Advies Raad van State inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet financiering sociale verzekeringen en enkele andere wetten in verband met verbetering van de hybride markt van de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wet verbetering hybride markt WGA)

Nader Rapport

Datum 6 november 2015

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet financiering sociale verzekeringen en enkele andere wetten in verband met verbetering van de hybride markt van de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wet verbetering hybride markt WGA).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 8 september 2015, nr. 2015001498, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 oktober 2015, nr. W12.15.0308/III, bied ik U hierbij aan.

2. Meerwaarde hybride stelsel voor preventie en re-integratie

De Afdeling merkt op dat met het voorstel de balans tussen de private en de publieke verzekering evenwichtiger wordt ondanks dat er verschillen zullen blijven bestaan. De Afdeling wijst er onder verwijzing naar een policy brief van het Centraal Planbureau (CPB) op dat vooralsnog de meerwaarde van het hybride stelsel niet is gebleken; het CPB constateert dat privaat verzekerde bedrijven tot nu toe niet beter presteren op het vlak van preventie en re-integratie dan publiek verzekerde bedrijven. De Afdeling adviseert in de toelichting de meerwaarde van het hybride stelsel voor preventie en re-integratie dragend te motiveren.

Bij de totstandkoming van de hybride markt voor de WGA was het uitgangspunt dat het hybride stelsel eraan zou moeten bijdragen dat UWV en private verzekeraars, elkaar scherp zouden houden. Het is bekend dat private verzekeraars in het verleden grote verliezen hebben geleden op de WGA-markt door slechte risico-inschattingen. De regering wijst er echter op dat het onderzoek van het CPB waar de Afdeling naar verwijst gebaseerd is op gegevens tot en met 2011. Juist in de laatste jaren zijn de randvoorwaarden voor private verzekeraars om een waardevolle rol te spelen in de hybride markt verbeterd. Onder andere is in 2014 het Besluit SUWI aangepast om de verstrekking van statistische gegevens ten behoeve van verzekeraars meer in overeenstemming te brengen met de behoefte van de verzekeraars. Hierdoor zijn verzekeraars beter in staat een lastendekkende premie vast te stellen. Ook de maatregelen uit voorliggend wetsvoorstel dragen bij aan een verbetering van de hybride markt en mogelijkheden voor verzekeraars om een effectieve bijdrage te leveren aan deze markt. De regering ziet dat verzekeraars juist nu hard aan de slag gaan om verzekeringsproducten te ontwikkelen waarbij de focus meer ligt op preventie en re-integratie. Ook ziet de regering dat werkgevers die kiezen voor eigenrisicodragerschap in combinatie met een private verzekering deze keuze juist maken vanwege de dienstverlening van de private verzekeraar en niet op basis van kostenvoordelen. De regering ziet dus dat er een positieve beweging op de hybride WGA-markt ontstaat waarmee de focus daadwerkelijk op preventie en re-integratie komt te liggen. Deze beweging ontstaat mede als gevolg van de voorliggende maatregelen ter verbetering van de hybride WGA-markt. Het is echter nog te vroeg om deze ontwikkeling terug te zien in harde cijfers. Het blijft daarom zaak om de hybride markt nauwlettend te monitoren.

Ook merkt de Afdeling op dat het in de publieke verzekering houden van de staartlasten geen bijdrage levert aan de beoogde preventie van arbeidsongeschiktheid en aan een betere re-integratie. De werkgever voelt immers bij overstap naar de private verzekering niet meer de verantwoordelijkheid voor de staartlasten in de portemonnee.

De regering is het met de Afdeling eens dat werkgevers na overstap naar de private verzekering in mindere mate een financiële prikkel hebben om de re-integratie van werknemers die al ziek waren op het moment van overstap ter hand te nemen. De (financiële) verantwoordelijkheid van werkgevers die overstappen van UWV naar de private markt wordt echter nu gelijk getrokken met die van werkgevers die vanuit de private markt overstappen naar UWV. Bovendien zijn de maatregelen er juist op gericht om werkgevers niet meer te laten kiezen voor kostenvoordelen voor de korte termijn maar hen juist op voorhand te laten kiezen voor die verzekering waarbij zoveel mogelijk nadruk op preventie van ziekte ligt en hun werknemers zo goed mogelijk worden gere-integreerd als zij toch ziek zijn. Bovendien werken de totale WGA-lasten door in de premie bij werkgevers die na een periode van eigenrisicodragerschap terugkeren naar de publieke verzekering bij UWV. Werkgevers hebben dus wel degelijk belang hun verantwoordelijkheid tot preventie en re-integratie ter hand te nemen. Ook vanuit het perspectief van de werknemer is het positief dat de staartlasten in de publieke verzekering worden gehouden. Hierdoor blijft namelijk ook de re-integratieverantwoordelijkheid voor (ex-)werknemers die reeds ziek waren op het moment dat de werkgever eigenrisicodrager wordt gewoon bij UWV liggen. Er is dus geen sprake meer van een knip in de re-integratieverantwoordelijkheid.

De toelichting is op deze punten aangevuld en verduidelijkt.

3. Financiering publieke staartlasten

i. Opgebouwde reserve

De Afdeling merkt op dat de rentehobbelreserve oorspronkelijk niet bedoeld was voor de financiering van de publieke staartlasten en dat de toelichting niet ingaat op de vraag op grond waarvan de regering het verantwoord vindt deze middelen thans hiervoor te gebruiken. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

De genoemde rentehobbelreserve is in de periode van 2007 tot en met 2012 opgebouwd door een opslag op de publieke WGA-premie. Deze opslag is destijds gebruikt om de publieke premie bij UWV op te hogen en daarmee beter vergelijkbaar te maken met de private premies in de markt. Private verzekeraars moesten namelijk als gevolg van het kapitaaldekkingsstelsel een premie rekenen waarin zij alle toekomstige WGA-lasten moesten dekken. UWV zou als gevolg van het omslagstelsel een veel lagere premie heffen omdat de premie alleen dekkend moest zijn voor de lasten in het lopende jaar. Daardoor ontstond juist tijdens de opbouw van de WGA een ongelijkheid in de hybride markt tussen UWV en private verzekeraars. Deze ongelijkheid is verminderd door de tijdelijke ‘rentehobbelopslag’ te heffen. Deze rentehobbelopslag had daarmee hetzelfde doel als de hogere premie die UWV nu gaat heffen door in de premieberekening niet alleen publieke, maar ook private WGA-lasten mee te nemen. Vanwege dit karakter ligt het in de rede om nu ook de opgebouwde rentehobbelreserve in te zetten voor de financiering van staartlasten. In feite hebben werkgevers die in de periode van 2007 tot en met 2012 de rentehobbelopslag hebben betaald al bijgedragen aan de financiering van hun publieke staartlasten.

De toelichting is op dit punt verduidelijkt.

ii. Overstap van private verzekering naar de publieke

De Afdeling merkt op dat het voorstel ertoe leidt, dat werkgevers die na 1 juli 2015 overstappen van de private naar de publieke verzekering een ‘opslag’ betalen voor de financiering van de publieke staartlasten. Degenen die vóór die datum al onder de publieke verzekering vielen, betalen deze opslag niet. Daardoor is er een groep werkgevers die niet wordt geconfronteerd met de voorgestelde opslag, maar ook niet eerder de rentehobbelopslag betaald heeft.

Ook merkt de Afdeling op dat nieuwe werkgevers zonder WGA-verleden niet met de ‘opslag’ op de premie te maken zullen krijgen. Het voorstel leidt daarmee tot een ongelijkheid in de premiestelling in de publieke verzekering, afhankelijk van de datum waarop een werkgever is toegetreden tot de publieke verzekering. De Afdeling adviseert nader op het vorenstaande in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen.

De gelijkheid in premiestelling en dekking voor iedere werkgever vindt haar begrenzing in de uitvoerbaarheid en wenselijkheid van maatregelen. Het is niet mogelijk noch wenselijk om met terugwerkende kracht een hogere premie te heffen bij werkgevers die in de periode na de rentehobbelopslag (die is geheven tot en met 2012) en tot en met 1 juli 2015 zijn ingestroomd in de publieke verzekering. Het is verder voor UWV en de Belastingdienst niet uitvoerbaar om deze groep werkgevers apart te houden en hun staartlasten bij het verlaten van de publieke verzekering niet te financieren. De regering acht dit bovendien onwenselijk omdat deze werkgevers daarmee nog steeds een grote drempel zouden hebben om te kiezen de publieke verzekering te verlaten. Het voorstel beoogt juist deze drempel tot overstap vanuit de publieke verzekering te slechten.

Ten aanzien van de opmerking van de Afdeling dat startende werkgevers nog wel de minimumpremie betalen omdat zij als starter geen publieke en geen private WGA-lasten hebben die bij de premieberekening worden meegenomen, wijst de regering erop dat hier geen sprake is van ongelijkheid. De premieberekening van UWV gaat er vanuit dat de historische WGA-lasten van een werkgever een indicatie geven van het toekomstige WGA-risico. Ook voor werkgevers die vanuit eigenrisicodragerschap de publieke verzekering bij UWV instromen geldt deze regel. Dus ook als een bestaande werkgever geen of weinig historische WGA-lasten heeft, zal deze – ook in de nieuwe systematiek – de minimumpremie bij UWV betalen. Bestaande werkgevers verschillen hierin niet van startende werkgevers. Deze minimumpremie bestaat vanwege het belang van een evenwichtige hybride markt. Private verzekeraars moeten het WGA-risico van werkgevers inschatten en inprijzen omdat iedere werkgever enig WGA-risico heeft. Om geen onbalans in de hybride markt te creëren wordt bij UWV een minimumpremie gehanteerd. Deze minimumpremie geldt dus ook voor werkgevers zonder historische WGA-lasten. De regering overweegt nog of de wijze van premievaststelling voor nieuwe werkgevers en voor bestaande werkgevers zonder historische WGA-lasten, in voldoende mate aansluit bij hun WGA-risico en zal dit voor toekomstige beleidsvorming meenemen. Op dit moment ziet de regering geen aanleiding om de wet- en regelgeving hierop aan te passen.

De toelichting is op deze punten aangevuld.

4. Redactionele aanpassingen

De Afdeling adviseert de door de regering per brief van 21 september 2015 aangekondigde maatregelen (Kamerstukken II 2015/16, 32 716, nr. 21) te verwerken in het voorstel. De desbetreffende maatregelen zijn in het wetsvoorstel verwerkt. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele technische en redactionele aanpassingen op te nemen. In de eerdere versie van het wetsvoorstel werd nog gesproken van ‘de reserve in de Werkhervattingskas’. Om het doel van deze middelen duidelijker te maken is gekozen voor de term ‘het staartlastenvermogen in de Werkhervattingskas’. In verband hiermee zijn tevens enkele wijzigingen doorgevoerd in artikel II van het wetsvoorstel. Voorts zijn de wijzigingen met betrekking tot artikel 38 van de Wet financiering sociale verzekeringen aangepast in verband met de beoogde uitwerking van de premiesystematiek in de lagere regelgeving.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

Advies Raad van State

No. W12.15.0308/III

’s-Gravenhage, 7 oktober 2015

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 8 september 2015, no.2015001498, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet financiering sociale verzekeringen en enkele andere wetten in verband met verbetering van de hybride markt van de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wet verbetering hybride markt WGA), met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt tot aanpassing van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) en enkele andere wetten om de hybride verzekeringsmarkt van de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wga) te verbeteren.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht ten aanzien van de financiering van de staartlasten in de publieke verzekering (hierna: publieke staartlasten) een dragende motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen.

1. Inleiding

De Wia kent voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten een hybride verzekeringsstelsel. Dit houdt in dat de werkgever kan kiezen voor een publieke verzekering bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), maar er ook voor kan kiezen eigenrisicodrager te worden. In dat laatste geval wordt vrijwel altijd gekozen voor verzekering van de risico’s bij een (private) verzekeraar.

De publieke en de private verzekeringen zijn verschillend opgezet. De publieke verzekering kent een omslagstelsel. De private verzekering kent een kapitaaldekkingsstelsel. Verzekeraars moeten daarbij voldoen aan eisen van solvabiliteit, hetgeen zich vertaalt in (hogere) premiestelling.

In het private stelsel zijn staartlasten meeverzekerd (hierna: private staartlasten).1 Dit betekent dat de staartlasten in de premiestelling zijn verwerkt en bij overstap naar de publieke verzekering achterblijven bij de verzekeraar. In de publieke verzekering is sprake van omslag en neemt in de huidige opzet de werkgever bij een overstap naar de private verzekering de staartlasten mee, ook al heeft het verzekerde feit zich in de periode van de publieke verzekering voorgedaan.

