TOELICHTING
I. Algemeen
Ten opzichte van de publicatie van de vorige beleidsregel op
26 november 2014 zijn er thans bepalingen opgenomen om na te gaan of een
wegvervoeronderneming daadwerkelijk als vervoerder in de zin van artikel 1.1
van de Wet wegvervoer goederen (WWG) kan worden aangemerkt. Als vervoerder
wordt ingevolge artikel 1.1 WWG aangemerkt de natuurlijke persoon, de
rechtspersoon, de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of de maatschap
voor wiens rekening en risico het beroepsvervoer wordt verricht. In de praktijk
komt het voor dat het vervoer feitelijk wordt uitgevoerd voor rekening en
risico van anderen dan de vergunninghouder. Hierbij moet bijvoorbeeld worden
gedacht aan een vennootschap onder firma waarbij het vervoer niet wordt
verricht voor rekening en risico van de vennootschap onder firma, maar
feitelijk wordt verricht voor rekening en risico van de afzonderlijke vennoten.
Deze ‘vennoten’ rijden onder de vlag en op de vergunning van de vennootschap
onder firma, terwijl zij feitelijk verkapte zelfstandigen zijn en geen of
beperkte mate van financiële verstrengeling kennen. Deze afzonderlijke vennoten
moeten over een eigen vergunning voor het beroepsgoederenvervoer
beschikken.
Een onderneming kan derhalve slechts als vervoerder worden
aangemerkt als het vervoer voor haar rekening en risico wordt verricht. Om te
bepalen of het vervoer voor rekening en risico van de onderneming wordt
verricht, is de mate van financiële verstrengeling van belang. In deze
beleidsregel is een niet limitatief aantal richtlijnen opgenomen die in
onderling verband en samenhang duidelijkheid moeten verschaffen of er een
voldoende mate van financiële verstrengeling is, zodat de betrokken onderneming
daadwerkelijk als vervoerder kan worden aangemerkt.
Daarnaast is in de beleidsregel opgenomen welke bewijsstukken de
onderneming moet overleggen voor het aantonen dat er sprake is van een
werkelijke en duurzame vestiging van de onderneming in Nederland.
Overige wijzigingen in deze beleidsregel zijn van technische
aard.
Vergunningverlening
De NIWO willigt een aanvraag voor verlening of verlenging van de
communautaire vergunning in als aan alle vier de eisen voor vergunningverlening
wordt voldaan. Tevens wordt door de NIWO vastgesteld of er geen sprake is van
een geval waarin artikel 3 Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het
openbaar bestuur (Wet Bibob) kan worden toegepast. Daartoe is een aparte
beleidsregel opgesteld (Stcrt. 2011, nr.
10350).
De NIWO beslist binnen acht weken na ontvangst daarvan op een
aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning. Dit is
een fatale termijn. Mocht de NIWO deze termijn overschrijden dan wordt een
aanvraag geacht te zijn ingewilligd. De wettelijke behandeltermijn vangt aan
nadat de verschuldigde vergoeding is ontvangen en alle stukken voor de
behandeling van een aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire
vergunning compleet zijn. De NIWO stuurt een factuur uit op de eerste werkdag
na de dag dat een aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire
vergunning is ontvangen. De NIWO stelt de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5
Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) in de gelegenheid binnen een redelijke termijn
een incomplete aanvraag aan te vullen. De behandeltermijn wordt gedurende die
termijn opgeschort. Voorts kan de behandeltermijn op grond van artikel 4:15
tweede lid onder a AWB worden opgeschort, indien de aanvrager schriftelijk met
uitstel heeft ingestemd.
Bij een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning
kan de behandeltermijn voor een redelijke termijn worden opgeschort. Bij een
aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning kan de behandeltermijn
voor maximaal zes maanden worden opgeschort.
Gedurende de behandeling van een aanvraag voor verlening van de
communautaire vergunning worden geen gewaarmerkte afschriften verstrekt.
De communautaire vergunning wordt afgegeven voor de duur van vijf
jaar, met ingang van de datum zoals door de NIWO vermeld in de
beschikking.
De NIWO toetst iedere vijf jaar of de onderneming nog aan de
eisen voor vergunningverlening voldoet. Wanneer na onderzoek bij een
tussentijdse toets blijkt dat de vervoerder niet (meer) voldoet aan (één van)
de eisen, zal de communautaire vergunning worden ingetrokken. De vervoerder kan
ook om intrekking van de communautaire vergunning verzoeken (bijvoorbeeld bij
het staken van de vervoersactiviteiten). De NIWO zal dit verzoek honoreren en
de datum van de intrekking vaststellen.
Wanneer de NIWO de communautaire vergunning intrekt, dienen de
communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften binnen één week na de
datum van inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking bij de NIWO te
worden ingeleverd (artikel 3.6 WWG). Indien de onderneming nalaat om de
communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften in te leveren, zal de
NIWO een last onder dwangsom opleggen. In de ‘Beleidsregel NIWO inzake last
onder dwangsom (Stcrt. 2009, nr. 81)’ wordt
nader ingegaan op de last onder dwangsom.
Bewijslast
De NIWO hanteert als uitgangspunt dat de bewijslast bij de
onderneming ligt. Wanneer er mutaties optreden binnen de onderneming (zoals
wijziging van de bestuurder, wijziging van de vervoersmanager, wijziging van de
rechtsvorm etc.) moet de onderneming deze wijzigingen melden bij de NIWO. De
NIWO zal deze wijzigingen dan doorvoeren.
Procedure voor schorsing en intrekking van
vergunningen
Indien de NIWO bij een aanvraag voor verlenging van de
communautaire vergunning vaststelt dat een onderneming het risico loopt niet
langer te voldoen aan één of meer van de vereisten voor de uitoefening van het
beroep van wegvervoerondernemer, wijst de NIWO de onderneming hier schriftelijk
op. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor als een onderneming een aanvraag
voor verlenging van de communautaire vergunning indient en uit de bij de
aanvraag gevoegde stukken blijkt dat niet aan de eis van financiële draagkracht
dreigt te worden voldaan.
