TOELICHTING
De Regeling tegemoetkoming studiekosten onderwijsmasteropleidingen (de regeling) is
een voortzetting van wat voorheen hoofdstuk 2b (‘subsidie voor het aantrekken van
studenten in het lerarenberoep’) van de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom
en bewegingsonderwijs 2009–2017 was. Dit hoofdstuk was per 1 september 2015 van kracht.
Met uitzondering van de toevoeging van de masteropleiding ‘talentontwikkeling en diversiteit’,
is de subsidie inhoudelijk niet gewijzigd. De toelichting valt dan ook grotendeels
samen met de toelichting op het oude hoofdstuk 2b (Stcrt. 2015, 27337) en de wijziging daarop (Stcrt. 2016, 19472).
In het Sectorakkoord VO 2014–2017 (bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 31 289, nr. 187) is voorgesteld om een tegemoetkoming in de studiekosten in het leven te roepen voor
studenten die direct na het behalen van hun diploma een masteropleiding volgen waarmee
zij een bevoegdheid voor het geven van onderwijs in een tekortvak kunnen halen. De
tegemoetkoming is dus bedoeld om lerarentekorten in bepaalde vakken tegen te gaan
en de masterambitie (bijlage bij Kamerstukken II 2015/16, 31 293, nr. 272) te realiseren. Zo wordt de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs beter. Doordat
het onderwijs complexer is geworden, zijn er meer leraren nodig met kennis en vaardigheden
op het werk- en denkniveau van masterstudenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo)
en wetenschappelijk onderwijs (wo). Naar verwachting zullen leerlingen profiteren
van hun kennis en vaardigheden en zullen de leraren bovendien bijdragen aan de kwaliteit
en diversiteit van hun team.
Toen het leenstelsel in het hoger onderwijs werd ingevoerd, werd verwacht dat het
aantal studenten dat na het behalen van een diploma aan de Pedagogische academie voor
leraren in het basisonderwijs (pabo) een masteropleiding zou gaan volgen, of na het
behalen van een vak-(master)opleiding een universitaire lerarenopleiding, stabiel
zou blijven of zelfs gering zou afnemen. Om de verwachte lerarentekorten op te vangen
en meer masteropgeleide leraren voor de klas te laten staan, moeten beide groepen
echter groeien. Uit onderzoek blijkt dat studenten eerder voor een masteropleiding
kiezen, indien hen voor die opleiding een financiële tegemoetkoming in het vooruitzicht
wordt gesteld.1 Hoe groter de tegemoetkoming is, hoe groter ook de instroom zal zijn.2 Daarnaast blijken studiebeurzen effectiever te zijn dan entreebonussen om het arbeidsaanbod
van leraren te verhogen. Volgens de internationale literatuur merken ontvangers van
een studiebeurs veel vaker op beïnvloed te zijn in hun keuze om een lerarenopleiding
te gaan doen, dan ontvangers van een entreebonus in hun keuze om in het onderwijs
te gaan werken.3 Om te zorgen voor meer hbo- en wo-masteropgeleiden in het primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo), wordt het daarom
mogelijk gemaakt dat pas afgestudeerde studenten met subsidie via deze regeling een
hbo- of wo-masteropleiding kunnen volgen.
De regeling draagt als arbeidsmarktinstrument bij aan de masterambitie en het opvangen
van de (kwalitatieve) lerarentekorten. De regeling bindt studenten (po en vo) door
hen te verplichten om tijdens het volgen van de masteropleiding een stage- of onderzoeksopdracht
in het onderwijs uit te voeren. In het vo draagt de regeling daarnaast bij aan een
hogere instroom op de universitaire lerarenopleidingen, en daarmee automatisch aan
een verhoogd aantal gediplomeerden van deze opleidingen, zodat de verwachte (en structurele)
lerarentekorten worden opgevuld. Met name in de bèta- en techniekvakken en de moderne
vreemde talen moet de instroom flink omhoog om deze verwachte tekorten op te lossen.