De toelichting vermeldt dat het verschil in premiesystematiek ertoe leidt dat overstappen van de private verzekering naar de publieke (tijdelijk) voordelen biedt voor werkgevers. Wie van de private verzekering overstapt naar de publieke verzekering, begint weer met een ‘schone lei’: de staartlasten blijven achter in de private verzekering, terwijl deze pas na verloop van tijd in het omslagstelsel naar voren komen in de premie, namelijk wanneer de desbetreffende kosten worden gerealiseerd. Op overstap van de publieke naar de private verzekering is daarentegen een rem, omdat dan alsnog de staartlasten die in de publieke periode zijn ontstaan, (privaat) gefinancierd moeten worden, en daarnaast de (toekomstige) staartlasten in de premies voor de private verzekering worden verdisconteerd.

Het voorstel beoogt te komen tot herstel van de balans in het hybride stelsel. Daarin staan de volgende maatregelen centraal:

  • de staartlasten die in de publieke verzekeringsperiode zijn ontstaan, blijven in het publieke verzekeringsstelsel;

  • de staartlasten van diegenen die het publieke stelsel verlaten, worden niet omgeslagen over alle publiek verzekerde werkgevers, maar worden betaald uit de (tot nu toe door de rentehobbel gefinancierde) reserve in de Werkhervattingskas;

  • de reserve uit de Werkhervattingskas wordt (na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel) aangevuld met een opslag op de premie voor diegenen die na 1 juli 2015 overstappen van de private naar de publieke verzekering. De opslag wordt berekend door uit te gaan van de gerealiseerde Wga-lasten in het private omslagstelsel twee jaren eerder (t-2). Voor zittende publiek verzekerde werkgevers heeft dit geen gevolgen, behalve dat bij overstap naar de private verzekering geen staartlasten meer hoeven te worden verzekerd. Met deze financieringsmethode worden de kosten van de publieke staartlasten in afwijking van het omslagstelsel vooraf gefinancierd.

2. Meerwaarde hybride stelsel voor preventie en re-integratie

De Afdeling merkt op dat met het voorstel de balans tussen de private en de publieke verzekering evenwichtiger wordt: in beide verzekeringen zal een voorziening voor staartlasten in de premiestelling verwerkt zijn. Dat neemt niet weg dat er aanzienlijke verschillen zullen blijven bestaan. Deze zijn onvermijdelijk, gelet op de verschillen tussen een omslagstelsel en een kapitaaldekkingsstelsel, alsook op de solvabiliteitseisen die gelden voor verzekeraars. Dit betekent dat voor het bereiken van een meer evenwichtig stelsel regulering onvermijdelijk is, zoals de voorgeschiedenis van de Wga en ook het voorliggende voorstel laten zien.2 De voordelen die met het hybride stelsel worden bereikt moeten dan in voldoende mate opwegen tegen deze nadelen ervan.

In dit verband merkt de Afdeling op dat het beleid van de afgelopen decennia effectief is geweest in het terugdringen van ziekteverzuim en van de instroom in arbeidsongeschiktheidsverzekeringen; de toegenomen financiële en re-integratieverplichtingen voor werkgevers hebben hieraan in belangrijke mate bijgedragen.3

Bij de totstandkoming van de Wia bestond de verwachting dat het hybride stelsel meerwaarde voor preventie en re-integratie zou hebben. Vooralsnog is die meerwaarde niet gebleken; het CPB merkt op dat privaat verzekerde bedrijven tot nu toe niet beter presteren op het vlak van preventie en re-integratie dan publiek verzekerde bedrijven.4 In dit verband wordt uit de toelichting niet duidelijk of de meerwaarde van het hybride stelsel voor preventie en re-integratie nu wel zal worden waargemaakt.

Daarbij komt het volgende. Het in de publieke verzekering laten van de publieke staartlasten is begrijpelijk vanuit de gedachte dat hiermee een betere parallellie ontstaat met de private verzekering. Dat levert, zoals ook de toelichting betoogt, een meer gelijk speelveld op tussen de publieke en de private verzekering.5

Het in de publieke verzekering houden van de staartlasten levert evenwel geen bijdrage aan de beoogde preventie van arbeidsongeschiktheid en aan een betere re-integratie. De werkgever voelt immers bij een overstap naar de private verzekering niet meer de verantwoordelijkheid voor de staartlasten in zijn portemonnee.

De Afdeling adviseert in de toelichting de meerwaarde van het hybride stelsel voor preventie en re-integratie dragend te motiveren.

3. Financiering publieke staartlasten

De publieke staartlasten zullen worden gefinancierd met gebruikmaking van de reserve van de Werkhervattingskas en door een afwijkende premieberekening voor werkgevers die overstappen van de private verzekering naar de publieke.

De Afdeling merkt over de voorgestelde regeling met betrekking tot de publieke staartlasten het volgende op.

i. Opgebouwde reserve

Uit de toelichting wordt duidelijk dat € 1,5 miljard die thans aanwezig is in de reserve van de Werkhervattingskas wordt gebruikt voor de financiering van de publieke staartlasten. Die middelen zijn bijeengebracht in het kader van de rentehobbelopslag. De opslag op de premie voor de publieke verzekering had als functie een gelijk speelveld te creëren tussen de private en de publieke verzekering. Deze opslag is echter niet bedoeld geweest voor de financiering van de publieke staartlasten. De toelichting gaat niet in op de vraag op grond waarvan de regering het verantwoord vindt deze middelen thans hiervoor te gebruiken. Uit een antwoord op kamervragen kan evenwel worden opgemaakt dat ervan wordt uitgegaan dat werkgevers die de rentehobbelopslag hebben betaald, in feite al hebben bijgedragen aan de kosten voor het achterlaten van de staartlasten in de publieke verzekering bij overstap naar de private verzekering.6

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

ii. Overstap van private verzekering naar de publieke

Het voorstel leidt ertoe, dat werkgevers die ná 1 juli 2015 overstappen van de private naar de publieke verzekering een ‘opslag’ betalen voor de financiering van de publieke staartlasten. Degenen die vóór die datum al onder de publieke verzekering vielen, betalen deze opslag niet. Ook nieuwe werkgevers zonder Wga-verleden zullen niet met deze ‘opslag’ te maken krijgen.

Het voorstel leidt tot een ongelijkheid in de premiestelling in de publieke verzekering, afhankelijk van de datum waarop een werkgever is toegetreden tot de publieke verzekering. Er is evenwel geen relatie tussen aan de ene kant het toetreden tot de publieke verzekering en de datum waarop die toetreding plaatsvindt, en aan de andere kant het ontstaan van publieke staartlasten. De kosten van publieke staartlasten ontstaan door het verlaten van de publieke verzekering, niet door (de datum van) het toetreden tot de publieke verzekering.

Zoals ook uit het hiervoor aangehaalde antwoord op kamervragen naar voren komt, is er een groep werkgevers die niet wordt geconfronteerd met de voorgestelde opslag, maar ook niet eerder de rentehobbelopslag betaald heeft.7 Het gaat met name om de groep werkgevers die is toegetreden tot de publieke verzekering ná 2012, maar vóór 1 juli 2015. Indien zij ná 1 januari 2017 overstappen hoeven zij hun eigen (publieke) staartlasten niet te dragen, terwijl zij eerder daartoe geen bijdrage hebben geleverd.8 Dit geldt ook voor werkgevers die toetreden tot de publieke verzekering en die geen Wga-verleden in de private verzekering hebben (starters).

Het vorenstaande brengt voorts mee dat de ongelijkheid die ontstaat niet éénmalig en tijdelijk van aard is. In het bijzonder kan erop worden gewezen dat nieuwe werkgevers (starters) die direct kiezen voor de publieke verzekering geen premie hoeven te betalen voor de publieke staartlasten. Dit terwijl zij op dezelfde voet als alle andere werkgevers staartlasten in de publieke verzekering kunnen veroorzaken.

De Afdeling adviseert nader op het vorenstaande in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen.

4. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W12.15.0308/III

  • De door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 21 september 2015 aangekondigde maatregelen (Kamerstukken II 2015/16, 32 716, nr. 21) verwerken in het voorstel.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet financiering sociale verzekeringen en enkele andere wetten in verband met verbetering van de hybride markt van de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wet verbetering hybride markt WGA)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet financiering sociale verzekeringen en enkele andere wetten te wijzigen om aanpassingen aan te brengen in de publieke financiering van de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten teneinde de hybride markt voor publieke en private verzekeraars te verbeteren;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN

De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 42, eerste lid, wordt ‘artikel 82, eerste en tweede lid’ vervangen door: artikel 82, eerste lid.

B

De artikelen 82 tot en met 84 komen te luiden:

Artikel 82. Afbakening eigenrisico
  • 1. De eigenrisicodrager draagt met inachtneming van artikel 83 het risico van betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond dan wel arbeidsongeschikt is geworden nadat de dienstbetrekking met hem is beëindigd en artikel 46 van de Ziektewet van toepassing is, alsmede het risico van betaling van de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in dat lid, indien die wachttijd is ingegaan op of na de dag waarop deze werkgever eigenrisicodrager werd.

  • 2. Indien het eigenrisicodragen eindigt blijft de werkgever het risico, bedoeld in het eerste lid, dragen, voor zover de eerste dag van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte is gelegen voor het einde van het eigenrisicodragen.

  • 3. In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, wordt het risico van de betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, alsmede het risico van betaling van de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in dat lid, in afwijking van het tweede lid gedragen door de werkgever die de onderneming verkrijgt, indien:

    • a. de werkgever die de onderneming overdraagt geen eigenrisicodrager is en de werkgever die de onderneming verkrijgt eigenrisicodrager is of wordt;

    • b. de werkgever die de onderneming overdraagt eigenrisicodrager is; of

    • c. de werkgever die de onderneming overdraagt een werkgever is wiens eigenrisicodragen is beëindigd of geëindigd als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Indien in de situatie, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, slechts een deel van de onderneming overgaat, vindt het derde lid, onderdeel a, toepassing naar rato van het deel van de loonsom dat het overgegane deel van de onderneming deel uitmaakte van de gehele onderneming in het kalenderjaar voorafgaande aan dat van overgang.

  • 5. Indien in de situatie, bedoeld in het derde lid, onderdeel b of c, slechts een deel van de onderneming overgaat, blijft het risico van de betaling van de uitkering berusten bij de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.

  • 6. Het eerste lid is niet van toepassing indien de uitkering wordt toegekend aan de verzekerde die in de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan, recht had op een uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel e, 29a, 29b of 29d van de Ziektewet, dan wel indien de uitkering wordt toegekend in aansluiting op een uitkering toegekend op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, of in aansluiting op een periode waarin recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten bestond.

  • 7. Het eerste lid is niet van toepassing indien de uitkering:

    • a. is ontstaan uit een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet,

    • b. wordt toegekend aan een werknemer die naar de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan, is toegeleid door het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet en waarbij bij ziekte van die werknemer de mogelijkheid tot vergoeding als bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van die wet, zoals dat luidde op 31 december 2015, van toepassing was.

Artikel 83. Periode van eigenrisicodragen
  • 1. De eigenrisicodrager draagt gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan het eigenrisico, bedoeld in artikel 82.

  • 2. Indien een WGA-uitkering wordt toegekend direct aansluitend op een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt de duur van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op de periode, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien artikel 24 is toegepast wordt de periode, bedoeld in het eerste lid, bekort met de duur van het verlengde tijdvak, bedoeld in artikel 24, eerste lid.

Artikel 84. Betaling bij eigenrisicodragen
  • 1. De eigenrisicodrager is bevoegd, met inachtneming van artikel 72, de door het UWV toegekende WGA-uitkering en de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, namens het UWV te betalen aan de verzekerde, bedoeld in artikel 82, eerste lid, onderscheidenlijk de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in artikel 74, eerste lid.

  • 2. De door de eigenrisicodrager op grond van het eerste lid aan de verzekerde betaalde loonaanvullingsuitkering, bedoeld in hoofdstuk 7, en de vervolguitkering, bedoeld in artikel 62, vijfde lid, voor zover die uitkeringen meer bedragen dan hetgeen berekend is op grond van het eerste en vierde lid van dat artikel, alsmede de op grond van enige wet hierover verschuldigde premies die daarop niet in mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze beide uitkeringen, kunnen door hem op het UWV worden verhaald.

  • 3. Indien de eigenrisicodrager de uitkering en de overlijdensuitkering niet betaalt, betaalt het UWV deze uitkering en deze overlijdensuitkering en verhaalt het UWV de uitkering en de overlijdensuitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering en deze overlijdensuitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering en deze overlijdensuitkering in mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering en deze overlijdensuitkering, op de eigenrisicodrager. Op de eigenrisicodrager wordt evenwel niet verhaald hetgeen deze, als hij de uitkering en de overlijdensuitkering wel had betaald, op grond van het tweede lid op het UWV had kunnen verhalen.

  • 4. Indien de eigenrisicodrager in staat van faillissement is verklaard, of indien ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel indien hij ophoudt werkgever te zijn, betaalt het UWV:

    • a. de WGA-uitkering en verhaalt het deze uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering, voor zover deze is betaald over de periode, bedoeld in artikel 83, op de bank of verzekeraar, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen;

    • b. de kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van artikel 30a, eerste lid, juncto derde lid, onderdeel c, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en verhaalt het deze kosten op de werkgever, bedoeld in de eerste zin, of de bank of verzekeraar, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de soort en de omvang van de kosten, bedoeld in de eerste zin.

  • 5. In de situatie, bedoeld in artikel 82, vierde lid, berust de betaling van de uitkering bij het UWV. Het UWV verhaalt op de eigenrisicodrager de uitkering, bedoeld in de vorige zin, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering.

  • 6. Het UWV kan de in het derde lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel.

C

In artikel 86, eerste lid, wordt ‘artikel 83, derde lid’ vervangen door: artikel 84, derde lid.

D

In artikel 89, derde lid, wordt ‘artikel 83, derde lid’ vervangen door: artikel 84, derde lid.

E

In artikel 115 wordt ‘artikel 83’ vervangen door ‘artikel 84’ en wordt ‘een in artikel 38, derde of vierde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, bedoelde opslag of korting’ vervangen door: de opslag of korting, bedoeld in artikel 122#, vierde of vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.

F

Aan hoofdstuk 13 wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:

Artikel 133#. Afbakening eigenrisico voor werkgevers die uiterlijk 1 juli 2015 eigenrisicodrager zijn geworden
  • 1. In afwijking van artikel 82, eerste lid, draagt de eigenrisicodrager die uiterlijk op 1 juli 2015 eigenrisicodrager is geworden overeenkomstig artikel 83 het risico van de betaling van die uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond dan wel arbeidsongeschikt is geworden nadat de dienstbetrekking met hem is beëindigd en artikel 46 van de Ziektewet van toepassing is, alsmede het risico van betaling van de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in dat lid, ook als die wachttijd is ingegaan voor de dag waarop deze werkgever eigenrisicodrager werd.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat voor bepaalde categorieën van eigenrisicodragers de toepassing van het eerste lid beperkt wordt tot een deel van de WGA-uitkeringen.

ARTIKEL II. WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 28, vijfde lid, wordt ‘artikel 82 juncto 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen’ vervangen door: artikel 82 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

B

In de artikelen 33, tweede lid, 34, tweede lid, en 42, eerste lid, wordt ‘artikel 38’ vervangen door: de artikelen 38 en 122#.

C

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘In dit artikel wordt verstaan onder: categorie werkgevers:’ vervangen door: In dit artikel wordt onder categorie werkgevers verstaan:.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het UWV stelt vast:

    • a. voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de lasten, bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel b, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage;

    • b. voor de berekening van het rekenpercentage, bedoeld in onderdeel a, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk gemiddeld percentage;

    • c. voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de lasten, bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, een individueel percentage ten behoeve van de Werkhervattingskas.

3. In het vierde lid wordt na ‘de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het derde lid’ ingevoegd: of het individuele percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c’.

4. In het vijfde lid wordt na ‘de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het derde lid,’ ingevoegd: of het individuele percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.

5. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. de wijze waarop het rekenpercentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het gemiddelde percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, worden vastgesteld;

    • b. de wijze waarop de opslag en korting, bedoeld in het derde lid, worden berekend;

    • c. de wijze waarop het individuele percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt vastgesteld;

    • d. de percentages die op grond van dit artikel ten hoogste voor categorieën van werkgevers, sector of sectoronderdeel mogen gelden en omtrent de percentages die op grond van dit artikel ten minste voor categorieën van werkgevers, sector of sectoronderdeel gelden.

6. In het zevende lid wordt ‘door verloop van 5 jaren’ vervangen door: door verloop van vijf jaren.

D

In artikel 38a, derde lid, wordt ‘artikel 82 juncto 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen’ vervangen door: artikel 82 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

E

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt na ‘beëindigd’ ingevoegd: of geëindigd.

2. In het zevende lid wordt ‘artikel 84, derde lid’ vervangen door: artikel 82, derde lid.

F

In artikel 59, tweede lid, wordt ‘en 38’ vervangen door: 38 en 122#.

G

In artikel 115, eerste lid, onderdeel o, wordt ‘artikel 83, tweede lid’ vervangen door artikel 84, tweede lid.

H

Artikel 117a wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘en 38a, eerste lid’ vervangen door: 38a, eerste lid, en 122#, derde lid.

2. In onderdeel b, wordt ‘83, derde lid, 84, tweede en vierde lid’ vervangen door: 82, vierde en vijfde lid, 84, derde lid.

I

Artikel 117b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 82’ vervangen door ‘artikel 83’ en wordt na ‘te rekenen vanaf die dag’ ingevoegd: , met inachtneming van het vierde lid.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b wordt ‘artikel 83, derde lid’ vervangen door: artikel 84, derde lid.

b. In onderdeel h wordt ‘artikel 84, achtste lid’ vervangen door: artikel 133#, tweede lid.

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het UWV bezigt de middelen die zijn gereserveerd ten behoeve van de Werkhervattingskas voor de dekking van de lasten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor zover deze uitkeringen betreffen aan een verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot een eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond dan wel arbeidsongeschikt is geworden nadat de dienstbetrekking met hem is beëindigd en artikel 46 van de Ziektewet van toepassing is, waarbij die dag is gelegen vóór de dag van ingang van het eigenrisicodragen en de uitvoeringskosten en andere kosten in verband met deze uitkeringen, met uitzondering van de uitkeringen, bedoeld in het derde lid, onderdeel h. UWV bezigt de middelen die zijn gereserveerd ten behoeve van de Werkhervattingskas niet tot bestrijding van uitgaven, niet zijnde de uitgaven bedoeld in de vorige zin, ten laste van de Werkhervattingskas dan met toestemming van Onze Minister.

5. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 38’ vervangen door: de artikelen 38 en 122#.

J

Aan artikel 7a wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:

Artikel 122#. Vaststelling gedifferentieerde premie Werkhervattingskas voor de werkgever die op 1 juli 2015 publiek verzekerd was
  • 1. In afwijking van artikel 38 is dit artikel van toepassing op de werkgever die op 1 juli 2015 publiek verzekerd was tot het moment dat aan hem op grond van artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel b, toestemming is verleend om zelf het risico te dragen van betaling van het daarvoor in aanmerking komende deel van de WGA-uitkering.

  • 2. In dit artikel wordt verstaan onder:

    categorie werkgevers:

    werkgevers ten laste van wie, in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, loon waarover de premies op grond van dit hoofdstuk worden geheven, is gekomen dat gelijk is aan, meer of minder bedraagt dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen omvang van het gemiddelde van dit loon, bedoeld in paragraaf 1 van afdeling 1 van dit hoofdstuk, per werknemer in dat kalenderjaar.

  • 3. Het UWV stelt vast:

    • a. voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage;

    • b. voor de berekening van het rekenpercentage, bedoeld in onderdeel a, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk gemiddeld percentage.

  • 4. Elk jaar wordt met ingang van 1 januari een opslag of korting vastgesteld waarmee het rekenpercentage, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt verhoogd respectievelijk verlaagd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de opslag of korting naar categorie werkgevers voor de werkgever afzonderlijk of per sector als bedoeld in artikel 95, wordt vastgesteld, waarbij de korting of opslag voor werkgevers per sector of sectoronderdelen kan verschillen of op nihil kan worden vastgesteld. Indien een werkgever met toepassing van de artikelen 96 of 97 is aangesloten bij verschillende sectoren, wordt voor elk bedrijfsonderdeel van de werkgever waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een afzonderlijke sector, de opslag of korting toegepast als was dat bedrijfsonderdeel een afzonderlijke werkgever. Voor de werkgever voor wie de korting of opslag afzonderlijk wordt vastgesteld, stelt de inspecteur de korting of opslag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 5. De inspecteur stelt in geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het vierde lid, opnieuw bij voor bezwaar vatbare beschikking vast voor de werkgever die een onderneming of een deel daarvan verkrijgt en voor de werkgever die een deel van zijn onderneming overdraagt.

  • 6. De inspecteur stelt, in geval aan een werkgever toestemming is verleend om zelf het risico te dragen van betaling van ziekengeld of WGA-uitkering en overlijdensuitkeringen als bedoeld in artikel 40, eerste lid, alsmede in geval het door de werkgever zelf dragen van het risico, bedoeld in artikel 40, eerste lid, is geëindigd of wordt beëindigd, de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het vierde lid, opnieuw bij voor bezwaar vatbare beschikking vast met ingang van de datum waarop het zelf dragen van het risico aanvangt dan wel is geëindigd of wordt beëindigd.

  • 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. de wijze waarop het rekenpercentage, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, en het gemiddelde percentage, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, worden vastgesteld, rekening houdend met de verschillende lasten voor de Werkhervattingskas;

    • b. de wijze waarop de opslag en korting, bedoeld in het vierde lid, worden berekend;

    • c. de percentages die op grond van dit artikel ten hoogste voor categorieën van werkgevers, sector of sectoronderdeel mogen gelden en omtrent de percentages die op grond van dit artikel ten minste voor categorieën van werkgevers, sector of sectoronderdeel gelden.

  • 8. De inspecteur is bevoegd tot herziening van een beschikking op grond van dit artikel indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de beschikking is gegeven op grond van onjuiste of onvolledige gegevens. Een herziening ten nadele van de werkgever is uitsluitend mogelijk indien deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.

  • 9. Beschikkingen van de inspecteur op grond van dit artikel worden genomen gehoord het UWV en in overeenstemming met het UWV.

ARTIKEL III. BURGERLIJK WETBOEK

In artikel 631, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt ‘artikel 83 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen’ vervangen door: artikel 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

ARTIKEL IV. WERKLOOSHEIDSWET

In artikel 11, derde lid, van de Werkloosheidswet wordt ‘artikel 82 juncto 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen’ vervangen door: artikel 82 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

ARTIKEL V. WET OP DE MEDISCHE KEURINGEN

In artikel 4, vijfde lid, van de Wet op de medische keuringen wordt ‘artikel 83’ vervangen door: artikel 84.

ARTIKEL VI. WET STRUCTUUR UITVOERINGSORGANISATIE WERK EN INKOMEN

De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 30a, derde lid, onderdeel c, wordt ‘artikel 82, eerste en tweede lid’ vervangen door ‘artikel 82, eerste lid’ en wordt ‘of 84, tweede of achtste lid’ vervangen door ‘82, tweede lid, of 133#, tweede lid’.

B

In artikel 32, vierde lid, wordt ‘artikel 82, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door: artikel 82, eerste lid.

ARTIKEL VII. ZIEKTEWET

De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 11, vierde lid, wordt ‘artikel 82 juncto 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen’ vervangen door: artikel 82 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

B

In artikel 73b wordt ‘een in artikel 38, derde of vierde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, bedoelde opslag of korting’ vervangen door: de opslag of korting, bedoeld in de artikelen 38, derde of vierde lid, of 122#, vierde of vijfde lid.

ARTIKEL VIII. WET TOT WIJZIGING VAN DE PARTICIPATIEWET, DE ZIEKTEWET, DE WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN EN DE WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN IN VERBAND MET HARMONISATIE VAN INSTRUMENTEN TER BEVORDERING VAN ARBEIDSDEELNAME VAN ARBEIDSBEPERKTEN

In artikel VI van de wet tot wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met harmonisatie van instrumenten ter bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten wordt ‘artikel 82, vijfde lid’ vervangen door: artikel 82, zevende lid.

ARTIKEL IX. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet verbetering hybride markt WGA.

ARTIKEL X. INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inhoud en doel van dit wetsvoorstel

De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) kent met betrekking tot de financiering van de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) een hybride stelsel. Dit betekent dat de WGA werkgevers de keuze biedt om zich via het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) publiek te verzekeren of om eigenrisicodrager te worden. Eigenrisicodragers hebben daarbij de mogelijkheid om zich via een private verzekeraar voor hun WGA-risico te verzekeren. De meeste werkgevers die eigenrisicodrager worden kiezen daarbij ook voor een private verzekering. Als werkgevers geen actie ondernemen, zijn zij automatisch via UWV verzekerd.

Bij de vormgeving van het hybride stelsel was het de verwachting dat de werkgever en zijn verzekeraar geprikkeld zouden worden tot optimale inzet op preventie en re-integratie. Het hybride stelsel zou eraan moeten bijdragen dat verschillende partijen, UWV en private verzekeraars, elkaar scherp houden en zo bijdragen aan zo effectief mogelijke re-integratie en activering. Op dit moment lijken werkgevers zich echter bij de keuze van een WGA-verzekering steeds meer te richten op het voordeel dat op kortere termijn bij UWV behaald kan worden. De effectiviteit van re-integratieactiviteiten en activering van de publieke verzekeraar en private verzekeraars wegen zij niet of bijna niet mee bij hun keuze. De door dit wetsvoorstel geregelde aanpassing van de wijze waarop de WGA-lasten bij UWV gefinancierd worden zorgt voor een verbetering in de verhouding tussen publieke uitvoerder en private verzekeraars en draagt daardoor bij aan een meer evenwichtig hybride stelsel. Hierdoor zal de focus meer op re-integratie van zieke en gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers gericht worden.

Concreet betreft dit wetsvoorstel aanpassing van de financieringswijze van de zogenaamde publieke staartlasten van middelgrote en grote werkgevers die na een periode van publieke verzekering voor het WGA-risico kiezen voor eigenrisicodragerschap. Deze ‘publieke staartlasten’ zijn de nog doorlopende WGA-lasten van werknemers die een WGA-uitkering ontvangen of die ziek zijn en op termijn een WGA-uitkering zullen ontvangen, nadat een werkgever van de publieke verzekering bij UWV is overgestapt naar eigenrisicodragerschap. In de Wet WIA wordt de afbakening van het eigenrisico van werkgevers die vanuit de publieke verzekering bij UWV eigenrisicodrager zijn geworden aangepast zodat publieke staartlasten hier niet meer onder vallen. In de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) wordt geregeld dat de reserve in de Werkhervattingskas wordt aangewezen voor de financiering van deze publieke staartlasten.

In samenhang met dit wetsvoorstel zal tevens het Besluit Wfsv worden gewijzigd waarmee de wijze waarop de premie voor publiek verzekerde middelgrote en grote werkgevers wordt aangepast. De premie zal gebaseerd gaan worden op de volledige historische WGA-lasten (ontstaan tijdens de periode van eigenrisicodragerschap en van publieke verzekering).

Het oude stelsel van premieheffing en financiering van publieke staartlasten blijft gelden voor de werkgevers die op 1 juli 2015 of eerder bij UWV verzekerd zijn, of die op 1 juli 2015 of eerder eigenrisicodrager geworden zijn. Hier is sprake van eerbiedigende werking.

De beoogde inwerkingtredingsdatum van dit wetsvoorstel is 1 januari 2017. Om anticiperend en sterk marktverstorend gedrag te voorkomen zal de nieuwe wijze van premiestelling en het achterlaten van publieke staartlasten ook per 1 januari 2017 gaan gelden voor alle werkgevers die na 1 juli 2015 terugkeren naar de publieke verzekering, respectievelijk eigenrisicodrager worden.1 Als er voor de periode tussen aankondiging en inwerkingtreding van deze maatregel niets zou worden geregeld zou dat strategisch gedrag in de hand werken. Werkgevers zouden dan nog snel vóór de inwerkingtreding kunnen overstappen om zo goedkoop mogelijk uit te zijn.

De opbouw van deze toelichting is als volgt. In paragraaf 2 wordt het historische perspectief van de Wet WIA en de WGA beschreven. De paragrafen 3 en 4 gaan verder in op het hybride stelsel en de ontwikkeling van de hybride markt. Vervolgens wordt in paragraaf 5 beschreven hoe het evenwicht in de hybride markt verstoord is geraakt. In paragraaf 6 wordt de gekozen oplossing beschreven, paragraaf 7 geeft inzicht in de inwerkingtredingsdatum en het overgangsrecht en in paragraaf 8 wordt aandacht besteed aan afgevallen alternatieven. In het wetsvoorstel is ook een technische wijziging opgenomen, deze wordt in paragraaf 9 nader toegelicht. In paragraaf 10 en 11 wordt stil gestaan bij de effecten, administratieve lasten en de financiële gevolgen. Paragraaf 12 gaat in op de ontvangen commentaren.

2. Inleiding en historisch perspectief

Vanaf de jaren zeventig in de vorige eeuw nam het aantal uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid gestaag toe. In 1985 was het aantal gegroeid naar 764.000. Begin jaren negentig dreigde het aantal van één miljoen arbeidsongeschikten. Om dit te voorkomen zijn er vanaf het midden van de jaren negentig opeenvolgende beleidsmaatregelen doorgevoerd. Deze maatregelen versterkten de prikkels voor zowel werkgevers als werknemers om langdurig ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te voorkomen. Zo is in 1994 een loondoorbetalingsplicht voor werkgevers bij ziekte van de werknemer ingevoerd. De duur van de loondoorbetalingsperiode bedroeg aanvankelijk twee tot zes weken en werd in 1996 verlengd naar één jaar. Sinds 2004 bedraagt de loondoorbetalingsperiode twee jaar. Door inwerkingtreding van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (1998) en de Wet WIA (29 december 2005) werd premiedifferentiatie ingevoerd en kregen werkgevers de mogelijkheid om eigenrisicodrager te worden. De premie voor de werkgever werd afhankelijk van de WAO/WGA-instroom van zijn (ex-)werknemers. Deze maatregelen zijn er op gericht de werkgever financieel te prikkelen om meer aan preventie, ziekteverzuim en re-integratie te doen. Door de invoering van de Wet verbetering poortwachter (Wvp) in 2002, zijn de re-integratieverplichtingen versterkt. De Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BEZAVA) uit 2014 beoogt het langdurig ziekteverzuim en de WIA-instroom van zieke uitzendkrachten, zieke werklozen en zieke werknemers met een tijdelijk dienstverband (vangnetters) terug te dringen.

Onderdeel van de Wet WIA is de prikkelwerking in de financieringssystematiek van de WGA. Uitgangspunt bij de WGA is dat er zowel voor werkgevers als voor werknemers prikkels moeten bestaan. Deze prikkels richten zich op het beperken van de instroom in de WGA en het bevorderen van de uitstroom uit de WGA.

Onderdeel van de werkgeversprikkels zijn de premiedifferentiatie en de mogelijkheid van eigenrisicodragen door werkgevers. Op dit moment bestaat de mogelijkheid tot eigenrisicodragen alleen voor het WGA-risico van (ex-)werknemers met een vast dienstverband. In de Wet BEZAVA is geregeld dat werkgevers vanaf 1 januari 2017 eigenrisicodrager kunnen worden voor het totale WGA-risico, dus voor het risico van zowel vaste als flexibele krachten.2 Gekoppeld aan het financiële risico is een werkgever die eigenrisicodrager is, gedurende de eerste tien jaar van de WGA ook verantwoordelijk voor de re-integratie van ‘zijn’ WGA-ers. Werkgevers die eigenrisicodrager zijn zullen zich veelal bij een private verzekeraar verzekeren. Voor de financiering van de WGA geldt dus een hybride stelsel: de werkgever heeft de keuze tussen een publieke verzekering bij UWV en eigenrisicodragerschap met de mogelijkheid zich privaat te verzekeren.

Naast prikkels voor werkgevers kent het stelsel ook prikkels voor werknemers. Zo kan een werkgever bij ziekte twee wachtdagen hanteren. Verder zijn de re-integratieverplichtingen voor de werknemer versterkt met de Wet verbetering poortwachter. Wanneer de werknemer onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie kan de werkgever de loondoorbetaling opschorten of kan dit effect hebben op WGA-uitkering van de werknemer. Ook is de drempel om toegang te krijgen tot de Wet WIA verhoogd naar 35 procent arbeidsongeschiktheid en is het ziektebegrip in de Ziektewet aangescherpt.

Het beleid is er dus op gericht om werkgevers en werknemers te prikkelen het ziekteverzuim te beperken en te stimuleren om re-integratie in te zetten zodat werknemers zoveel als mogelijk actief zijn in het arbeidsproces. De afgelopen periode is de instroom in arbeidsongeschiktheidsregelingen succesvol beperkt en bedraagt de jaarlijkse instroom in de Wet WIA nu minder dan 40.000 personen tegenover circa 100.000 personen die de WAO instroomden aan het begin van deze eeuw.

3. Beschrijving hybride WGA-markt

Zoals hierboven beschreven kunnen werkgevers voor de financiering van de WGA-lasten kiezen voor een publieke WGA-verzekering bij UWV of voor eigenrisicodragerschap al dan niet met een private verzekering. Werkgevers die niet kiezen voor eigenrisicodragerschap zijn automatisch bij UWV verzekerd (UWV is de zogenaamde ‘defaultoptie’).

Zowel voor UWV als voor private verzekeraars geldt voor de financiering van de WGA een aantal voorwaarden. Doel van deze voorwaarden is om voldoende financiële zekerheid ter dekking van de risico’s te garanderen. De voorwaarden tussen UWV en private verzekeraars verschillen echter.

UWV moet de WGA middels een omslagstelsel financieren. Dat betekent dat UWV met de premieopbrengsten in een kalenderjaar de lopende WGA-lasten in dat kalenderjaar moet financieren. Private verzekeraars moeten bij de financiering van de WGA gebruik maken van een kapitaaldekkingsstelsel. In de premiestelling moeten zij rekening houden met een kapitaalreservering voor de toekomstige uitkeringslasten van werknemers die in dat jaar ziek worden en op termijn een WGA-uitkering ontvangen.

Naast verschillen in de financieringssystematiek zijn er meer verschillen tussen UWV en private verzekeraars. Private verzekeraars kunnen bijvoorbeeld zelf de duur van het contract dat zij aan werkgevers aanbieden bepalen. Daarnaast hebben private verzekeraars de mogelijkheid om eigen pakketten samen te stellen en daarbij extra diensten aan te bieden. Deze extra diensten hebben effect op de premie die private verzekeraars in rekening brengen. Aangezien verzekering bij UWV de defaultoptie is, kent UWV een acceptatieplicht. Private verzekeraars hebben geen acceptatieplicht. Ook hebben private verzekeraars de mogelijkheid om producten gericht onder de aandacht van werkgevers te brengen. Daar staat tegenover dat private verzekeraars kosten maken voor acquisitie, deze kosten maakt UWV niet.

Het hybride stelsel heeft als doel partijen scherp te houden, zodat er zowel op de private markt als bij UWV zoveel als mogelijk naar gestreefd wordt om gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers zo veel en zo snel mogelijk te re-integreren. Een continu aandachtspunt in het hybride stelsel is een zo gelijk mogelijk speelveld tussen UWV en private verzekeraars. Op basis van een analyse van de voor- en nadelen die partijen ten opzichte van elkaar hebben, is ten tijde van de introductie van het hybride stelsel geoordeeld dat UWV en private verzekeraars elkaar in evenwicht houden.

4. Ontwikkelingen in de hybride markt

Al voor inwerkingtreding van de Wet WIA, bij de vormgeving van de WGA, is door Kist en Keuzenkamp gesignaleerd dat de (omslag)premie bij UWV in de eerste jaren van de WGA (veel) lager zou zijn dan bij private verzekeraars.3 Dit komt door het omslagstelsel waarbij in de opbouwfase relatief weinig lasten uit de premieopbrengst gefinancierd hoeven te worden. Om dit verschil in premiehoogte te mitigeren is ervoor gekozen om de lagere publieke premie te corrigeren door middel van een tijdelijke opslag. Deze opslag is op macroniveau bepaald en werd op individueel werkgeversniveau toegepast. Door het toepassen van deze ‘rentehobbelopslag’ was de premiehoogte bij publieke en private verzekeraars vergelijkbaar. In de jaren tot 2013 is de rentehobbelopslag geleidelijk afgebouwd. De opbrengst van de rentehobbelopslag is in de reserve van de Werkhervattingskas terecht gekomen. De omvang van deze reserve bedraagt momenteel circa € 1,5 miljard.

Uit onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat private verzekeraars kort na de introductie van de Wet WIA in 2005 sterk geconcurreerd hebben op prijs om op die manier marktaandeel te verwerven.4 Ook een gebrekkige kwaliteit van data die private verzekeraars nodig hebben voor de risico-inschatting heeft tot te lage premies bij hen geleid. Deze verzekeraars hebben verliezen geleden op hun WGA-portefeuille. Het onderzoek laat zien dat de private markt inzet op herstel, onder andere door het aanpassen van het proces van premievaststelling en het aanscherpen van het acceptatiebeleid. Het gevolg hiervan is dat de premies zijn gestegen. In het kader van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) worden door UWV gegevens verstrekt aan private verzekeraars die noodzakelijk zijn voor een juiste risico-inschatting.. Ondanks deze maatregelen geeft DNB aan dat het verlies dat private verzekeraars tot en met 2013 hebben geleden opgelopen is tot € 1,6 miljard. In 2014 is het Besluit SUWI aangepast om de verstrekking van statistische gegevens ten behoeve van verzekeraars meer in overeenstemming te brengen met de behoefte van de verzekeraars. Hierdoor zijn verzekeraars beter in staat een lastendekkende premie vast te stellen.

Uit onderzoek van Astri uit 2012/2013 blijkt dat werkgevers bij het bepalen van hun keuze voor UWV of private verzekeraars naast de hoogte van de premie ook stabiliteit en voorspelbaarheid van de premie meewegen.5 Er zijn grote verschillen geweest in de premie-ontwikkeling bij UWV en private partijen. De gemiddelde WGA-premie bij UWV is de afgelopen jaren redelijk constant gebleven terwijl de premies op de private markt met name na 2013 fors gestegen zijn. Ten aanzien van de re-integratieinzet van UWV en private verzekeraars concludeert Astri dat deze in grote mate met elkaar vergelijkbaar zijn.

Ook de mobiliteit op de markt kan een indicatie geven van het functioneren van de markt. In de eerste jaren na inwerkingtreding van de Wet WIA nam (als verwacht) het aandeel eigenrisicodragers toe. Vanaf 2010 stabiliseerde het aandeel eigenrisicodragers zich. In die tijd was ruim 27% van de werkgevers eigenrisicodrager. In 2014 is het aandeel eigenrisicodragers voor het eerst gedaald en deze daling zet zich voort in 2015.6

De verwachting is dat in 2015 nog 22% van de werkgevers eigenrisicodrager WGA zal zijn, dit komt overeen met 44% van de loonsom van alle werkgevers in Nederland. In grafiek 1 is de ontwikkeling van het aandeel eigenrisicodragers WGA weergegeven. De bewegingen op de markt worden onder andere ingegeven door sterke premiestijgingen op de private markt. Ook het feit dat een private verzekeraar zich heeft teruggetrokken van de markt heeft bijgedragen aan de daling van het aantal eigenrisicodragers.

Grafiek 1.

Grafiek 1.
5. Afname gelijk speelveld tussen UWV en private verzekeraars

Zoals in paragraaf 3 is gemeld, is ten tijde van de introductie van het hybride stelsel geoordeeld dat UWV en private verzekeraars elkaar in evenwicht houden. Ook in recentere jaren zijn onderzoeken uitgevoerd om te bezien of het speelveld tussen UWV en private verzekeraars in evenwicht is gebleven.7 De recente bewegingen op de verzekeringsmarkt duiden mogelijk op een afname van het gelijke speelveld tussen UWV en private verzekeraars. Van diverse kanten wordt aandacht gevraagd voor de concurrentieverhoudingen op de hybride markt. Zo geeft het Koninklijk Actuarieel Genootschap aan dat de huidige invulling van het hybride stelsel en met name de huidige verschillen in de publieke en private premiestelling voor grote en middelgrote werkgevers tot onzekerheid leidt en dat dit er toe kan leiden dat meer private verzekeraars zich terugtrekken van de private markt.8 Ook de Commissie Verzekeraars komt in het rapport ‘Nieuw leven voor verzekeraars’ tot het oordeel dat er sprake is van ongelijkheid in het speelveld tussen UWV en private verzekeraars.9 Dit komt volgens hen met name door verschillen tussen het omslagstelsel dat UWV hanteert en het kapitaaldekkingstelsel dat private verzekeraars hanteren. De Commissie Verzekeraars signaleert dat het wenselijk is dat het speelveld tussen UWV en private verzekeraars meer gelijk getrokken wordt.

De discussie over het ongelijke speelveld heeft betrekking op twee aspecten. In de eerste plaats de financiering van zogenaamde publieke staartlasten, en in de tweede plaats de verschillen in premiestelling tussen UWV en private verzekeraars, die met name de eerste jaren na overstap van private verzekering naar UWV aanzienlijk kunnen zijn.

Werkgevers die voor de WGA eigenrisicodrager zijn en willen terugkeren in de publieke verzekering blijven verantwoordelijk voor de financiering van de lopende uitkeringen die ontstaan zijn tijdens de periode van eigenrisicodragen, de ‘private staartlasten’.10 Als de eigenrisicodrager een private verzekering heeft afgesloten zijn deze private (staart)lasten van de eigenrisicodrager in de meeste gevallen gefinancierd binnen de private polis. Omdat de lasten die zijn ontstaan tijdens het eigenrisicodragerschap achterblijven bij de verzekeraar begint de werkgever als het ware weer met een schone lei en zijn er de eerste jaren na terugkeer naar UWV geen publieke WGA-lasten. Grote werkgevers betalen hierdoor over het algemeen de individueel bepaalde minimumpremie. Pas vanaf vier jaar na terugkeer bij UWV wordt de premie van grote werkgevers bij UWV gebaseerd op WGA-lasten.11 Kleine werkgevers betalen bij UWV een sectoraal bepaalde premie. De premie van middelgrote werkgevers is een gewogen gemiddelde van de sectoraal bepaalde en individuele premie, waardoor ook bij middelgrote werkgevers de individuele WGA-lasten pas na vier jaar meewegen in de publieke premie.

Als grote publiek verzekerde werkgevers eigenrisicodrager worden moeten de publieke staartlasten door de werkgever zelf gefinancierd worden. Als kleine werkgevers vanuit de publieke verzekering eigenrisicodrager worden, komen de publieke staartlasten ten laste van het sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo). Voor middelgrote werkgevers die de overstap naar eigenrisicodragerschap maken wordt een deel van de publieke staartlasten uit het sectorfonds of het Ufo betaald en dienen de overige lasten door de werkgever zelf gefinancierd te worden.

Als een grote werkgever van een private verzekeraar overstapt naar UWV zal de premie die hij bij UWV moet betalen de eerste vier jaar worden vastgesteld op de publieke minimumpremie, onafhankelijk van zijn risicoprofiel. Daar staat tegenover dat indien deze werkgever na een aantal jaar de overstap terug naar de private markt wil maken hij nog verantwoordelijk blijft voor de financiering van de publieke staartlasten ontstaan tijdens de publieke verzekering. Over een langere termijn bezien zijn de lasten voor werkgevers in de publieke en private markt vergelijkbaar, maar op het moment dat een werkgever een keuze maakt lijkt de premie die UWV de eerste periode na terugkeer in rekening brengt gunstiger dan de premie van een private verzekeraar.

Het evenwicht op de hybride markt is onder druk komen te staan als gevolg van het groter wordende verschil tussen publieke en private premies en door de verschillen in het financieringssysteem van UWV en private verzekeraars. Beoogd is dat het hybride stelsel bijdraagt aan een activerend stelsel waarin werkgevers bewust kiezen voor een publieke of private verzekering op basis van effectiviteit van re-integratie en activering. Werkgevers lijken zich bij de keuze voor een WGA-verzekering met name te baseren op het voordeel dat op de kortere termijn bij UWV behaald kan worden. Dit voordeel komt nu met name voort uit verschillen in het financieringssysteem tussen UWV en private verzekeraars, en niet door verschillen in effectiviteit van re-integratie en activering. De wijze waarop schadelastbeheersing is vormgegeven wegen werkgevers niet of bijna niet mee in hun keuze. Het feit dat werkgevers bij de overstap van UWV naar private verzekeraars eventuele publieke staartlasten zelf moeten financieren kan voor hen juist een drempel opwerpen voor een overstap naar de private markt.

6. Gekozen instrumentarium

De overheid draagt de verantwoordelijkheid voor het borgen van eerlijke concurrentieverhoudingen tussen UWV en de private verzekeraars en daarmee voor de stabiliteit van het hybride stelsel. Het hybride stelsel moet er immers aan bijdragen dat verschillende partijen, UWV en private verzekeraars, elkaar scherp houden, zodat de werkgever en zijn verzekeraar geprikkeld worden tot optimale inzet op preventie en re-integratie. De geconstateerde onevenwichtigheid op de markt als gevolg van de premievoordelen op de korte termijn bij terugkeer van werkgevers naar de verzekering bij UWV draagt niet bij aan de beoogde prikkelwerking. De oplossing voor de verstoorde concurrentieverhouding moet er voor zorgen dat werkgevers de keuze voor UWV of private verzekering niet maken op basis van financiële voordelen op de korte termijn. De financiering moet zo aangepast worden dat de lasten in het publieke en private stelsel beter te vergelijken zijn.

Er zijn verschillende mogelijkheden om aanpassingen aan het hybride stelsel te doen. Om van een reële oplossingsmogelijkheid te spreken, moet echter aan een aantal criteria voldaan worden. De volgende vijf criteria zijn van belang voor (aanpassingen aan) het hybride stelsel:

  • 1. vanuit de werkgever bezien mag er op de lange termijn geen systeemvoordeel bestaan van publiek of privaat verzekerd zijn;

  • 2. het duale stelsel moet voldoende stabiel zijn;

  • 3. UWV volgt wettelijk bepaalde rekenregels;

  • 4. hoge overgangskosten moeten worden vermeden;

  • 5. UWV hanteert het omslagstelsel.

Om de geconstateerde onevenwichtigheid in het stelsel op te lossen moet één voorwaarde toegevoegd worden:

  • 6. Vanuit de werkgever bezien mag er geen systeemvoordeel zijn op een overstapmoment, ook al betreft dat voordeel alleen de korte termijn.

Er is ter verbetering van de hybride markt voor gekozen om twee wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de WGA-lasten bij UWV gefinancierd worden. Hieronder wordt eerst de aanpassing aan de wijze van de gedifferentieerde premiebepaling beschreven, en vervolgens de manier waarop in de toekomst met publieke staartlasten wordt omgegaan. De wijzigingen hangen met elkaar samen en treden tegelijk in werking, beoogd per 1 januari 2017.

Gedifferentieerde premie op basis van totale historische lasten

In het Besluit Wfsv wordt de wijze waarop de individuele premie vanaf de inwerkingtreding wordt bepaald aangepast voor werkgevers die na 1 juli 2015 de overstap maakten of maken van eigenrisicodragerschap naar UWV.

Gekozen is om de premiestelling uit het kapitaaldekkingstelsel te benaderen door naast lopende uitkeringslasten ook de publieke staartlasten vanuit de premie te financieren. De individuele premie bij UWV zal gebaseerd worden op de totale historische WGA-lasten van de eigenrisicodrager (ongeacht of deze lasten ontstaan zijn toen de werkgever eigenrisicodrager was of verzekerd was bij UWV). De bepaling van de premie wordt gebaseerd op de gerealiseerde WGA-lasten en de loonsom van twee jaar tevoren (t-2-systematiek). Terugkerende werkgevers betalen bij UWV op deze wijze een premie die meer vergelijkbaar is met een premie die zij zouden betalen bij een private verzekeraar. De premie die bij UWV wordt betaald (met name de eerste jaren na terugkeer) wordt veelal hoger dan nodig is om de omslaglasten in het zelfde jaar te financieren. Net als in de huidige situatie wordt de premie bij UWV begrensd door een minimum en een maximum. De berekeningswijze van de minimum- en maximumpremie wordt niet aangepast.

Om grote overgangskosten voor werkgevers te voorkomen is er voor gekozen niets te veranderen aan de wijze waarop de gedifferentieerde WGA-premie bepaald wordt voor werkgevers die reeds bij UWV verzekerd zijn.

Publieke staartlasten financieren uit reserve

Door voornoemde aanpassing in de premiesystematiek zullen grote en middelgrote werkgevers die de overstap van eigenrisicodragerschap naar publieke verzekering bij UWV maken veelal een premie gaan betalen die hoger zal zijn dan nodig is om de jaarlijkse lasten in het omslagstelsel te dekken. Jaarlijks zal dat deel van de premieopbrengsten dat niet voor de lasten in het omslagstelsel benodigd is toegevoegd worden aan de reserve in de Werkhervattingskas. Deze extra premiebaten leiden niet tot premieverlaging voor de werkgevers die al bij UWV verzekerd zijn. Uit de gevormde reserve zullen de publieke staartlasten van alle werkgevers die op enig moment kiezen voor eigenrisicodragerschap worden gefinancierd. De financiering van deze publieke staartlasten zal dus ook niet leiden tot premieverhoging voor de werkgevers die uiterlijk op 1 juli 2015 bij UWV verzekerd zijn.