Indien de NIWO vaststelt dat een onderneming niet langer voldoet
aan één of meer vereisten, kan de NIWO de onderneming op verzoek een maximale
termijn van zes maanden geven gedurende welke de onderneming in de gelegenheid
wordt gesteld alsnog aan de eis(en) te voldoen. Hier is sprake van een
discretionaire bevoegdheid. In beginsel verleent de NIWO de onderneming uitstel
om alsnog aan de eisen te voldoen.
Wanneer de NIWO gedurende de looptijd van de communautaire
vergunning vaststelt dat niet meer wordt voldaan aan de eisen, kan er ook een
termijn worden verleend. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die
waarop de onrechtmatige situatie is vastgesteld. De onderneming krijgt vanaf
dat moment maximaal zes maanden om aan de eisen te voldoen.
Blijkt dat een onderneming heeft nagelaten de NIWO te informeren
over wijzigingen in de onderneming en er niet meer wordt voldaan aan één van de
eisen, dan vangt de termijn in beginsel aan met ingang van de dag na die waarop
de onrechtmatige situatie is vastgesteld.
De termijn vangt bij een aanvraag voor verlenging van de
communautaire vergunning in beginsel aan met ingang van de dag na die waarop de
communautaire vergunning expireert. De communautaire vergunning wordt geacht te
zijn verlengd voor die termijn. De NIWO stelt de aanvrager in het bezit van
gewaarmerkte, tijdelijke afschriften. Indien de aanvrager niet voor het einde
van deze termijn voldoet aan de vereisten, wordt de communautaire vergunning
ingetrokken.
Vrachtauto’s
Waar in de beleidsregel wordt gesproken over vrachtauto’s, wordt
aansluiting gezocht bij de definitie in artikel 1.1 WWG, nl. motorrijtuig,
motorrijtuig met aanhangwagen of samenstel van motorrijtuig en oplegger,
ingericht voor het vervoer van goederen.
II. Artikelsgewijs
Artikel 2 Werkelijke en duurzame vestiging (reële
vestiging)
Er moet sprake zijn van een daadwerkelijke uitoefening van een
economische activiteit door middel van een duurzame vestiging. Het beheer en de
exploitatie van de onderneming moeten geschieden vanuit de vestiging in
Nederland.
Ter beoordeling van de reële vestiging zal de NIWO bewijsstukken
opvragen. In ieder geval zal een BTW-nummer moeten zijn afgegeven. Is er
namelijk geen sprake van een BTW-nummer, dan mag een onderneming in het geheel
geen ondernemingsactiviteiten vanuit Nederland ontplooien en zal de NIWO tot
afwijzing dan wel tot intrekking van de vergunning besluiten. Aan het opvragen
van andere bewijsstukken komt de NIWO dan niet toe. Wat betreft de andere
bewijsstukken kan worden gedacht aan de volgende gegevens: inschrijving van de
onderneming in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, aangifte van de
omzetbelasting, koop- of huurovereenkomst van het pand, facturen van
opdrachtgevers, boekingen van facturen en ontvangsten in de boekhouding,
kopieën van verzekeringspolissen, lease-overeenkomsten van de vrachtauto’s,
personeelsadministratie (actueel overzicht werknemers), loonstaten van het
personeel, opgaven gegevens voor de loonheffingen/loonbelastingverklaringen en
arbeidscontracten, kopieën van de aangiften loonheffingen, kopiëen van
verklaringen van dienstbetrekking van het rijdende personeel, kopiëen van
verklaringen van terbeschikkingstelling van het ingehuurde en rijdende
personeel, planningsoverzichten, gedownloade voertuiggegevens digitale
tachograaf en gegevens bestuurderskaarten, gebruikte registratiebladen
(tachograafschijven) chauffeurs, gebruikte CMR’s, actueel overzicht van de
kentekens van het wagenpark van de onderneming, debiteuren- en
crediteurenadministratie, bankbescheiden, kredietovereenkomsten en
kasadministratie.
De NIWO beoordeelt aan de hand van bovenstaande gegevens, in
onderling verband en samenhang, of sprake is van een reële vestiging in
Nederland. De NIWO is altijd in de positie andere relevante stukken op te
vragen die in de beoordeling kunnen worden meegenomen.
De NIWO verricht een onderzoek naar de reële vestiging wanneer er
twijfel bestaat bij een aanvraag voor verlening of verlenging van de
communautaire vergunning. Deze twijfel is er bijvoorbeeld na berichtgeving van
de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en
Milieu of bij substantiële uitbreiding van het wagenpark.
Zodra de vergunning is verleend of verlengd en gewaarmerkte
afschriften worden aangevraagd dienen er vrachtauto’s ter beschikking van de
onderneming te staan. De NIWO kan vragen om bewijsstukken zoals een afschrift
van de huurkoopovereenkomst of huur- of lease-overeenkomst, eigendomsbewijzen,
kentekenbewijzen van de vrachtauto’s en facturen met betrekking tot het
onderhoud van de vrachtauto’s.
Artikel 3 Betrouwbaarheid
De betrouwbaarheid van de vervoerder en de vervoersmanager
worden aangetoond door overlegging van een niet ouder dan twee maanden zijnde
VOG. De NIWO zal tussentijds een VOG opvragen indien daartoe aanleiding is,
bijvoorbeeld na onderzoek(sresultaten) van de Inspectie Leefomgeving en
Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, een tip van het
Openbaar Ministerie, een rechterlijke uitspraak, verschillende faillissementen
en berichtgeving in de media.
In de NIWO ‘Beleidsregel evenredigheidstoets en sanctionering
bij verlies betrouwbaarheid in het goederenvervoer over de weg’ (Stcrt. 1 juli 2013, nr. 17858) staat op welke
wijze de betrouwbaarheid van de vervoerder respectievelijk de vervoersmanager
wordt beoordeeld en op welke wijze in geval van verlies van betrouwbaarheid
wordt gesanctioneerd.
Artikel 4 Financiële draagkracht
De vervoerder dient gedurende de looptijd van de communautaire
vergunning over een voldoende risicodragend vermogen te beschikken. De NIWO kan
te allen tijde controleren of over voldoende risicodragend vermogen wordt
beschikt. Onder risicodragend vermogen moet worden verstaan het eigen vermogen,
eventueel aangevuld met een achtergestelde lening of een bankgarantie. Op
1 januari 2015 is er een wijziging van de Regeling wegvervoer goederen in
werking getreden. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt in wat wordt verstaan
onder kapitaal en reserves bij de eerste aanvraag voor verlening en de aanvraag
voor verlenging van de communautaire vergunning. Indien de vervoerder een
rechtspersoon is, die op grond van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek verplicht is om een jaarrekening op te maken, kan hij volstaan met het
overleggen van zijn meest recente jaarrekening, voorzien van een
accountantsverklaring, waaruit blijkt dat het beschikbare risicodragend
vermogen voldoende is. Hierbij geldt dat indien een aanvraag vóór 1 oktober is
ingediend, de jaarrekeningen over maximaal twee jaar voorafgaand aan het
lopende jaar (jaar van indiening) mogen worden overgelegd. Indien een aanvraag
ná 1 oktober van het lopende jaar wordt ingediend, mag enkel de jaarrekening
over het daaraan voorafgaande jaar worden overgelegd.
De NIWO kan te allen tijde achterliggende stukken eisen ter
onderbouwing van de accountantsverklaring, wanneer er bijvoorbeeld
onduidelijkheden zijn met betrekking tot bepaalde posten op de balans, een
achtergestelde lening, overwaarde onroerend goed etc. Dit geldt ook voor de
waarde van de vrachtauto’s in eigendom (aangetoond door middel van een
taxatierapport).
De eenmanszaak en de v.o.f. kunnen de overwaarde van de woning
bij de bepaling van het beschikbare risicodragend vermogen meewegen. Een
informele kapitaalstorting kan worden betrokken bij de bepaling van het
beschikbare risicodragend vermogen, indien deze wordt omgezet in agio. Een
oudedagsreserve kan eveneens worden meegewogen bij de bepaling van het
beschikbare risicodragend vermogen voor zover rekening wordt gehouden met een
fiscale latentie (de hoogte van het percentage fiscale latentie staat in het
‘Onderzoeksprotocol voor bepaling risicodragend vermogen’).
Indien er een achtergestelde lening wordt verstrekt, moet deze
voldoen aan de eisen die de NIWO hieraan stelt. Er dient een schriftelijke
leningsovereenkomst tot achterstelling te worden overgelegd, waarin in ieder
geval de volgende elementen zijn opgenomen:
-
1. NAW-gegevens van de geldgever en geldnemer;
-
2. bedrag waarvoor de lening is aangegaan;
-
3. de wijze van al dan niet vervroegde aflossing;
-
4. de rentevergoeding;
-
5. de termijn waarvoor de lening is aangegaan; en
-
6. achterstelling van de geldlening ten aanzien van alle
bestaande en toekomstige crediteuren (er mag dus geen sprake zijn van een
bijzondere opeisbaarheid).
Op de website van de NIWO is een voorbeeld van een overeenkomst
van een achtergestelde lening beschikbaar waarin bovengenoemde elementen zijn
opgenomen.
De geldnemende onderneming kan te allen tijde tussentijdse
aflossingen doen. Indien de onderneming heeft aangetoond dat zij daarna over
voldoende risicodragend vermogen beschikt, wordt zij niet langer als
risicobedrijf beschouwd en hoeft zij niet meer jaarlijks aan te tonen dat er
wordt voldaan aan de eis van financiële draagkracht.
In het geval van een bankgarantie moeten ook gegevens worden
overgelegd aan de hand waarvan de NIWO inzicht krijgt in het totale
risicodragend vermogen. De bankgarantie wordt afgegeven door een bankinstelling
die zich borg stelt en hoofdelijk verbindt voor de in lid 1 vastgestelde
bedragen.
De NIWO kan de onderneming maximaal een termijn van zes maanden
verlenen om te voldoen aan de eis van financiële draagkracht. Hiertoe dient de
vervoerder een onderbouwd verzoek in te dienen. Dit verzoek moet in ieder geval
een financiële prognose opgesteld door een accountant of deskundige bevatten.
Deze financiële prognose wordt onderbouwd door overlegging van een verlies- en
winstrekening, grootboekrekening, resultatenoverzicht, taxatierapporten,
overwaarde van een woning etc.
Indien de vervoerder een BBZ-lening is verleend, wordt deze
lening gekwalificeerd als een zakelijke rekening. De lening moet worden
meegenomen bij de bepaling van het risicodragend vermogen.
Artikel 5 Vakbekwaamheid
De verordening beoogt te bewerkstelligen dat de vervoersmanager
permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoersactiviteiten van de
onderneming. In de verordening wordt een onderscheid gemaakt tussen een interne
en externe vervoersmanager. Uitganspunt van de verordening is dat de
vakbekwaamheid wordt ingebracht door een interne vervoersmanager. Bij een
interne vervoersmanager wordt aangenomen dat deze een reële band heeft met de
onderneming en dat hij permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de
vervoersactiviteiten.
Indien de onderneming geen interne vervoersmanager kan
aantrekken, biedt de verordening de mogelijkheid dat een externe
vervoersmanager de vakbekwaamheid inbrengt, mits vaststaat dat deze externe
vervoersmanager permanent en daadwerkelijk betrokken is bij de
vervoersactiviteiten van de onderneming. Om hier nadere invulling aan te geven,
schrijft de verordening een managementovereenkomst voor waarin de taken van de
externe vervoersmanager omschreven staan. Een externe vervoersmanager mag zijn
vakbekwaamheid slechts inbrengen in een beperkt aantal ondernemingen (4) en ten
aanzien van een beperkt aantal voertuigen (50). In de uitvoeringspraktijk is
gebleken dat ondernemingen de hiervoor omschreven beperkingen die gelden voor
externe vervoersmanager omzeilen door een de facto externe vervoersmanager op
basis van een arbeidsovereenkomst aan te trekken zodat op papier lijkt dat hij
een interne vervoersmanager is en de hiervoor beschreven beperkingen niet voor
hem van toepassing zijn. Hierdoor kan de zogenaamde interne vervoersmanager in
een onbeperkt aantal ondernemingen en over een onbeperkt aantal voertuigen de
leiding geven ondanks dat er in de praktijk geen sprake is van een reële band
tussen de onderneming en de vervoersmanager. Met het oog hierop is er een
anticumulatiebepaling opgenomen.