Primair onderwijs
In het po is er behoefte om (academische) pabo-afgestudeerde studenten die een masteropleiding
volgen, te behouden voor het lerarenberoep. De regeling draagt bij aan het behoud
van deze studenten op de arbeidsmarkt. Voor de kalenderjaren 2016 en 2017 is er een
budget van € 1 miljoen per jaar beschikbaar. Hoewel de verwachting is dat met de regeling
voor het po jaarlijks minimaal tweehonderd studenten worden bereikt, is een bereik
van driehonderd studenten het streefaantal. De kosten van de masteropleiding zijn
gemiddeld € 3.000 per student. Het jaarlijkse normbedrag voor levensonderhoud in de
Wet op de studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is vastgesteld op € 7.601,28 voor thuiswonende
studenten en € 9.998,64 voor uitwonenden. De regeling betreft echter een tegemoetkoming
in de studiekosten en geen volledige compensatie daarvoor. Deze overweging is gebaseerd
op de hoogte van de subsidie uit een vergelijkbare regeling van APPO in schooljaar
2013–2014. Volgens dit onderzoek biedt deze tegemoetkoming studenten voldoende prikkels
om een vervolgopleiding te kiezen. Bovendien laat dit bedrag per student voldoende
ruimte over om jaarlijks meer dan tweehonderd studenten in het po een tegemoetkoming
aan te bieden. Naar verwachting zal de vervulling van de arbeidsmarkt er – met hulp
van de regeling – als volgt uit zien:
|
2016
|
2017
|
Totale instroom1
|
200
|
200
|
Kosten
|
€ 600.000
|
€ 600.000
|
Wenselijke instroom
|
300
|
300
|
Totale kosten
|
€ 900.000
|
€ 900.000
|
X Noot
1De totale instroom in het po is tegelijkertijd extra instroom, studenten konden niet
eerder via een regeling een master volgen. Huidige instroom aan masters in het po
komt vanuit de regeling Lerarenbeurs.
De masteropleiding ‘talentontwikkeling en diversiteit’ was nog niet opgenomen in de
Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017.
De masteropleiding is in maart 2016 positief geaccrediteerd door de Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie en is nu toegevoegd aan de in artikel 4 opgenomen lijst van
masteropleidingen, waarvoor tegemoetkoming kan worden aangevraagd.
Voortgezet onderwijs
In het vo is de instroom op de universitaire lerarenopleidingen niet voldoende om
de verwachte (en structurele) tekorten op te vullen in bepaalde vakken. Met name in
de bèta- en techniekvakken en de moderne vreemde talen zijn meer masteropgeleide leraren
nodig. De regeling stimuleert de instroom op de universitaire lerarenopleidingen en
de verwachte uitstroom van studenten naar het lerarenberoep. Voor de jaren 2016 tot
en met 2018 is er een bedrag van € 3 miljoen per jaar beschikbaar. Hiermee wordt een
toename van 1.000 extra studenten in het vo verwacht (ongeveer 250 per jaar). Deze
extra studenten komen bovenop de gemiddeld 170 studenten die jaarlijks een universitaire
lerarenopleiding volgen in de tekortvakken.4 De kosten voor de leergang zijn € 5.000 voor taalstudenten en € 8.000 voor bètastudenten
in het vo. Er is gekozen voor een afwijkend bedrag voor bètastudenten, omdat zij minder
snel geneigd zijn om een lerarenopleiding te volgen dan taalstudenten. Daarnaast is
het lerarentekort in de bètavakken nijpender dan dat in de taalvakken. Deze overweging
is gebaseerd op de onderzoeksresultaten van ResearchNed, waaruit bleek dat dit bedrag
voldoende stimulans biedt om een lerarenopleiding te gaan volgen.5 Het jaarlijkse normbedrag voor levensonderhoud in de Wsf 2000 is vastgesteld op € 7.601,28
voor thuiswonende studenten en € 9.998,64 voor uitwonenden. De regeling is nadrukkelijk
niet bedoeld als tegemoetkoming in de kosten voor levensonderhoud, maar biedt bètastudenten
wel een aantrekkelijke tegemoetkoming in hun studiekosten. Naar verwachting zal de
vervulling van de arbeidsmarkt er – met hulp van de regeling – als volgt uit zien:
|
2016
|
2017
|
2018
|
Totale instroom
|
420
|
420
|
420
|
Waarvan additioneel door regeling
|
250
|
250
|
250
|
Onvervulde vraag in fte’s (gemiddeld)
|
204
|
204
|
204
|
Geraamde uitstroom in fte’s1
|
153
|
153
|
153
|
Kosten2
|
€ 2,6 miljoen
|
€ 2,6 miljoen
|
€ 2,6 miljoen
|
X Noot
1Er wordt een gediplomeerdeninstroom van 70% in het lerarenberoep en een gemiddelde
aanstellingsomvang van 0,8 FTE verwacht.
X Noot
2Dit bedrag biedt ruimte binnen het huidige budget voor meer subsidieaanvragers dan
momenteel geschat. Naar verwachting neemt het aantal aanvragen toe op het moment dat
de regeling breder bekend wordt.
De regeling wordt ingezet als arbeidsmarktinstrument en is niet gelijk te stellen
met studiefinanciering. Zowel in het po als in het vo wordt de regeling ingezet om
leraren aan te trekken en vast te houden in het lerarenberoep. Hierbij hebben studenten
een plicht om een stage -of onderzoeksopdracht uit te voeren op een po- of vo-school.
Het subsidiebedrag wordt bovendien teruggevorderd, indien de student niet (tijdig)
afstudeert.
Samenhang Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de Kaderregeling) is van toepassing op
subsidies die op grond van deze regeling aan studenten worden verstrekt. De Kaderregeling
kan worden gezien als algemene subsidieregeling, terwijl in deze regeling bijzondere
regels staan die specifiek voor de tegemoetkoming gelden. In een enkel geval wordt
van de Kaderregeling afgeweken.
Volledigheidshalve zij hier vermeld dat in hoofdstuk 5 van de Kaderregeling de subsidieverplichtingen
zijn neergelegd, waaraan subsidieontvangers moeten voldoen. Voor hen is bijvoorbeeld
artikel 5.4 van de Kaderregeling relevant, waarin is bepaald dat de subsidieontvanger
meewerkt aan door of namens de minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de
minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor de subsidieverstrekking
of beleidsontwikkeling. De minister zal met steekproeven controleren of subsidieontvangers
aan hun subsidieverplichtingen hebben voldaan.
Administratieve lasten
Uit de regeling vloeien administratieve lasten voort voor studenten enerzijds en de
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) anderzijds. Ten opzichte van de oude situatie, die
in de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017
was neergelegd, zullen de administratieve lasten niet stijgen. Inhoudelijk wordt immers
alleen de masteropleiding ‘talentontwikkeling en diversiteit’ toegevoegd.
De administratieve lasten voor studenten bestaan uit het eenmalig (digitaal) indienen
van een subsidieaanvraag en eventueel het overleggen van het diploma, indien daar
(na het beëindigen van de masteropleiding) naar wordt gevraagd. Sinds de laatste wijziging
van de subsidie per juli 2016 zijn de administratieve lasten met afgerond 220 uur
toegenomen voor studenten als bedoeld in artikel 4, onder g tot en met p en 162 uur
voor studenten als bedoeld in artikel 4, onder a tot en met f. In aanvulling daarop
stegen de administratieve lasten met 155 uur voor studenten die middels een steekproefsgewijze
controle van DUO worden gevraagd hun diploma op te sturen na het beëindigen van de
opleiding.
