waarvoor subsidie kan worden aangevraagd.

In de praktijk is gevraagd om ‘klassieke talen’ in het artikel op te nemen. Dit is juridisch niet noodzakelijk. De vakken Grieks en Latijn – die beide in de lijst staan – zijn afzonderlijk of in combinatie te volgen. Een student kiest bij inschrijving voor zijn masteropleiding waarin hij een eerstegraads bevoegdheid wil halen. Een student die voor de opleiding klassieke talen kiest, komt derhalve in aanmerking voor subsidie, maar schrijft zich in voor het vak Latijn, Grieks dan wel voor beide.

Artikel 5 (oude artikel 19q)

Om in aanmerking te kunnen komen voor de tegemoetkoming, moet de aanvraag op grond van het eerste lid aan bepaalde vooropleidingseisen voldoen. In alle gevallen geldt dat de betreffende opleiding niet eerder dan ten hoogste in het kalenderjaar, twee jaar voorafgaand aan het studiejaar, mag zijn behaald. Indien een student bijvoorbeeld in september 2016 begint, dan moet hij de betreffende vooropleiding in 2014 of later met goed gevolg hebben afgelegd of de graad Doctor verleend hebben gekregen.

In het tweede lid is bepaald dat alleen studenten die voldoen aan het nationaliteitsvereiste van de Wsf 2000, in aanmerking komen voor subsidie op grond van deze regeling. De beperking van de kring van in aanmerking komende studenten hangt samen met de doelstelling van de subsidie om meer gekwalificeerde leraren in het Nederlandse onderwijs te laten instromen. Zouden geen aanvullende beperkingen worden gesteld, dan zouden ook aanvragers uit het buitenland zonder band met Nederland het subsidieplafond kunnen uitputten, zonder dat aan de doelstelling wordt bijgedragen. Voor burgers van de Europese Unie geldt een bijzondere situatie in verband met het Europese recht. In lijn met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, zie bijvoorbeeld ECLI:EU:C:2005:169 (Bidar), kunnen beperkingen worden gesteld die betrekking hebben op een zekere mate van integratie in de Nederlandse samenleving. Gelet op de Europese jurisprudentie in het kader van de (meeneembare) studiefinanciering, is ervoor gekozen om bij de Wsf 2000 aan te sluiten.

In het derde lid is voor de masteropleidingen die tot een bevoegdheid in het primair onderwijs leiden, geregeld dat studenten een stage- of onderzoeksovereenkomst bij de minister, dat wil zeggen DUO, moeten indienen. Hoewel de student ruimte heeft om dit gedurende de studieduur te doen, blijft het onverkort van belang dat de overeenkomst bij aanvang van het studiejaar zo spoedig mogelijk wordt ingediend. Om die reden is het indienen van de overeenkomst in artikel 12 gekoppeld aan het moment van uitbetaling.

Artikel 6 (oude artikel 19r)

Indien een aanvraag wordt ingediend nadat het subsidieplafond is overschreden, wordt de aanvraag afgewezen. De wijze van verdeling (zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 10) is bepalend voor de volgorde van de aanvragen.

Artikel 7 (oude artikel 19s)

De hoogte van de bijdrage is zo samengesteld, dat het merendeel van de beschikbare masteropleidingen redelijkerwijs kan worden gevolgd. De tegemoetkoming is niet gebaseerd op het normbedrag voor levensonderhoud van studiefinanciering en is dan ook niet bedoeld om alle studiekosten te dekken, maar om studenten te overreden een masteropleiding te volgen waarmee zij leraar kunnen worden.

De subsidie voor de masteropleidingen als bedoeld in artikel 4, onder a tot en met l, is gebaseerd op het subsidiebedrag dat het Arbeidsmarktplatform PO hanteert in hun Stimuleringsregeling binden van (academische) pabo-afgestudeerden (raadpleegbaar via arbeidsmarktplatformpo.nl). Dit bedrag biedt voldoende stimulans voor studenten om aan een vervolgopleiding deel te nemen. De benodigde instroom in de onder m tot en met p genoemde masteropleidingen is echter dermate hoger, dat ervoor is gekozen om voor deze masteropleidingen een hoger subsidiebedrag toe te kennen. Hoe hoger het subsidiebedrag immers is, hoe meer studenten voor het lerarenberoep zullen kiezen. Daarnaast is de kans dat bètastudenten voor een universitaire lerarenopleiding kiezen naar schatting driemaal zo laag als het geval is bij taalstudenten. Met het hogere subsidiebedrag wordt beoogd de keuze van bètastudenten voor een lerarenopleiding te stimuleren. De hoogte van dit subsidiebedrag is gebaseerd op resultaten uit een onderzoek van ResearchNed (Invulling en inrichting tegemoetkoming studiekosten lerarenopleidingen, 2015), waaruit blijkt dat dit bedrag voldoende stimulans biedt om de betreffende masteropleidingen te gaan volgen.