De anticumulatiebepaling houdt in dat een interne vervoersmanager
in beginsel bij één vervoersonderneming of één holding leiding mag geven aan
een onbeperkt aantal vrachtauto’s of tot de groep behorende werkmaatschappijen.
Zodra de interne vervoersmanager daarenboven bij meer dan één
vervoersonderneming zijn vakbekwaamheid als interne of externe vervoersmanager
inbrengt, is hij voor die vervoersondernemingen gehouden aan de beperkingen die
gelden voor de externe vervoersmanager (maximaal vier vervoersondernemingen met
een totaal wagenpark van maximaal vijftig vrachtauto’s).
Het komt voor dat de vervoersmanager nog elders een of meerdere
functie(s) vervult, echter niet in de hoedanigheid van vervoersmanager.
Aangezien er vanuit wordt gegaan dat een vervoersmanager permanent en
daadwerkelijk leiding geeft, dient hij aan te tonen dat hij zijn werkzaamheden
als vervoersmanager kan combineren met zijn andere functie(s).
Een externe vervoersmanager kan niet tevens werkzaam zijn als
opdrachtgever van de onderneming waar hij zijn vakbekwaamheid inbrengt. Dit
volgt rechtstreeks uit artikel 4 lid 2 onder d van Verordening 1071/2009/EG en
is in onderhavige beleidsregel verwoord in artikel 5 lid 5 onder e.
De NIWO zal in die gevallen waarin de inbreng van de externe
vervoersmanager aan twijfel onderhevig is, extra bewijsstukken opvragen. De
ratio van deze bepaling is dat de verhuur van het vakdiploma onmogelijk moet
worden gemaakt. De (interne en externe) vervoersmanager moet werkelijk en
permanent leiding geven aan de vervoersactiviteiten van de onderneming. In
artikel 5 lid 5 onder c zijn (niet limitatief) de vervoersactiviteiten zoals
omschreven in Verordening 1071/2009/EG overgenomen. In het takenpakket van de
externe vervoersmanager staat ook beheer van de basisboekhouding; onder
basisboekhouding wordt met name de vervoersadministratie verstaan.
Het wettelijk stelsel, zo leert de jurisprudentie van het College
van Beroep voor het bedrijfsleven, staat er niet aan in de weg dat bij een
eenmanszaak de vakbekwaamheid wordt ingebracht door een procuratiehouder
(externe vervoersmanager), mits die procuratiehouder permanent en daadwerkelijk
leiding geeft aan de vervoersactiviteiten.
De vervoersmanager dient een erkend vakdiploma te overleggen. Het
vakdiploma van de divisie CCV van het CBR wordt als zodanig aangemerkt. De NIWO
accepteert ook als voldoende bewijs een getuigschrift dat overeenkomt met het
modelgetuigschrift in bijlage III van de Verordening 1071/2009/EG en dat door
de gemachtigde autoriteit of instantie is afgegeven. Bij twijfel over de
echtheid van het overgelegde diploma zal door de NIWO contact worden opgenomen
met de autoriteit door wie het vakdiploma is afgegeven.
Artikel 6 Vrijstelling van de eis van vakbekwaamheid
Dit artikel geeft inhoud aan de mogelijkheid om personen die
continue ervaring in het managen van vervoersactiviteiten hebben en kunnen
staven, vrij te stellen van het examen van vakbekwaamheid. Dit geldt echter
alleen in die situaties waarin binnen een onderneming in het goederenvervoer
over de weg wegens onvoorziene omstandigheden de vakbekwaamheid is komen te
ontvallen.
De NIWO verlangt van personen die een beroep doen op historische
vakbekwaamheid en hiertoe een verzoek indienen, bewijsstukken waaruit blijkt
dat deze persoon daadwerkelijk voor een periode van tien jaar voorafgaand aan
4 december 2009 ononderbroken in de desbetreffende onderneming verantwoordelijk
was voor de vervoersactiviteiten. Uitgangspunt daarbij is dat de onderneming
(heeft) beschikt over de communautaire vergunning.
Artikel 7
Op verzoek van de aanvrager kan bij een aanvraag voor verlenging
van de communautaire vergunning of in bezwaar een maximale termijn van zes
maanden worden verleend. De termijn van zes maanden wordt aaneengesloten
verleend; het is dus niet mogelijk om drie maanden uitstel bij een aanvraag
voor verlenging van de communautaire vergunning te verlenen en drie maanden
uitstel in bezwaar (met een totaal van maximaal zes maanden). De
behandeltermijnen worden in beide gevallen opgeschort.
Artikel 8 Onderzoek naar eisen
Indien bij een aanvraag voor een verlening of verlenging van de
communautaire vergunning op voorhand niet is vast te stellen of hetgeen bij de
aanvraag wordt geschetst in overeenstemming is met de praktijk, geeft de NIWO
de vervoerder het voordeel van de twijfel. In een dergelijk geval verleent de
NIWO de communautaire vergunning en verstrekt voor een periode van een jaar
vergunningbewijzen. En deelt zij mee dat er zes maanden na vergunningverlening
een nader onderzoek zal plaatsvinden.
Indien uit onderzoek blijkt dat de bij de aanvraag geschetste
situatie niet overeenstemt met de feitelijke situatie, wordt de communautaire
vergunning ingetrokken. Op grond van artikel 3.6 van de WWG dienen (onder
andere) de ingetrokken communautaire vergunning en de daarbij behorende
gewaarmerkte afschriften binnen één week na de inwerkingtreding van de
beschikking tot intrekking ingeleverd te worden bij de NIWO.
Indien artikel 3.6 van de WWG wordt overtreden, kan op grond
van artikel 5.2 van de WWG een last onder dwangsom worden opgelegd. Naar
aanleiding daarvan is de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO tot stand
gekomen. In voornoemde beleidsregel wordt onder andere het verloop van de last
onder dwangsomprocedure omschreven.