Naast de bovengenoemde premieopbrengsten maakt ook de opbrengst van € 1,5 miljard van de in paragraaf 4 genoemde rentehobbelopslag in de jaren 2007–2012 deel uit van de reserve. Door ook de middelen uit deze reserve in te zetten om de publieke staartlasten van werkgevers die na inwerkingtreding van deze wet eigenrisicodrager worden te financieren wordt voor deze werkgevers een belemmering om over te kunnen stappen naar de private markt opgeheven.

Om dit te regelen wordt de afbakening van het eigenrisico van werkgevers die na een periode van publieke verzekering eigenrisicodrager worden in de Wet WIA aangepast. De publieke staartlasten van deze werkgevers (ongeacht hun grootte) vallen niet meer onder dit eigenrisico. In de Wfsv wordt geregeld dat deze staartlasten ten laste komen van een reserve in de Werkhervattingskas.

Ook (middel)grote werkgevers die op dit moment reeds bij UWV verzekerd zijn en nog de premie volgens de huidige systematiek betalen zullen vanaf het moment van inwerkingtreden niet meer individueel verantwoordelijk zijn voor de financiering van hun publieke staartlasten, indien zij op enig moment kiezen voor eigenrisicodragerschap. Ook deze staartlasten zullen uit de reserve van de Werkhervattingskas worden betaald.

Op dit moment worden de publieke staartlasten van kleine en (deels van) middelgrote werkgevers via de sectorfondsen of het Ufo gefinancierd. Dit verandert ook vanaf 2017. Evenals voor (middel)grote werkgevers geldt dat vanaf inwerkingtreding voor kleine en (deels voor) middelgrote werkgevers die na 1 juli 2015 eigenrisicodrager worden hun publieke staartlasten via de reserve in de Werkhervattingskas gefinancierd worden. De publieke staartlasten van werkgevers die uiterlijk op 1 juli 2015 eigenrisicodrager zijn geworden blijven wel via de sectorfondsen of het Ufo gefinancierd.

Deze wijzigingen van de Wfsv en de Wet WIA zorgen ervoor dat er een meer gelijk speelveld tussen UWV en private verzekeraars ontstaat, waardoor aandacht van de prijsstelling kan verschuiven naar effectieve inzet op schadelastbeheersing en re-integratie van zieke of (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemers.

7. Inwerkingtreding en overgangsrecht

De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wetswijziging is 1 januari 2017. Om anticiperend en sterk marktverstorend gedrag te voorkomen is deze wijziging reeds aangekondigd in een Kamerbrief van 22 juni 2015.12 De nieuwe wijze van premiestelling en het achterlaten van publieke staartlasten zal per 1 januari 2017 ook gelden voor alle werkgevers die na 1 juli 2015 publiek verzekerd zijn of worden of die na een periode van publieke verzekering eigenrisicodrager zijn geworden.

In dit wetsvoorstel wordt verder rekening gehouden met de wijzigingen in de Wet BEZAVA. In de Wet BEZAVA is geregeld dat werkgevers de mogelijkheid krijgen om voor de totale WGA lasten (vast en flex samen) eigenrisicodrager te worden. In een brief heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 20 februari 2015 de Kamer geïnformeerd dat de inwerkingtreding van dit deel van de Wet BEZAVA wordt uitgesteld tot 1 januari 2017.13

8. Afgevallen alternatieven

Het hybride stelsel draagt bij aan een activerend stelsel waarin werkgevers bewust kiezen voor een publieke of private verzekering op basis van effectiviteit van re-integratie en activering. De afgelopen jaren lijken werkgevers zich bij de keuze voor een WGA-verzekering met name te baseren op het voordeel dat op de kortere termijn bij UWV behaald kan worden. Dit voordeel komt nu met name voort uit verschillen in het financieringssysteem tussen UWV en private verzekeraars, en niet door verschillen in effectiviteit van re-integratie en activering.

Voorlichting werkgevers

Alvorens aanpassingen aan het financieringssysteem te overwegen is verkend of gerichte voorlichting aan werkgevers over de langere termijn gevolgen van de keuze voor UWV of eigenrisicodragerschap met private verzekering voldoende zou zijn. Op de verzekeringsmarkt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen wordt gebruik gemaakt van intermediaire partijen. Deze partijen ondersteunen werkgevers bij de keuze voor eigenrisicodragerschap of UWV. Uit contacten met deze intermediaire organisaties blijkt dat werkgevers veelal wel op de hoogte zijn van de langetermijngevolgen (publieke staartlasten bij opnieuw eigenrisicodrager worden) van terugkeer naar UWV, maar dat mede door de huidige economische situatie er minder oog is voor langetermijneffecten. Gerichte voorlichting is daarom geen adequate oplossing voor het geschetste probleem.

Vaste terugkeerpremie

Kern van het probleem is het verschil in kosten die werkgevers ervaren bij UWV en tijdens de periode van eigenrisicodragen. Het invoeren van een hogere terugkeerpremie voor werkgevers die na een periode van eigenrisicodragerschap weer publiek bij UWV verzekerd worden zou het verschil in kosten terug kunnen brengen.

Bij een terugkeerpremie is zowel hoogte als duur waarvoor de terugkeerpremie geldt van belang. De terugkeerpremie dient op een voldoende hoog niveau vastgesteld te worden. Naast de hoogte van de terugkeerpremie is bij de WGA ook de periode waarvoor deze terugkeerpremie geldt van belang. Door de lange verzekeringsduur is de publieke WGA-premie nu over het algemeen na negen tot elf jaar op het niveau dat past bij het WGA-risico van de werkgever. Gedurende deze tijd zou dan een terugkeerpremie in rekening gebracht moeten worden. Om de kosten bij UWV vergelijkbaar te maken met de kosten tijdens eigenrisicodragerschap zou de terugkeerpremie voldoende hoog moeten zijn. Dit leidt, zonder correctie, tot fors hogere premieopbrengsten. Doordat er sprake is van een omslagstelsel leidt introductie van een terugkeerpremie tot lagere WGA-premies bij UWV voor alle overige werkgevers.

Dit systeem kent meerdere nadelen. (Middel)grote werkgevers die na een periode van eigenrisicodragerschap terugkeren naar het UWV zullen gedurende langere tijd een sectorale premie gaan betalen in plaats van een individuele premie. Hiermee zal een groot deel van de prikkelwerking wegvallen.

Daarnaast ontstaat door de daling van de premie van de overige werkgevers een terugkeerbelemmering naar de private markt. Een vaste terugkeerpremie biedt onvoldoende oplossing voor de geconstateerde onevenwichtigheid.

Kapitaaldekkingsysteem bij UWV

Begrijpelijkerwijs zou de onevenwichtigheid op te lossen zijn door bij UWV, net als op de private markt, een kapitaaldekkingsysteem in te voeren. Als ook bij het UWV een kapitaaldekkingsysteem geldt, zal ook UWV een solvabiliteitsreserve moeten opbouwen. De overgangskosten zijn daardoor aanzienlijk. Daarnaast is dit een forse stelselwijziging. De voordelen van deze oplossing wegen daardoor niet op tegen de nadelen. Gekozen is daarom voor de huidige oplossing waarbij binnen de kaders van het omslagstelsel, de werking van het kapitaaldekkingstelsel benaderd wordt door een meer marktconforme premie te hanteren en ook publieke staartlasten te financieren van werkgevers die uit de publieke verzekering treden.

9. Overige wijzigingen

De Wfsv voorziet in een termijn van drie jaar voordat een werkgever weer eigenrisicodrager kan worden, nadat het eigenrisicodragerschap is beëindigd. Voor deze termijn is gekozen om hopgedrag tussen UWV en eigenrisicodragerschap te beperken en omdat een overstap tussen publieke uitvoering en eigenrisicodragerschap administratieve lasten met zich meebrengt. Op elk moment kunnen overstappen is ongewenst. De driejaarstermijn geldt nu alleen voor werkgevers bij wie de Belastingdienst het eigenrisicodragerschap beëindigt en niet voor werkgevers bij wie het eigenrisicodragerschap van rechtswege eindigt, bijvoorbeeld omdat de verzekeraar de garantieverklaring intrekt. De werkgever kan hier zelf invloed op hebben, bijvoorbeeld door zijn verzekeraar te vragen de garantieverklaring te beëindigen. Dit is onbedoeld. Voorgesteld wordt om in alle gevallen waarin het eigenrisicodragerschap eindigt de driejaarstermijn te laten gelden.

10. Effecten en administratieve lasten
Effecten voor werkgevers

Als gevolg van deze wetswijziging zullen (middel)grote werkgevers bij terugkeer naar UWV gemiddeld genomen een hogere premie gaan betalen dan tot nu toe. De premie is gebaseerd op hun totale historische WGA-lasten en zal daardoor meer vergelijkbaar zijn met de premie die op de private markt gevraagd wordt. Daarnaast hoeven publiek verzekerde (middel)grote werkgevers bij een overstap naar eigenrisicodragerschap hun eventuele publieke staartlasten niet meer zelf te financieren. De financieringsverschillen tussen UWV en eigenrisicodragerschap in combinatie met een private verzekering nemen af en de verwachting is dat de focus hierdoor meer komt te liggen op re-integratie en schadelastbeheersing. Werkgevers zullen een meer bestendige keuze kunnen maken voor UWV of een private verzekeraar. Voor werkgevers die niet overstappen verandert er niets.

Effecten voor verzekeraars

De concurrentieverhouding tussen UWV en particuliere verzekeraars verbetert. Dit biedt verzekeraars de kans om een concurrerend aanbod in de markt te zetten. De verwachting is dat verzekeraars zich zullen onderscheiden door een goede en gerichte inzet op re-integratie en verzuimbegeleiding, bijvoorbeeld door koppeling van verzuim- en WGA-verzekeringen. Verzekeraars krijgen een verbeterde marktpositie.

Administratieve lasten en effecten regeldruk

Er zijn geen extra administratieve lasten gemoeid met dit wetsvoorstel. De Belastingdienst blijft via individuele beschikkingen de premie mededelen aan (middel)grote werkgevers, net als nu het geval is. Werkgevers krijgen geen andere informatieverplichtingen of nalevingskosten dan zij nu reeds hebben. De eenmalige kennisnemingskosten van deze wetswijziging voor werkgevers worden op nihil geschat aangezien werkgevers zoveel mogelijk via de reguliere en voor hen bekende uitingen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), UWV en de Belastingdienst worden geïnformeerd.

11. Financiële gevolgen

Voor werkgevers die niet overstappen van of naar de publieke verzekering bij UWV of van of naar eigenrisicodragerschap verandert er niets. Er zijn dan ook geen financiële effecten. Er treden alleen financiële effecten op als werkgevers wisselen tussen publieke verzekering en eigenrisicodragerschap.

Voor dergelijke wisselingen wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat indien een werkgever overstapt van de private markt naar UWV deze een premie betaalt die gebaseerd wordt op de totale historische WGA-lasten van de eigenrisicodrager (ongeacht of deze lasten ontstaan zijn toen de werkgever eigenrisicodrager was of verzekerd was bij UWV). Op deze wijze zal de premie die bij UWV wordt betaald (met name in de eerste jaren na terugkeer) hoger dan lastendekkend zijn. Het deel van de premieopbrengsten dat niet voor de lasten in het omslagstelsel benodigd is, zal worden gespaard. Dit beïnvloedt het EMU-saldo in positieve zin in een aantal beginjaren bij UWV. Er ontstaat immers een overschot op de lopende rekening bij een fonds van UWV. Hier staat tegenover dat, indien een werkgever overstapt van UWV naar de private markt, de publieke staartlasten bij UWV achterblijven zonder dat hier premie-inkomsten tegenover staan. Deze uitkeringen zullen worden gefinancierd uit de reserve gevormd vanuit de hogere premie-inkomsten. Deze beïnvloeden het EMU-saldo in negatieve zin. In een evenwichtige markt zullen de positieve effecten op het EMU-saldo die ontstaan door werkgevers die naar de publieke verzekering bij UWV overstappen wegvallen tegen de negatieve effecten die ontstaan door werkgevers die vanuit de publieke verzekering eigenrisicodrager worden.

De verwachting is dat het evenwicht op de markt verbetert als gevolg van de wijziging in de financieringsstructuur voor de publieke verzekering bij UWV. In een dergelijke evenwichtigere markt zal het aantal werkgevers dat overstapt van publieke verzekering naar eigenrisicodragerschap of andersom beperkt zijn. Zoals hierboven beschreven, zijn de financiële effecten afhankelijk zijn van het aantal overstappers. De verwachting is dan ook dat het financiële effect van de aanpassing voor de macro werkgeverslasten gering zal zijn. Dit zal gemonitord worden en indien nodig zullen extra maatregelen getroffen worden ter borging of verbetering van het speelveld en het lastenkader voor werkgevers.

Bij invoering van dit wetsvoorstel wordt ook een eenduidige financiering van de lopende uitkeringen van bij UWV vertrekkende werkgevers aangebracht. Op dit moment financieren vertrekkende grote werkgevers publieke staartlasten op de private markt. Voor vertrekkende kleine en middelgrote werkgevers worden de publieke staartlasten geheel of gedeeltelijk gefinancierd vanuit de sectorfondsen en het Ufo bij UWV.14 Het wetsvoorstel voorziet erin dat de publieke staartlasten zullen worden gefinancierd vanuit de Werkhervattingskas bij UWV. Deze verschuiving geldt alleen voor werkgevers die vanuit de publieke verzekering eigenrisicodrager worden. Door deze beweging kunnen uitgaven en premies mogelijk heel erg beperkt verschuiven van private markt naar de publieke markt. Dit effect is echter verwaarloosbaar.

12. Ontvangen commentaren

Een concept van dit wetsvoorstel is voor een uitvoeringstoets gezonden aan UWV en aan de Belastingdienst. De Inspectie SZW heeft een toezichtbaarheidstoets uitgevoerd.

Uitvoeringstoets UWV

UWV komt in concludeert in zijn uitvoeringstoets dat de voorgestelde wijzigingen uitvoerbaar zijn per 1 januari 2017. Voor UWV is van belang dat ook de lagere regelgeving tijdig bekend is zodat UWV voldoende tijd heeft voor de implementatie. De Minister van SZW zal er zorg voor dragen dat de door UWV gevraagde implementatietermijn in acht wordt genomen. Ook zullen de wijzigingen van lagere regelgeving samenhangend met dit wetsvoorstel voor uitvoeringstoets aan UWV worden verzonden.

UWV wijst op een tijdelijke verschuiving van de re-integratieverantwoordelijkheid voor (ex-)werknemers met een WGA-uitkering van werkgevers die na 1 juli 2015 eigenrisicodrager zijn geworden. Vanaf het moment van overstappen zou de verantwoordelijkheid voor de re-integratie van deze (ex-)werknemers bij de werkgever komen te liggen. Vanaf de beoogde inwerkingtreding van deze wet op 1 januari 2017 verschuift deze verantwoordelijkheid weer naar UWV. Risico van deze tijdelijke verschuiving is dat werkgevers gedurende deze korte periode geen prikkel hebben om de re-integratie voor deze (ex-)werknemers op te pakken. UWV adviseert daarom om deze verantwoordelijkheid al eerder aan UWV over te dragen. Het kabinet begrijpt de zorg en de wens van UWV en acht het logisch dat UWV voor deze groep al in 2016 de re-integratieverantwoordelijkheid van werkgevers overneemt. Hierover zal nader overleg tussen het Ministerie van SZW en UWV plaatsvinden.

In een eerdere versie van dit wetsvoorstel was ook opgenomen dat het overstapmoment voor werkgevers om per 1 juli van enig jaar eigenrisicodrager voor de WGA te kunnen worden, zou worden geschrapt. Dit voorstel stuitte op uitvoeringstechnische bezwaren van UWV en de Belastingdienst. Daarom is besloten om het schrappen van het genoemde overstapmoment niet in het wetsvoorstel op te nemen. Over mogelijke aanpassing van het overstapmoment zal nader overleg met UWV en de Belastingdienst plaatsvinden.

Een enkele overige opmerking had betrekking op de lagere regelgeving. Deze opmerkingen zullen bij de uitwerking daarvan worden betrokken. Ten slotte heeft UWV enkele technische en redactionele suggesties gedaan die in het wetsvoorstel zijn verwerkt.

Uitvoeringstoets Belastingdienst

De Belastingdienst heeft aangegeven dat de voorgestelde wijzigingen per 1 januari 2017 uitvoerbaar zijn. Evenals UWV heeft de Belastingdienst uitvoeringstechnische bezwaren geuit tegen het eerder opgenomen voorstel om het overstapmoment van 1 juli te schrappen. Daarom is besloten om het schrappen van het genoemde overstapmoment niet in het wetsvoorstel op te nemen. Over mogelijke aanpassing van het overstapmoment zal nader overleg met UWV en de Belastingdienst plaatsvinden.

Een enkele overige opmerking had betrekking op de lagere regelgeving. Deze opmerkingen zullen bij de uitwerking daarvan worden betrokken. Ook zal de lagere regelgeving nog voor uitvoeringstoets aan de Belastingdienst worden verzonden.

Toezichtbaarheidstoets Inspectie SZW

De Inspectie SZW komt in haar toezichtbaarheidstoets tot één enkele verbetering in het juridisch deel van het wetsvoorstel alsmede tot enkele technische suggesties. Deze zijn in het wetsvoorstel verwerkt.

Reactie De Nederlandsche Bank

Aan DNB is gevraagd of de voorgenomen aanpassing zal leiden tot een verbetering van het speelveld tussen UWV en private verzekeraars. DNB oordeelt dat door de voorgenomen aanpassing het gelijke speelveld tussen private verzekeraars en UWV zal toenemen.

Reactie Verbond van Verzekeraars

Het Verbond van Verzekeraars heeft positief gereageerd op de voorgestelde wijziging.15 Het Verbond heeft aangegeven te verwachten meer op gelijke voet met UWV te kunnen concurreren in het hybride stelsel van WGA-verzekeringen. Het Verbond verwacht dat de voorgestelde wijziging werkgevers helpt bij het maken van een keuze op grond van effectieve re-integratie en preventie.

Artikelsgewijs

Artikel I. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Onderdelen A, C, D en E (artikelen 42, 86, 89 en 115)

In deze onderdelen zijn technische aanpassingen opgenomen in verband met de gewijzigde vormgeving van de artikelen 82 tot en met 84 van de Wet WIA.

Onderdeel B (artikelen 82 tot en met 84)

In dit onderdeel worden de artikelen 82 tot en met 84 met betrekking tot de afbakening en periode van en de betaling bij eigenrisicodragerschap technisch-redactioneel opnieuw vorm gegeven. Bepalingen die betrekking hebben op de afbakening van het eigenrisicodragerschap (het risico van betaling van de WGA-uitkeringen) worden opgenomen in artikel 82. Artikel 83 betreft de periode van eigenrisicodragerschap. In artikel 84 worden regels gegeven over de betaling bij het eigenrisicodragerschap. Naast deze technisch-redactionele wijzigingen zijn inhoudelijke wijzigingen opgenomen in verband met een gewijzigde afbakening van het eigenrisico. Deze wijzigingen worden hieronder toegelicht.

Afbakening eigenrisico zonder publieke staartlasten

In artikel 82, eerste lid, wordt de nieuwe afbakening van het eigenrisicodragerschap gegeven. Onder het eigenrisico vallen op dit moment niet alleen de WGA-uitkeringen, die ontstaan na het moment dat de werkgever eigenrisicodrager is geworden, maar ook de uitkeringen die reeds voor dat moment zijn ontstaan. De hoofdregel is dat de werkgever deze zogenoemde staartlasten zelf dient te financieren. In de nieuwe afbakening van het eigenrisico draagt de eigenrisicodrager het risico van betaling van de WGA-uitkering indien de werknemer ziek is geworden op of na het moment dat de werkgever eigenrisicodrager is geworden. De eigenrisicodrager draagt dus in het geval van de reguliere wachttijd op zijn vroegst na 104 weken het risico van betaling. Voorstel is om de nieuwe afbakening van het eigenrisico te laten gelden met ingang van 1 januari 2017 voor werkgevers die vanaf dat moment eigenrisicodrager worden.

Voor de volledigheid wordt bij het voorgaande vermeld dat in de nieuwe tekst van artikel 82, eerste lid, juncto het achtste lid, rekening is gehouden met de koppeling van WGA-vast en WGA-flex, die op 1 januari 2017 in werking treedt.16 De eigenrisicodrager draagt het risico van betaling van de WGA-uitkering van de verzekerde die tot hem in dienstbetrekking stond toen hij ziek werd en recht krijgt op een WGA-uitkering, ongeacht of dit recht ontstaat na een periode van loondoorbetaling bij ziekte of recht op ziekengeld. Ook in het geval dat de verzekerde binnen vier weken na het einde van de dienstbetrekking ziek is geworden (nawerking op grond van artikel 46 van de Ziektewet) en recht krijgt op een WGA-uitkering, draagt de werkgever het risico van betaling van deze uitkering.

Wellicht ten overvloede wordt hierbij vermeld dat aan alle voorwaarden moet zijn voldaan voor het ontstaan van de WGA-uitkering, zoals het doorlopen van de wachttijd.

Overgangsperiode

Voor werkgevers die na 1 juli 2015 en voor 1 januari 2017 eigenrisicodrager worden geldt tot 1 januari 2017 de afbakening van het eigenrisicodragerschap met de regeling van de publieke staartlasten op grond van het huidige artikel 84, achtste lid, van de Wet WIA. Met ingang van 1 januari 2017 geldt voor deze werkgevers de nieuwe afbakening van het eigenrisico (zonder staartlasten), zoals dit wordt opgenomen in artikel 82 voor werkgevers die met ingang van 1 januari 2017 eigenrisicodrager worden. Het voorgaande betekent bijvoorbeeld voor grote werkgevers die in de genoemde periode eigenrisicodrager worden dat zij tot 1 januari 2017 de publieke staartlasten moeten financieren en voor kleine en middelgrote werkgevers dat hun staartlasten deze periode geheel of gedeeltelijk ten laste komen van een sectorfonds of het Ufo en dat met ingang van 1 januari 2017 deze uitkeringen ten laste komen van de reserve van de Werkhervattingskas.

Transponeringstabel artikelen 82 tot en met 84 van de Wet WIA

Oud

Nieuw

Artikel 82, eerste lid

Artikel 82, eerste lid, en artikel 83, eerste lid

Artikel 82, tweede lid

Artikel 83, tweede lid

Artikel 82, derde lid

Artikel 83, derde lid

Artikel 82, vierde lid

Artikel 82, zesde lid

Artikel 82, vijfde lid

Artikel 82, zevende lid

Artikel 83, eerste lid

Artikel 84, eerste lid

Artikel 83, tweede lid

Artikel 84, tweede lid

Artikel 83, derde lid

Artikel 84, derde lid

Artikel 83, vierde lid

Artikel 84, zesde lid

Artikel 84, eerste lid

Artikel 82, eerste lid

Artikel 84, tweede lid, eerste zin

Artikel 82, tweede lid

Artikel 84, tweede lid, tweede zin

Artikel 84, vierde lid, onderdeel a

Artikel 84, derde lid

Artikel 82, derde lid

Artikel 84, vierde lid

Artikel 82, vierde lid, onderdeel a, en artikel 84, vijfde lid

Artikel 84, vijfde lid

Artikel 82, vijfde lid

Artikel 84, zesde lid

Artikel 82, eerste lid

Artikel 84, zevende lid

Artikel 84, vierde lid, onderdeel b

Artikel 84, achtste lid

n.v.t.

Onderdeel F (artikel 133#)
Artikel 133#. Afbakening eigenrisico voor werkgevers die uiterlijk 1 juli 2015 eigenrisicodrager zijn geworden

In het overgangsrechtelijke artikel 133# wordt geregeld welke afbakening van het eigenrisico geldt voor werkgevers die uiterlijk 1 juli 2015 eigenrisicodrager zijn geworden. Voor hen blijft de afbakening van het eigenrisico, zoals deze op dit moment is opgenomen in artikel 84, eerste lid, van de Wet WIA gelden. De voorgestelde wijzigingen in dit wetsvoorstel raken deze werkgevers derhalve niet. In de huidige afbakening van het eigenrisico geldt als hoofdregel dat eigenrisicodragers verantwoordelijk zijn voor uitkeringen aan hun (ex-)werknemers, ook als de eerste dag van hun wachttijd ligt voor het begin van het eigenrisicodragerschap. Het tweede lid biedt de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de afbakening te beperken tot een deel van de WGA-uitkeringen, zoals op grond van het huidige artikel 84, achtste lid, wordt gedaan met betrekking tot de publieke staartlasten voor kleine en middelgrote werkgevers in het Besluit Wfsv. Het Besluit Wfsv zal mede worden gebaseerd op artikel 133#, tweede lid. Het voorgaande betekent dat de staartlasten van kleine en middelgrote werkgevers die onder dit overgangsrecht vallen geheel of gedeeltelijk ten laste van een sectorfonds of het Ufo blijven komen en gefinancierd worden door een sectorale premie. Grote werkgevers dienen de staartlasten zelf te financieren.

Voor de volledigheid wordt vermeld dat in de formulering van het eerste lid rekening wordt gehouden met de koppeling van WGA-vast en WGA-flex met ingang van 1 januari 2017. Wellicht ten overvloede wordt voorts vermeld dat alle overige bepalingen met betrekking tot de afbakening en periode van en de betaling bij eigenrisicodragerschap in de artikelen 82 tot en met 84 onverkort van toepassing zijn.

Artikel II. Wet financiering sociale verzekeringen
Onderdelen A, D, E, onder 2, G, H en I (artikelen 28, 38a, 40, 115, 117a en 117b)

In deze onderdelen zijn technische aanpassingen opgenomen in verband met de gewijzigde vormgeving van de artikelen 82 tot en met 84 van de Wet WIA.

Onderdeel C (artikel 38)

In de voorgestelde premiesystematiek voor de gedifferentieerde premie van de Werkhervattingskas ten behoeve van de lasten van de WGA-uitkeringen, zal het UWV niet meer een gemiddeld percentage, een rekenpercentage en een opslag of korting hierop vaststellen, maar een individueel percentage. Alleen de premie met betrekking tot de ZW-lasten zal volgens de bestaande systematiek worden vastgesteld. Artikel 38 wordt hierop aangepast.

De individuele premie zal gebaseerd worden op de totale historische WGA-lasten van de eigenrisicodrager (ongeacht of deze lasten zijn ontstaan toen de werkgever eigenrisicodrager was of verzekerd was bij UWV). De bepaling van de premie wordt gebaseerd op de gerealiseerde WGA-lasten en de loonsom van twee jaar tevoren (t-2-systematiek). De wijze waarop het UWV de individuele premie vaststelt zal nader worden uitgewerkt in het Besluit Wfsv. Zie ook paragraaf 6 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel E, onder 1 (artikel 40)

Het vierde lid van artikel 40 wordt aangepast om te bepalen dat de termijn van drie jaar die geldt voordat een werkgever na het einde van een eigenrisicodragerschap weer toestemming kan krijgen om eigenrisicodrager te worden niet alleen geldt voor de situaties waarin het eigenrisicodragerschap wordt beëindigd door de inspecteur van de Belastingdienst, maar ook in de gevallen waarin het eigenrisicodragerschap van rechtswege eindigt, bijvoorbeeld in het geval de schriftelijke garantie eindigt of de werkgever in staat van faillissement is verklaard. Nu geldt deze eis onbedoeld alleen voor de gevallen waarin het eigenrisicodragerschap ambtshalve of op aanvraag wordt beëindigd door de inspecteur van de Belastingdienst. Zie voor deze wijziging ook paragraaf 9 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel I (artikel 117b)

Artikel 117b wordt aangepast in verband met de aanpassing van de afbakening van het eigenrisico voor werkgevers die na 1 juli 2015 eigenrisicodrager worden (zie het voorgestelde artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA). In het eerste lid is bepaald dat de lasten van uitkeringen, waarvan het risico van betaling niet bij de eigenrisicodrager ligt, worden betaald door het UWV en ten laste komen van de Werkhervattingskas (Whk). Hieraan wordt toegevoegd dat dit gebeurt met inachtneming van het vierde lid. In dit lid wordt bepaald dat de door het UWV betaalde WGA-uitkeringen voor zover dit uitkeringen betreft aan werknemers, die op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken in een dienstbetrekking stonden van een werkgever die op dat moment publiek verzekerd was maar op het moment van het betalen van de WGA-uitkering eigenrisicodrager is ten laste komen van de reserve van de Whk. Deze WGA-uitkeringen betreffen de staartlasten van de werkgever die eigenrisicodrager is geworden.

De reserve van de Whk wordt in de nieuwe systematiek mede gevuld met het gedeelte van de premie dat niet wordt gebruikt voor de lopende uitkeringen van een bepaald jaar. Dit zal nader worden uitgewerkt in het Besluit Wfsv (zie ook paragraaf 6 van het algemeen deel van de toelichting). Voor andere uitgaven blijft gelden dat de reserve hiervoor alleen kan worden ingezet met toestemming van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Voor werkgevers die uiterlijk op 1 juli 2015 eigenrisicodrager zijn geworden blijft de bestaande afbakening van het eigenrisico in stand (zie het voorgestelde artikel 133# van de Wet WIA). Dit betekent dat grote werkgevers volledig verantwoordelijk blijven voor hun staartlasten en dat de staartlasten van kleine en middelgrote werkgevers geheel of gedeeltelijk ten laste blijven komen van de sectorfondsen of het Uitvoeringsfonds voor de overheid.

Bij het voorgaande wordt voor de volledigheid opgemerkt dat in de periode na 1 juli 2015 tot 1 januari 2017 de huidige premiesystematiek blijft gelden voor eigenrisicodragers die terugkeren naar het UWV. Vanaf 1 januari 2017 geldt voor deze werkgevers de nieuwe premiesystematiek. Dit zal nader worden geregeld in het Besluit Wfsv.

Onderdeel J (artikel 122#)

Het overgangsrechtelijke artikel 122# regelt de premiesystematiek voor de werkgever die op 1 juli 2015 bij het UWV verzekerd was tot het moment dat hij eigenrisicodrager wordt. Er is gekozen voor eerbiedigende werking: de premie van de desbetreffende werkgever zal worden vastgesteld volgens de premiesystematiek, zoals die op dit moment is vastgelegd in artikel 38 en de hierop gebaseerde regelgeving (gemiddeld percentage, rekenpercentage en opslag of korting). Dit geldt tot het moment dat de werkgever eigenrisicodrager wordt. Indien hij na een periode van eigenrisicodragerschap weer publiek verzekerd wordt, geldt voor hem de nieuwe premiesystematiek op basis van het nieuwe artikel 38 (zie artikel II, onderdeel B). Voor de inhoud van dit artikel is aangesloten bij de huidige tekst van artikel 38.

Artikelen III tot en met VII

In deze artikelen zijn technische aanpassingen opgenomen in verband met de gewijzigde vormgeving van de artikelen 82 tot en met 84 van de Wet WIA en de aanpassingen van artikel 38 en 122# van de Wfsv in verband met de aanpassingen van de premiesystematiek.

Artikel VIII. Wet tot wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met harmonisatie van instrumenten ter bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten

Dit betreft een technische wijziging. Artikel VI van het bij Koninklijke boodschap van 22 april 2015 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met harmonisatie van instrumenten ter bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten treedt beoogd in werking op 1 januari 2021.17 De wijzigingsopdracht in dit artikel gaat uit van de tekst van artikel 82 van de Wet WIA, zoals die luidt voor inwerkingtreding van de wijzigingen in dit wetsvoorstel. Met dit onderdeel wordt deze wijzigingsopdracht aangepast, zodat rekening wordt gehouden met de wijziging van artikel 82 in dit wetsvoorstel, die beoogd in werking treedt op 1 januari 2017 (zie artikel I, onderdeel B).

Artikel X. Inwerkingtreding

De beoogde inwerkingtredingsdatum van dit wetsvoorstel is 1 januari 2017.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,


X Noot
1

Indien een werkgever de verzekering stopzet, bijvoorbeeld bij een overstap naar het publieke stelsel, zijn de kosten die ter zake van een werknemer die in de verzekerde periode ziek is geworden door het kapitaaldekkingsstelsel ook voor de toekomst gedekt. Deze zogenoemde staartlasten kunnen aanzienlijk zijn, nu de werkgever gedurende een lange periode verantwoordelijk blijft voor re-integratie.

X Noot
2

CPB, Financiële prikkels lonen, CPB Policy Brief 2015/15, blz. 9. Daarbij kan overigens worden opgemerkt dat de marktontwikkelingen volgens het UWV laten zien dat het duale uitvoeringsstelsel stabieler is dan vaak is verondersteld (UWV, Gedifferentieerde premies WGA en ZW 2015, blz. 19).

X Noot
3

CPB, Financiële prikkels lonen, CPB Policy Brief 2015/15.

X Noot
4

CPB, Financiële prikkels lonen, CPB Policy Brief 2015/15, blz. 11.

X Noot
5

Daarbij moet wel bedacht worden dat door onvermijdelijke verschillen in premiesystematiek een volledig gelijk speelveld onmogelijk is zolang de financieringssystematieken ongelijk zijn (CPB, Financiële prikkels lonen, CPB Policy Brief 2015/15, blz. 9).

X Noot
6

Aanhangsel Handelingen 2014/15, 3317.

X Noot
7

Aanhangsel Handelingen 2014/15, 3317.

X Noot
8

Uit het aangehaalde antwoord op kamervragen blijkt dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekend is met de problematiek van werkgevers die tussen eind 2012 en 1 juli 2015 zijn overgestapt van de private naar de publieke verzekering, maar deze ongelijkheid voor lief neemt. Wel kondigt hij een maatregel aan om een bepaalde vorm van strategisch overstappen tegen te gaan (Kamerstukken II 2015/16, 32 716, nr. 21). Dit houdt verband met het volgende. Ingeval de werkgever de garantieverklaring voor het eigenrisicodragerschap laat eindigen en terugkeert van de private naar de publieke verzekering, geldt in het huidige systeem geen wachtperiode van drie jaar voordat weer mag worden gekozen voor het eigenrisicodragerschap. In het voorliggende voorstel wordt deze wachtperiode per 1 januari 2017 geïntroduceerd. Door nog per 1 januari 2016 terug te keren naar de publieke verzekering, kan deze wachtperiode worden ontlopen. De werkgever zou daardoor in 2017 weer kunnen overstappen naar de private verzekering en de publieke staartlasten achterlaten in de publieke verzekering. Om deze vorm van strategisch overstappen tegen te gaan wordt in de genoemde brief ook voor deze situaties de introductie van een wachttijd van drie jaar aangekondigd. Daartoe wordt aangekondigd dat de inwerkingtreding van deze wachtperiode wordt vervroegd naar 1 januari 2016. Het thans voorliggende voorstel voorziet daarin nog niet.

X Noot
1

Dit is ook reeds aangekondigd per Kamerbrief van 22 juni 2015. Kamerstukken II 2014/15, 32 716, nr. 18.

X Noot
2

De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze maatregel is verschoven van 1 januari 2016 naar 1 januari 2017. Zie Kamerstukken II 2014/15, 29 544, nr. 589.

X Noot
3

A.W. Kist en H.A. Keuzenkamp, Overwegingen met betrekking tot de uitvoering van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2003.

X Noot
5

ASTRI, Ontwikkeling hybride financiering WGA, 2013.

X Noot
6

Kamerstukken II 2014/15, 29 544, nr. 589.

X Noot
7

Kamerstukken II 2012/13, 32 716, nr. 16.

X Noot
8

Koninklijk Actuarieel Genootschap, Position paper WGA-ERD. Is er wel een level playing field, 16 januari 2015.

X Noot
9

Commissie Verzekeraars, Nieuw leven voor verzekeraars, 5 maart 2015.

X Noot
10

Private staartlasten zijn de nog doorlopende WGA-lasten van werknemers die zijn ontstaan toen de werkgever eigenrisicodrager was. Dit in tegenstelling tot publieke staartlasten die zijn ontstaan tijdens een periode van publieke verzekering.

X Noot
11

Dat komt omdat de WGA-lasten van twee jaar eerder (t-2) worden gebruikt bij de premieberekening.

X Noot
12

Kamerstukken II 2014/15, 32 716, nr. 18

X Noot
13

Kamerstukken II 2014/15, 29 544, nr. 589.

X Noot
14

Voor middelgrote bedrijven is het beeld wisselend.

X Noot
16

Zie artikel III, onderdeel C, onder 2, van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters en artikel XXXIII, onderdelen C en E, van de Verzamelwet SZW 2015.

X Noot
17

Kamerstukken II 2014/15, 34 194, nr. 3, blz. 14–15.

Naar boven