TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
In de onderhavige regeling (hierna: de regeling) wordt uitvoering gegeven aan het
Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen (hierna: het besluit).
De regeling bevat eisen voor de certificering van natuurlijke personen en ondernemingen
die werkzaamheden verrichten aan apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende
stoffen bevat. Omdat in de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen de term gereguleerde
stoffen wordt gehanteerd, is er voor gekozen die term ook te gebruiken in deze regeling.
Deze regeling vervangt de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen
koelinstallaties, de Regeling gefluoreerde broeikasgassen brandbeveiligingssystemen
en de Regeling gefluoreerde broeikasgassen hoogspanningsschakelaars die – evenals
de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties op schepen – van rechtswege
zijn vervallen als gevolg van de intrekking van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen
milieubeheer, het Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen en
het Besluit broeikasgassen in apparatuur op schepen milieubeheer.
Het besluit en de regeling strekken ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 517/2014
van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen
en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (hierna: F-gassenverordening),
Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese
Unie van 16 september 2009 betreffende ozonlaagafbrekende stoffen (hierna: Verordening
ozonlaagafbrekende stoffen) en een aantal andere uitvoeringsverordeningen die in de
nota van toelichting bij het besluit zijn opgesomd. Laatstgenoemde verordeningen betreffen
met name de minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering
van bedrijven en personeel.
Verordeningen zijn verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in
de lidstaten van de Europese Unie. Om een volledige en werkelijke toepassing van de
verordeningen in de Nederlandse rechtsorde te verwezenlijken, is een aantal uitvoeringsbepalingen
in de nationale regelgeving noodzakelijk. De verordeningen bevatten diverse bepalingen
die de lidstaten keuzemogelijkheden laten of die geconcretiseerd moeten worden in
het nationale recht. Het besluit en de regeling strekken hier toe.
2. Inhoud van de regeling
2.1 Reikwijdte
Op basis van de F-gassenverordening en het besluit moeten natuurlijke personen voor het verrichten van de volgende werkzaamheden zijn gecertificeerd:
-
1. installatie, onderhoud of service, reparatie en buitendienststelling van stationaire
koelapparatuur, stationaire klimaatregelingsapparatuur, stationaire warmtepompen,
stationaire brandbeveiligingsapparatuur, koeleenheden van koelwagens en koelaanhangwagens
en elektrische schakelinrichtingen;
-
2. lekkagecontrole bij de apparatuur genoemd onder 1, met uitzondering van elektrische
schakelinrichtingen;
-
3. terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur genoemd onder 1, klimaatregelingsapparatuur
in motorvoertuigen1 en mobiele apparatuur.
Voor het terugwinnen van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingsapparatuur
in motorvoertuigen en mobiele apparatuur stelt de F-gassenverordening geen certificaat
verplicht. De F-gassenverordening bepaalt alleen dat het terugwinnen moet worden uitgevoerd
door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken. Voor terugwinning
bij motorvoertuigen die binnen het toepassingsgebied van richtlijn 2006/40/EG2 vallen, worden uitsluitend personen die houder zijn van ten minste een opleidingsgetuigschrift
beschouwd als personen die over passende kwalificaties beschikken (zie artikel 8,
derde lid, van de F-gassenverordening). Op grond van het besluit worden alleen personen
die zijn gecertificeerd door een daartoe erkende instelling aangemerkt als personen
die over passende kwalificaties beschikken. Dus ook voor het terugwinnen van gefluoreerde
broeikasgassen uit mobiele apparatuur en klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen
die zowel onder richtlijn 2006/40/EG vallen als daar buiten, is een certificaat voor
natuurlijke personen verplicht.
Op basis van de F-gassenverordening moeten ondernemingen voor de volgende werkzaamheden beschikken over een certificaat: installatie, onderhoud
of service, reparatie en buitendienststelling van stationaire koelapparatuur, stationaire
klimaatregelingsapparatuur, stationaire warmtepompen en stationaire brandbeveiligingsapparatuur.
De Verordening ozonlaagafbrekende stoffen stelt geen certificaat verplicht voor natuurlijke
personen en ondernemingen die werkzaamheden aan apparatuur verrichten waarin gereguleerde
stoffen zijn toegepast. Wel bepaalt deze verordening dat de lidstaten maatregelen
moeten nemen om de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van gereguleerde
stoffen te bevorderen. Ook moeten de lidstaten de minimumeisen vaststellen voor de
kwalificatie van het betrokken personeel (artikel 22, vijfde lid van de Verordening
ozonlaagafbrekende stoffen). Ook voor de personen die lekkagecontroles uitvoeren bij
koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur of brandbeveiligingssystemen, waarin
gereguleerde stoffen zijn toegepast, moeten de lidstaten de minimumeisen voor de kwalificatie
vaststellen. In het besluit en in de onderhavige regeling zijn deze minimumeisen voor
de kwalificatie vastgelegd in de vorm van een verplicht certificaat voor zowel natuurlijke
personen als ondernemingen. Daarmee gelden ten aanzien van apparatuur waarin gereguleerde
stoffen zijn toegepast dezelfde certificeringsverplichtingen als voor apparatuur waarin
gefluoreerde broeikasgassen zijn toegepast. Dat geldt voor zowel de natuurlijke personen
als de ondernemingen. In de oude regelgeving was er reeds sprake van een zodanige
gelijkstelling.
Hieronder is schematisch weergeven voor welke werkzaamheden en apparatuur natuurlijke
personen of ondernemingen een certificaat moeten hebben.
Apparatuur
|
Werkzaamheden
|
Certificaat voor
|
Stationaire koelapparatuur, klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen
|
Installatie, onderhoud of service, reparatie en buitendienststelling
|
Natuurlijk persoon en onderneming
|
Lekkagecontrole
|
Natuurlijk persoon
|
Terugwinning
|
Natuurlijk persoon
|
Stationaire brandbeveiligingsapparatuur
|
Installatie, onderhoud of service, reparatie en buitendienststelling
|
Natuurlijk persoon en onderneming
|
Lekkagecontrole
|
Natuurlijk persoon
|
Terugwinning
|
Natuurlijk persoon
|
Koeleenheden van koelwagens en koelaanhangwagens
|
Installatie, onderhoud of service, reparatie en buitendienststelling
|
Natuurlijk persoon
|
Lekkagecontrole
|
Natuurlijk persoon
|
Terugwinning
|
Natuurlijk persoon
|
Elektrische schakelinrichtingen
|
Installatie, onderhoud of service, reparatie en buitendienststelling
|
Natuurlijk persoon
|
Terugwinning
|
Natuurlijk persoon
|
Stationaire apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen
bevat
|
Terugwinning
|
Natuurlijk persoon
|
Mobiele apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat
|
Terugwinning
|
Natuurlijk persoon
|
Klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen1
|
Terugwinning
|
Natuurlijk persoon
|
X Noot
1Daarbij gaat het zowel om motorvoertuigen die onder Richtlijn 2006/40/EG vallen als
de motorvoertuigen die buiten het toepassingsgebied van die richtlijn vallen (zie
artikel 8, derde lid, van de F-gassenverordening).
2.2 Certificering
Certificaten worden afgegeven door instellingen die daartoe beschikken over een erkenning.
Die erkenning wordt verleend door de Minister van Infrastructuur en Milieu. Voor het
afgeven van certificaten zijn deze instellingen gebonden aan de richtlijnen die zijn
opgenomen in BRL 100 (voor de certificering van ondernemingen) en BRL 200 (voor de
certificering van personen). In deze door Rijkswaterstaat uitgegeven beoordelingsrichtlijnen
zijn de eisen opgenomen waaraan ondernemingen en natuurlijke personen moeten voldoen
om een certificaat te verkrijgen. De eisen uit de BRL 200 sluiten aan op de minimumeisen
die zijn opgenomen in een aantal uitvoeringsverordeningen, te weten de Verordeningen
met de nummers 303/2008, 304/2008, 305/2008, 306/2008 en 307/2008 (zie de nota van
toelichting bij het besluit). Omdat deze uitvoeringsverordeningen alleen apparatuur
met gefluoreerde broeikasgassen betreffen en de certificeringsverplichting ook geldt
met betrekking tot apparatuur waarin gereguleerde stoffen zijn toegepast, zijn deze
minimumeisen in de beoordelingsrichtlijnen aangevuld.
Of natuurlijke personen voldoen aan de certificeringseisen wordt slechts eenmaal getoetst door middel van
het afleggen van een examen dat bestaat uit een theoretisch en een praktisch gedeelte.
Het certificaat blijft vervolgens gedurende onbepaalde tijd geldig. Een gecertificeerde
persoon kan echter wel zijn certificaat verliezen als de minister aan de instelling
een aanwijzing heeft gegeven die strekt tot intrekking van het certificaat. De minister
kan een zodanige aanwijzing geven als is geconstateerd dat de houder van het certificaat
herhaaldelijk of bij voortduring in strijd handelt met verplichtingen bij of krachtens
het besluit, de F-gassenverordening of de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen (zie
artikel 14, vierde lid van het besluit).
Certificaten van ondernemingen zijn ook onbeperkt geldig maar ondernemingen worden wel periodiek getoetst op het
voldoen aan de certificeringseisen. Wanneer de instelling constateert dat niet wordt
voldaan aan de eisen kan ze het certificaat van de onderneming schorsen of intrekken
(artikel 5). Over het algemeen zal aan een schorsing of intrekking een waarschuwing
vooraf gaan. Een en ander is nader uitgewerkt in de BRL 100. Buiten voornoemde gevallen
kan de minister een aanwijzing geven om het certificaat van een onderneming te schorsen
of in te trekken als de houder van het certificaat herhaaldelijk of bij voortduring
in strijd handelt met verplichtingen bij of krachtens het besluit, de F-gassenverordening
of de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen (zie artikel 14, vierde lid van het besluit).
Een certificaat moet een aantal gegevens bevatten, zoals de naam van de instelling
die het certificaat heeft afgegeven en de gecertificeerde persoon of onderneming,
het registratienummer, de taak of werkzaamheid waarop het certificaat betrekking heeft,
de datum van afgifte en de handtekening van de daartoe bevoegde vertegenwoordiger
van de instelling.
De natuurlijke personen en ondernemingen die zijn gecertificeerd, worden geregistreerd
op een openbaar toegankelijke website die wordt beheerd door de minister. Eigenaren
van apparatuur kunnen dit register raadplegen als zij een gecertificeerde persoon
of onderneming willen inhuren voor het uitvoeren van werkzaamheden aan hun apparatuur.
Daarnaast kunnen toezichthouders het register raadplegen in het kader van de uitvoering
van controles.
2.3 Instellingen die personen certificeren
Instellingen die personen certificeren hebben een aantal taken en verantwoordelijkheden,
zoals het beoordelen op conformiteit met BRL 200 door middel van het afnemen van examens
en het vaststellen van de resultaten van afgelegde examens, het organiseren van examens,
het geven van voorlichting over de mogelijkheid om examens af te leggen en het afgeven
van certificaten aan de personen die zijn geslaagd voor het examen. Daarnaast zijn
de instellingen verantwoordelijk voor het intrekken of schorsen van certificaten als
de minister een daartoe strekkende aanwijzing heeft gegeven en zullen zij de resultaten
van afgelegde examens moeten registreren. Tot slot zijn deze instellingen verplicht
om aan de minister de gegevens te melden van door haar gecertificeerde personen. Deze
gegevens betreffen de namen en geboortedata van de gecertificeerde personen, de registratienummers
van de certificaten, de werkzaamheden en de apparatuur waarvoor de personen zijn gecertificeerd
en de data van afgifte van de certificaten.
De personen die de examens namens de instelling afnemen, moeten aan een aantal eisen
voldoen. Deze eisen betreffen onder andere de vereiste kennis en ervaring. Daarnaast
moeten deze personen onpartijdig en onafhankelijk zijn. De eisen van onpartijdigheid
en onafhankelijkheid gelden ook voor de instellingen zelf. Daarnaast moeten de instellingen
afdoende maatregelen nemen om fraude te voorkomen en moeten zij bij de uitvoering
de richtlijnen in acht nemen die zijn opgenomen in BRL 200. In de regeling is nog
een aantal aanvullende verplichtingen opgenomen voor de instellingen. Deze verplichtingen
gaan over het bewaren van gegevens en het verschaffen van informatie aan de minister.
2.4 Instellingen die ondernemingen certificeren
Instellingen die ondernemingen certificeren zijn verantwoordelijk voor het beoordelen
van ondernemingen op conformiteit met BRL 100, zowel voor de eerste afgifte van certificaten
als de periodieke toetsing, en voor het vaststellen van de resultaten van uitgevoerde
beoordelingen. Als een instelling heeft vastgesteld dat een onderneming voldoet aan
BRL 100 geeft ze een certificaat af. De instelling trekt het certificaat in of schorst
dit als tijdens een beoordeling is vastgesteld dat de onderneming niet meer voldoet
aan deze BRL. Intrekking of schorsing vindt ook plaats als de minister een daartoe
strekkende aanwijzing heeft gegeven omdat de houder van het certificaat herhaaldelijk
of bij voortduring in strijd handelt met verplichtingen krachtens het besluit, de
F-gassenverordening of de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen. Verder zijn de instellingen
verantwoordelijk voor het registreren van de resultaten van uitgevoerde beoordelingen
en moeten ze aan de minister de gegevens melden van door haar gecertificeerde ondernemingen.
Deze gegevens betreffen de namen, adressen en vestigingsplaatsen van de gecertificeerde
ondernemingen, de registratienummers van de certificaten, de werkzaamheden en de apparatuur
waarvoor de ondernemingen zijn gecertificeerd en de data van afgifte van de certificaten.
Tot slot moeten de instellingen schorsingen en intrekkingen van certificaten melden
aan de minister.
Het personeel van instellingen dat bij de ondernemingen onderzoekt of voldaan wordt
aan BRL 100, moet onder meer voldoen aan eisen met betrekking tot kennis en ervaring.
Daarnaast moet het personeel onpartijdig en onafhankelijk zijn en aantoonbaar bedrijfskundig
inzicht hebben en kennis hebben van administratieve en organisatorische procedures.
Ook de instellingen zelf moeten onafhankelijk en onpartijdig zijn en bovendien moeten
zij bij de uitvoering van hun taken de richtlijnen die zijn opgenomen in BRL 100 in
acht nemen. De afgifte van certificaten in het kader van deze regeling vindt plaats
onder accreditatie. Bij accreditatie worden instellingen beoordeeld op competentie,
onafhankelijkheid en onpartijdigheid in het licht van de eisen die zijn opgenomen
in BRL 100. Accreditatie vindt plaats door de Raad voor Accreditatie, bedoeld in de
Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie, of door een andere bevoegde instelling
uit een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een
lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe
strekkend verdrag dat Nederland bindt.
3. Gevolgen van de regeling
3.1 Algemeen
In de nota van toelichting bij het besluit is reeds aangegeven waarom de introductie
van regels met betrekking tot de erkenning van instellingen geen vermeerdering of
vermindering oplevert van de administratieve lasten. Ook is in de nota van toelichting
vermeld dat het besluit, en dat geldt dus ook voor de regeling, geen financiële gevolgen
heeft voor de Rijksbegroting.
In de nota van toelichting is echter ook aangegeven dat bij de uitwerking van de ministeriële
regeling de administratieve lasten en bedrijfseffecten worden geconcretiseerd voor
zover deze niet direct voortvloeien uit de verordeningen.
Voor het bepalen van de gevolgen van deze regeling is het van belang om de wijzigingen
ten opzichte van de van rechtswege vervallen regelingen in kaart te brengen. Deze
wijzigingen worden hierna beschreven.
3.2 Wijzigingen ten opzichte van de vervallen regelingen
In de inleiding is reeds aangegeven dat deze regeling een aantal ministeriële regelingen
vervangt, te weten:
-
− de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties
-
− de Regeling gefluoreerde broeikasgassen brandbeveiligingssystemen, en
-
− de Regeling gefluoreerde broeikasgassen hoogspanningsschakelaars.
In deze paragraaf zijn voor de diverse apparatuur de wijzigingen weergegeven die met
de F-gassenverordening en de onderhavige regeling zijn doorgevoerd ten opzichte van
de oude situatie.
Stationaire koel- en klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen
Op grond van artikel 2 van de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde
stoffen koelinstallaties was een diploma verplicht voor personen die een of meer van
de volgende werkzaamheden verrichtten aan stationaire koelinstallaties (in de toelichting
bij deze regeling werden warmtepompen daarmee gelijk gesteld):
De regeling bevatte daarnaast in artikel 18 een certificeringsverplichting voor bedrijven
die stationaire koelinstallaties installeren of onderhouden.
De F-gassenverordening en de onderhavige regeling bevatten voor deze werkzaamheden
ook een certificeringsverplichting, voor personen en ondernemingen. Weliswaar worden
hierin nieuwe werkzaamheden genoemd (service, reparatie en buitendienststelling) maar
deze vielen voorheen onder de werkzaamheid ‘onderhouden’. Tevens bevat de nieuwe regelgeving
een verbijzondering van de apparatuur waarin middelen kunnen zijn toegepast, te weten
koelapparatuur, klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen. Voorheen viel deze apparatuur
onder het begrip ‘stationaire koelinstallaties’. De facto levert de nieuwe regeling
dan ook geen wijziging op in de certificeringsverplichtingen ten opzichte van de oude
situatie.
Stationaire en mobiele brandbeveiligingsapparatuur
Op grond van artikel 1 van de Regeling gefluoreerde broeikasgassen brandbeveiligingssystemen
moesten personen die een of meer van de volgende werkzaamheden verrichtten, beschikken
over een diploma:
-
− verrichten van lekcontroles van stationaire brandbeveiligingssystemen die drie kilogram
of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten;
-
− terugwinnen bij stationaire brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten;
-
− installeren van stationaire brandbeveiligingssystemen;
-
− onderhouden van stationaire brandbeveiligingssystemen.
Verder bevatte deze regeling in artikel 19 voor bedrijven die stationaire brandbeveiligingssystemen
installeren of onderhouden een certificeringsverplichting.
In de onderhavige regeling wordt geen wijziging aangebracht in deze verplichtingen
en gelden er derhalve ook certificeringsverplichtingen voor installatie, service,
onderhoud, reparatie, buitendienststelling, lekkagecontrole en terugwinning met betrekking
tot deze apparatuur.
Koeleenheden van koelwagens en koelaanhangwagens
Op grond van artikel 2 van de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde
stoffen koelinstallaties was een diploma verplicht voor personen die een of meer van
de volgende werkzaamheden verrichtten aan mobiele koelinstallaties:
De regeling bevatte daarnaast in artikel 18 een certificeringsverplichting voor bedrijven
die mobiele koelinstallaties installeren of onderhouden.
De F-gassenverordening en de onderhavige regeling bevatten voor deze werkzaamheden
alleen een certificeringsverplichting voor personen. Weliswaar worden hierin op het
eerste gezicht nieuwe werkzaamheden genoemd (service, reparatie en buitendienststelling)
maar deze vielen voorheen onder de werkzaamheid ‘onderhouden’. Tevens bevat de nieuwe
regelgeving een verbijzondering van de apparatuur waarin middelen kunnen zijn toegepast,
te weten koeleenheden van koelwagens en koelaanhangwagens. Voorheen viel deze apparatuur
onder het begrip ‘mobiele koelinstallaties’.
De certificeringsverplichting voor ondernemingen die werkzaamheden verrichten aan
mobiele koelinstallaties vervalt.
Elektrische schakelinrichtingen
Op grond van artikel 2 van de Regeling gefluoreerde broeikasgassen hoogspanningsschakelaars
moesten personen die belast zijn met het terugwinnen van gefluoreerde broeikasgassen
uit hoogspanningsschakelaars beschikken over een diploma.
Afgezien van het feit dat de F-gassenverordening niet meer spreekt van hoogspanningschakelaars
maar van elektrische schakelinrichtingen, is de certificeringsverplichting ook uitgebreid.
Een certificaat is niet alleen meer verplicht voor natuurlijke personen die gefluoreerde
broeikasgassen terugwinnen maar ook voor personen die installatie, onderhoud of service,
reparatie en buitendienststelling verrichten.
Stationaire apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen
bevat
Deze apparatuur werd niet genoemd in een van de van rechtswege vervallen regelingen,
maar wel in artikel 4 van de oude F-gassenverordening. In dat artikel was bepaald
dat de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit deze apparatuur moest worden
uitgevoerd door gecertificeerde personen.
Zowel in de nieuwe F-gassenverordening als de onderhavige regeling komt deze certificeringsverplichting
terug. Ten opzichte van de oude situatie treedt er dus geen wijziging op.
Klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen
Artikel 2, derde lid, van de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde
stoffen koelinstallaties stelde een diploma verplicht voor personen die gefluoreerde
broeikasgassen terugwinnen bij mobiele airco’s. Daarbij ging het om airco’s van personenauto’s,
bestelbussen en mobiele werktuigen.
Artikel 8, derde lid, van de F-gassenverordening en Verordening 307/2008 eisen een
getuigschrift voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingsapparatuur
van motorvoertuigen die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/40/EG vallen
(o.a. personenauto’s en bestelbussen). De F-gassenverordening bepaalt in artikel 8,
derde lid, ook dat de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen afkomstig uit klimaatregelingssystemen
in motorvoertuigen die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/40/EG vallen,
moet worden uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken.
In overeenstemming met deze verordeningen en de regelgeving zoals deze gold voor de
inwerkingtreding van de onderhavige regeling, geldt de certificeringseis voor natuurlijke
personen die gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit klimaatregelingsapparatuur
van motorvoertuigen zowel indien die onder de Richtlijn 2006/40/EG valt als daarbuiten.
Motorvoertuigen die buiten die richtlijn vallen zijn de mobiele werktuigen die werden
opgesomd in bijlage 1 bij de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde
stoffen koelinstallaties, te weten:
-
− Verreiker of telescooplader: zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig op wielen
voorzien van een telescopische hefinrichting waarmee goederen geheven worden, en daarnaast
een grondverzetfunctie, een hijsfunctie en een hoogwerkfunctie heeft.
-
− Hoogwerker: zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig met een schaarmechanisme,
een hydraulische arm die op een of meerdere plaatsen kan scharnieren dan wel een telescoopmast,
met aan het eind een platform of een werkbak.
-
− Mobiele kraan: zelfrijdende, door een motor aangedreven telescoop- of vakwerkkraan
die al dan niet is toegelaten op de openbare weg.
-
− Heftruck: zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig dat is voorzien van een
vaste bestuurderszitplaats en een hefinrichting.
-
− Laadschop, schovel of wiellader: op wielen of rupsbanden zelfrijdend, door een motor
aangedreven werktuig, aan de voorzijde uitgerust met een hefbare bak.
-
− Graafmachine: zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig, bestaande uit een
onderwagen en een bovenwagen die een zwenkbeweging kan uitvoeren waarbij de hoofdgraafbeweging
gemaakt wordt door een giek.
-
− Graaflaadcombinatie: zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig dat is voorzien
van zowel een laadbak als een graafinrichting.
-
− Bulldozer: zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig op rupsbanden met een
blad aan de voorkant.
-
− Dumper: zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig voor het verplaatsen van
bulkmateriaal.
-
− Scraper of schraper: zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig met een platliggend
mes aan de onderzijde van de bak dat lagen grond afschraapt en verzamelt in een laadbak
met losinrichting.
-
− Grader: zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig met instelbaar blad waarmee
grond herverdeeld kan worden.
-
− Asfalt-afwerkinstallatie: zelfrijdende door een motor aangedreven machine, die asfalt
gelijkmatig verdeelt over het wegdek.
-
− Asfaltfreesinstallatie: zelfrijdende door een motor aangedreven machine die met behulp
van een freesinstallatie asfalt laagsgewijs verwijdert.
-
− Wals: zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig dat met banden of rollen en
al dan niet voorzien van een trilmechanisme een zodanig gewicht op een grondlaag brengt,
dat deze verdicht.
De certificeringsverplichtingen met betrekking tot terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen
uit klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen blijven derhalve hetzelfde.
3.3 Gevolgen van de regeling voor de regeldruk
Uit paragraaf 3.2 volgt dat de certificeringsverplichtingen voor natuurlijke personen
hetzelfde blijven, met uitzondering van de verplichtingen voor natuurlijke personen
die werkzaamheden verrichten aan elektrische schakelinrichtingen. Gelet op de F-gassenverordening
is de certificeringsverplichting uitgebreid voor natuurlijke personen die installatie,
onderhoud of service, reparatie en buitendienststelling verrichten aan elektrische
schakelinrichtingen. De regeldruk die hiermee samenhangt vloeit direct voort uit de
F-gassenverordening. De regeldruk als gevolg van de onderhavige regeling stijgt hierdoor
met € 3.000 per jaar ten opzichte van de vervallen regelingen en bedraagt € 1.120.200,–
per jaar, waarbij de regeldruk voor de certificering van natuurlijke personen € 372.000,–
bedraagt en die voor de certificering van ondernemingen € 748.200,–.3
Bij de berekening van de regeldruk dient een onderscheid te worden gemaakt tussen
regeldruk die zijn oorsprong óf op Europees en internationaal niveau óf op nationaal
niveau heeft. In dit kader is nagegaan hoe de verschillende verplichtingen kunnen
worden ingedeeld. Hiertoe geeft het Handboek meting regeldruk een indeling in drie
categorieën:
-
A. De verplichtingen en de uitvoering daarvan zijn in Europees of internationaal verband
opgelegd. Dit betekent dat zowel is voorgeschreven welke informatie bedrijven moeten
aanleveren, als de wijze waarop dit moet gebeuren. De nationale overheid heeft in
dit geval beperkte invloed op de regeldruk.
-
B. De verplichtingen vloeien voort uit Europese en internationale regelgeving, waarbij
de uitvoering van de regelgeving echter is overgelaten aan de nationale overheid.
De aard en de omvang van de regeldruk worden derhalve mede bepaald door de wijze waarop
de nationale overheid de uitvoering daarvan heeft opgezet en georganiseerd.
-
C. De verplichtingen zijn uitsluitend het gevolg van Nederlandse wet- en regelgeving.
Zowel de verplichting als de wijze waarop hieraan uitvoering moet worden gegeven,
is door Nederland voorgeschreven.
In onderstaande tabel is bij de weergave van de regeldruk onderscheid gemaakt tussen
deze categorieën.
Nr
|
Onderwerp
|
Regeldruk
|
Internationaal
|
|
|
|
|
|
A
|
B
|
C
|
1
|
Certificering natuurlijke
personen
|
€ 372.000
|
€ 261.000
|
|
€ 111.000
|
2
|
Certificering ondernemingen
|
€ 748.200
|
€ 219.200
|
|
€ 529.000
|
Totale regeldruk
|
€ 1.120.200
|
|
|
|
Bij het gemaakte onderscheid in voornoemde categorieën is onder meer rekening gehouden
met de volgende aspecten:
-
− De koudemiddelenregistratie blijft in het kader van de certificering van ondernemingen
een vereiste. Dit is een verplichting die uitsluitend het gevolg is van de onderhavige
regeling en niet voortvloeit uit Europese regelgeving.
-
− De verplichting om voor het terugwinnen van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingsapparatuur
van motorvoertuigen te beschikken over een certificaat is een Nederlandse eis die
zwaarder is dan die van de F-gassenverordening. De kosten daarvan zijn daarom in de
tabel hierboven geclassificeerd onder categorie C.
Personen en ondernemingen dienen kennis te nemen van de consequenties van de inhoud
van de regeling. Dit brengt initiële lasten met zich mee. Voor de berekening van de
regeldruk is ervan uit gegaan dat voor elk bedrijf één persoon zich verdiept in de
consequenties van de regeling. De eenmalige (initiële) regeldruk wordt geraamd op
€ 477.250,– en is onder te verdelen in € 297.250,– voor kennisname van de nieuwe regelgeving
en € 180.000,– voor interne voorlichting.4.
De administratieve lasten die samenhangen met de regelgeving omtrent gefluoreerde
broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen zijn in 2009 kaart gebracht bij de totstandkoming
van de in paragraaf 3.2 genoemde, thans vervallen, ministeriële regelingen.5
4. Inspraak en HUF-toets
Het ontwerp van deze regeling is voor commentaar toegezonden aan de vertegenwoordigende
organisaties van het bedrijfsleven die in de praktijk te maken hebben met deze regeling
en aan vertegenwoordigers van het bevoegd gezag. Daarnaast is het ontwerp van de regeling
vanwege de certificering en accreditatie voorgelegd aan en besproken met medewerkers
van het ministerie van Economische Zaken. Tevens is het ontwerp voor een toets op
handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets) voorgelegd aan
de Inspectie Leefomgeving en Transport. Zowel het commentaar van een aantal organisaties
als de opmerkingen van het ministerie van Economische Zaken en de resultaten van de
HUF-toets hebben geleid tot een aantal wijzigingen in de regeling.
Artikelsgewijs
Artikel 1, onder a
In de begripsomschrijving van apparatuur is verwezen naar de gehanteerde begrippen
in de F-gassenverordening en de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen. Het zou immers
niet correct zijn als in de regeling andere begripsomschrijvingen worden gehanteerd
dan in deze verordeningen die rechtstreekse werking hebben.
Artikel 1, onder c en d
Deze beoordelingsrichtlijnen zijn uitgegeven door Rijkswaterstaat en worden gepubliceerd
op een voor een ieder toegankelijke website. Als van deze beoordelingsrichtlijnen
een nieuwe versie uitkomt dan zullen de onderdelen c en d worden gewijzigd en zal
zo nodig tevens een overgangsregeling worden getroffen. Naast de eisen waaraan de
natuurlijke personen en ondernemingen moeten voldoen voor het verkrijgen van een certificaat,
bevatten deze beoordelingsrichtlijnen verplichtingen voor de instellingen en richtlijnen
met betrekking tot de toe te passen procedures.
Artikel 2
In het eerste lid van dit artikel is aangegeven dat de eisen waaraan natuurlijke personen
moeten voldoen voor het verkrijgen van een certificaat zijn opgenomen in BRL 200.
De eisen waaraan ondernemingen moeten voldoen voor het verkrijgen en behouden van
een certificaat zijn opgenomen in BRL 100. Voor welke werkzaamheden een certificaat
verplicht is, volgt uit het besluit en de F-gassenverordening.
Het tweede lid bevat de verplichting voor natuurlijke personen en ondernemingen om
aan de erkende instellingen alle medewerking te verlenen die deze nodig hebben om
op conformiteit met de beoordelingsrichtlijnen te kunnen beoordelen. Het niet verlenen
van voldoende medewerking kan ertoe leiden dat de erkende instelling geen certificaat
verleent of een certificaat van een onderneming schorst of intrekt.
Artikel 3
In dit artikel zijn de gegevens opgesomd die in ieder geval op het certificaat moeten
worden vermeld. Aan de hand van deze gegevens moet bijvoorbeeld een eindgebruiker
(eigenaar van de apparatuur) of een toezichthouder eenvoudig kunnen vaststellen of
de desbetreffende persoon of onderneming is gekwalificeerd voor de uitvoering van
de taak of werkzaamheid.
De gecertificeerde natuurlijk persoon of onderneming is alleen bevoegd om de op het
certificaat vermelde werkzaamheden bij de daarbij aangegeven apparatuur te verrichten.
Artikel 4
Uit dit artikel volgt dat de erkende instelling een certificaat verleent aan de natuurlijk
persoon of onderneming waarvan de instelling heeft vastgesteld dat deze voldoet aan
BRL 200, onderscheidenlijk BRL 100.
Dat de instellingen zelf de certificaten afgeven aan natuurlijke personen is een nieuw
element. Voorheen verstrekte de minister, op advies van de instelling, de diploma’s
(certificaten) aan natuurlijke personen.
Artikel 5
Instellingen zijn verplicht door hen verstrekte certificaten in te trekken of te schorsen
als de minister een daartoe strekkende aanwijzing heeft gegeven. Dat volgt uit artikel
14, vierde lid, van het besluit. De minister kan zo’n aanwijzing geven aan de instelling
als is gebleken dat de desbetreffende persoon of onderneming herhaaldelijk of bij
voortduring in strijd handelt met verplichtingen krachtens het besluit, de F-gassenverordening
of de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen. De informatie waarop de minister zich
baseert kan afkomstig zijn uit het toezicht dat wordt uitgevoerd namens het bevoegd
gezag of door de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Instellingen zijn daarnaast gehouden het certificaat van een onderneming te schorsen
of in te trekken als is gebleken dat die onderneming niet (meer) voldoet aan BRL 100.
Er is dan sprake van een zogenoemde non-conformiteit. De instelling gaat over tot
schorsing of intrekking van het certificaat als er geen gerechtvaardigd vertrouwen
meer is dat de onderneming binnen afzienbare tijd aan de beoordelingsrichtlijn gaat
voldoen. Dat kan zijn omdat de onderneming er niet aan wil voldoen of omdat de onderneming,
naar inschatting van de instelling, niet bij machte is om er aan te voldoen.
Als er sprake is van een non-conformiteit die volgens de instelling binnen een bepaalde
termijn kan worden opgeheven, zal ze over het algemeen over gaan tot (tijdelijke)
schorsing van het certificaat. Op grond van het tweede lid geeft de instelling de
onderneming een termijn om de non-conformiteit op te heffen. Als de tekortkoming binnen
die termijn ongedaan is gemaakt, wordt de schorsing opgeheven. Als de tekortkoming
niet binnen die termijn ongedaan is gemaakt dan zal het certificaat op grond van het
derde lid worden ingetrokken.
Intrekking van certificaat zal ook aan de orde zijn als de instelling van oordeel
is dat er sprake is van een blijvende onmogelijkheid om aan de beoordelingsrichtlijn
te voldoen.
In de BRL 100 zijn richtlijnen opgenomen voor de instelling hoe om te gaan met non-conformiteiten
en wanneer de instelling moet over gaan tot schorsing of intrekking van het certificaat.
Ook als de certificaathouder onvoldoende meewerkt aan een inspectie door de certificeringsinstelling,
bijvoorbeeld door niet de gevraagde gegevens te verschaffen, of als de onderneming
in staat van faillissement verkeert, zal tot schorsing of intrekking van het certificaat
worden overgegaan. Uiteraard kan het certificaat ook op verzoek van de betrokken onderneming
worden ingetrokken. Als het certificaat is ingetrokken dan moet de desbetreffende
persoon of onderneming op grond van het vierde lid het certificaat direct inleveren.
Om de exploitanten van de apparatuur in staat te stellen zo spoedig mogelijk maatregelen
te treffen, zoals het inhuren van een andere gecertificeerde onderneming, bepaalt
het vijfde lid dat zij van de intrekking of schorsing van het certificaat van een
onderneming meteen op de hoogte moeten worden gesteld. Deze verplichting is niet opgenomen
voor natuurlijke personen omdat dit onredelijk bezwarend zou zijn.
Artikel 6
In artikel 5 van de F-gassenverordening is voor lekkagedetectiesystemen, geïnstalleerd
bij apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten in hoeveelheden van minder
dan 500 ton CO2-equivalenten, niet geregeld hoe vaak deze op de goede werking moeten worden gecontroleerd.
Dat is onwenselijk aangezien uit artikel 4, derde lid, van de F-gassenverordening
voortvloeit dat apparatuur die is voorzien van een lekkagedetectiesysteem minder vaak
op lekken hoeft te worden gecontroleerd. Om die reden is ervoor gekozen om in artikel
6, eerste lid, te bepalen dat exploitanten van alle lekkagedetectiesystemen verplicht
zijn deze eens per twaalf maanden te laten controleren. Daarbij is bovendien nader
ingevuld wat de controle, om de goede werking te garanderen, behelst, namelijk het
controleren op meetnauwkeurigheid, werking van het alarm en correcte plaatsing van
de lekdetectoren. De meetnauwkeurigheid en de werking van het alarm kunnen met specifieke
testapparatuur worden gecontroleerd. Bij het uitvoeren van de controles dient gebruik
te worden gemaakt van de laatste technische inzichten, zoals die onder andere zijn
neergelegd in specifieke NEN-normen. De controle moet worden uitgevoerd door een persoon
die is gecertificeerd voor controle op lekkage. De exploitant van de installatie draagt
er zorg voor dat geconstateerde afwijkingen direct worden verholpen door een gecertificeerde
persoon. Dat hoeft niet persé de persoon te zijn die de controle heeft uitgevoerd.
De verplichting geldt voor lekkagedetectiesystemen bij apparatuur waarin gefluoreerde
broeikasgassen of gereguleerde stoffen zijn toegepast. Dat volgt uit de definitie
van apparatuur in artikel 1, onder a.
Lekkagedetectiesystemen die nog niet zijn geïnstalleerd, zullen bij de installatie
al moeten worden gecontroleerd op meetnauwkeurigheid, juiste werking van het alarm
en correcte plaatsing van de lekdetectoren door een gecertificeerd persoon. Dit om
te voorkomen dat bij de periodieke controle (een jaar later) afwijkingen worden geconstateerd
en (onderdelen van) het systeem moeten worden aangepast, met alle kosten van dien.
Omdat het wenselijk is dat ten aanzien van apparatuur waarin gereguleerde stoffen
zijn toegepast dezelfde eisen gelden als voor apparatuur waarin gefluoreerde broeikasgassen
zijn toegepast, is in artikel 6, eerste, derde en vijfde lid, een aantal bepalingen
van de F-gassenverordening van overeenkomstige toepassing verklaard op apparatuur
waarin gereguleerde stoffen zijn toegepast. Het gaat om de verplichting om apparatuur
die is voorzien van lekkagedetectiesystemen te laten controleren door een gecertificeerde
persoon, eventuele geconstateerde afwijkingen te herstellen en om bepaalde registraties
ten minste vijf jaar te bewaren.
De verplichtingen van artikel 6, eerste en derde lid, gelden voor de exploitant. Op
grond van artikel 1, onder f, wordt daaronder verstaan de exploitant, bedoeld in artikel
2, achtste lid, van de F-gassenverordening of de onderneming, bedoeld in artikel 3,
zesentwintigste lid, aanhef en onder e, van de Verordening ozonlaagafbrekende stoffen.
Bij de eerst genoemde gaat het om degene die de feitelijke macht uitoefent over het
technisch functioneren van de apparatuur. Omdat in de Verordening ozonlaagafbrekende
stoffen een andere terminologie wordt gebruikt gaat het bij de laatstgenoemde om de
onderneming die apparatuur exploiteert die gereguleerde stoffen bevat.
Artikel 7
In dit artikel is bepaald dat de formulieren voor het aanvragen van een erkenning
en het doen van een verzoek tot wijziging van de erkenning verkrijgbaar zijn bij Rijkswaterstaat.
In de praktijk zal dit betekenen dat de formulieren zijn te downloaden van de website
van Rijkswaterstaat.
Artikel 8
De eis van onpartijdigheid houdt in dat de instelling objectief en onbevooroordeeld
is ten opzichte van de natuurlijk persoon of onderneming die zij beoordeelt. Onpartijdigheid
moet te allen tijde zijn verzekerd.
Onafhankelijkheid heeft betrekking op de relatie tussen de instelling enerzijds en
de natuurlijk persoon of onderneming anderzijds. Er mogen met andere woorden tussen
hen geen andere bindingen zijn dan die te maken hebben met de beoordeling op het voldoen
aan artikel 2. Te allen tijde moet zijn verzekerd dat de instelling geen enkel belang
heeft bij het resultaat van de beoordeling. Deze dient op volstrekt onafhankelijke
wijze te geschieden.
Tot slot moet de instelling onafhankelijk zijn van de organisatie die verantwoordelijk
is voor de opleiding. Een organisatie die opleidingen verzorgt, kan dan ook niet worden
erkend als instelling voor het certificeren van natuurlijke personen.
Artikel 9
Op grond van het eerste lid moet de instelling die natuurlijke personen certificeert
er voor zorg dragen dat er afdoende maatregelen worden getroffen om fraude voor, tijdens
en na het examen te voorkomen. Tijdens het examen dient er bijvoorbeeld voldoende
toezicht te zijn op de kandidaten. De instelling moet daarnaast voldoen aan de eisen
die zijn opgenomen in BRL 200. Het gaat daarbij om zowel eisen aan de instelling zelf
(competentie) als om eisen aan de toe te passen procedures.
In het tweede lid zijn de eisen opgenomen waaraan instellingen die ondernemingen certificeren
moeten voldoen. Deze instellingen moeten voor BRL 100 geaccrediteerd zijn volgens
NEN-EN-ISO/IEC 17065. Accreditatie schept voor de instellingen duidelijkheid over
de rol van accreditatie en de normen waarop geaccrediteerd wordt. Met Verordening
(EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling
van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van
producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93, (PbEU 2008, L 218) is
accreditatie een activiteit van openbaar gezag geworden en op Europees niveau omarmd
als de voorkeursmethode voor het aantonen dat keurende instanties onafhankelijk en
deskundig zijn. Het verplicht stellen van accreditatie sluit goed aan bij deze Europese
voorkeur. Aangezien er naast accreditatie geen alternatieve beoordelingsmethode bekend
is voor het op systematische, gestructureerde en algemeen geaccepteerde manier aantonen
van de onafhankelijkheid en deskundigheid van keurende instanties, ligt het voor de
hand geen alternatieve mogelijkheden toe te staan. Tevens zou het mogelijk maken van
alternatieve methoden kunnen leiden tot extra uitvoeringslasten en onzekerheid voor
de instellingen die ondernemingen certificeren.
De Raad voor Accreditatie is op grond van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie
aangewezen als nationale accreditatie-instantie. De Raad voor Accreditatie is daarmee
de enige instantie in Nederland die mag accrediteren op basis van internationale accreditatienormen.
De BRL 100 is de norm waarop wordt geaccrediteerd. Indien de Raad voor Accreditatie
overgaat tot schorsing of beëindiging van een verplicht gestelde accreditatie bij
een instelling, brengt dat met zich dat die instelling niet langer aan de eis van
artikel 9, tweede lid, onder a, voldoet zodat de minister de erkenning van de instelling
geheel of gedeeltelijk kan schorsen of intrekken. Aannemelijk is dat schorsing van de accreditatie in beginsel
zal leiden tot schorsing van de erkenning, maar uitzonderingen zijn niet uitgesloten.
Een uitzondering kan bijvoorbeeld denkbaar zijn indien de reden voor schorsing van
de accreditatie niet gelegen is in de omstandigheid dat de taakuitvoering van de instelling
niet voldoet aan de wettelijke eisen, maar in een betalingsgeschil tussen de instelling
en de Raad voor Accreditatie en de minister bovendien om hem moverende redenen hecht
aan voortzetting van de werkzaamheden van de betrokken instelling. De minister zal
telkens zijn eigen afweging maken en daarbij alle betrokken belangen in de beoordeling
betrekken.
Behalve de (Nederlandse) Raad voor Accreditatie kunnen ook daartoe bevoegde accrediterende
instanties uit andere lidstaten van de Europese Unie of uit landen die partij zijn
bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, instellingen
accrediteren. Een Belgische instelling die in België is geaccrediteerd door BELAC
is bijvoorbeeld bevoegd om instellingen te accrediteren op basis van NEN-EN-ISO/IEC
17065.
De Raad voor Accreditatie of een andere bevoegde accreditatie-instantie zal erop toe
zien dat de instelling aan de eisen voldoet en derhalve competent is om ondernemingen
te certificeren op grond van BRL 100. Als een instelling beschikt over de vereiste
accreditatie dan wordt ze geacht te voldoen aan artikel 9, tweede lid, onder b, artikel
8, eerste lid, en artikel 10, tweede lid. Er is met andere woorden sprake van een
zogenoemd bewijsvermoeden. Dat betekent bijvoorbeeld dat de minister bij de beoordeling
van een erkenningaanvraag niet zelf gaat toetsen of de instelling voldoet aan de eisen
van BRL 100, onafhankelijk en onpartijdig is en beschikt over deskundig personeel.
Ook in het kader van toezicht kan ervan uit worden gegaan dat de geaccrediteerde instellingen
aan deze eisen voldoet. Niettemin hebben de overheidstoezichthouders wel de bevoegdheid
om het bewijsvermoeden te staven dan wel te ontkrachten door zelf door middel van
controles vast te stellen of instellingen de eisen naleven. Deze controles zullen
echter steekproefsgewijs plaatsvinden en niet stelselmatig.
In de bijlagen 1 en 2 behorende bij deze regeling zijn de onderwerpen opgesomd die
in ieder geval in de jaarverslagen van de instellingen moeten worden opgenomen.
Artikel 10
In het eerste lid zijn de eisen opgesomd waaraan de personen moeten voldoen die de
examens afnemen. De instellingen zullen ervoor moeten zorgen dat de door hen aangestelde
personen aan deze eisen voldoen.
In het tweede lid zijn de eisen opgesomd waaraan de beoordelaars van instellingen
die ondernemingen certificeren moeten voldoen. De instellingen zullen ervoor moeten
zorgen dat het door hen aangestelde personeel aan deze eisen voldoet.
Artikel 11
De verplichtingen in dit artikel met betrekking tot het bewaren van gegevens dienen
ertoe om het toezicht door de minister (feitelijk uitgevoerd door de Inspectie Leefomgeving
en Transport) op de naleving van de verplichtingen mogelijk te maken.
Artikel 12
Op grond van dit artikel draagt de minister er zorg voor dat op een openbaar toegankelijke
website een overzicht beschikbaar is van de gecertificeerde personen en ondernemingen.
Het doel hiervan is om eigenaren van apparatuur waarin gefluoreerde broeikasgassen
of gereguleerde stoffen zijn toegepast een helder overzicht te bieden van personen
en ondernemingen die zijn gecertificeerd. Op basis van deze registratie kunnen zij
bepalen welke gecertificeerde personen en ondernemingen zij kunnen inschakelen voor
het uitvoeren van werkzaamheden aan hun apparatuur. Daarnaast kunnen toezichthouders
het register raadplegen in het kader van de uitvoering van controles.
Naast een overzicht van de gecertificeerde personen en ondernemingen, zal de website
tevens informatie bevatten over de gegevens die de certificaten vermelden, waaronder
met name de afgiftedatum en de werkzaamheden waarvoor de certificaten zijn afgegeven.
Als een certificaat wordt geschorst of ingetrokken dan zal de desbetreffende persoon
of onderneming uit de registratie worden gehaald. Als de schorsing is opgeheven zal
uiteraard weer registratie plaatsvinden.
Bij het beheer van de gegevens zal de Wet bescherming persoonsgegevens in acht worden
genomen. Dat betekent dat de minister alleen persoonsgegevens, bedoeld in artikel
1, onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens, registreert van een natuurlijk
persoon die daartoe ondubbelzinnig toestemming heeft verleend. Dat volgt uit artikel
8 van die wet.
Artikel 13
Dit artikel bevat een overgangsbepaling met betrekking tot bedrijfscertificaten die
op grond van de oude regelgeving zijn verleend. Artikel 18, derde lid, van het besluit
bepaalt dat een dergelijk bedrijfscertificaat gedurende twee jaren na inwerkingtreding
van het besluit gelijk wordt gesteld met een certificaat voor een onderneming. Artikel
13 van deze regeling strekt er toe dat dergelijke bedrijfscertificaten gedurende die
termijn onderworpen blijven aan herkeuringen dan wel tussentijdse beoordelingen, zoals
dit was geregeld in de thans van rechtswege vervallen Regeling gefluoreerde broeikasgassen
en gereguleerde stoffen koelinstallaties en Regeling gefluoreerde broeikasgassen brandbeveiligingssystemen.
Artikel 14
De regeling treedt in werking op het tijdstip dat het besluit in werking treedt, met
uitzondering van artikel 9, tweede lid, onder a dat per 1 januari 2018 in werking
treedt. Dat artikelonderdeel bepaalt dat een instelling die ondernemingen certificeert
is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. De uitgestelde inwerkingtreding
van dit onderdeel van de regeling houdt verband met de tijd die instellingen nodig
hebben om een accreditatie te verkrijgen. Gedurende deze overgangstermijn is een accreditatie
derhalve niet verplicht.
Gelet op het feit dat de F-gassenverordening van toepassing is met ingang van 1 januari
2015 en dat het besluit en de onderhavige regeling deze verordening deels implementeren,
is gekozen voor een datum van inwerkingtreding die afwijkt van de vaste verandermomenten
die in de regel worden gehanteerd voor nieuwe wet- en regelgeving.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld