Besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank van 15 augustus 2016, houdende de bekendmaking van de Beleidsregels 2016 (Besluit Beleidsregels SVB 2016)

De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,

Gelet op artikel 34, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 47a Participatiewet, artikel 8a van de Remigratiewet, de paragrafen 3 en 4 van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW, artikel 20 van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 en artikel 9 van de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom, alsmede gelet op het Boetebesluit socialezekerheidswetten en het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten;

Besluit:

Artikel 1

Bij de uitvoering van de in artikel 34 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen genoemde wetten, de Participatiewet, de Remigratiewet, de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 en de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom, past de Sociale verzekeringsbank het beleid toe dat is neergelegd in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Het Besluit Beleidsregels SVB 2013 (Stcrt. 2014, nr. 13017), het Besluit Beleidsregels SVB 2014 (Stcrt. 2015, nr. 562) en het Besluit SVB Beleidsregels WWB 2012 (Stcrt. 2013, nr. 4772) worden ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Beleidsregels SVB 2016.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De bijlage wordt ter inzage gelegd bij het hoofdkantoor en de locaties van de Sociale verzekeringsbank. De inhoud van de bijlage kan tevens worden ingezien via het internet op www.svbbeleidsregels.nl

Amstelveen, 15 augustus 2016

De voorzitter van de Raad van bestuur, M.R. Schurink

TOELICHTING

Inleiding

De Sociale verzekeringsbank (SVB) publiceert sinds 1997 het beleid dat zij hanteert bij de uitvoering van de aan haar opgedragen wetten en regelingen. Publicatie vindt plaats door bekendmaking van een besluit als het voorgaande, inhoudende dat de Raad van bestuur van de SVB opnieuw de beleidsregels heeft vastgesteld. De bijlage waarnaar in het besluit wordt verwezen, betreft de gebundelde verzameling SVB Beleidsregels 2016 die kan worden geraadpleegd op het internet op www.svbbeleidsregels.nl. Tevens liggen deze beleidsregels ter inzage bij het hoofdkantoor en de locaties van de SVB.

Status en werking van de beleidsregels

Bij de ontwikkeling van de beleidsregels heeft de SVB zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bepalingen die in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over dit onderwerp zijn opgenomen.

In het vierde lid van artikel 1:3 Awb zijn beleidsregels gedefinieerd als: ‘een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan’.

De SVB zoekt bij de ontwikkeling van haar beleidsregels aansluiting bij deze definitie. Dit betekent dat de regels niet uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van zuiver discretionaire bepalingen (zogenaamde ‘kan-bepalingen’), maar ook op de uitleg van wettelijke bepalingen in situaties waarin deze meerdere interpretaties toestaan. Ook ten behoeve van een uniforme uitleg van jurisprudentie zijn regels geformuleerd.

De beleidsregels zoals de SVB die hanteert, zijn ook neergelegd in instructies gericht aan de directie Dienstverlening Sociale Verzekeringen. Deze instructies bevatten echter tevens administratieve en procedurele instructies. Dergelijke instructies hebben een zuiver intern karakter en worden veelvuldig aangepast, waardoor ze niet geschikt zijn voor bekendmaking aan derden. In deze publicatie worden de beleidsregels weergegeven zonder de interne administratieve en procedurele aspecten.

Hoewel burgers de SVB op de beleidsregels kunnen aanspreken, mogen deze niet op één lijn worden gesteld met algemeen verbindende voorschriften, zelfs niet nu ze formeel aan derden bekend zijn gemaakt en uit dien hoofde moeten worden beschouwd als ‘recht’ in de zin van artikel 79 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie. Zo is de SVB op grond van artikel 4:84 Awb verplicht van een beleidsregel af te wijken in gevallen waarin toepassing van de beleidsregel voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Voor zover zuiver wetsinterpreterende regels aan de orde zijn, zal de gehoudenheid tot afwijking overigens eerder aan de orde komen naarmate de desbetreffende wettelijke norm vager is en meer beoordelingsvrijheid aan de SVB toestaat. Voorts zijn gevallen denkbaar waarin zulke bijzondere omstandigheden spelen dat zij niet meer behoren tot de categorie van gevallen waarop de SVB bij de totstandkoming van de beleidsregel het oog heeft gehad. In dergelijke gevallen is de beleidsregel niet van toepassing en zal de SVB een individuele beslissing nemen, gebaseerd op de bijzondere omstandigheden van het individuele geval.

Bovendien bevatten de beleidsregels slechts globale lijnen die nooit volledig recht kunnen doen aan alle individuele belangen waarmee de SVB in de praktijk bij het nemen van een beslissing rekening houdt. Ten aanzien van alle in deze publicatie vervatte regels geldt daarom het principe dat hiervan in individuele gevallen op grond van bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken.

Daarbij wordt opgemerkt dat deze beleidsregels, hoewel veelomvattend, niet een uitputtend beeld geven van het beleid van de SVB. Beleid dat nog niet is uitgekristalliseerd, of uitsluitend om strategische redenen wordt gevoerd, bijvoorbeeld om jurisprudentie uit te lokken, is bijvoorbeeld niet opgenomen. Ook de omvang van de beschrijving van de regels verschilt. De reden hiervan is gelegen in het feit dat sommige bepalingen, doordat ze al veel langer bestaan of door veelvuldiger toepassing, meer ontwikkeld zijn dan andere.

Ten slotte dient er rekening mee te worden gehouden dat de SVB niet kan garanderen dat alle beleidsregels volledig actueel zijn. Er kan sprake zijn van wetswijzigingen of nieuwe rechterlijke uitspraken die nog niet zijn verwerkt. Dit is een onvermijdelijk gevolg van het feit dat de besluitvorming en de feitelijke publicatie van nieuwe beleidsregels enige tijd vergen.

De tekst is afgesloten naar de stand van zaken op 31 maart 2016.

Overzicht van wijzigingen

Door de inwerkingtreding van de Wet basisregistratie personen (vervangt de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens) en de Wet hervorming kindregelingen, het vervallen van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG), de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) en de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen (Regeling niet-KOB-gerechtigden) en de wijziging van de Remigratiewet, de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) en de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose (TNS) zijn de beleidsregels op een groot aantal plaatsen aangepast. Omdat het in de meeste gevallen een tekstuele aanpassing betreft, zijn deze wijzigingen niet in onderstaand overzicht opgenomen. Inhoudelijke wijzigingen van de beleidsregels naar aanleiding van de inwerkingtreding of wijziging van eerdergenoemde wetten en ministeriële regelingen zijn wel opgenomen.