De administratieve lasten voor studenten komen daarmee op een jaarlijks totaal van
537 uur voor de kalenderjaren 2015 tot en met 2017. In academisch jaar 2017–2018 gaat
het om geraamde lasten van totaal 325 uur. Dit omdat de regeling voor studenten als
bedoeld in artikel 4, onder a tot en met f tot 2017 loopt.
De administratieve lasten voor DUO bestonden aanvankelijk uit het opzetten van het
systeem, waarbij het om ontwikkelkosten ad € 200.000 en één fte op jaarbasis ging.
De structurele kosten betreffen de communicatie (website, formulieren, brieven), het
systeemonderhoud en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. De administratieve lasten
stijgen voor DUO niet.
Vaste verandermomenten en inwerkingtreding
De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte in de
Staatscourant. Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. De reden hiervoor
is dat studenten ‘talentontwikkeling en diversiteit’ nog voor het academisch jaar
2016–2017 in aanmerking moeten kunnen komen voor de tegemoetkoming. Aangezien de regeling
een bestaande subsidiestroom voortzet, heeft de inwerkingtreding geen merkbare gevolgen
voor de praktijk.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I
Achter de artikelnummers is tussen haakjes een verwijzing naar het oude artikel in
de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009–2017
geplaatst.
Artikel 1 (oude artikelen 1 en 19n)
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen. In de meeste gevallen wordt daarvoor
aangesloten bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Ten opzichte van de oude regeling zijn er geen nieuwe begripsbepalingen toegevoegd.
Wat betreft de (voltijdse) masteropleiding, zijn buitenlandse opleidingen niet in
de begripsbepaling van ‘masteropleiding’ meegenomen. In de oude regeling kwam dit
onderscheid duidelijker naar voren, omdat buitenlandse opleidingen wel waren opgenomen
voor bijvoorbeeld de lerarenbeurs en vervolgens nadrukkelijk waren uitgesloten van
de subsidie voor het aantrekken van leraren in het lerarenberoep. Voorts moet het
gaan om een ‘masteropleiding tot leraar’, zoals bedoeld in artikel 7.4a van de WHW.
De masteropleidingen voor het onderwijs waarvoor subsidie kan worden verstrekt, zijn
opgesomd in artikel 4.
De deeltijdse masteropleiding is niet in de begripsbepalingen opgenomen; waar ‘masteropleiding’
wordt gebruikt, wordt telkens deeltijd en voltijd bedoeld.
Artikel 2
Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op de artikelen
8 en 13.
Artikel 4 (oude artikel 19o)
In dit artikel staan de masteropleidingen genoemd, waarvoor subsidie kan worden aangevraagd.
In de praktijk is gevraagd om ‘klassieke talen’ in het artikel op te nemen. Dit is
juridisch niet noodzakelijk. De vakken Grieks en Latijn – die beide in de lijst staan
– zijn afzonderlijk of in combinatie te volgen. Een student kiest bij inschrijving
voor zijn masteropleiding waarin hij een eerstegraads bevoegdheid wil halen. Een student
die voor de opleiding klassieke talen kiest, komt derhalve in aanmerking voor subsidie,
maar schrijft zich in voor het vak Latijn, Grieks dan wel voor beide.
Artikel 5 (oude artikel 19q)
Om in aanmerking te kunnen komen voor de tegemoetkoming, moet de aanvraag op grond
van het eerste lid aan bepaalde vooropleidingseisen voldoen. In alle gevallen geldt
dat de betreffende opleiding niet eerder dan ten hoogste in het kalenderjaar, twee
jaar voorafgaand aan het studiejaar, mag zijn behaald. Indien een student bijvoorbeeld
in september 2016 begint, dan moet hij de betreffende vooropleiding in 2014 of later
met goed gevolg hebben afgelegd of de graad Doctor verleend hebben gekregen.