Artikel 8 (oude artikel 19t, 19u en 19w)

De wijze van aanvragen wijkt af van artikel 3.1 van de Kaderregeling. Er wordt voor de tegemoetkoming een specifiek aanvraagformulier op de website van DUO geplaatst, dat studenten kunnen downloaden. De aanvraag wordt bij voorkeur digitaal ingediend, maar kan eventueel ook per post worden verzonden.

Met het indienen van het volledige aanvraagformulier wordt volstaan. De aanvrager hoeft geen activiteitenplan of begroting als bedoeld in artikel 3.3 van de Kaderregeling, in te dienen. Indien een aanvraag niet volledig is ingediend, zal de aanvrager een termijn van twee weken krijgen om de aanvraag alsnog aan te vullen.

Conform artikel 4.1, eerste lid, van de Kaderregeling beslist de minister binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Er zal naar worden gestreefd om zelfs binnen acht weken een beslissing te nemen.

De subsidieaanvraag dient op grond van artikel 3.2, tweede lid, van de Kaderregeling te worden ingediend voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Dit betekent dat een student de tegemoetkoming uitsluitend kan aanvragen voor een masteropleiding waarmee hij aanvangt in de periode waarvoor de tegemoetkoming is bedoeld. Voor studenten die een reguliere masteropleiding (die onder de reikwijdte van artikel 4 valt) met een educatieve afstudeerrichting volgen, is het moment waarop zij met de educatieve afstudeerrichting beginnen bepalend.

De subsidie voor de masteropleidingen, bedoeld in artikel 4, onder e tot en met p, kan ook worden aangevraagd in de periode van december tot en met maart van het lopende studiejaar, uitgezonderd het laatste studiejaar waarvoor de subsidie kan worden aangevraagd. Voor de masteropleidingen, bedoeld in artikel 4, onder a tot en met f, kan voor het schooljaar 2018–2019 überhaupt geen subsidie worden aangevraagd. Vrijwel alle instellingen bieden voor deze masteropleidingen een tweede instroommoment aan. Aangezien dat niet het geval is bij de andere masteropleidingen, loont het niet om daarvoor ook een tweede aanvraagtermijn open te stellen.

De aanvragen voor het tweede instroommoment vallen onder het subsidieplafond van het jaar waarin de studie aanvangt. Aanvragen voor het instroommoment in september kunnen van augustus tot en met oktober worden ingediend, aanvragen voor het instroommoment in februari van december tot en met maart. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat studenten hun inschrijfbewijs vaak pas in februari ontvangen.

Artikel 9 (oude artikel 19v)

De tegemoetkoming in de studiekosten van een onderwijsmasteropleiding is één van de manieren waarop de minister het lerarenberoep in het voortgezet onderwijs aantrekkelijker probeert te maken. Daarnaast zijn ook andere subsidies beschikbaar, zoals voor de projecten ‘VierSlagLeren’, ‘Eerst de Klas’ en het ‘Onderwijstraineeship’. Onder omstandigheden zou het kunnen voorkomen, dat een subsidieaanvrager in aanmerking komt voor meerdere subsidies met dezelfde strekking. In dit artikel is daarom een anti-samenloopbepaling opgenomen. Studiefinanciering wordt nadrukkelijk niet als zodanige tegemoetkoming aangemerkt. Een student kan dus zowel studiefinanciering als een tegemoetkoming in de studiekosten van zijn onderwijsmasteropleiding ontvangen.

Artikel 10 (oude artikel 19x)

In dit artikel is de wijze van verdeling van het subsidieplafond geregeld. Het uitgangspunt is dat de beschikbare middelen in volgorde van ontvangst van de aanvragen worden verdeeld. Artikel 2.3, eerste lid, van de Kaderregeling is van toepassing. Hierin is bepaald dat als de aanvraag krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is aangevuld, bij de verdeling de dag waarop de volledige aangevulde aanvraag is ontvangen, als de datum van ontvangst geldt.

Artikel 11 (oude artikel 19y)

Het (in artikel 1 gedefinieerde) begrip ‘studieduur’ geeft inzicht in de nominale duur, waarbinnen de opleiding moet zijn afgerond. De subsidieontvanger wordt daarboven de mogelijkheid van een jaar uitloop gegeven.

Artikel 12 (oude artikel 19z juncto artikel 16)

In het tweede lid is voor de masteropleidingen, bedoeld in artikel 4, onder a tot en met f, een uitzondering vastgelegd op het betaalmoment. In die gevallen wordt pas uitbetaald op het moment dat de stage- of onderzoeksovereenkomst, bedoeld in artikel 5, derde lid, is ingediend.

Artikel 13 (oude artikel 19z juncto artikel 17)

De subsidieverstrekking, waaronder de ambtshalve vaststelling, vindt plaats overeenkomstig artikel 1.5, aanhef en onder a, onder 2°, van de Kaderregeling.

De subsidieontvanger is ervoor verantwoordelijk dat hij de minister over zijn eventuele studie-uitloop informeert. In dat geval wordt de ambtshalve vaststelling op de nieuwe situatie afgestemd. Indien er geen nieuwe afstudeerdatum bekend is, wordt ervan uitgegaan dat de subsidieontvanger gebruik maakt van de maximaal toegestane uitlooptermijn, als bepaald in artikel 11. Indien de subsidieontvanger wel een specifieke afstudeerdatum meldt, dan wordt de vaststelling daarop afgestemd. In alle gevallen geldt dat DUO de ambtshalve vaststelling vervolgens binnen 22 weken afhandelt.

Artikel 14 (oude artikel 33)

De hardheidsclausule is opgenomen om de minister de mogelijkheid te geven in individuele gevallen van de regeling af te wijken. Om voor toepassing van de hardheidsclausule in aanmerking te komen, moet de toepassing van de regeling zelf in de eerste plaats tot een onbillijkheid van overwegende aard leiden. In de tweede plaats moet de toepassing van de hardheidsclausule het doel van de regeling dienen.

Toepassing van de hardheidsclausule betreft een discretionaire bevoegdheid, waar zeer terughoudend gebruik van wordt gemaakt. De verzoeker zal in ieder geval moeten aantonen dat zijn situatie zich onderscheidt van die van anderen, die zich in dezelfde situatie bevinden. Er moet dus sprake zijn van bijzondere persoonlijke omstandigheden.

Artikel 16 (oude artikel 36)

In de oude subsidiesystematiek bestond onduidelijkheid over de naam van de tegemoetkoming in de studiekosten van masteropleidingen voor het onderwijs. De subsidieregeling was namelijk neergelegd in hoofdstuk 2b van de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017, dat de titel ‘Subsidie voor het aantrekken van studenten in het lerarenberoep’ droeg. In de praktijk stond de subsidie echter bekend als de tegemoetkoming studiekosten onderwijsmasters. Zo werd vaak ook over de subsidie gecommuniceerd. Nu de subsidie uit de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017 is gehaald, is ervoor gekozen om de citeertitel aan te sluiten op de in de praktijk gangbare naam.

Artikel 17

De regeling vervangt hoofdstuk 2b van de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017. Voor aanvragers en subsidieontvangers verandert er echter niets. Op grond van het rechtszekerheidsbeginsel blijven de vervallen voorschriften de grondslag bieden voor het rechtmatig afhandelen van gevestigde afspraken en voor verantwoording conform de vervallen voorschriften.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

CPB (april 2014). CPB Notitie – Betreft: Verkenning ophoging masters PO en VO.

X Noot
2

ResearchNed (2015). Invulling en inrichting tegemoetkoming studiekosten lerarenopleidingen.

X Noot
3

CPB (april 2014). CPB Notitie – Betreft: Verkenning ophoging masters PO en VO.

X Noot
4

Zoals gedefinieerd door CentERdata: Nederlands, Frans, Duits, Engels, Grieks, Latijn, Natuurkunde, Scheikunde, Wiskunde. Deze tekortvakken kunnen in de loop van de regeling variëren en zullen indien nodig aangepast worden.

X Noot
5

ResearchNed (2015, nog niet gepubliceerd). Invulling en inrichting tegemoetkoming studiekosten lerarenopleidingen.

Naar boven