De beleidsregels over de toepassing van de Participatiewet (tot 1 januari 2015: Wet werk en bijstand), in verband met het recht op AIO-aanvulling, publiceerde de SVB tot nu toe separaat; laatstelijk bij besluit van 18 februari 2013 (Stcrt. 2013, nr. 4772). Het beleid over de toepassing van de Participatiewet is geactualiseerd en geïntegreerd in de SVB Beleidsregels 2016. Hierdoor zijn de beleidsregels in Deel I, III en IV op een groot aantal plaatsen aangepast. De beleidsregels waaraan de Participatiewet is toegevoegd, zijn niet allemaal opgenomen in onderstaand overzicht. In onderstaand overzicht is volstaan met vermelding van het beleid over de Participatiewet voor zover dit afwijkt van het beleid dat de SVB toepast bij de overige wetten en voor zover het uitsluitend de Participatiewet betreft.

Deel I (AOW, Anw, AKW, Participatiewet, OBR, Remigratiewet, TAS 2014 en TNS) bevat de volgende wijzigingen:

  • In het nieuwe onderdeel SB1290 (Niet-ingezetenen) is opgenomen wat de SVB verstaat onder een niet-ingezetene als bedoeld in de Wet basisregistratie personen (BRP).

  • In SB1291 (Leefvormen) wordt beschreven ten aanzien van welke leefvormen de SVB beleid heeft geformuleerd. Het betreft een algemene aankondiging van de beleidsregels over huwelijk en duurzaam gescheiden leven (SB1002); het voeren van een gezamenlijke huishouding (SB1003) en de toepassing van de kostendelersnorm (SB1292).

  • In SB1002 (Huwelijk en duurzaam gescheiden leven) is een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2013 verwerkt. Uit deze uitspraak volgt dat het enkele feit dat een van de echtgenoten een gezamenlijke huishouding gaat voeren met een ongehuwde niet betekent dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn huwelijkspartner. In deze beleidsregel is tevens verwerkt dat geen recht bestaat op toeslag op het ouderdomspensioen of recht op een partneruitkering op grond van de OBR indien aan het duurzaam gescheiden leven een einde is gekomen na 31 december 2014 en een van de huwelijkspartners jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd. Tot slot is in deze beleidsregel opgenomen wat de gevolgen zijn voor het recht op AIO-aanvulling indien sprake is van duurzaam gescheiden leven.

  • Aan SB1003 (Een gezamenlijke huishouding voeren) is toegevoegd wat in de Participatiewet verstaan wordt onder een gezamenlijke huishouding. De definitie in de Participatiewet wijkt af van die in de AOW en Anw. De SVB leidt echter uit jurisprudentie af dat het begrip gezamenlijke huishouding voor alle wetten gelijk moet worden uitgelegd.

  • In SB1004 (Hoofdverblijf in dezelfde woning (hoofdverblijfcriterium)) is het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2015 verwerkt. Op grond van dit arrest moet bij het aanhouden van afzonderlijke adressen aannemelijk zijn dat hetzelfde adres als hoofdverblijf van beiden fungeert. De SVB moet daarbij het hoofdverblijf van iedere persoon afzonderlijk beoordelen. In deze beleidsregel zijn voorts aan de jurisprudentie ontleende criteria opgenomen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld waar iemand zijn hoofdverblijf heeft.

  • De titel van SB1008 (Bijzondere situatie: voortduren gezamenlijke huishouding bij (tijdelijk) verblijf elders is verduidelijkt. De nieuwe titel (was: Bijzondere situatie: (tijdelijk) verblijf elders) brengt tot uitdrukking dat deze beleidsregel ziet op de situatie dat een bestaande gezamenlijke huishouding eindigt. De beleidsregel ziet niet op het ontstaan van een gezamenlijke huishouding.

  • SB1237 (Bijzondere situatie: commerciële relatie en gezamenlijke huishouding) is aangepast vanwege de toepassing van de kostendelersnorm (zie ook SB1292 over toepassing van de kostendelersnorm in de Anw en de Participatiewet). In verband hiermee is in deze beleidsregel opgenomen dat alleen sprake is van een commerciële relatie tussen de personen die staan vermeld op de huur- of kostgangersovereenkomst. In geval van gehuwden geldt de overeenkomst altijd voor beide personen.

  • In SB1238 (Bijzondere situatie: hulpbehoevendheid) is het beleid over hulpbehoevendheid in het kader van de AOW geschrapt, omdat de regeling die voorheen in artikel 17, tweede lid AOW stond is vervallen en vervangen door de zogenaamde twee-woningen-regel. De Participatiewet kent – net als de Anw – een bepaling over hulpbehoevendheid. Daarom is aan SB1238 toegevoegd op welke wijze de SVB deze bepaling toepast bij de uitvoering van de Participatiewet

  • Het nieuwe onderdeel SB1292 (Toepassing van de kostendelersnorm in de Anw en de Participatiewet) bevat het beleid dat de SVB toepast ten aanzien van personen van wie het recht op uitkering en de hoogte daarvan door de invoering van de kostendelersnorm afhankelijk is van het aantal personen dat zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de uitkeringsgerechtigde.

  • In SB1009 (Eigen kinderen / adoptie / erkenning) stond dat de SVB op basis van een uitspraak van de CRvB van 24 juni 2011 een kind eveneens als eigen kind van de vrouwelijke huwelijkspartner van de moeder aanmerkt, indien die partner voor de geboorte van het kind en voor het indienen van het adoptieverzoek is overleden en de intentie had om het kind te adopteren. Dit beleid vervalt omdat het uitsluitend relevant was voor het recht op halfwezenuitkering.

  • In SB1010 (Pleegkinderen / pleegouderlijke zorg) is een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 augustus 2010 verwerkt. Deze uitspraak gaat over de voorwaarden waaronder een kind met een pleegkind kan worden gelijkgesteld. Een van de voorwaarden is dat het kind door de verzekerde wordt onderhouden als ware het een eigen kind. Uit de uitspraak van de CRvB volgt dat daaraan in ieder geval niet wordt voldaan als een derde, bijvoorbeeld een voogdij- of zorginstelling, bijdraagt aan het onderhoud van het kind, tenzij de derde deze bijdrage ook zou leveren in geval het kind nog ten minste een levende ouder heeft die niet uit het ouderlijk gezag is ontzet.

  • In SB1014 (Tot het huishouden behoren) is de verwijzing naar de AOW geschrapt omdat het begrip huishouden voor de AOW niet meer relevant is vanwege het vervallen van het eenouderpensioen. Voorts is het 46-dagen beleid in deze beleidsregel geschrapt en verplaatst naar het nieuwe onderdeel SB1300 (Recht op dubbele kinderbijslag voor uitwonende kinderen). Dit geldt ook voor het beleid ten aanzien van het recht op dubbele kinderbijslag voor kinderen jonger dan 16 jaar die niet tot het huishouden van de verzekerde behoren en ook niet als eigen, aangehuwd of pleegkind tot het huishouden van een ander. Tot slot is in deze beleidsregel verduidelijkt dat het beleid over het al dan niet zelfstandig wonen van een kind ziet op kinderen die niet als eigen, aangehuwd of pleegkind tot het huishouden van de verzekerde of nabestaande behoren.