In het tweede lid is bepaald dat alleen studenten die voldoen aan het nationaliteitsvereiste
van de Wsf 2000, in aanmerking komen voor subsidie op grond van deze regeling. De
beperking van de kring van in aanmerking komende studenten hangt samen met de doelstelling
van de subsidie om meer gekwalificeerde leraren in het Nederlandse onderwijs te laten
instromen. Zouden geen aanvullende beperkingen worden gesteld, dan zouden ook aanvragers
uit het buitenland zonder band met Nederland het subsidieplafond kunnen uitputten,
zonder dat aan de doelstelling wordt bijgedragen. Voor burgers van de Europese Unie
geldt een bijzondere situatie in verband met het Europese recht. In lijn met de jurisprudentie
van het Hof van Justitie van de Europese Unie, zie bijvoorbeeld ECLI:EU:C:2005:169 (Bidar), kunnen beperkingen worden gesteld die betrekking hebben op een zekere mate van
integratie in de Nederlandse samenleving. Gelet op de Europese jurisprudentie in het
kader van de (meeneembare) studiefinanciering, is ervoor gekozen om bij de Wsf 2000
aan te sluiten.
In het derde lid is voor de masteropleidingen die tot een bevoegdheid in het primair
onderwijs leiden, geregeld dat studenten een stage- of onderzoeksovereenkomst bij
de minister, dat wil zeggen DUO, moeten indienen. Hoewel de student ruimte heeft om
dit gedurende de studieduur te doen, blijft het onverkort van belang dat de overeenkomst
bij aanvang van het studiejaar zo spoedig mogelijk wordt ingediend. Om die reden is
het indienen van de overeenkomst in artikel 12 gekoppeld aan het moment van uitbetaling.
Artikel 6 (oude artikel 19r)
Indien een aanvraag wordt ingediend nadat het subsidieplafond is overschreden, wordt
de aanvraag afgewezen. De wijze van verdeling (zie de artikelsgewijze toelichting
bij artikel 10) is bepalend voor de volgorde van de aanvragen.
Artikel 7 (oude artikel 19s)
De hoogte van de bijdrage is zo samengesteld, dat het merendeel van de beschikbare
masteropleidingen redelijkerwijs kan worden gevolgd. De tegemoetkoming is niet gebaseerd
op het normbedrag voor levensonderhoud van studiefinanciering en is dan ook niet bedoeld
om alle studiekosten te dekken, maar om studenten te overreden een masteropleiding
te volgen waarmee zij leraar kunnen worden.
De subsidie voor de masteropleidingen als bedoeld in artikel 4, onder a tot en met
l, is gebaseerd op het subsidiebedrag dat het Arbeidsmarktplatform PO hanteert in
hun Stimuleringsregeling binden van (academische) pabo-afgestudeerden (raadpleegbaar
via arbeidsmarktplatformpo.nl). Dit bedrag biedt voldoende stimulans voor studenten
om aan een vervolgopleiding deel te nemen. De benodigde instroom in de onder m tot
en met p genoemde masteropleidingen is echter dermate hoger, dat ervoor is gekozen
om voor deze masteropleidingen een hoger subsidiebedrag toe te kennen. Hoe hoger het
subsidiebedrag immers is, hoe meer studenten voor het lerarenberoep zullen kiezen.
Daarnaast is de kans dat bètastudenten voor een universitaire lerarenopleiding kiezen
naar schatting driemaal zo laag als het geval is bij taalstudenten. Met het hogere
subsidiebedrag wordt beoogd de keuze van bètastudenten voor een lerarenopleiding te
stimuleren. De hoogte van dit subsidiebedrag is gebaseerd op resultaten uit een onderzoek
van ResearchNed (Invulling en inrichting tegemoetkoming studiekosten lerarenopleidingen, 2015), waaruit blijkt dat dit bedrag voldoende stimulans biedt om de betreffende
masteropleidingen te gaan volgen.
Artikel 8 (oude artikel 19t, 19u en 19w)
De wijze van aanvragen wijkt af van artikel 3.1 van de Kaderregeling. Er wordt voor
de tegemoetkoming een specifiek aanvraagformulier op de website van DUO geplaatst,
dat studenten kunnen downloaden. De aanvraag wordt bij voorkeur digitaal ingediend,
maar kan eventueel ook per post worden verzonden.
Met het indienen van het volledige aanvraagformulier wordt volstaan. De aanvrager
hoeft geen activiteitenplan of begroting als bedoeld in artikel 3.3 van de Kaderregeling,
in te dienen. Indien een aanvraag niet volledig is ingediend, zal de aanvrager een
termijn van twee weken krijgen om de aanvraag alsnog aan te vullen.
Conform artikel 4.1, eerste lid, van de Kaderregeling beslist de minister binnen dertien
weken na ontvangst van de aanvraag. Er zal naar worden gestreefd om zelfs binnen acht
weken een beslissing te nemen.
De subsidieaanvraag dient op grond van artikel 3.2, tweede lid, van de Kaderregeling
te worden ingediend voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Dit betekent dat een student de tegemoetkoming uitsluitend kan aanvragen voor een
masteropleiding waarmee hij aanvangt in de periode waarvoor de tegemoetkoming is bedoeld. Voor studenten die een reguliere
masteropleiding (die onder de reikwijdte van artikel 4 valt) met een educatieve afstudeerrichting
volgen, is het moment waarop zij met de educatieve afstudeerrichting beginnen bepalend.
De subsidie voor de masteropleidingen, bedoeld in artikel 4, onder e tot en met p,
kan ook worden aangevraagd in de periode van december tot en met maart van het lopende
studiejaar, uitgezonderd het laatste studiejaar waarvoor de subsidie kan worden aangevraagd.
Voor de masteropleidingen, bedoeld in artikel 4, onder a tot en met f, kan voor het
schooljaar 2018–2019 überhaupt geen subsidie worden aangevraagd. Vrijwel alle instellingen
bieden voor deze masteropleidingen een tweede instroommoment aan. Aangezien dat niet
het geval is bij de andere masteropleidingen, loont het niet om daarvoor ook een tweede
aanvraagtermijn open te stellen.
De aanvragen voor het tweede instroommoment vallen onder het subsidieplafond van het
jaar waarin de studie aanvangt. Aanvragen voor het instroommoment in september kunnen
van augustus tot en met oktober worden ingediend, aanvragen voor het instroommoment
in februari van december tot en met maart. Daarbij is rekening gehouden met het feit
dat studenten hun inschrijfbewijs vaak pas in februari ontvangen.
Artikel 9 (oude artikel 19v)
De tegemoetkoming in de studiekosten van een onderwijsmasteropleiding is één van de
manieren waarop de minister het lerarenberoep in het voortgezet onderwijs aantrekkelijker
probeert te maken. Daarnaast zijn ook andere subsidies beschikbaar, zoals voor de
projecten ‘VierSlagLeren’, ‘Eerst de Klas’ en het ‘Onderwijstraineeship’. Onder omstandigheden
zou het kunnen voorkomen, dat een subsidieaanvrager in aanmerking komt voor meerdere
subsidies met dezelfde strekking. In dit artikel is daarom een anti-samenloopbepaling
opgenomen. Studiefinanciering wordt nadrukkelijk niet als zodanige tegemoetkoming
aangemerkt. Een student kan dus zowel studiefinanciering als een tegemoetkoming in
de studiekosten van zijn onderwijsmasteropleiding ontvangen.
Artikel 10 (oude artikel 19x)
In dit artikel is de wijze van verdeling van het subsidieplafond geregeld. Het uitgangspunt
is dat de beschikbare middelen in volgorde van ontvangst van de aanvragen worden verdeeld.