Artikel 9 Risicobedrijven
De solvabiliteit van een onderneming biedt inzicht in de mate
waarin de onderneming aan haar verplichtingen kan voldoen en in hoeverre de
onderneming afhankelijk is van schuldeisers. De solvabiliteit is dus een
graadmeter voor de mate waarin de onderneming hiertoe in staat is waarbij het
eigen vermogen wordt opgevat als de financiële buffer voor het opvangen van
ondernemingsrisico's. In feite wordt dus beoordeeld of een onderneming in geval
van
liquidatie de verschaffers van het vreemd
vermogen kan betalen. De solvabiliteitsratio wordt, op basis van de
balansgegevens, als volgt berekend: eigen vermogen / totaal vermogen X 100%. In
het algemeen wordt aangenomen dat een onderneming financieel gezond is als de
solvabiliteitsratio minimaal 25% à 40% bedraagt. Dit is enigszins afhankelijk
van de branche en ondernemingsvorm. Kleinere bedrijven hebben vaak een sterk
schommelende solvabiliteit. Ondernemingen die sterk groeien trekken regelmatig
extra extern kapitaal aan waardoor tijdelijk de solvabiliteit van zo’n
onderneming enorm onder druk komt te staan. Specifiek voor de transportsector
concludeerde Panteia/NEA in 2013 dat de transportsector er minder goed voor
stond dan vele andere economische sectoren. De sector wordt over het algemeen
als vrij risicovol gezien, aldus de onderzoekers. Op basis van de cijfers die
de NIWO heeft ontvangen bij de aanvragen over het eerste half jaar 2014, kan
evenwel worden geconstateerd dat de gemiddelde solvabiliteitsratio circa 25%
is. Het beeld is dus enigszins wisselend. Rekening houdend met het
risicoprofiel van het wegtransport, en ook met het uitgangspunt dat onnodige
administratieve lasten moeten voorkomen, is er voor gekozen om alleen bedrijven
met een lagere solvabiliteitsratio dan 20%, aan te merken als risicobedrijf en
dus jaarlijks te controleren. Kortgezegd komt het erop neer dat een onderneming
die aantoont dat de solvabiliteitsratio niet (meer) lager is dan 20%, niet meer
als risicobedrijf zal worden beschouwd. De onderneming hoeft daarna niet meer
jaarlijks aan te tonen dat zij voldoet aan de eis van financiële draagkracht
als bedoeld in artikel 4. Dit geldt ook voor een onderneming die een
achtergestelde lening heeft afgelost en aantoont ook zonder die lening te
voldoen aan de eis van financiële draagkracht. Kleine ondernemingen die
vrijgesteld zijn van de plicht om jaarrekeningen bij de Kamer van Koophandel te
deponeren, kunnen volstaan met de overlegging van een belastingaangifte. Uit
deze belastingaangifte kan op relatief eenvoudige wijze afgeleid worden wat de
solvabiliteit van een onderneming is.
Een onderneming waarbij het eigen vermogen reeds voldoende is
voor het aantonen van de financiële draagkracht, maar waarbij tevens sprake is
van een achtergestelde lening, wordt niet als risicobedrijf beschouwd.
De NIWO is met ingang van 1 januari 2015 risicobedrijven gaan
toetsen. De NIWO is voornemens de resultaten met de toepassing van de aldus
bepaalde definitie van risicobedrijf na 2 jaar te evalueren.
Artikel 10 Gewaarmerkte afschriften
De NIWO verstrekt geen gewaarmerkte afschriften gedurende de
behandeling van een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning, de
onderneming is immers geen vergunninghouder. Nadat de onderneming
vergunninghouder is geworden, kunnen er wel gewaarmerkte afschriften worden
verstrekt.
Artikel 11 Overbruggingsbewijzen
Dit artikel maakt een onderscheid tussen een verzoek om
verlenging dat voor de expiratiedatum en na de expiratiedatum wordt ingediend.
In beide gevallen worden overbruggingsbewijzen verstrekt. Indien voor de
expiratiedatum een verzoek om verlenging wordt ingediend, maar waarop nog niet
is beslist ten tijde van de expiratiedatum, worden overbruggingsbewijzen
verstrekt. Deze zijn dan geldig vanaf de expiratiedatum.
Het komt ook voor dat een verzoek om verlenging na de
expiratiedatum wordt ingediend, bijvoorbeeld naar aanleiding van een
staandehouding. In dat geval kunnen overbruggingsbewijzen worden verstrekt maar
deze gaan in op het moment dat het verzoek om verlenging bij de NIWO wordt
ingediend. Dit om te voorkomen dat een illegale situatie alsnog met
terugwerkende kracht wordt gelegaliseerd.
Artikel 12 Uitbreiding aantal gewaarmerkte
afschriften
Een onderneming dient in principe te allen tijde over een
voldoende risicodragend vermogen te beschikken. Indien de onderneming binnen
een jaar na vergunningverlening om extra bewijzen vraagt, terwijl bij de
aanvraag dit vermogen niet is aangetoond, moeten nieuwe financiële gegevens
worden overgelegd. Als na een jaar extra vergunningbewijzen worden aangevraagd,
hoeven in beginsel geen nieuwe financiële gegevens te worden overgelegd om de
administratieve lasten voor de onderneming zoveel als mogelijk te
beperken.
Indien de NIWO redenen heeft om aan te nemen dat de onderneming
bij uitbreiding van het aantal vergunningbewijzen een jaar heeft gewacht
teneinde haar risicodragend vermogen niet te hoeven aan te tonen, zal de NIWO
alsnog om financiële gegevens vragen.
Artikel 13 Vermissing gewaarmerkte afschriften
Wanneer een verklaring van vermissing niet wordt afgegeven, kan
de vervoerder in bijzondere gevallen een door de NIWO opgesteld formulier naar
waarheid ingevuld overleggen.
Artikel 14 Faillissement
Dit artikel moet worden gezien als een uitwerking van artikel
2.8, derde lid van de WWG. Uitgangspunt is dat een gefailleerde onderneming
niet meer gemachtigd is tot het verrichten van beroepsgoederenvervoer. Indien
een onderneming in staat van faillissement is verklaard, kan de NIWO toestaan
dat de gefailleerde transportonderneming gedurende een termijn van maximaal een
maand met een eenmalige verlengingsoptie van nog een maand, nog gebruik maakt
van de aan die gefailleerde onderneming verleende communautaire vergunning en
gewaarmerkte afschriften voor de tijdelijke voortzetting van de
vervoersactiviteiten. Deze activiteiten houden verband met een ordentelijke
afwikkeling van de opdrachten die de gefailleerde onderneming mogelijk nog
heeft, dan wel om een succesvolle doorstart te faciliteren. De curator moet het
verzoek hiertoe binnen een week per aangetekende post bij de NIWO indienen.
Indien de curator niet of niet tijdig reageert op de brief van de NIWO, trekt
de NIWO de communautaire vergunning in. De doorstartende onderneming mag nimmer
gebruik maken van de gewaarmerkte afschriften van de gefailleerde onderneming.
De NIWO ziet strikt toe op de inlevering van de communautaire vergunning en de
gewaarmerkte afschriften.
Nadat de NIWO bekend is geworden met het faillissement,
schrijft zij de curator binnen 24 uur aan. In de desbetreffende brief zal de
curator een aantal opties worden voorgelegd. De curator heeft vervolgens een
week om, per aangetekende brief, de NIWO te berichten dat: 1. De communautaire
vergunning kan worden ingetrokken en hij er zorg voor zal dragen dat de
communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften zullen worden
ingeleverd, ofwel 2. hij langer wenst te beschikken (maximaal twee maal een
maand) over de aan de gefailleerde onderneming verleende communautaire
vergunning en de gewaarmerkte afschriften.
Daarnaast zal in voormelde brief de curator worden gewezen op
de plicht om, op grond van artikel 3.6 van de WWG, (onder andere) de
ingetrokken communautaire vergunning en de daarbij behorende gewaarmerkte
afschriften binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot
intrekking in te leveren bij de NIWO. De curator is, in zijn hoedanigheid van
curator (qualitate qua), vanaf het moment van faillietverklaring
verantwoordelijk voor de uit de WWG voortvloeiende verplichtingen van de
gefailleerde onderneming.
Indien de curator q.q. nalatig is en daarmee artikel 3.6 van de
WWG overtreedt, wordt hij als de overtredende vervoerder aangemerkt en kan een
last onder dwangsom aan hem worden opgelegd op grond van artikel 5.2 van de
WWG
en de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO. In voornoemde beleidsregel
wordt onder andere het verloop van de last onder dwangsomprocedure
omschreven.
Artikel 15
Op grond van artikel 7.1, vierde lid van de WWG komt de
binnenlandse vergunning, en daarmee het binnenlandse vergunninghouderschap,
te
vervallen indien zich een wijziging voordoet die betrekking heeft op de
vakbekwaamheid en de rechtsvorm van de onderneming. Dit heeft tot gevolg dat
een nieuwe aanvraag moet worden ingediend voor verlening van de communautaire
vergunning.
Onder vervoersdocumenten wordt verstaan de vervallen of
ingetrokken communautaire vergunning, vergunning als bedoeld in artikel 7.1
WWG
of bestuurdersattest, alsmede de bijbehorende gewaarmerkte afschriften,
CEMT-vergunning, ritmachtiging en overbruggingsbewijzen.
In het geval er wijzigingen optreden die betrekking hebben op
de naam en het adres van de onderneming zullen de in bezit zijnde
vervoersdocumenten (die bijvoorbeeld nog de ‘oude’ naam vermelden) komen te
vervallen en derhalve moeten worden vervangen door nieuwe vervoersdocumenten
die de juiste naam en het juiste adres vermelden. Voor deze nieuwe
vervoersdocumenten is de vergoeding verschuldigd zoals gepubliceerd is op de
website van de NIWO.
Op grond van artikel 3.6 van de WWG dienen de vervallen of
ingetrokken communautaire vergunning, binnenlandse vergunning of het
bestuurdersattest, alsmede de bijbehorende gewaarmerkte afschriften,
CEMT-vergunning, ritmachtiging en overbruggingsbewijzen binnen één week na de
vervaldatum of na inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking bij de
NIWO te worden ingeleverd.
Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de vergunning (en
dus het vergunninghouderschap) en de vervoersdocumenten. Artikel 3.6 van de
WWG
ziet expliciet op het inleveren van vervallen of ingetrokken
vervoersdocumenten, de documenten die de vergunninghouder nodig heeft om aan
te
tonen dat hij de vergunninghouder is. Voornoemd artikel omschrijft dus de
rechtsplicht om vervallen vervoersdocumenten binnen één week na het vervallen
ervan te retourneren aan de NIWO.
Indien sprake is van overtreding van artikel 3.6 van de WWG, kan
de NIWO een last onder dwangsom opleggen op grond van artikel 5.2 van de WWG.
Naar aanleiding daarvan is de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO tot
stand gekomen.
Omdat artikel 3.6 van de WWG betrekking heeft op
vervoersdocumenten, strekt de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder
dwangsom ook uit tot de (vervallen) vervoersdocumenten die niet meer de juiste
naam en vestigingsplaats vermelden en dus geen juiste weergave meer geven van
de vergunninghouder. De bevoegdheid tot oplegging van de last onder dwangsom
kan derhalve ook worden toegepast op de vergunninghouder die nog steeds in het
bezit is van de vervallen vervoersdocumenten. Immers, de vergunninghouder heeft
de nieuwe vervoersdocumenten met vermelding van de juiste tenaamstelling en
vestigingsplaats al toegestuurd gekregen van de NIWO en kan daarmee aantonen
dat hij nog vergunninghouder is.
Artikel 16 Voor rekening en risico van de vervoerder
(financiële verstrengeling)
Artikel 16, eerste lid
Onder vervoerder wordt blijkens artikel 1.1 WWG verstaan de
natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de vennootschap zonder
rechtspersoonlijkheid of de maatschap voor wiens rekening en risico het
beroepsvervoer wordt verricht. Gelet op de toepasselijke wet- en regelgeving
kan een vergunning alleen worden verleend indien sprake is van een vervoerder.
Een onderneming kwalificeert zich als vervoerder indien sprake is van een
zodanige mate van financiele verstrengeling dat een onderneming kan worden
aangemerkt als vervoerder in bovenbedoelde zin. Daarvan is sprake als de
onderneming een zodanige mate van financiële verstrengeling kent dat de
bedrijfsactiviteiten plaatsvinden voor rekening en risico van de onderneming
en
dat dit gedurende de vergunningverlening ook zo blijft. Indien geen sprake is
van een vervoerder kan de NIWO een aanvraag voor de communautaire vergunning
afwijzen of de communautaire vergunning intrekken.
Artikel 16, tweede lid
In artikel 16, tweede lid zijn richtlijnen opgenomen aan de
hand waarvan de NIWO beoordeelt of de bedrijfsactiviteiten binnen een
onderneming voor rekening en risico van de onderneming komen, en dus kan
gesproken worden van een financiële verstrengeling. Deze richtlijnen zijn niet
limitatief opgesomd. Evenmin is de NIWO altijd gehouden tot een voldoende mate
van financiële verstrengeling te concluderen als toepassing van al deze
richtlijnen daarop wijst. Denkbaar is immers dat de onderneming zich in het
licht van deze richtlijnen zou kwalificeren als vervoerder, terwijl er andere
omstandigheden zijn die de conclusie rechtvaardigen dat toch sprake is van een
onvoldoende mate van financiële verstrengeling. De NIWO zal derhalve de
richtlijnen in onderling verband en samenhang bekijken en beoordelen of de
onderneming kan worden aangemerkt als vervoerder in de zin van artikel 1.1 WWG.
De NIWO zal haar beleid op dit punt aan de hand van bij de toepassing ervan
opgedane ervaringen van tijd tot tijd herijken.
Artikel 16, tweede lid, onder a
Als eerste richtlijn wordt gekeken naar het aantal rijdende
deelnemers. In geval van bijvoorbeeld een v.o.f. kijkt de NIWO of er sprake
is
van vennoten die ieder hun eigen bedrijf in de vennootschap brengen en waarvan,
vanwege het ontbreken van een financiële verstrengeling tussen de vennoten,
geoordeeld kan worden dat die in feite ook ieder zelf als vervoerder kunnen
worden aangemerkt. In het geval van slechts één rijdende vennoot zal er eerder
een financiële verstrengeling kunnen worden aangenomen en zal minder betekenis
toekomen aan de overige richtlijnen. In casu is de v.o.f. afhankelijk van de
opbrengsten van deze rijdende vennoot, terwijl alle deelnemers (vennoten)
hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Artikel 16, tweede lid, onder b
Een onderneming dient, zodra de vergunning is verleend, over
één of meer voertuigen te beschikken, hetzij in volle eigendom, hetzij uit
hoofde van bijvoorbeeld een huurkoopovereenkomst, of een huur- of
leasingovereenkomst. De NIWO bekijkt daarom of de voertuigen ter beschikking
staan van de onderneming of van de daarin samenwerkende deelnemers.
Artikel 16, tweede lid, onder c
Verder bekijkt de NIWO hoe de winstgerechtigdheid is geregeld.
Hierbij speelt de vraag of bijvoorbeeld de gerealiseerde omzet en kosten (vast
en variabel) door de onderneming per deelnemer worden geadministreerd op basis
waarvan per deelnemer het gerealiseerde resultaat wordt vastgesteld en
toegekend, of dat de winstgerechtigheid per deelnemer niet in overwegende mate
wordt gerelateerd aan de aan deze deelnemer toe te rekenen omzet en kosten.
De
laatste situatie wijst er meer op dat de omzet en kosten gelijk worden verdeeld
en er dus sprake is van een financiële verstrengeling.
Artikel 16, tweede lid, onder d, e en h
Daarnaast kijkt de NIWO bij wie de risico’s liggen. Het gaat
hierbij om bepalende en kenmerkende ondernemersrisico’s die niet kunnen worden
verlegd naar de individuele deelnemers. Hierbij moet worden gedacht aan het
arbeidsongeschiktheidsrisico, waaronder mede begrepen het inkomensrisico
gedurende de periode van het eigen risico onder de AO-polis. Verder kan worden
gedacht aan de risico’s in geval van eventuele knelpunten in het
vervoersschema, ontstaan als gevolg van ziekte of anderszins. De NIWO kijkt
of
de onderneming hiervoor, al dan niet door daarvoor personeel in dienst te
hebben, een regeling heeft getroffen of dat dit risico feitelijk bij de
individuele deelnemer(s) is gelegd. Daarnaast wordt gekeken of het
debiteurenrisico bij de onderneming ligt of bij de afzonderlijke
deelnemer.
Artikel 16, tweede lid, onder f, g en i
Verder bekijkt de NIWO of opdrachtgevers hun opdracht aan de
onderneming verstrekken of rechtstreeks aan de deelnemer(s), of de facturatie
uit naam van de onderneming geschiedt of op naam van de individuele
deelnemer(s) en of de onderneming de verzekerde is; met andere woorden: of de
gebruikelijke verzekeringen worden uitgenomen door de onderneming.
Artikel 16, tweede lid, onder j
Ook kijkt de NIWO of de deelnemer beschikt over een VAR-wuo of
-dga of een daarmee gelijk te stellen fiscale status, waardoor bijvoorbeeld
bij
de deelnemer recht bestaat op zelfstandigenaftrek of soortgelijke fiscale
fiscaliteiten.
Indien gekozen is voor een vennootschap onder firma als
rechtsvorm vloeit hier een zekere financiële verstrengeling uit voort, te weten
de hoofdelijke aansprakelijkheid van ieder der vennoten voor de schulden van
de
v.o.f. (artikel 18 Wetboek van Koophandel), welke aansprakelijkheid de vennoten
niet kunnen uitsluiten in het vennootschapscontract. Dit neemt niet weg dat
de
NIWO bekijkt of hier feitelijk sprake van is of dat deze hoofdelijkheid per
opdracht wordt weggecontracteerd.
Artikel 16, derde lid
Het begrip vervoerder ziet ingevolge artikel 1.1 WWG op
verschillende rechtsvormen. Om het beleid niet tot één rechtsvorm, bijvoorbeeld
een vennootschap onder firma, te beperken wordt gebruik gemaakt van het begrip
‘deelnemers’. Ook buitenlandse rechtsvormen vallen hieronder.
Artikel 16, vierde lid
De NIWO kan om toezending van de door de NIWO opgestelde
verklaring gezamenlijk vervoer verzoeken. De onderneming verklaart in ieder
geval op welke wijze de vervoersactiviteiten zijn geregeld en waar de
financiële risico’s zijn gelegd. Indien de onderneming een vennootschap onder
firma is, dient naast de eventuele verklaring gezamenlijk vervoer een afschrift
van de vennootschapsakte of vennootschapsovereenkomst en een uittreksel uit
het
handelsregister van de Kamer van Koophandel te worden overgelegd aan de
NIWO.
Artikel 17 Wijzigingen in het vennootschapsbestand
De vennootschap onder firma dient wijzigingen in de
vennootschap onverwijld door te geven aan de NIWO. Indien er sprake is van
uittreden van een vennoot, kan er sprake zijn van voortzetting van de
vennootschap, indien er in de vennootschapsakte een voortzettingsbeding is
opgenomen en aangetoond wordt dat er aan de eis van financiële draagkracht
wordt voldaan. Indien er geen voorzettingsbeding in de vennootschapsakte is
overeengekomen wordt verondersteld dat de vennootschap is ontbonden en wordt
de
communautaire vergunning van rechtswege ingetrokken.
Bij toetreding van nieuwe vennoten tot de vennootschap moet er
een nieuwe VOG rp worden overgelegd.
Artikel 18
De NIWO hanteert, in afwijking van artikel 6:16 AWB, het
uitgangspunt dat het maken van bezwaar schorsende werking heeft. In de praktijk
blijkt dat in veel gevallen het bezwaarschrift alsnog gegrond wordt verklaard,
bijvoorbeeld omdat de tijdens de eerste aanlegprocedure ontbrekende
(bewijs)stukken alsnog worden overgelegd. Daarom zal de NIWO in beginsel,
indien het bezwaar ontvankelijk is, gedurende de bezwaarschriftprocedure
(inclusief de termijn waarbinnen een bezwaar kan worden ingediend) haar besluit
tot intrekking niet ten uitvoer leggen. Dit houdt in dat een ondernemer
gedurende de bezwaarschriftprocedure beroepsgoederenvervoer mag blijven
verrichten totdat is beslist op het bezwaarschrift. In het Nederlandse
bestuursrecht is het, als het om een bevoegdheid met beleidsvrijheid gaat,
algemeen aanvaard dat het bestuursorgaan zonder specifieke wettelijke grondslag
zelf bepaalt dat hangende een bezwaarschriftprocedure zijn besluit niet ten
uitvoer zal leggen.
In één uitzonderingsgeval handelt de NIWO wel conform artikel
6:16 AWB en heeft het maken van bezwaar geen schorsende werking. Hierbij is
sprake van toepassing van de Wet Bibob, in het bijzonder artikel 3 van de Wet
Bibob. De NIWO wil voorkomen dat zij ongewild criminele activiteiten
faciliteert en bewerkstelligen dat aan deze illegale praktijken zo spoedig
mogelijk een halt wordt toegeroepen. Indien sprake is van een ernstige mate
van
gevaar dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare
feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten
of strafbare feiten te plegen, zal het maken van bezwaar geen schorsende
werking hebben. In dit soort gevallen zijn de strafbare feiten dermate ernstig
dat het besluit tot intrekking directe werking moet hebben en er geen
vervoersactiviteiten meer mogen worden verricht. De mate van gevaar zal veelal
blijken uit een door het Bureau Bibob uitgebracht advies, al dan niet naar
aanleiding van een tip van de officier van justitie, maar kan ook blijken uit
eigen onderzoek. Hierbij kan worden gedacht aan berichtgeving in de media
waarin wordt gesproken over een veroordeling van of een opsporings- of
vervolgingsactie tegen een ondernemer. De wijze waarop de NIWO de vergunningen
voor het beroepsgoederenvervoer toetst is neergelegd in de beleidsregel ‘NIWO
toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer aan de Wet Bibob’ (Stcrt.
2011, nr. 10350). Indien het bezwaarschrift de werking van het besluit
tot intrekking niet schorst, dan zal dit in de beschikking tot intrekking
worden opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan het kenbaarheidsvereiste.
Ten slotte wordt opgemerkt dat de NIWO het uitgangspunt
hanteert dat artikel 6:16 AWB onverminderd van toepassing is in geval van het
instellen van beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het
instellen van beroep heeft dus geen schorsende werking. Wie in dat geval
schorsing wenst, zal gebruik moeten maken van de in artikel 8:81 e.v. AWB
opgenomen procedure voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening bij het
College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Artikel 19 Nieuwe aanvragen in verband met bijzondere
gevallen
Artikel 19, lid 1
Een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning,
die na de expiratiedatum wordt ingediend, wordt beschouwd als een aanvraag voor
verlening van de communautaire vergunning. Immers, omdat de vergunning verlopen
is, bestaat deze niet langer. Een niet bestaande vergunning kan niet worden
verlengd.
Artikel 19, lid 2
Indien er sprake is van een wijziging van de rechtsvorm moet
eveneens een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning worden
ingediend. Een wijziging van de rechtsvorm ziet bijvoorbeeld op een eenmanszaak
die wordt omgezet naar een vennootschap onder firma of omgekeerd, maar ook een
B.V. die de vervoersactiviteiten overhevelt naar een andere B.V.
De NIWO sluit hier aan bij de handelswijze van de Kamer van
Koophandel en de Belastingdienst. Een nieuwe registratie bij de Kamer van
Koophandel veronderstelt dat er een nieuwe onderneming is opgericht. De Kamer
van Koophandel spreekt in dat verband van ontbinden of opheffen van de oude
onderneming en overheveling van ondernemingsactiviteiten naar de nieuwe
rechtsvorm. Ook de Belastingdienst beschouwt deze wijziging als het gevolg van
een staking van de ondernemingsactiviteiten. Zodra er dus sprake is van een
nieuw KvK-nummer (en dus ook een nieuw BTW-nummer) moet een aanvraag voor
verlening van de communautaire vergunning bij de NIWO worden ingediend, die
–
in overeenstemming met de bestaande uitvoeringspraktijk – volledig wordt
getoetst aan de eisen van vergunningverlening. Een wijziging van de rechtsvorm
wordt dan ook gelijkgesteld met een verzoek om de communautaire vergunning.
Dientengevolge zal hetzelfde tarief worden gehanteerd als bij de aanvraag voor
verlening van de communautaire vergunning.