  • SB1016 (Onderwijs van kinderen in Nederland) heeft een nieuwe titel gekregen en bevat het beleid ten aanzien van kinderen die in Nederland wonen en hier onderwijs volgen. In deze beleidsregel is opgenomen dat voor het recht op kinderbijslag ten behoeve van een kind van 16 of 17 jaar dat een startkwalificatie heeft behaald niet langer nadere voorwaarden gelden ten aanzien van de tijdbesteding van het kind. Voorheen bevatte SB1016 ook beleid ten aanzien van het volgen van onderwijs door kinderen die in het buitenland wonen en beleid over onderbreking van de studie. Het beleid ten aanzien van kinderen die in het buitenland wonen is verplaatst naar het nieuwe onderdeel SB1293 (Onderwijs van kinderen in het buitenland). Ook het beleid over het onderbreken van de studie is verplaatst. Dit staat nu in het nieuwe onderdeel SB1294 (Tijdelijke onderbreking van het onderwijs).

  • Het nieuwe onderdeel SB1293 (Onderwijs van kinderen in het buitenland) bevat het beleid ten aanzien van kinderen die in het buitenland wonen en daar onderwijs volgen. Dit beleid stond voorheen in SB1016. Aan het bestaande beleid over kinderen in het buitenland is toegevoegd dat voor het recht op kinderbijslag ten behoeve van een kind van 16 of 17 jaar dat een startkwalificatie heeft behaald of in het buitenland een opleiding heeft afgerond die gelijkgesteld wordt met het behalen van een startkwalificatie, niet langer nadere voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de tijdbesteding van het kind.

  • Het nieuwe onderdeel SB1294 (Tijdelijke onderbreking van het onderwijs) bevat het beleid over een onderbreking van de studie dat voorheen in SB1016 stond. Omdat het doen van een vervolgstudie alleen nog van belang is in het kader van de wezenuitkering, is de beleidsregel hierop aangepast.

  • SB1017 (Werkloos / Inschrijving UWV / redelijke termijn) is vervallen, omdat voor kinderen van 16 en 17 jaar geen tijdsbestedingseisen meer gelden.

  • SB1254 (Kinderen die voor 2 oktober 2009 16 jaar zijn geworden) is vervallen, omdat het beleid dat daarin stond is uitgewerkt.

  • In SB1029 (Betekenis van registraties (BRP en IND)) zijn uitspraken van de CRvB van 19 maart 2013 en 20 januari 2015 verwerkt. Op grond van deze uitspraken neemt de SVB ten aanzien van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland aan dat uitsluitend sprake is van onrechtmatig verblijf vanaf de datum waarop de IND dit aan de betrokkene bij besluit bekend heeft gemaakt. Voorts is in dit onderdeel jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie verwerkt. Op grond van deze jurisprudentie kan een staatsburger van een derde land die een Unieburger als kind heeft, aan artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een recht op verblijf ontlenen in de lidstaat waarvan zijn kind de nationaliteit bezit. Dit recht doet zich voor als de weigering van een verblijfsrecht tot gevolg zou hebben dat het kind feitelijk wordt verplicht om het grondgebied van de lidstaat waarvan hij staatsburger is te verlaten, maar ook dat van de Unie als geheel. In de beleidsregel is opgenomen op welke wijze de SVB onderzoekt of de betrokkene een verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 20 VWEU.

  • Het beleid in SB1032 (Vrouwen waarvan de echtgenoot van de kring der verzekerden is uitgesloten) over de gevolgen van het arrest Wessels-Bergervoet is vervallen, omdat het is uitgewerkt. Voorts stond in dit onderdeel dat voor de Anw geldt dat gehuwde vrouwen ten aanzien van tijdvakken gelegen vóór 1 januari 2002 rechten kunnen ontlenen aan het arrest Wessels-Bergervoet. De rechten op grond van het arrest Wessels-Bergervoet zijn echter niet beperkt tot tijdvakken gelegen voor genoemde datum. Om die reden is de datum van 1 januari 2002 geschrapt.

  • In SB1034 (Personeel van volkenrechtelijke organisaties en hun gezinsleden) is een uitspraak van de CRvB van 16 oktober 2015 verwerkt. Uit deze uitspraak leidt de SVB af dat af het beleid in dit onderdeel uitsluitend ziet op de toepassing van KB 164 en niet geldt voor perioden gelegen voor de inwerkingtreding van dat besluit.

  • Het nieuwe onderdeel SB1295 (Personen die niet geacht kunnen worden blijvend binnen het Rijk te wonen) bevat het beleid over de uitleg van het begrip “niet geacht kunnen worden blijvend binnen het Rijk te wonen”. Dit begrip is van belang omdat personen die niet geacht kunnen worden blijven binnen het Rijk te wonen onder bepaalde voorwaarden waren uitgesloten van verzekering voor de volksverzekeringen.

  • SB1046 (De premie voor de vrijwillige verzekering) is aangepast aan de gewijzigde minimumpremie voor de vrijwillige verzekering bij inkoop. Bij het vaststellen van die premie hanteert de SVB het beleid dat zij voor elk te verzekeren kalenderjaar in de inkoopperiode uitgaat van de leeftijd die de vrijwillig verzekerde had op 1 januari van dat jaar.

  • In het nieuwe onderdeel SB1296 (Onjuiste vaststelling tijdvakken van vrijwillige verzekering bij inkoop) staat welk beleid de SVB hanteert indien bij het vaststellen van het AOW-pensioen blijkt dat de pensioengerechtigde tijdvakken van verzekering heeft ingekocht terwijl hij niet aan de voorwaarden voor inkoop voldeed.

  • SB1049 (Inkomenstoets, herleiding naar maandinkomen, wisselkoersen) is aangepast omdat met ingang van 1 januari 2015 geen recht op toeslag op het AOW-pensioen meer kan ontstaan. Het beleid over de partneruitkering op grond van de OBR is vervallen, omdat geen recht meer bestaat op een partneruitkering. Tevens is in dit onderdeel opgenomen op welke wijze de SVB het inkomen in aanmerking neemt als het recht op uitkering aanvangt of eindigt op een andere dag dan de eerste dag van een kalendermaand.

  • Vanaf 1 januari 2015 kan geen recht op toeslag ontstaan als gevolg van een wijziging van het inkomen van de partner van de AOW-gerechtigde, tenzij het recht op toeslag is geëindigd als gevolg van een incidentele stijging van het inkomen. In het nieuwe onderdeel SB1297 (Incidentele stijging van het inkomen) staat in welke gevallen de SVB aanneemt dat sprake is van een incidentele stijging.

  • In het nieuwe onderdeel SB1298 (Recht op ouderdomspensioen: tijdvakken korter dan een jaar) staat in welke gevallen de SVB een AOW-pensioen toekent ook al is de pensioengerechtigde minder dan een jaar verzekerd geweest voor de AOW.

  • SB1057 (Voldoen aan de onderhoudsvoorwaarden) is aangepast omdat een verzekerde voor een kind van 16 of 17 jaar dat tot zijn huishouden behoort niet meer hoeft aan te tonen dat dit door hem wordt onderhouden. Het in SB1057 opgenomen beleid over het inkomen van het kind is hier geschrapt en verplaatst naar het nieuwe onderdeel SB1299 (Inkomen van kinderen van 16 en 17 jaar). In het geval dat de verzekerde bij zijn kind verblijft terwijl het kind niet behoort tot het huishouden van de verzekerde, hanteert de SVB een fictieve onderhoudsbijdrage. Daarbij geldt niet langer de voorwaarde dat de verzekerde in de drie kwartalen voorafgaand aan dit verblijf aan de onderhoudsvoorwaarden moet hebben voldaan.

  • Het nieuwe onderdeel SB1299 (Inkomen van kinderen van 16 en 17 jaar) bevat het beleid over het inkomen van een kind. Dit beleid stond voorheen in SB1057.

  • In het nieuwe onderdeel SB1300 (Recht op dubbele kinderbijslag voor uitwonende kinderen) staat het beleid dat de SVB hanteert bij de beoordeling van het recht op dubbele kinderbijslag voor uitwonende kinderen. Het beleid betreft onder meer de volgende onderwerpen: als eigen, aangehuwd of pleegkind tot het huishouden van een ander behoren; onderwijs of een beroepsopleiding; beroep van de verzekerde; en verzekerden die wonen in een geïsoleerd gebied.

  • Het beleid in SB1058 (Export van uitkeringen) is voorzien van een nieuwe titel. Dit houdt verband met het nieuwe onderdeel SB1301 (Toepassing van het woonlandbeginsel in de Anw en AKW), dat eveneens betrekking heeft op het recht op uitkering in het buitenland. Aan SB1058 is toegevoegd dat de regel dat geen of een beperkt recht op uitkering bestaat indien de betrokkene of het kind buiten Nederland woont, niet geldt voor personen die vallen onder overgangsrecht dat in de AOW en Anw is opgenomen. Dit overgangsrecht regelt dat recht op uitkering blijft bestaan indien dit door het opzeggen van een verdrag of de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag zou vervallen. Voorts is in SB1057 het beleid geschrapt over de voorlopige toepassing van enkele verdragen. Dit omdat het was uitgewerkt. Tevens is in dit onderdeel opgenomen welke gevolgen de SVB verbindt aan de wijziging van de exportbepaling in de AKW. Op grond van deze bepaling bestaat geen recht meer op kinderbijslag als een kind niet in Nederland woont, tenzij het woont in een andere EU-lidstaat dan Nederland, de EER of Zwitserland en de verzekerde ouder valt onder de personele werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004.

  • Het nieuwe onderdeel SB1301 (Toepassing van het woonlandbeginsel in de Anw en AKW) bevat het beleid dat de SVB toepast naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB van 21 maart 2014, 9 mei 2014 en 12 december 2014 over het woonlandbeginsel in de Anw en AKW. In deze uitspraken heeft de CRvB geoordeeld dat de toepassing van het woonlandbeginsel in een aantal gevallen in strijd is met het internationale recht.

  • Met ingang van 1 januari 2015 is de mogelijkheid vervallen om een voorschot op het AOW-pensioen aan te vragen ter overbrugging van het tijdvak tussen de 65e verjaardag en de ingangsdatum van het AOW-pensioen. Daarom vervallen de onderdelen SB1278 (Voorschot op het ouderdomspensioen), SB1279 (Aanvraag van een voorschot), SB1280 (Hoogte van het voorschot), SB1281 (Betaling van het voorschot) en SB1282 (Verrekening van het voorschot).

  • De nieuwe onderdelen SB1302 (Verblijf buiten Nederland), SB1303 (Inkomen), SB1304 (Vermogen) en SB1305 (Krediethypotheek en pandrecht) hebben betrekking op de uitvoering van de Participatiewet. Het beleid in deze onderdelen stond voorheen in de SVB Beleidsregels WWB 2012 en is inhoudelijk niet gewijzigd.

  • Aan SB1059 (Remigratiewet) is toegevoegd hoe de SVB handelt als een remigrant of zijn partner zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.

  • SB1063 (Werknemers) is aangepast vanwege de inwerkingtreding van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 (TAS 2014). Nieuw in de TAS 2014 is dat de ziekte asbestose recht kan geven op een voorschot. Het recht op een eenmalige uitkering is vervallen.

  • In SB1064 (Huisgenoten) is verduidelijkt dat alleen de bepalingen uit de TAS 2014 over het recht op voorschot bij de ziekte maligne mesothelioom van overeenkomstige toepassing zijn op huisgenoten van werknemers. Voor de ziekte asbestose geldt deze overeenkomstige toepassing niet.

  • Het nieuwe onderdeel SB1306 (Verblijfsduur) beschrijft de voorwaarden voor het recht op tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming niet-loongerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose (TNS). Een van de voorwaarden is dat een persoon een zekere tijd aaneengesloten in Nederland moet hebben gewoond. De SVB is in sommige gevallen bevoegd af te wijken van de eis van aaneengeslotenheid. Het beleid in SB1306 beschrijft op welke wijze de SVB deze bevoegdheid invult.

  • Aan SB1065 (Toekenning op aanvraag) is toegevoegd op welke wijze de SVB aanvragen op Anw-nabestaandenuitkering, overbruggingsuitkering of AIO-aanvulling bevordert. Ook is de termijn gewijzigd voor het bevorderen van een aanvraag om AOW-pensioen. De SVB stuurt personen vijf maanden voor het bereiken van hun AOW-leeftijd een brief over het aanvragen van AOW-pensioen. Het beleid over de toekenning van kinderbijslag voor een tweede kind en volgende kinderen is verplaatst naar het nieuwe onderdeel SB1067 (Toekenning zonder aanvraag).

  • SB1067 (Toekenning zonder aanvraag) is voorzien van een nieuwe titel. Het beleid over de toekenning van kinderbijslag voor een tweede kind en volgende kinderen dat voorheen in SB1065 (Toekenning op aanvraag) stond is hier toegevoegd. Tevens is in SB1067 verwerkt dat de SVB alleen zonder aanvraag een AOW-pensioen toekent aan een in het buitenland wonende jongere partner van een pensioengerechtigde als de pensioengerechtigde voor die partner een toeslag ontvangt.

  • Aan SB1069 (Ingangsdatum uitkering) is toegevoegd dat voor aanvragen om dubbele kinderbijslag voor thuiswonende kinderen die intensieve zorg nodig hebben een andere ingangsdatum geldt dan voor aanvragen om reguliere kinderbijslag.

  • In de onderdelen SB1070 (Terugwerkende kracht van meer dan een jaar), SB1071 (Bijzonder geval), SB1072 (Hardheid) en SB1073 (Mate van terugwerkende kracht) is de verwijzing naar de kinderbijslag geschrapt omdat met ingang van 1 januari 2016 aan aanvragen om kinderbijslag een maximale terugwerkende kracht toekomt van een jaar. Het beleid over terugwerkende kracht van meer dan een jaar, bijzonder geval en hardheid is daarom niet meer van toepassing op aanvragen om kinderbijslag.

  • Omdat de TOG met ingang van 1 januari 2015 is vervallen en vervangen door een regeling van dubbele kinderbijslag, is het voorheen in SB1260 opgenomen beleid over de ingangsdatum van een tegemoetkoming op grond van de TOG vervallen. SB1260 (Recht op dubbele kinderbijslag voor thuiswonende kinderen die intensieve zorg nodig hebben) bevat nu het beleid dat de SVB toepast ten aanzien van de ingangsdatum van het recht op dubbele kinderbijslag voor kinderen die intensieve zorg nodig hebben.

  • In de nieuwe onderdelen SB1307 (Ingangsdatum bij aanvraag AIO-aanvulling) en SB1308 (Ingangsdatum inrichtingsnorm) is het beleid opgenomen dat voorheen stond in de SVB Beleidsregels WWB 2012. Dit beleid is inhoudelijk niet gewijzigd.

  • In SB1075 (Herziening ten voordele van de gerechtigde) is het beleid aangepast ten aanzien een verhoging van de kinderbijslag met terugwerkende kracht. Dit omdat de wet niet langer de mogelijkheid biedt om een langere terugwerkende kracht toe te passen dan een jaar. Tevens is in dit onderdeel verduidelijkt dat het daar opgenomen beleid niet geldt voor de Participatiewet. Het beleid over de herziening van een AIO-aanvulling in het voordeel van de gerechtigde staat in het nieuwe onderdeel SB1309.

  • Ook in SB1076 (Terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit ten voordele van de belanghebbende) is verduidelijkt dat het daar opgenomen beleid niet geldt voor de Participatiewet. Het beleid over het terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit in het voordeel van de belanghebbende staat in het nieuwe onderdeel SB1310. Tevens is in SB1076 opgenomen wat de SVB verstaat onder een rechtens onaantastbaar besluit in de situatie dat de SVB hiervan wegens een wijziging in het beleid terugkomt. Tot slot is in dit onderdeel verwerkt dat de SVB de kinderbijslag met een terugwerkende kracht van ten hoogste een jaar verhoogd als de onjuistheid van het besluit veroorzaakt is door een fout van de belanghebbende of een derde.

  • Aan SB1077 (Verlaging of intrekking ex nunc wegens wijziging van de omstandigheden) is toegevoegd hoe de SVB handelt als zij een AIO-aanvulling verlaagt of intrekt wegens een wijziging van de omstandigheden.

  • In SB1078 (Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden) is het beleid opgenomen over het met terugwerkende kracht herzien of intrekken van een AIO-aanvulling. In SB1078 is het beleid vervallen dat de SVB vanwege de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geheel of gedeeltelijk afziet van herziening of intrekking van een uitkering. De reden is dat de toets aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur al onderdeel uitmaakt van de toets aan dringende redenen. In dit onderdeel is tevens verduidelijkt dat de SVB in geval van dringende redenen een uitkering niet zonder terugwerkende kracht herziet als de uitkeringsgerechtigde hierdoor een niet te rechtvaardigen voordeel geniet. Tot slot vervalt in dit onderdeel het beleid over de toepassing van artikel 3:4 Awb (kennelijk onredelijk resultaat). Dit beleid is overbodig, omdat de SVB in het kader van de dringende redenen ook al toetst aan dat wetsartikel.

  • Aan SB1079 (Terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit ten nadele van de belanghebbende) is toegevoegd hoe de SVB handelt als zij in het nadeel van een betrokkene terugkomt op een besluit over het recht op AIO-aanvulling. Tevens is in dit onderdeel het beleid vervallen dat de SVB vanwege de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geheel of gedeeltelijk afziet van herziening of intrekking van een uitkering. De reden is dat de toets aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur al onderdeel uitmaakt van de toets aan dringende redenen.

  • In het nieuwe onderdeel SB1309 (Verhoging AIO-aanvulling wegens wijziging van de omstandigheden) is het beleid opgenomen dat voorheen stond in de SVB Beleidsregels WWB 2012. Aan de beleidsregel over het verhogen van de AIO-aanvulling wegens een aanslag inkomstenbelasting of premies volksverzekeringen is toegevoegd dat dit beleid ook geldt voor een aanslag voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. Tevens is aan dat onderdeel van het beleid toegevoegd dat de SVB de AIO-aanvulling verhoogt indien betrokkene een te hoog bedrag aan heffingskortingen heeft ontvangen en de SVB de bedragen van de voorlopige teruggaaf als inkomen in mindering heeft gebracht op de AIO-aanvulling. Ten slotte is aan SB1309 toegevoegd hoe de SVB handelt als zich een wijziging in de leefsituatie voordoet en betrokkene tevens een AOW-pensioen ontvangt.

  • In het nieuwe onderdeel SB1310 (Terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit in het voordeel van de belanghebbende) is het beleid opgenomen dat voorheen stond in de SVB Beleidsregels WWB 2012. Dit beleid is inhoudelijk niet gewijzigd.

  • SB1082 (Herziening van een ongehuwdenpensioen in een gehuwdenpensioen) vervalt, omdat er vanaf 1 januari 2015 geen recht op toeslag meer kan ontstaan als een AOW-gerechtigde huwt of een gezamenlijke huishouding gaat voeren. Op feiten die betrekking hebben op de periode voor 1 januari 2015 is het beleid in SB1082 van toepassing zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit.

  • In SB1255 (Terugkomen van een beschikking betreffende de vaststelling van verzekerde tijdvakken) is een uitspraak van de CRvB van 13 mei 2015 verwerkt. Op grond van deze uitspraak heeft de pensioengerechtigde het recht om in het kader van de beslissing over zijn AOW-pensioen bezwaar en beroep in te stellen tegen de beslissing over de verzekerde jaren, ook al is hierover eerder een beslissing genomen.

  • Aan SB1083 (Tijdstip van betaling) is toegevoegd hoe de SVB handelt bij betalingen op grond van de Participatiewet. Dat beleid stond voorheen in de SVB Beleidsregels WWB 2012 en is inhoudelijk niet gewijzigd.

  • Aan SB1085 (Betaling aan een derde) is het beleid toegevoegd dat geldt bij de toepassing van de Participatiewet. Dat beleid stond voorheen in de SVB Beleidsregels WWB 2012 en is inhoudelijk niet gewijzigd.

  • SB1092 (Overlijdensuitkering) is aangevuld met het beleid dat de SVB toepast bij de uitvoering van de Participatiewet. Dat beleid stond voorheen in de SVB Beleidsregels WWB 2012 en is inhoudelijk niet gewijzigd.

  • In het nieuwe onderdeel SB1311 (Schorsing van de betaling van de AIO-aanvulling) is het beleid opgenomen dat voorheen stond in de SVB Beleidsregels WWB 2012. Dit beleid is inhoudelijk niet gewijzigd.

  • Het in SB1096 (Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap) opgenomen beleid over co-ouderschap is verduidelijkt, zodat tot uitdrukking komt dat de SVB de kinderbijslag betaalt aan de ouder die is aangewezen in de overeenkomst of rechterlijke uitspraak. Als in de overeenkomst of rechterlijke uitspraak geen verdeling van de kinderbijslag is overeengekomen, dan betaalt de SVB de kinderbijslag waarop één van beide ouders recht heeft in gelijke mate uit aan beide ouders. De kinderbijslag waarop de andere ouder recht heeft, betaalt de SVB in dat geval niet uit. Aan dit onderdeel is toegevoegd dat deze verdeling niet van toepassing is op de extra kinderbijslag voor thuiswonende kinderen die intensieve zorg nodig hebben.

  • Aan SB1097 (Mededelingsverplichting) is toegevoegd dat de mededelingsverplichting ten aanzien van de Participatiewet niet geldt voor gegevens over burgerlijke staat en nationaliteit, voor zover deze gegevens zijn te verkrijgen uit de basisregistratie personen.

  • In SB1245 (Mededelingsverplichting AOW) vervallen de verplichtingen met betrekking tot het kind van een pensioengerechtigde. De reden is dat het recht op een eenouderpensioen is vervallen.

  • SB1247 (Mededelingsverplichting AKW) is aangepast vanwege de inwerkingtreding van de Wet hervorming kindregelingen. Op grond van deze wet zijn onder meer de tijdsbestedingseisen voor kinderen van 16 jaar of ouder vervallen en zijn de voorwaarden voor het recht op dubbele kinderbijslag gewijzigd.

  • In het nieuwe onderdeel SB1312 (Mededelingsverplichting Participatiewet) is opgenomen op welke verplichtingen de in artikel 17, eerste lid Participatiewet bedoelde mededelingsverplichting in ieder geval betrekking heeft.

  • In SB1288 (Mededelingsverplichting OBR) vervallen de verplichtingen met betrekking tot het kind van een rechthebbende. De reden is dat het recht op een eenouderuitkering is vervallen. Omdat ook het recht op een partneruitkering is vervallen, zijn in dit onderdeel de verplichtingen met betrekking tot het inkomen van de partner geschrapt.

  • In het nieuwe onderdeel SB1313 (Mededelingsverplichting Remigratiewet) is opgenomen op welke verplichtingen de in artikel 5a Remigratiewet bedoelde mededelingsverplichting in ieder geval betrekking heeft.

  • Voorheen stond in SB1242 (Geen schending van de mededelingsverplichting) dat een belanghebbende tijdig aan zijn mededelingsverplichting heeft voldaan als hij binnen vier weken nadat een wijziging van de feiten of omstandigheden heeft plaatsgevonden een formulier van de SVB ontvangt waarin naar deze feiten of omstandigheden wordt gevraagd en hij dit formulier tijdig terugstuurt. Dit beleid is aangepast in de zin dat tijdig aan de mededelingsverplichting is voldaan als de SVB de belanghebbende binnen vier weken na een relevante wijziging een formulier stuurt en hij dit formulier tijdig terugstuurt.

  • In SB1100 (Niet of niet correct voldoen aan een verzoek van de SVB) is verduidelijkt dat het beleid in dit onderdeel eveneens van toepassing is op de Remigratiewet.

  • Het nieuwe onderdeel SB1314 (Participatiewet: niet of niet correct voldoen aan een verzoek van de SVB) bevat beleid over het schorsen en beëindigen van het recht op AIO-aanvulling als een betrokkene niet of niet tijdig reageert op een verzoek om informatie.

  • In SB1101 (Niet spontaan melden van relevante feiten en omstandigheden) staat onder meer dat de betrokkene een relevante wijziging in zijn omstandigheden over het algemeen binnen vier weken moet melden aan de SVB. In dit onderdeel is verduidelijkt dat de daarin genoemde termijn van zes weken van toepassing is als de feiten en omstandigheden betrekking hebben op een persoon die in het buitenland woont. De in SB1101 genoemde termijnen van vier en zes weken gelden ook in het kader van de Participatiewet. In het kader van deze wet geldt een afwijkende termijn voor het melden van een verblijf in het buitenland.

  • Aan SB1102 (Het opleggen van een maatregel en het geven van een schriftelijke waarschuwing) is toegevoegd welk beleid de SVB hanteert bij de uitvoering van de Remigratiewet. In SB1102 staat dat de SVB de mate van verwijtbaarheid toetst aan de hand van het beleid beschreven in SB1244. Nieuw in SB1244 is dat daarin een onderscheid wordt gemaakt tussen opzet, grove schuld, verwijtbaarheid, verminderde verwijtbaarheid en sterk verminderde verwijtbaarheid. In SB1102 is verduidelijk dat de begrippen ‘opzet’ en ‘grove schuld’ geen rol spelen bij het opleggen van een maatregel.

  • Het nieuwe onderdeel SB1315 (Het opleggen van een maatregel en het geven van een waarschuwing in het kader van de Participatiewet) beschrijft welke verplichtingen van belang zijn voor de vraag of de SVB een maatregel moet opleggen.

  • De nieuwe onderdelen SB1316 (Verplichting tot arbeidsinschakeling en het voldoende beheersen van de Nederlandse taal), SB1317 (Medewerkingsverplichting), SB1318 (Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid) en SB1319 (Aanvullende verplichtingen) bevatten het beleid over de verplichtingen op grond van de Participatiewet.

  • In het nieuwe onderdeel SB1320 (De hoogte van de maatregel) staat welke factoren een rol spelen bij het bepalen van de hoogte van de maatregel op grond van de Participatiewet.

  • Het nieuwe onderdeel SB1321 (Ernst van de overtreding) beschrijft welke maatregel de SVB oplegt als een of meer van de uit de Participatiewet voortvloeiende verplichtingen (met uitzondering van de verplichting tot het voldoende beheersen van de Nederlandse taal) niet worden nagekomen. De op te leggen maatregel is hoger naarmate de schending van de betreffende verplichting ernstiger wordt geacht gelet op het doel en de aard van de AIO-aanvulling. Het beleid over de hoogte van de maatregel wegens het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal en het niet meewerken aan een taaltoets staat in het nieuwe onderdeel SB1324.

  • In het nieuwe onderdeel SB1322 (Mate van verwijtbaarheid) staat op welke wijze de SVB de mate van verwijtbaarheid toetst. Die toets is gelijk aan de toets in het kader van de AOW, Anw, AKW, OBR en Remigratiewet. Zie SB1102 over het opleggen van een maatregel en het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • Het nieuwe onderdeel SB1323 (Omstandigheden waarin de betrokkene verkeert) bevat het beleid dat voorheen stond in de SVB Beleidsregels WWB 2012. Dit beleid is inhoudelijk niet gewijzigd.

  • Het nieuwe onderdeel SB1324 (Hoogte en duur maatregel in verband met het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal) beschrijft welke maatregel de SVB oplegt indien de partner jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd de verplichting tot het voldoende beheersen van de Nederlandse taal niet nakomt of niet meewerkt aan een taaltoets.

  • In het nieuwe onderdeel SB1325 (Effectueren van een maatregel) staat het beleid over de ingangsdatum van de maatregel, de wijze waarop de SVB de AIO-aanvulling verlaagt, de beëindiging van een opgelegde maatregel en de heroverweging.

  • Aan SB1103 (Het opleggen van een bestuurlijke boete en het geven van een schriftelijke waarschuwing) is toegevoegd dat de SVB ook een boete moet opleggen als een betrokkene de mededelingsverplichting in het kader van de Participatiewet of de Remigratiewet niet nakomt. Ten aanzien van de Remigratiewet geldt dat de SVB geen boete oplegt als de schending van de mededelingsverplichting heeft plaatsgevonden voor 1 juli 2014.

  • In SB1107 (Ernst van de overtreding) is een uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 verwerkt. Op grond van deze uitspraak bedraagt de op te leggen boete in beginsel 50% van het benadelingsbedrag. Uit de uitspraak volgt ook dat geen minimumboete meer mag worden opgelegd.

  • SB1108 (Mate van verwijtbaarheid) is aangepast vanwege eerdergenoemde uitspraak van de CRvB van 24 november 2014. Uit deze uitspraak volgt dat de op te leggen boete hoger is naarmate de schending van de mededelingsverplichting de betrokkene meer kan worden aangerekend. De SVB onderscheidt daarbij de volgende categorieën: opzet, grove schuld, verwijtbaarheid zonder opzet of grove schuld en verminderde verwijtbaarheid. Daarnaast neemt de SVB aan dat ook sprake kan zijn van een situatie waarin een belanghebbende sterk verminderd verwijtbaar is. Aan SB1108 is toegevoegd dat in alle gevallen een maximumboete geldt.

  • SB1243 (Omstandigheden waaronder de overtreding in gepleegd) is aangepast in verband met eerdergenoemde uitspraak van de CRvB van 24 november 2014. Als een belanghebbende gelet op zijn financiële situatie en rekening houdend met zijn beslagvrije voet de boete niet binnen een bepaalde termijn kan betalen, verlaagt de SVB de op te leggen boete. Deze termijn bedroeg drie jaar en is nu een jaar.

  • Nieuw in SB1244 (Het bepalen van de mate van verwijtbaarheid) is dat daarin een onderscheid wordt gemaakt tussen opzet, grove schuld, verwijtbaarheid, verminderde verwijtbaarheid en sterk verminderde verwijtbaarheid. De SVB hanteert deze indeling in navolging van de CRvB (uitspraak van 24 november 2014). Aan dit onderdeel is tevens toegevoegd op wie de bewijslast rust bij het bepalen van de mate van verwijtbaarheid.

  • Aan SB1114 (Terugvordering van uitkeringen) is toegevoegd hoe de SVB handelt bij terugvorderingen op grond van de Participatiewet.

  • In SB1116 (Terugvordering van voorschotten) is opgenomen dat de SVB in het kader van de Participatiewet niet verplicht is om een voorschot terug te vorderen, maar daartoe wel bevoegd is.

  • In het nieuwe onderdeel SB1326 (Recht op AIO-aanvulling ondanks schending van de mededelingsverplichting) is het beleid opgenomen dat voorheen stond in de SVB Beleidsregels WWB 2012. Dat beleid ging over terugvordering in geval van een geringe overschrijding van de vermogensgrens. Aan het nieuwe onderdeel SB1326 is toegevoegd dat de SVB op basis van een uitspraak van de CRvB van 15 maart 2016 een terugvordering ook matigt als een gezamenlijke huishouding is verzwegen en betrokkene aannemelijk maakt dat hij over een deel van de periode wel recht zou hebben gehad op een AIO-aanvulling.

  • Het nieuwe onderdeel SB1327 (Zes-maanden-jurisprudentie) bevat het beleid dat voorheen stond in de SVB Beleidsregels WWB 2012. Dit beleid is inhoudelijk niet gewijzigd.

  • In SB1248 (Overgangsrecht terugvordering basisvoorziening Remigratiewet) stond in welk geval de SVB op grond van artikel 12, vierde en vijfde lid Uitvoeringsbesluit Remigratiewet verplicht was om de basisvoorziening terug te vorderen. Het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet is vervallen met ingang van 1 juli 2014. Aan SB1248 is toegevoegd dat artikel 12, vierde en vijfde lid van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet van toepassing blijft op personen die voor 1 juli 2014 zijn geremigreerd en basisvoorzieningen hebben ontvangen of voor die datum een basisvoorziening hebben aangevraagd.

  • In SB1249 (Civielrechtelijke terugvordering) stond dat de SVB een teveelbetaling na overlijden zo veel mogelijk verrekent met een overlijdensuitkering waarop de erfgenaam of erfgenamen recht hebben. Aan die beleidsregel is toegevoegd dat een dergelijke verrekening niet mogelijk is bij een teveelbetaling van AIO-aanvulling of remigratie-uitkering na het overlijden van de rechthebbende.

  • Aan SB1115 (Terug- en invorderingstermijnen) is toegevoegd dat de verjaringstermijnen uit het BW ook gelden voor terugvorderingen op grond van de Participatiewet, met uitzondering van een terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, onderdeel e van die wet. In dat laatste geval geldt een andere verjaringstermijn.

  • In SB1250 (wijze van terugbetaling) is opgenomen hoe de SVB handelt in geval van een terugvordering of een boete op grond van de Participatiewet. Vanwege het vervallen van de halfwezenuitkering in de Anw is in dit onderdeel tevens verduidelijkt dat de bepaling in de Anw over verrekening van te veel of ten onrechte betaalde Anw-uitkering met kinderbijslag alleen ziet op ten onrechte verleende wezenuitkeringen. Aan SB1250 is toegevoegd dat de SVB geen gebruik maakt van de mogelijkheid om te veel betaalde remigratievoorzieningen te verrekenen met kinderbijslag. Tot slot is in dit onderdeel verduidelijkt dat de SVB alleen dan geen gebruik maakt van de bevoegdheid om te veel betaalde kinderbijslag te verrekenen met kinderbijslag voor andere kinderen als de andere kinderen niet dezelfde ouders hebben.

  • SB1251 (Termijnen van verrekening en uitstel van betaling) bevat het beleid over de toepassing van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen. Aan dit onderdeel is toegevoegd dat deze Regeling niet van toepassing is op terugvorderingen op grond van de Participatiewet. De SVB hanteert echter het beleid dat zij bij terugvorderingen van ten onrechte verleende AIO-aanvulling de uitgangspunten van de Regeling naar analogie toepast.

  • Aan SB1119 (Afzien van verdere terugvordering) is toegevoegd dat het beleid in dit onderdeel naar analogie van toepassing is op terugvorderingen op grond van de Remigratiewet en terugvorderingen op grond van de Participatiewet die niet het gevolg zijn van een schending van de mededelingsverplichting.

Deel II (Internationaal) bevat de volgende wijzigingen:

  • In SB2121 (Werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst) is verduidelijkt dat een werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt ook als werknemer wordt beschouwd, ondanks het feit dat hij niet meer onder de Werkloosheidwet valt.

  • Aan SB2150 (In aanmerking te nemen tijdvakken voor de opening van het recht op uitkering) is een beleidsregel toegevoegd over artikel 6 van Verordening (EG) nr. 883/2004, dat voorziet in het beginsel van de samentelling van tijdvakken, in relatie tot artikel 7, eerste lid, onder b AOW en artikel 57, eerste lid Verordening (EG) nr. 883/2004. In dit laatste artikel is bepaald dat een lidstaat een pensioen mag weigeren als dit pensioen is gebaseerd op een tijdvak van minder dan een jaar. Voor de vraag of Verordening (EG) nr. 883/2004 het toestaat een ouderdomspensioen te weigeren als sprake is van minder dan een jaar verzekering in Nederland verwijst SB2150 naar het beleid dat is neergelegd in SB2152 over tijdvakken van wonen of werken van minder dan één jaar.

  • In SB2152 (Tijdvakken van wonen of werken minder dan één jaar) stond het beleid over het in aanmerking nemen van tijdvakken van wonen of werken van minder dan een jaar in het kader van de Anw. Aan dit onderdeel is toegevoegd in welke gevallen de SVB met dergelijke korte tijdvakken rekening houdt bij het bepalen van het recht op AOW-pensioen. De reden voor dit beleid is dat in beginsel geen recht bestaat op een AOW-pensioen als de pensioengerechtigde korter dan een jaar verzekerd is geweest.

  • In SB2154 (Bijzonderheden over de toepassing van de AOW) is de passage geschrapt over het honoreren van gratis AOW- tijdvakken op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 aan personen die voor 1 januari 1957 in Nederland hebben gewoond en gewerkt. Deze passage is niet meer van belang omdat vanaf 1 januari 2007 in nieuwe gevallen deze tijdvakken niet meer worden toegekend in het AOW-pensioen. Ook de passages over het karakter van deze tijdvakken zijn niet langer relevant.

  • In SB2269 (Gezinsleden die in een andere lidstaat wonen) is het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Trapkowski verwerkt. Op grond van Verordening (EG) nr. 987/2009 moet het bevoegde orgaan rekening houden met een aanvraag voor gezinsuitkeringen ingediend door een andere persoon dan de uitkeringsgerechtigde als deze gerechtigde geen aanvraag om uitkering indient. De SVB leidt uit het arrest Trapkowski af dat de andere persoon daarmee echter niet het recht verkrijgt op de uitkering zelf. Dat wordt door het nationale recht bepaald.

  • Het nieuwe onderdeel SB2328 (Uitkeringen van dezelfde aard) bevat beleid in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Wiering en een uitspraak van de CRvB van 15 januari 2015. Op grond van het arrest Wiering mogen gezinsuitkeringen binnen de EU alleen op elkaar in mindering worden gebracht als zij van dezelfde aard zijn. Deze jurisprudentie heeft tot gevolg dat de SVB aanneemt dat het deel van de kinderbijslag dat zij toekent uitsluitend omdat het kind geacht wordt ten laste van de rechthebbende op kinderbijslag te komen en kindgebonden budget, uitkeringen van dezelfde aard zijn. De SVB gaat er verder vanuit dat kinderopvangtoeslag niet van dezelfde aard is als kinderbijslag of kindgebonden budget.

  • Aan SB2169 (Territoriale werkingssfeer) is een zin toegevoegd waarin is aangegeven op welke wijze de SVB de territoriale werkingssfeer van verdragen vaststelt. Dit doet zij op basis van internationaal erkende grenzen.

  • SB2170 (Verdrag met Israël) is in verband met de aanpassing van SB2169 vervallen.

  • SB2171 (Verdrag met Marokko) is in verband met de aanpassing van SB2169 vervallen.

  • Aan SB2179 (Tijdvakken van wonen of werken minder dan één jaar) is een beleidsregel toegevoegd over het toekennen van een ouderdomspensioen indien een verdrag een voorschrift bevat over de samentelling van verzekeringstijdvakken dat van toepassing is op de AOW.

  • In SB2181 (Huwelijkse tijdvakken) is het beleid vervallen ten aanzien van het in aanmerking nemen van verzekerde tijdvakken die liggen voor 1 januari 1957. De reden is dat dit beleid is uitgewerkt. Aan dit onderdeel is het beleid toegevoegd over het honoreren van huwelijkse tijdvakken en tijdvakken van vrijwillige verzekering dat voorheen stond in SB2182 (Huwelijkse tijdvakken en vrijwillige verzekering). In verband hiermee vervalt SB2182. In SB2182 stond dat in de relatie met Kroatië bijzondere regels gelden over het in aanmerking nemen van huwelijkse tijdvakken na 2 augustus 1989. Aan SB2181 is toegevoegd dat deze regels eveneens gelden in de relatie met Slovenië.

  • Het nieuwe onderdeel SB2329 (Tijdvakken van medeverzekering) bevat het beleid over het in aanmerking nemen van tijdvakken van medeverzekering op grond van het verdrag met Turkije. Op grond van een uitspraak van de CRvB van 31 januari 2014 moet de SVB tijdvakken van medeverzekering op grond van het verdrag met Turkije honoreren over tijdvakken dat de echtgenoot verplicht en vrijwillig verzekerd was voor de AOW. Voorafgaand aan deze uitspraak ging de SVB ervan uit dat zij medeverzekeringstijdvakken uitsluitend over tijdvakken van verplichte verzekering moest honoreren.

Deel III (Awb) bevat de volgende wijzigingen:

  • SB3194 (Vertegenwoordiging en machtiging) is zodanig aangepast dat de SVB in minder situaties vraagt om het overleggen een machtiging in geval de betrokkene zich wil laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.

  • Aan SB3197 (Beslistermijnen aanvraagprocedure) is toegevoegd dat voor aanvragen om een AIO-aanvulling de beslistermijnen gelden van de Awb.

  • Aan SB3213 (Beslistermijnen bezwaarschriftprocedure) is toegevoegd welke beslistermijn de SVB hanteert voor de afhandeling van een bezwaarschrift over de toepassing van de Participatiewet.

  • In SB3223 (Kosten gemaakt voor de behandeling van een bezwaarschrift) is het beleid opgenomen dat de SVB hanteert als sprake is van beroepsmatig verrichte rechtsbijstand in samenhangende zaken, waarbij een gemachtigde tien of meer belanghebbenden vertegenwoordigt.

Deel IV (Overige onderwerpen) bevat de volgende wijziging:

  • In SB4234 (Protocol huisbezoeken) is in onderdeel H, onder het kopje AOW en het kopje Participatiewet de verwijzing naar de alleenstaande ouder vervallen, omdat deze wetten geen aparte uitkering meer kennen voor alleenstaande ouders. Voorts is de tekst in onderdeel H, onder het kopje Participatiewet aangepast vanwege de invoering van de kostendelersnorm.

De voorzitter van de Raad van bestuur, M.R. Schurink

Naar boven