Artikel 2.3, eerste lid, van de Kaderregeling is van toepassing. Hierin is bepaald
dat als de aanvraag krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is aangevuld,
bij de verdeling de dag waarop de volledige aangevulde aanvraag is ontvangen, als de datum van ontvangst geldt.
Artikel 11 (oude artikel 19y)
Het (in artikel 1 gedefinieerde) begrip ‘studieduur’ geeft inzicht in de nominale
duur, waarbinnen de opleiding moet zijn afgerond. De subsidieontvanger wordt daarboven
de mogelijkheid van een jaar uitloop gegeven.
Artikel 12 (oude artikel 19z juncto artikel 16)
In het tweede lid is voor de masteropleidingen, bedoeld in artikel 4, onder a tot
en met f, een uitzondering vastgelegd op het betaalmoment. In die gevallen wordt pas
uitbetaald op het moment dat de stage- of onderzoeksovereenkomst, bedoeld in artikel
5, derde lid, is ingediend.
Artikel 13 (oude artikel 19z juncto artikel 17)
De subsidieverstrekking, waaronder de ambtshalve vaststelling, vindt plaats overeenkomstig
artikel 1.5, aanhef en onder a, onder 2°, van de Kaderregeling.
De subsidieontvanger is ervoor verantwoordelijk dat hij de minister over zijn eventuele
studie-uitloop informeert. In dat geval wordt de ambtshalve vaststelling op de nieuwe
situatie afgestemd. Indien er geen nieuwe afstudeerdatum bekend is, wordt ervan uitgegaan
dat de subsidieontvanger gebruik maakt van de maximaal toegestane uitlooptermijn,
als bepaald in artikel 11. Indien de subsidieontvanger wel een specifieke afstudeerdatum
meldt, dan wordt de vaststelling daarop afgestemd. In alle gevallen geldt dat DUO
de ambtshalve vaststelling vervolgens binnen 22 weken afhandelt.
Artikel 14 (oude artikel 33)
De hardheidsclausule is opgenomen om de minister de mogelijkheid te geven in individuele
gevallen van de regeling af te wijken. Om voor toepassing van de hardheidsclausule
in aanmerking te komen, moet de toepassing van de regeling zelf in de eerste plaats
tot een onbillijkheid van overwegende aard leiden. In de tweede plaats moet de toepassing
van de hardheidsclausule het doel van de regeling dienen.
Toepassing van de hardheidsclausule betreft een discretionaire bevoegdheid, waar zeer
terughoudend gebruik van wordt gemaakt. De verzoeker zal in ieder geval moeten aantonen
dat zijn situatie zich onderscheidt van die van anderen, die zich in dezelfde situatie
bevinden. Er moet dus sprake zijn van bijzondere persoonlijke omstandigheden.
Artikel 16 (oude artikel 36)
In de oude subsidiesystematiek bestond onduidelijkheid over de naam van de tegemoetkoming
in de studiekosten van masteropleidingen voor het onderwijs. De subsidieregeling was
namelijk neergelegd in hoofdstuk 2b van de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom
en bewegingsonderwijs 2009–2017, dat de titel ‘Subsidie voor het aantrekken van studenten
in het lerarenberoep’ droeg. In de praktijk stond de subsidie echter bekend als de
tegemoetkoming studiekosten onderwijsmasters. Zo werd vaak ook over de subsidie gecommuniceerd.
Nu de subsidie uit de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs
2009–2017 is gehaald, is ervoor gekozen om de citeertitel aan te sluiten op de in
de praktijk gangbare naam.
Artikel 17
De regeling vervangt hoofdstuk 2b van de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom
en bewegingsonderwijs 2009–2017. Voor aanvragers en subsidieontvangers verandert er
echter niets. Op grond van het rechtszekerheidsbeginsel blijven de vervallen voorschriften
de grondslag bieden voor het rechtmatig afhandelen van gevestigde afspraken en voor
verantwoording conform de vervallen voorschriften.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker