Het examen voor de categorie werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, derde lid, omvat het volgende:
Een bedrijf moet aan de volgende eisen voldoen om een bedrijfscertificaat te verkrijgen en te behouden:
De keuringsinstantie volgt de volgende procedure voor de verlening van een bedrijfscertificaat:
De keuringsinstantie beoordeelt een bedrijf na de afgifte van een bedrijfscertificaat tussentijds, als volgt:
De keuringsinstantie herkeurt een bedrijf na afgifte van een bedrijfscertificaat als volgt:
In de volgende gevallen wordt een bedrijfscertificaat tijdelijk of definitief ingetrokken (artikel 22, eerste lid, onder b):
Degene als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder d, die beoordelingen van bedrijven uitvoert, voldoet aan de volgende eisen:
TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
In de onderhavige regeling (hierna: de regeling) wordt uitvoering gegeven aan het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer
en het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer. De regeling bevat eisen voor de diplomering, examinering en bedrijfscertificering
van personeel en bedrijven die werkzaamheden aan koelinstallaties verrichten waarbij gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde
stoffen vrij kunnen komen.
Het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer strekt ter aanvulling en uitvoering van verschillende verordeningen.
De verordeningen die in het kader van de regeling relevant zijn betreffen:
– Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde
broeikasgassen (hierna: f-gassenverordening);1
– Verordening (EG) nr. 303/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 tot instelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006
van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering
van bedrijven en personeel betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde
broeikasgassen bevat (hierna: EG-verordening stationaire koelinstallaties);2
– Verordening (EG) nr. 307/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006
van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma’s en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning
van opleidingsvoorschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen
in bepaalde motorvoertuigen (hierna: EG-verordening airco’s motorvoertuigen).2
In het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer zijn ter uitvoering van bovenstaande verordeningen een aantal zaken
geregeld, waaronder een grondslag voor het bij ministeriële regeling geven van voorschriften inzake de diplomering, examinering
en bedrijfscertificering van personeel en bedrijven die werkzaamheden aan koelinstallaties verrichten waarbij gefluoreerde
broeikasgassen kunnen vrijkomen.
Het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer strekt ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (hierna: ozonverordening).3 Het besluit bevat een basis voor het stellen van regels inzake de examinering, diplomering en certificering van personen
en bedrijven die werkzaamheden verrichten aan koelinstallaties waarbij gereguleerde stoffen vrij kunnen komen.
EG-verordeningen zijn verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten. Om een volledige en werkelijke
toepassing van de genoemde EG-verordeningen in de Nederlandse rechtsorde te verwezenlijken, zijn een aantal uitvoeringsbepalingen
in de nationale regelgeving noodzakelijk. De EG-verordeningen bevatten diverse bepalingen die de lidstaten keuzemogelijkheden
laten of die geconcretiseerd moeten worden in het nationale recht. De regeling strekt hier toe.
De EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen bevatten minimumeisen en bieden
de ruimte nationaal aanvullende eisen te stellen. Van die ruimte is in Nederland gebruik gemaakt. Daarbij wordt het uitgangspunt
uit de Europese verordeningen inzake wederzijdse erkenning in acht genomen. De reikwijdte van de regeling is verbreed ten
opzichte van de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Op die wijze wordt
aangesloten op de bestaande praktijk.
Bij het opstellen van de regeling zijn diverse branchevertegenwoordigers geconsulteerd.
2. De Europese regelgeving
2.1 F-gassenverordening, EG-verordening stationaire koelinstallaties en EG-verordening airco’s motorvoertuigen
Het doel van de f-gassenverordening is vermindering van de emissies van de in het Kyoto-protocol4 opgenomen gefluoreerde broeikasgassen en derhalve de bescherming van het milieu. De verordening regelt de insluiting, het
gebruik, de terugwinning en de vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen, en de etikettering en verwijdering van producten
en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten alsmede de diplomering en certificering van personeel en bedrijven
die bij de bovenvermelde werkzaamheden betrokken zijn. De eisen voor de diplomering van personeel en de certificering van
bedrijven zijn nader uitgewerkt in de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen.
De in andere lidstaten afgegeven certificaten ter uitvoering van de f-gassenverordening dienen te worden erkend. Met betrekking
tot de vrije dienstverlening of de vrije vestiging mogen ter zake geen beperkingen worden opgelegd die verband houden met
deze diplomering en certificering in een andere lidstaat.
De f-gassenverordening regelt in de artikelen 3, 4 en 5 dat de exploitant van een stationaire koelinstallatie personeel en
bedrijven inschakelt voor de installatie, het onderhoud of de service en de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen dat
beschikt respectievelijk die beschikken over een certificaat respectievelijk een bedrijfscertificaat. Tevens dient personeel
betrokken bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit de mobiele koelinstallaties gekwalificeerd te zijn (artikel
4, derde lid, van de f-gassenverordening). De kwalificatie-eisen voor personeel en bedrijven die werkzaamheden aan stationaire
koelinstallaties verrichten zijn uitgewerkt in EG-verordening stationaire koelinstallaties. De eisen voor het personeel betrokken
bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit airco’s van voertuigen (kleine mobiele koelinstallaties) zijn uitgewerkt
in de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Voor grote mobiele koelinstallaties zijn de eisen aan personeel, betrokken bij
de terugwinning, niet nader uitgewerkt middels uitvoeringsverordeningen.
De EG-verordening stationaire koelinstallaties bevat minimumeisen voor de examinering en certificering van personeel en voor
de certificering van bedrijven die betrokken zijn bij de installatie, het onderhoud of de service van stationaire koelinstallaties
alsmede voor het personeel dat bij de in de artikelen 3 en 4 bedoelde werkzaamheden betrokken is.
De EG-verordening stationaire koelinstallaties bevat voorwaarden voor wederzijdse erkenning van in overeenstemming met die
verordening afgegeven certificaten en bedrijfscertificaten afkomstig uit andere lidstaten. Deze verordening bevat regels voor
de kwalificatie van personeel dat op de locatie waar stationaire koelinstallaties in werking zijn, werkzaamheden uitvoert
die van invloed kunnen zijn op de lekkage van gefluoreerde broeikasgassen. Voorts voorziet de EG-verordening stationaire koelinstallaties
in verschillende categorieën gecertificeerd personeel om te verzekeren dat het personeel gekwalificeerd is voor werkzaamheden
die het onderneemt en tegelijk om kosten te vermijden die niet naar verhouding zijn. De verordening maakt een onderscheid
tussen een viertal categorieën van werkzaamheden aan stationaire koelinstallaties waarvoor een specifiek diploma vereist is
(artikel 4, tweede lid). Het betreft de volgende categorieën van werkzaamheden waarvoor een specifiek certificaat vereist
is:
Categorie I:
a. het verrichten van lekcontroles van stationaire koelinstallaties:
1° die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en
2° die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten;
b. het terugwinnen van gefluoreerde broeikasgassen bij stationaire koelinstallaties;
c. het installeren van op gefluoreerde broeikasgassen functionerende stationaire koelinstallaties, en
d. het onderhouden van op gefluoreerde broeikasgassen functionerende stationaire koelinstallaties;
Categorie II:
a. het verrichten van lekcontroles van stationaire koelinstallaties:
1° die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en
2° die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten
op voorwaarde dat hierbij het koelcircuit, dat gefluoreerde broeikasgassen bevat, niet wordt geopend;
b. het terugwinnen bij stationaire koelinstallaties:
1° die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en
2° die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten;
c. het installeren van stationaire koelinstallaties:
1° die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en
2° die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten;
d. het onderhouden van stationaire koelinstallaties:
1° die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en
2° die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten;
Categorie III:
het terugwinnen bij stationaire koelinstallaties:
1° die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en
2° die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten;
Categorie IV:
het verrichten van lekcontroles van stationaire koelinstallaties:
1° die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en
2° die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten,
op voorwaarde dat hierbij het koelcircuit, dat gefluoreerde broeikasgassen bevat, niet wordt geopend.
Om een certificaat te kunnen verkrijgen dient het personeel een examen te doen waarbij getoetst wordt of een deelnemer voldoet
aan de in de bijlage van de EG-verordening stationaire koelinstallaties vastgestelde minimumvaardigheden (artikel 5, eerste
lid). De EG-verordening stationaire koelinstallaties bevat voorts minimumeisen waaraan een certificeringinstantie (artikel
10) en een evalueringsinstantie (artikel 11) moeten voldoen. Ook voorziet de EG-verordening stationaire koelinstallaties in
verschillende overgangsregimes, waaronder:
a. het hanteren van tussentijdse certificaten voor personeel (artikel 6, eerste en tweede lid, van de EG-verordening stationaire
koelinstallaties);
b. het hanteren van tussentijdse bedrijfscertificaten voor bedrijven (artikel 9, eerste en tweede lid, van de EG-verordening
stationaire koelinstallaties).
Hierbij zij opgemerkt dat de wederzijdse erkenning ingevolge de verordening niet van toepassing is op die tussentijdse certificaten
en tussentijdse bedrijfscertificaten.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, en artikel 11, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties wordt bij
nationale regelgeving voorzien in de aanwijzing van een certificeringsinstantie en een evalueringsinstantie.
In de EG-verordening airco’s motorvoertuigen zijn minimumeisen vastgesteld voor personeel dat gefluoreerde broeikasgassen
terugwint uit het binnen het toepassingsgebied van richtlijn 2006/40/EG5 vallende klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen. Het toepassingsgebied van die richtlijn betreft airco’s van personenauto’s
en bestelbussen. Personeel dat gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit airco’s van personenauto’s en bestelbussen dient
over een opleidingsgetuigschrift te beschikken (artikel 2, eerste lid). Personeel kan dat getuigschrift verkrijgen door het
afronden van een opleiding die voldoet aan de exameneisen in de bijlage bij de EG-verordening airco’s motorvoertuigen (artikel
3, tweede lid). Nu ook deze verordening minimumeisen bevat kunnen de lidstaten met inachtneming van het uitgangspunt van wederzijdse
erkenning in hun nationale regelgeving verdergaande eisen stellen. Lidstaten zijn op grond van artikel 3, eerste lid, van
de EG-verordening airco’s motorvoertuigen verplicht in hun nationale wet- en regelgeving te voorzien in de aanwijzing van
een instantie die bevoegd is de opleidingsgetuigschriften af te geven. Ook voorziet de EG-verordening airco’s motorvoertuigen
in verschillende overgangsregimes waaronder de mogelijkheid van uitstel van de inwerkingtreding van de verplichtingen om te
beschikken over een opleidingsgetuigschrift (artikel 2, derde lid, onder a).
2.2 Ozonverordening
De ozonverordening geeft uitvoering aan de afspraken in het Montreal-protocol.6 De toename van de UVB-straling vormt als gevolg van de aantasting van de ozonlaag een ernstige bedreiging voor de gezondheid
van de mens en het milieu. De ozonverordening bevat daarom maatregelen om de bescherming van de gezondheid en het milieu te
waarborgen door regulering van de productie en consumptie, het gebruik en de emissies van ozonlaagafbrekende stoffen.
Artikel 16, eerste lid, van de ozonverordening bepaalt dat gereguleerde stoffen in onder andere koelinstallaties – behoudens
huishoudelijke koelkasten en diepvrieskasten – bij het onderhoud van de apparatuur of voor de ontmanteling of verwijdering
daarvan moeten worden teruggewonnen voor vernietiging. Voorts bepaalt artikel 17, eerste lid, dat alle uitvoerbare voorzorgmaatregelen
moeten worden getroffen om de lekkage van gereguleerde stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken. Tevens bepalen
deze artikelen dat de lidstaten de minimumeisen bepalen waar de opleiding (feitelijk: diplomering en examinering) van het
personeel aan moet voldoen (artikel 16, vijfde lid, artikel 17, tweede lid). Het betreft hier het personeel betrokken bij
de installatie, onderhoud en reparatie van de koelinstallaties en het personeel betrokken bij de terugwinning, recycling,
regeneratie en vernietiging van gereguleerde stoffen uit deze installaties.
3. Reikwijdte van de regeling in relatie tot de Europese regelgeving
3.1 Algemeen
Bij het opstellen van de regeling zijn voor de examinering, diplomering en certificering de systematiek van de EG-verordening
stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen als uitgangspunt genomen. Deze verordeningen hebben
echter uitsluitend betrekking op gefluoreerde broeikasgassen. De regeling geldt ook voor koelinstallaties waarin zich gereguleerde
stoffen bevinden. Dit wordt hierna in de toelichting aangeduid als ‘synthetisch koudemiddel’. Dit zijn gereguleerde stoffen
of gefluoreerde broeikasgassen of mengsels die deze stoffen bevatten. Onder gereguleerde stoffen wordt verstaan : chloorfluorkoolstoffen,
andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen, halonen, tetrachloorkoolstof, 1,1,1-trichloorethaan, methylbromide,
broomfluorkoolwaterstoffen, afzonderlijk of in een mengsel, ongeacht of het nieuw geproduceerde, teruggewonnen, gereclycleerde
of geregenereerde stoffen betreft. In deze begripsomschrijving zijn niet begrepen gereguleerde stoffen in een ander industrieproduct
dan een houder voor het vervoer of de opslag van de betrokken stof en te verwaarlozen hoeveelheden van een gereguleerde stof
die afkomstig zijn van onbedoelde of toevallige productie tijdens een fabricageproces, van grondstoffen die niet hebben gereageerd,
of van het gebruik als technische hulpstof die als spoorverontreiniging in chemische stoffen aanwezig is of tijdens de vervaardiging
of bewerking van producten wordt uitgestoten (artikel 1 van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer in verbinding
met artikel 2 van de ozonverordening).
Onder gefluoreerde broeikasgassen worden verstaan: fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolstoffen (PFK’s) en zwavelhexafluoride
(SF6) vermeld in de lijst van bijlage I bij de f-gassenverordening, en preparaten die deze stoffen bevatten, met uitzondering
van stoffen waarvan de controle geschiedt uit hoofde van de ozonverordening (artikel 1, onder b, van het Besluit gefluoreerde
broeikasgassen milieubeheer in verbinding met artikel 2, onder 1, van de f-gassenverordening).
De regeling heeft geen betrekking op personeel en bedrijven die werkzaamheden verrichten aan koelinstallaties die natuurlijke
koudemiddelen bevatten.
In tegenstelling tot de Europese begripsomschrijving die beperkt is tot werkzaamheden die samenhangen met het gebruik van
gefluoreerde broeikasgassen, geldt de regeling dus voor werkzaamheden die samenhangen met het gebruik van synthetische koudemiddelen:
gefluoreerde broeikasgassen òf gereguleerde stoffen.
In de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen wordt gesproken over certificering
van personeel en bedrijven. In de regeling is die terminologie niet volledig overgenomen. In aansluiting op datgene wat in
andere regelgeving gebruikelijk is als het om de certificering van personeel gaat, wordt in de regeling gesproken over de
examinering en de diplomering van personeel.
3.2 Examinering en diplomering van personeel
De regeling is voor wat betreft de examinering en diplomering van personeel allereerst van toepassing op grote en kleine stationaire
koelinstallaties. Onder grote koelinstallaties worden installaties verstaan die drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen
of gereguleerde stoffen bevatten of zes kilogram of meer, wanneer het een hermetisch gesloten systeem betreft. Onder kleine
koelinstallaties worden installaties verstaan die minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen
bevatten, of minder dan zes kilogram wanneer het een hermetisch gesloten systeem betreft.
Afhankelijk van de grootte van de koelinstallatie, het soort koelinstallatie (open of gesloten systeem) en de aard van de
werkzaamheden dat het personeel uitvoert, dient het personeel te beschikken over een categorie I, II, III of IV certificaat
(in de regeling en in de hierna volgende toelichting aangeduid als ‘diploma’). Dit is conform de EG-verordening stationaire
koelinstallaties.
Ook kleine stationaire koelinstallaties zoals ‘split-unit’ airco’s die zijn aangeschaft bij bijvoorbeeld een doe-het-zelf-markt
voor particulier gebruik vallen dus onder de reikwijdte: deze dienen te worden geïnstalleerd door een ingevolgde de regeling
gediplomeerd persoon (die werkzaam is bij een bedrijf dat over een bedrijfscertificaat) beschikt. Hetzelfde geldt voor warmtepompen.
Bij het bepalen van de grootte van de koelinstallatie is relevant of deze bestaat uit twee of meer strikt gescheiden systemen.
Indien de koelinstallatie namelijk bestaat uit twee of meer van dergelijke systemen met een geheel eigen kringloop van het
synthetisch koudemiddel die bijvoorbeeld ieder minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen
bevatten, wordt de installatie beschouwd als een kleine koelinstallatie. Dit betreft systemen waarin een koudemiddel wordt
getransporteerd om warmte op te nemen en af te geven in een kringloop. Het gesloten systeem is een afzonderlijke kringloop
met het betreffende koudemiddel. Daar waar er meerdere kringlopen samenwerken om te komen tot warmte-uitwisseling, zoals bij
parallel geschakelde systemen, waarbij dezelfde verdamper wordt gebruikt voor aansluiting op meerdere koelsystemen, maar de
kringlopen gescheiden blijven en bij cascadesystemen waar de warmte-uitwisseling via een tweede of derde kringloop in een
gesloten systeem werken is er per kringloop steeds sprake van een separate kringloop met het betreffende koudemiddel. Dit
speelt bijvoorbeeld bij een systeem met bijvoorbeeld 5,8 kilogram synthetische koudemiddel, waarbij elke kringloop afzonderlijk
2,9 kilogram van het betreffende synthetische koudemiddel bevat. Deze separate kringlopen zijn dan minder dan drie kilogram
per gesloten systeem met koudemiddel.
De regeling is voorts van toepassing op mobiele koelinstallaties. Dit zijn grote7 koelinstallaties die zich bevinden in of op een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Spoorwegwet of een
voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c of d, van de Wegenverkeerswet (artikel 1).8 Dit gaat verder dan de reikwijdte van de EG-verordening stationaire koelinstallaties; deze bevat geen voorschriften voor
mobiele koelinstallaties. In de EG-verordening stationaire koelinstallaties is ook geen diploma verbonden aan de installatie,
de lekcontrole en het onderhoud van mobiele koelinstallaties. Het gaat tevens verder dan de f-gassenverordening; deze bevat
geen eisen gesteld voor de insluiting van gefluoreerde broeikasgassen voor mobiele koelinstallaties. Wel dient de terugwinning
van gefluoreerde broeikasgassen uit de mobiele koelinstallatie uitgevoerd te worden door ‘gekwalificeerd personeel’ (artikel
4, derde lid, van de f-gassenverordening). Echter, er zijn in Europees verband vooralsnog geen nadere eisen gesteld waaraan
dit gekwalificeerde personeel bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen dient te voldoen. De regeling geldt zowel
voor de terugwinning van het synthetisch koudemiddel uit mobiele koelinstallaties als voor de installatie- en onderhoudswerkzaamheden
van en het verrichten van lekcontroles door het personeel. Dit sluit aan op de bestaande praktijk onder de Stichting Erkenningsregeling
voor de uitoefening van het koeltechnisch installatiebedrijf (hierna: STEK). Zie verder paragraaf 6.
De bijlage bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties is opgenomen in bijlage II bij de regeling. De gebruikte terminologie
wijkt in sommige gevallen af van de terminologie van de bijlage bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties, zodat
deze aansluit op die in de regeling (bijvoorbeeld ‘logboek’ in plaats van ‘apparatuurregister’). Daarnaast zijn enkele aanvullende
eisen opgenomen ten opzichte van de bijlage bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties:
a. degenen die categorie I of categorie II werkzaamheden verrichten dienen kennis te hebben van het Warenwetbesluit drukapparatuur;
b. de deelnemers dienen over basiskennis te beschikken van de relevante Europese en nationale regelgeving voor gereguleerde stoffen.
De reikwijdte van de regeling gaat ook verder dan die van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Deze verordening is uitsluitend
van toepassing op airco’s van personenauto’s en bestelbussen. De regeling is niet alleen van toepassing op airco’s van personenauto’s
en bestelbussen, maar geldt voor alle voertuigen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c en d, van de Wegenverkeerswet
1994. Bovendien heeft de regeling ook betrekking op airco’s van mobiele werktuigen. Vooralsnog is er geen separate EG-verordening
met eisen voor de kwalificatie van personeel dat betrokken is bij de terugwinning bij airco’s van andere voertuigen dan personenauto’s
en bestelbussen, of bij airco’s van mobiele werktuigen. Aangezien de airco’s van de overige voertuigen en de mobiele werktuigen
vergelijkbare systemen betreffen, zijn de eisen voor de verschillende voertuigen en de mobiele werktuigen gelijkgesteld. Voorts
is in de regeling een diploma verplicht gesteld. De EG-verordening airco’s motorvoertuigen bevat alleen eisen voor het behalen
van een getuigschrift voor een deelnemer aan een cursus die voldoet aan de eisen in de bijlage bij de verordening. Volgens
de regeling kan een diploma slechts worden verkregen door het met succes afleggen van een examen waarin wordt getoetst of
is voldaan aan de eisen uit bijlage III bij de regeling. De inhoud van bijlage III stemt overeen met de bijlage bij de EG-verordening
airco’s motorvoertuigen. Wel is de gebruikte terminologie op enige punten afwijkend ten opzichte van die van de EG-verordening
airco’s motorvoertuigen zodat deze aansluit op die in de regeling (bijvoorbeeld ‘mobiele airco’ in plaats van ‘klimaatregelingssystemen
in motorvoertuigen’). Voorts is bijlage III uitgebreid met een verwijzing naar de Wegenverkeerswet en het Voertuigreglement
en de relevante Europese en nationale regelgeving voor gereguleerde stoffen. Dit laat onverlet dat degene die in een ander
land van de Europese Unie een getuigschrift heeft behaald dat aan de EG-verordening airco’s motorvoertuigen voldoet, de hieraan
verbonden werkzaamheden in Nederland mag uitvoeren. Dit volgt direct uit artikel 5 van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen
inzake de wederzijdse erkenning van getuigschriften.
3.3 Bedrijfscertificaat
De eis voor de certificering van bedrijven geldt ingevolge de regeling voor bedrijven die voorzien in het installeren en onderhouden
van kleine en grote stationaire koelinstallaties en (grote) mobiele koelinstallaties die synthetische koudemiddelen bevatten.
De EG-verordening stationaire koelinstallaties stelt ten aanzien van de bedrijfscertificering alleen eisen aan de stationaire
koelinstallaties, niet aan mobiele koelinstallaties.
3.4 Uitzonderingen
De regeling is voor de diploma-eisen voor personeel en de bedrijfscertificering niet van toepassing op het produceren van
stationaire koelinstallaties of onderdelen hiervan op een hiertoe ingerichte productielocatie (zie ook artikel 2, derde lid,
van de EG-verordening stationaire koelinstallaties). Het betreft productielocaties waar seriematig koelinstallaties of onderdelen
daarvan worden gefabriceerd. Personeel dat bij de fabricage betrokken is verricht een specialistische deelwerkzaamheid bij
de productie (bijvoorbeeld het monteren van een onderdeel of het solderen van een pijpleiding). Dergelijk personeel heeft
geen koeltechnische achtergrond nodig om deze deelwerkzaamheid adequaat te kunnen uitvoeren. Op de productie van andere producten
(zoals vrachtauto’s of bussen) waarin koelinstallaties als onderdeel van dat product worden geïnstalleerd, is de regeling
echter wel van toepassing, zoals volgt uit de begripsomschrijving van ‘installeren’.
3.5 Hermetisch gesloten systemen
Ten aanzien van de stationaire en mobiele koelinstallaties wordt een onderscheid gemaakt in hermetisch en niet-hermetisch
gesloten koelinstallaties (zie artikel 1). In een hermetisch gesloten installatie zijn alle delen die koudemiddel bevatten,
afgedicht door een permanente verbinding (door ondermeer lassen of solderen). Hieronder worden tevens begrepen afgedichte
of beschermde toegangspunten die reparatie of verwijdering op adequate wijze mogelijk maken. Bovendien dient sprake te zijn
van een geteste lekkage van minder dan drie gram per jaar onder een druk van ministens een vierde van de maximale druk (zie
de begripsomschrijving van ‘hermetisch afgesloten systeem’ in artikel 1, onder 11, van de f-gassenverordening). Een voorbeeld
van een hermetisch gesloten systeem is een koelkast. Voor mobiele koelinstallaties geldt dat in de praktijk meestal sprake
zal zijn van niet-hermetisch gesloten installaties.
4. Uitgangspunten, opzet en inhoud van de regeling
4.1 Inleiding
De volgende uitgangspunten zijn van belang voor de regeling:
1. zoveel mogelijk dezelfde eisen voor gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen hanteren;
2. waar mogelijk aansluiten bij de bestaande systematiek en de bestaande structuren met betrekking tot de diplomering, examinering
en certificering inzake de koeltechniek;
3. waar nodig de minimumeisen uit de Europese verordeningen aanvullen;
4. het beperken van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven;
5. het voorkomen van zelfstandige bestuursorganen (hierna: zbo’s) die onder de reikwijdte van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
(hierna: Kaderwet zbo’s) vallen.9
In de regeling heeft het systeem neergelegd in de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s
motorrijtuigen als basis gediend. Echter, het systeem is in Nederland veel breder getrokken (zie paragraaf 3). Deze is niet
alleen van toepassing op stationaire koelinstallaties en airco’s van personenauto’s en bestelbussen, maar ook op:
a. mobiele koelinstallaties;
b. airco’s van mobiele werktuigen;
c. airco’s van alle motorrijtuigen en aanhangwagens.
De hoofdreden om de reikwijdte van de regeling aanzienlijk uit te breiden ten opzichte van de van die Europese verordeningen
is dat dit aansluit op de bestaande praktijk in Nederland.
Voorts is de regeling niet alleen van toepassing op werkzaamheden waar gefluoreerde broeikasgassen vrij kunnen komen, maar
ook op werkzaamheden waar gereguleerde stoffen vrij kunnen komen.
Omdat het systeem in Nederland veel breder getrokken is zijn een aantal bepalingen uit de EG-verordening stationaire koelinstallaties
en de EG-verordening airco’s motorrijtuigen in de onderhavige regeling overgenomen. Dit bleek onontkoombaar vanwege de overzichtelijkheid
en leesbaarheid van de regeling. De strekking van de overgenomen relevante bepalingen uit de EG-verordening stationaire koelinstallaties
en de EG-verordening airco’s motorrijtuigen verschillen niet van de bepalingen zoals deze in de verordeningen zijn vastgesteld.
Er zit dus geen verschil tussen de inhoud van de betreffende bepalingen uit de genoemde EG-verordeningen en de onderhavige
regeling. De betreffende EG-verordeningen werken rechtstreeks.
In hoofdstuk 1 van de regeling staan de relevante begripsomschrijvingen. Hoofdstuk 2 omschrijft onder meer de werkzaamheden
waarvoor diploma’s verplicht worden gesteld, de eisen die aan het diploma en het (her)examen gesteld worden en de eisen die
voor de exameninstelling gelden. In hoofdstuk 3 van de regeling zijn de bepalingen inzake de bedrijfscertificering neergelegd.
Hoofdstuk 4 bevat een overgangsregeling, hoofdstuk 5 bepalingen inzake wederzijdse erkenning van beroepsopleidingen en bedrijfscertificaten
en hoofdstuk 6 de slotbepalingen.
4.2 Feitelijke handelingen en rechtshandelingen
De feitelijke handelingen (dus alle feitelijke werkzaamheden met betrekking tot organiseren en afnemen van het (her)examen)
worden door de exameninstelling verricht. De exameninstelling is een rechtspersoon met een wettelijke taak. De rechtshandelingen
(zoals het vaststellen van de inhoud van het (her)examen, besluiten bij onregelmatigheden voor, tijdens of na het (her)examen,
definitieve uitsluiting van deelnemers, vaststelling van het examenresultaat en verstrekking van het diploma) worden door
het bestuursorgaan, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister), uitgevoerd.
De Minister is terzake het bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4.3 Diploma’s voor personeel
4.3.1 Examen en diploma
De regeling bevat bepalingen ten aanzien van de diploma’s voor personeel dat koelinstallaties installeert, onderhoudt, controleert
op lekken en/of synthetische koudemiddelen terugwint. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het soort werkzaamheid waarop
het diploma betrekking heeft en tussen het soort koelinstallatie (stationaire en mobiele koelinstallaties, airco’s van voertuigen
en mobiele werktuigen) waarop het diploma betrekking heeft.
De Minister stelt de examenopgaven vast op advies van de exameninstelling. Het examen bestaat uit een theorie- en een praktijkgedeelte.
In de bijlagen II en III zijn de exameneisen opgenomen waaraan wordt getoetst. De inhoud van deze bijlagen bevat de inhoud
van de bijlagen bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties respectievelijk de EG-verordening airco’s motorvoertuigen
en daarnaast nog enige aanvullende eisen (zie paragraaf 3). Voor het afleggen van het (her)examen is een deelnemer een vergoeding
verschuldigd aan de exameninstelling. De regeling bevat een voorziening voor onregelmatigheden (bijvoorbeeld fraude) tijdens
(her)examen. De exameninstelling adviseert de Minister over de resultaten van het door een deelnemer afgelegde (her)examen.
Vervolgens stelt de Minister de uitslag van het (her)examen vast met inachtneming van het advies van de examenstelling en
informeert een deelnemer hierover. Indien het (her)examen met goed gevolg is afgelegd verstrekt de Minister het diploma. Ook
voor de uitslag van het examen is een deelnemer een vergoeding verschuldigd. Het diploma vermeldt voor welke categorie van
werkzaamheden het diploma geldig is en de gegevens die nodig zijn voor de wederzijdse erkenning in Europa. De geldigheidsduur
van het diploma is onbeperkt.
4.3.2 Aanwijzing exameninstellingen
Het (her)examen dient te worden afgelegd bij een van de door de Minister aangewezen exameninstellingen. Hierbij is zoveel
mogelijk aangesloten bij de praktijk voor de examinering van monteurs. De exameninstelling voert haar werkzaamheden onafhankelijk
en onpartijdig uit (zie artikel ook 11, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties).
Er is één exameninstelling per type koelinstallatie aangewezen, te weten:
a. de Stichting Emissiepreventie Koudetechniekvoor stationaire en (grote) mobiele koelinstallaties;
b. de Stichting Vakopleiding Automobiel- en Motorrijwielbedrijf (hierna: Stichting VAM) voor airco’s van voertuigen;
c. de Stichting Certificering Examinering Risicovolle Taken (hierna: Stichting CERT) voor airco’s van mobiele werktuigen.
De Stichting Emissiepreventie Koudetechniek is de nieuwe naam van STEK.
Bij de Stichting VAM worden de werkzaamheden feitelijk uitgevoerd door het Innovam Branche Kwalificatie Instituut (IBKI),
dat onderdeel van deze stichting is. IBKI fungeert namelijk al als specialist op het gebied van examinering en certificering
voor de mobiliteitsbranche. De rol van exameninstelling voor airco’s van voertuigen is hiermee vanuit efficiency- en kostenoverwegingen
het meest voor de hand liggend.
Als exameninstelling voor airco’s van mobiele werktuigen is de Stichting CERT aangewezen. Deze instelling fungeerde voor inwerkingtreding
van de regeling voor de kwalificatie van personeel van deze sector in ander verband al als exameninstelling. De rol van exameninstelling
voor airco’s van mobiele werktuigen is hiermee vanuit uit efficiency- en kostenoverwegingen dus ook het meest voor de hand
liggend.
De exameninstelling is onder meer verantwoordelijk voor het opstellen van een examenreglement en een huishoudelijk reglement
die worden goedgekeurd door de Minister.
De exameninstelling legt aan de Minister verantwoording af over de invulling van de taken. De Minister heeft de mogelijkheid
de aanwijzing van de exameninstelling te schorsen of in te trekken.
4.3.3 Overgangsregeling
Voor de personen die thans in het bezit zijn van een (geldig) diploma STEK-monteur, CFK-monteur, auto-airco monteur (STEK)
of demonteur auto-airco (STEK) is een voorziening getroffen. Op grond daarvan kunnen zij een volgens de regeling voorgeschreven
nieuw diploma ontvangen tegen overlegging van het originele oude document (artikel 31, eerste en tweede lid). Om een ieder
die in het bezit is van zo’n ‘oud’ diploma voldoende gelegenheid te geven dit om te wisselen geldt deze overgangsregeling
tot 1 juli 2010 (artikel 30, eerste en tweede lid).
4.4 Certificering van bedrijven
4.4.1 Bedrijfscertificaat
In aansluiting op de terminologie in de EG-verordening stationaire koelinstallaties wordt het begrip ‘bedrijfscertificaat’
in de regeling gebruikt. Dit is een geheel ander soort van certificering dan de certificering van bedrijven door certificerende
instellingen die zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Gezien de minimumeisen in de EG-verordening stationaire
koelinstallaties is een bedrijfscertificaat beter vergelijkbaar met een conformiteitsverklaring of een erkenning.
De plicht om te beschikken over een bedrijfscertificaat geldt alleen voor bedrijven die categorie I of categorie II werkzaamheden
aan stationaire en mobiele koelinstallaties verrichten. Het betreft dus werkzaamheden aan grote mobiele koelinstallaties en
aan kleine en grote stationaire koelinstallaties. Bedrijven kunnen een bedrijfscertificaat verkrijgen wanneer zij voldoen
aan de in de regeling neergelegde eisen. Deze eisen bestaan naast de Europese eisen uit één nationaal aanvullende eis (in
aansluiting op de huidige praktijk (zie ook paragraaf 6)). Deze houdt in dat bedrijven een koudemiddelenregistratie bijhouden.
Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de verplichting van artikel 6, vierde lid, van de f-gassenverordening om over emissiegegevens
te kunnen beschikken. De keuringsinstantie vraagt de resultaten van de koudemiddelenregistratie namelijk op bij de bedrijven
en registreert deze in geaggregeerde vorm (artikel 19, vierde lid, en artikel 25, eerste lid, onder e). Vervolgens wordt deze
informatie op verzoek aan de Minister beschikbaar gesteld (artikel 27, eerste lid). Laatstgenoemde gebruikt deze voor de emissieregistratie.
De keuringinstanties geven de bedrijfscertificaten af. De kosten voor het verkrijgen van een bedrijfscertificaat zijn voor
rekening van een bedrijf. Indien blijkt dat een bedrijf niet meer aan een of meer eisen voldoet kan een bedrijfscertificaat
tijdelijk of definitief worden ingetrokken. Bijlage V bij de regeling bevat nadere bepalingen voor de beoordeling en de certificering
van bedrijven en de tijdelijke en definitieve intrekking van bedrijfscertificaten.
4.4.2 Aanwijzing keuringinstanties
De Minister wijst de keuringinstanties aan. Deze keuringinstanties zijn privaatrechtelijk en vervullen een zbo-taak in deeltijd.
Hierop is de Kaderwet zbo’s niet van toepassing, omdat:
a. slechts voor een klein deel van de werkzaamheden van de keuringinstanties sprake is van een publieke (zbo)taak; de instanties
hebben vrijwillig gekozen voor uitvoering van deze taak;
b. de taak het verrichten van keuringen/certificaties/beoordelingen betreft, op verzoek van individuele klanten (bedrijven) die
verplicht zijn deze te laten uitvoeren;
c. de keuringinstanties niet gefinancierd worden uit de Rijksbegroting; zij verlenen een dienst, waarvoor de ontvanger van de
dienst rechtstreeks betaalt;
d. de instanties in concurrentie opereren, of ‘dreiging ondergaan’ van potentiële concurrentie doordat aanwijzing openstaat voor
elke instantie die zich kwalificeert.10
De algemene criteria voor deze aanwijzing zijn neergelegd in de regeling (artikel 25). Op basis hiervan beoordeelt de Minister
of een keuringinstantie voor aanwijzing in aanmerking komt. Er worden meerdere keuringinstanties aangewezen. De aangewezen
keuringinstanties leggen jaarlijks verantwoording af aan de Minister in de vorm van een jaarverslag. De Minister kan de aanwijzing
schorsen of intrekken.
4.4.3 Overgangsregeling
De Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf blijft na
de inwerkingtreding van de regeling nog enige tijd van kracht. Deze aanwijzingsregeling wordt op 1 juli 2011 ingetrokken (zie
artikel 33). Op die wijze wordt ook bedrijven die nog over een STEK-erkenning beschikken voldoende gelegenheid geboden een
bedrijfscertificaat ingevolge de regeling te verkrijgen. Zij zijn pas vanaf 1 juli 2011 daadwerkelijk verplicht om over een
bedrijfscertificaat in de zin van de regeling te beschikken. Indien zij al eerder over een bedrijfscertificaat beschikken
zijn zij vanaf dat moment gehouden aan de hieraan verbonden voorwaarden te voldoen. De STEK-erkenning speelt dan geen rol
meer.
4.5 Elektrische en elektronische apparatuur
Artikel 4, derde lid, onder c, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties biedt lidstaten de mogelijkheid om personeel
dat gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit apparatuur die minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten
en die vallen onder richtlijn nr. 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte
elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) uit te sluiten van de verplichte persoonscertificering.11 Voorwaarde is onder meer dat het personeel ten minste een opleiding heeft voltooid met de minimumvaardigheden en -kennis
zoals neergelegd in de bijlage bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties (bijlage II in de regeling) behorend bij
categorie III werkzaamheden. Richtlijn nr. 2002/96/EG is in Nederland geïmplementeerd in het Besluit beheer elektrische en
elektronische apparatuur en de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur. Er zijn op grond van deze regelgeving
geen opleidingseisen aan het betreffende personeel gesteld. Van de uitzondering, bedoeld in artikel 4, derde lid, onder c,
van de EG-verordening stationaire koelinstallaties is in Nederland dan ook geen gebruik gemaakt.
5. Relatie tot de Wet educatie beroepsonderwijs
In het kader van de regeling is onderzocht in hoeverre het mogelijk en wenselijk is aan te sluiten op de examinering tijdens
de beroepsopleidingen op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs (hierna: Web).
Gebleken is dat van de personen die onder de reikwijdte van de regeling vallen, slechts een beperkt deel een beroepsopleiding
volgen met een voor de regeling relevante uitstroom/kwalificatie.12 Voorts is een structuurwijziging van de beroepsopleidingen voorzien in de vorm van een overstap naar competentiegericht onderwijs.
Dit betekent dat op competenties getoetst wordt en niet meer uitsluitend op kennis en vaardigheden zoals voorvloeit uit de
bijlagen bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Gelet op het vorenstaande
leent de Web zich onvoldoende om hier voor de examinering in het kader van de regeling op aan te sluiten. Dit laat onverlet
dat de Regionale Opleidings Centra (hierna: ROC’s) de vrijheid hebben deelnemers aan het beroepsonderwijs de mogelijkheid
te bieden om gedurende de beroepsopleiding een of meer diploma’s als bedoeld in de regeling te behalen. Dit gebeurt dan niet
in het kader van de Web, maar op basis van privaatrechtelijke afspraken met de betreffende exameninstelling in het kader van
de regeling. Dit sluit in belangrijke mate aan op de praktijk zoals die gold voor de inwerkingtreding van de regeling waarbij
privaatrechtelijke afspraken tussen STEK en de ROC’s werden gemaakt. Op grond daarvan konden deelnemers aan de beroepsopleiding
het STEK-examen voor het diploma STEK-monteur gedurende de opleiding afleggen.
In de meeste gevallen zullen de ROC’s de mogelijkheid voor het afleggen van een examen in het kader van de regeling pas aan
het eind van de beroepsopleiding aan de deelnemers aanbieden. Het examen kan onderdeel zijn van een veel omvangrijker examen
tijdens de beroepsopleiding. Ook dit sluit aan bij de voor de inwerkingtreding van de regeling bestaande praktijk.
6. De STEK-praktijk versus de regeling
6.1 STEK-praktijk
Werkzaamheden aan koelinstallaties konden (en kunnen) alleen worden uitgevoerd door een gediplomeerd persoon die beschikte
over een relevant diploma. Omdat er voor de inwerkingtreding van de regeling nog geen examineringseisen waren vastgesteld
is in artikel 8, eerste lid, van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer (als overgangsregeling) bepaald dat
de Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het koeltechnisch installatiebedrijf dient ter
uitvoering van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer en het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer.
Met die aanwijzingsregeling wordt geregeld dat alleen zij die werkzaam zijn bij een STEK-erkend bedrijf en beschikken over
een STEK-diploma werkzaamheden mogen verrichten met gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen. De Aanwijzingsregeling
Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het koeltechnisch installatiebedrijf blijft ook na de inwerkingtreding
van de regeling nog enige tijd van toepassing. Deze aanwijzingsregeling wordt op 1 juli 2011 ingetrokken (artikel 33).
6.1.1 Examinering personeel
Voorafgaande aan de inwerkingtreding van de regeling kon men door het afleggen van een daartoe opgesteld examen onder verantwoordelijkheid
van STEK een diploma (diploma STEK-monteur)13 verkrijgen voor het verrichten van werkzaamheden aan stationaire of mobiele koelinstallaties. Tevens bood STEK de mogelijkheid
om een examen af te leggen voor het verkrijgen van het diploma voor het verrichten van werkzaamheden aan de airco van een
voertuig (diploma auto-airco monteur (STEK)) of voor het verkrijgen van een diploma voor het terugwinnen van synthetische
koudemiddelen bij de demontage van een auto (diploma demonteur auto-airco (STEK)).
De examens werden door STEK vastgesteld. STEK liet zich hierbij adviseren door een commissie van deskundigen, waarin de verschillende
relevante brancheorganisaties zitting hadden. De examens werden afgenomen door examinatoren die door STEK werden aangewezen.
STEK had criteria vastgesteld waaraan een examinator evenals de examenlocatie moest voldoen. Voor het afnemen van het examen
had STEK een examenreglement opgesteld waarin de procedures voor het afnemen en de afwikkeling van het examen werden vastgelegd.
Een examinator maakte een beoordeling en een verslag van het examen. Op grond van een positieve beoordeling door een examinator
verleende STEK het desbetreffende STEK-diploma.
6.1.2 Erkenning van bedrijven
Controles, onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan koelinstallaties mochten alleen worden uitgevoerd door door STEK erkende
bedrijven. Om een STEK-erkenning te ontvangen dienden de bedrijven aan diverse eisen te voldoen, waaronder de volgende:
– het personeel beschikte over een diploma STEK-monteur;
– er werd een koudemiddelenregistratie bijgehouden;
– er waren adequate werkinstructies aanwezig, en
– er waren adequate gereedschappen aanwezig.
Om in aanmerking te komen voor een STEK-erkenning werd een bedrijf beoordeeld door een hiervoor door STEK gecontracteerde
keuringinstantie. De keuringinstantie diende te zijn geaccrediteerd en te voldoen aan NEN EN 45011 of ISO/IEC 17021. Daarnaast
werden de controleurs van de keuringinstantie door STEK gekwalificeerd; zij moesten aan diverse eisen voldoen. Er waren drie
organisaties gecontracteerd voor het uitvoeren van de keuringen. De wijze waarop de bedrijven door de keuringinstanties moesten
worden beoordeeld werd door STEK vastgelegd. Op basis van een positief beoordelingsverslag door de keuringinstantie verleende
STEK een erkenning aan een bedrijf. Vervolgens werd door middel van periodieke voortgangscontroles gecontroleerd of het door
STEK erkende bedrijf nog voldeed aan de gestelde eisen. De voortgangscontroles werden iedere achttien maanden uitgevoerd en
waren onder te verdelen in beperkte en volledige voortgangscontroles. Als er tijdens de voortgangscontrole tekortkomingen
werden gesignaleerd, werden erkenningcontroles uitgevoerd. Bij geconstateerde tekortkomingen konden verschillende maatregelen
worden genomen waaronder het tijdelijk en definitief intrekken van de erkenning van een bedrijf.
6.2 Consequenties regeling voor de STEK-praktijk
Voor de persoons- en bedrijfscertificering moet voortaan aan de eisen van de regeling worden voldaan. Echter, voor personen
die over een STEK-diploma en bedrijven die over een STEK-erkenning beschikken bevat de regeling een overgangsregime (artikelen
30). De Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het koeltechnisch installatiebedrijf komt
per 1 juli 2011 te vervallen.
Zoals gezegd dient de regeling gedeeltelijk ter uitvoering van de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening
airco’s in motorvoertuigen. Voor zover onderwerpen in Europees verband niet geregeld zijn of nog niet geregeld is zoveel mogelijk
aangesloten bij de bestaande systematiek en de bestaande structuren met betrekking tot de diplomering, examinering en de bedrijfscertificering,
zoals die golden voor de inwerkingtreding van de regeling.
6.2.1 Examinering personeel
Voor het verrichten van werkzaamheden aan stationaire en mobiele koelinstallaties moet men op grond van de regeling een (her)examen
afleggen bij de Stichting Emissiepreventie Koudetechniek. Deze stichting is een voortzetting van STEK.
Voor het verkrijgen van een diploma dat vergelijkbaar is met het diploma auto-airco monteur (STEK) wordt voortaan (her)examen
afgelegd bij de Stichting VAM. Ditzelfde geldt voor het verkrijgen van een diploma dat vergelijkbaar is met het diploma demonteur
auto-airco (STEK).
De (her)examens ingevolge de regeling worden door de Minister vastgesteld en niet – zoals nu het geval is – door de exameninstelling.
Wel heeft de exameninstelling bij het vaststellen hiervan een adviserende rol.
De exameninstelling is belast met de feitelijke werkzaamheden rond het (her)examen. De examens worden afgenomen door examinatoren
die aan de door de exameninstelling gestelde criteria voldoen. Voorts heeft de exameninstelling criteria vastgesteld waaraan
de examenlocatie moet voldoen en welke technische middelen en hulpmiddelen beschikbaar moeten zijn. Dit wordt vastgelegd in
het huishoudelijk reglement. Voor het afnemen van het (her)examen beschikt de exameninstelling over een examenreglement waarin
de procedures voor het afnemen en de afwikkeling van het (her)examen zijn vastgelegd. Een en ander sluit aan op de bestaande
STEK-praktijk. Het belangrijkste verschil is dat STEK nu ook diverse rechtshandelingen verricht. In het kader van de regeling
zijn exameninstellingen alleen nog belast met feitelijke handelingen en verrichten zij geen rechtshandelingen meer; alle rechtshandelingen
zijn voorbehouden aan de Minister. De exameninstelling stelt voortaan een advies aan de Minister op over de examenresultaten
van een deelnemer. Het is vervolgens de Minister die de examenresultaten aan een deelnemer bekend maakt en het diploma uitreikt.
6.2.2 Certificering van bedrijven
Bedrijven die stationaire of mobiele koelinstallaties installeren of onderhouden dienen over een bedrijfscertificaat te beschikken.
Dit sluit aan op de bestaande erkenningsregeling van STEK. Bedrijven die over een STEK-erkenning beschikken voor stationaire
en mobiele koelinstallaties zijn uiterlijk vanaf 1 juli 2011 verplicht om een bedrijfscertificaat in het kader van de regeling
te hebben. De eisen waaraan de bedrijven moeten voldoen om een bedrijfscertificaat te verkrijgen zijn beperkter dan die verbonden
zijn aan de STEK-erkenning, maar de belangrijkste eisen zijn gelijk:
– het personeel beschikt over een categorie I-diploma (vergelijkbaar met het diploma STEK-monteur) of een categorie II-diploma
(een nieuw type en minder zwaar diploma);
– er wordt een koudemiddelenregistratie bijgehouden;
– er zijn adequate werkinstructies aanwezig;
– er zijn adequate gereedschappen aanwezig.
Om in aanmerking te komen voor een bedrijfscertificaat wordt een bedrijf beoordeeld door een keuringinstantie. De keuringinstanties
worden aangewezen door de Minister. Wat betreft het afgeven van bedrijfscertificaten en het beoordelen van bedrijven verschilt
de regeling op een aantal punten van de bestaande STEK-praktijk. De belangrijkste verschillende zijn:
a. de keuringinstantie verstrekt een bedrijfscertificaat aan een bedrijf;
b. de keuringinstantie kan het afgegeven bedrijfscertificaat tijdelijk of definitief intrekken;
c. de Minister wijst de keuringinstantie aan;
d. de Minister kan de aanwijzing van de keuringinstantie schorsen of intrekken.
De criteria waaraan een keuringinstantie voor aanwijzing dient te voldoen zijn vergelijkbaar met de huidige praktijk.
Ingevolge de regeling wordt door middel van periodieke voortgangscontroles (beoordelingen) gecontroleerd of de gecertificeerde
bedrijven nog voldoen aan de gestelde eisen. De voortgangscontroles worden (in plaats van iedere achttien maanden) ingevolge de regeling eenmaal per vierentwintig maanden uitgevoerd.
Deze zijn – net als voor de inwerkingtreding van de regeling het geval was – onder te verdelen in beperkte voortgangscontroles
(tussentijdse beoordelingen) en volledige voortgangscontroles (herkeuringen). In een periode van achtenveertig maanden vindt
er in beginsel eenmaal een beperkte en eenmaal een volledige voortgangscontrole (herkeuring) plaats. Overeenkomstig de bestaande
praktijk kunnen er maatregelen worden genomen indien er tijdens de voortgangscontrole tekortkomingen worden gesignaleerd.
Dit kan resulteren in een verzwaring van de tussentijdse beoordelingen.
7. Toezicht en handhaving
7.1 Algemeen
De regeling is gebaseerd op artikel 4, eerste tot en met derde lid, van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer
en de artikelen 4 en 6 van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer. Beide algemene maatregelen van bestuur zijn
weer gebaseerd op artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm).
Het op grond van hoofdstuk 8 van de Wm bevoegde gezag (hierna: Wm-bevoegd gezag) heeft op grond van artikel 18.2 van de Wm
tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften op grond van de Wm voor degenen die een
inrichting als bedoeld in de Wm drijven. De normadressanten van de regeling zullen in de meeste gevallen geen inrichtingen
zijn in de zin van de Wm. In die gevallen heeft de Minister de taak de naleving van de regeling bestuursrechtelijk te handhaven.
Met het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving heeft de Minister onder meer de VROM-Inspectie belast met het toezicht
op de naleving.
Overtreding van een voorschrift van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer of het Besluit ozonlaagafbrekende
stoffen milieubeheer is een economische delict in de zin van de Wet op de economische delicten (hierna: Wed). De rechtsbasis
uit de Wm van genoemde algemene maatregelen van bestuur is opgenomen in artikel 1a, onder 1°, van de Wed.
Nu de regeling op beide besluiten is gebaseerd is een overtreding van deze regeling ook een economisch delict. Immers, in
artikel 1a, onder 1°, van de Wed is verwezen naar voorschriften die bij of krachtens algemene maatregel als bedoeld in artikel
9.2.2.1 van de Wm zijn gesteld.
In paragraaf 4.1 is al toegelicht dat een aantal van bepalingen uit de betreffende EG-verordeningen noodgedwongen zijn overgenomen
in de regeling. De betreffende EG-verordeningen werken echter rechtstreeks. Een overtreding van een bepaling van de EG-verordening
betekent feitelijk ook altijd een overtreding van een bepaling van de regeling. Let wel: dit betekent niet dat zowel een sanctie
wegens overtreding van de betreffende EG-verordening als de regeling kan worden opgelegd. Een persoon of een bedrijf kan niet
twee keer voor hetzelfde feit bestraft worden.
7.2 Personeel en bedrijven
Uit artikel 3, eerste lid, van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer in verbinding met de artikelen en 3 en
4 van de f-gassenverordening volgt dat de exploitant van stationaire koelinstallaties en mobiele koelinstallaties verplicht
is personen in te schakelen die voldoende gekwalificeerd zijn. In de f-gassenverordening is bepaald dat de exploitant de (rechts-)persoon
is die de feitelijke controle uitoefent over het technisch functioneren van de apparatuur en systemen die onder de reikwijdte
van de f-gassenverordening vallen. Bovendien volgt uit artikel 4, derde lid, van de f-gassenverordening dat voor de terugwinning
uit mobiele koelinstallaties en mobiele airco’s ook gebruik gemaakt dient te worden van gekwalificeerd personeel. Vergelijkbare
eisen staan in artikel 17, eerste lid, en 16, vijfde lid, van de ozonverordening en de Regeling lekdichtheid koelinstallaties
in de gebruiksfase 2006.
De exploitant van een koelinstallatie voldoet in ieder geval aan bovenstaande eisen indien hij een bedrijf inschakelt dat
over een bedrijfscertificaat als bedoeld in artikel 18 beschikt. Indien het Wm-bevoegd gezag of de VROM-Inspectie constateert
dat niet aan deze eis voldaan wordt, kunnen zij maatregelen treffen (artikelen 18.2, 18.2b en 18.4 van de Wm). In beginsel
zal bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. In voorkomende gevallen (zoals fraude) komt ook het strafrecht in beeld. (Zie ook
paragraaf 4 van de nota van toelichting bij het Besluit gefluoreerde broeikasgassen Wms 2007).14
Ten aanzien van bedrijven die over een bedrijfscertificaat beschikken en niet voldoen aan een of meer eisen uit deze regeling
zal de keuringinstantie in eerste aanleg maatregelen treffen. Een bedrijfscertificaat kan tijdelijk of definitief ingetrokken
worden (artikel 22). Ook de VROM-inspectie kan zo nodig handhavend optreden (bestuursrechtelijk en eventueel strafrechtelijk).
De VROM-Inspectie zal onder meer handhavend optreden richting bedrijven die überhaupt niet over een bedrijfscertificaat beschikken,
maar wel onder de reikwijdte van de regeling vallen. Hiertoe staat het bestuursrechtelijk handhavinginstrumentarium en in
voorkomende gevallen ook het strafrecht ter beschikking.
Ook ten aanzien van personen die werkzaamheden als bedoeld in de regeling verrichten zonder over een vereist diploma te beschikken
is de VROM-Inspectie onder meer belast met het houden van toezicht. Ter zake kunnen bestuursrechtelijke maatregelen (zoals
een preventieve dwangsom) en zo nodig ook strafrechtelijke maatregelen worden genomen.
7.3 Exameninstellingen en keuringinstanties
Ten aanzien van in de regeling aangewezen exameninstellingen en keuringinstanties die niet voldoen aan een of meer eisen uit
deze regeling zal de Minister (lees: de VROM-Inspectie) in eerste aanleg maatregelen treffen. De aanwijzing kan worden geschorst
of definitief ingetrokken worden (artikelen 12 en 13 respectievelijk 28 en 29). Zo nodig kan de VROM-Inspectie ook bestuursrechtelijke
of strafrechtelijke maatregelen treffen.
8. Invoeringsbegeleiding en uitvoeringsaspecten
Om alle betrokken partijen tijdig van de inhoud van de regeling op de hoogte te stellen, is een ontwerp van de regeling vanaf
maart 2009 tot de publicatie op diverse sites (SenterNovem, VROM, Infomil) op informele wijze voorgepubliceerd, zodat de betreffende
organisaties, bedrijven en het personeel zich tijdig op de inhoud hiervan hebben kunnen voorbereiden.
Ten behoeve van de invoering van de regeling en de uitvoering hiervan zal aan alle relevante organisaties begeleiding worden
geboden. Om met name personeel, bedrijven en het Wm-bevoegd goed te informeren over de consequenties wordt uitgebreid informatie
verstrekt op de diverse internetsites van SenterNovem, VROM en Infomil. Via overleg met branches en koepelorganisaties vindt
bilaterale afstemming en voorlichting plaats. Ook wordt een uitgebreide digitale brochure ontwikkeld waarin de nieuwe regels
worden toegelicht, welke door SenterNovem in samenspraak met de brancheorganisaties actief onder de aandacht van de desbetreffende
sectoren zal worden gebracht. Ook zal tijdens voorlichtingsbijeenkomsten voor het Wm-bevoegd gezag door Infomil aandacht worden
geschonken aan de nieuwe regelgeving.
Met de exameninstellingen en de keuringsinstanties vindt gericht overleg plaats in verband met de inwerkingtreding van de
regeling. Teneinde de afstemming tussen de exameninstellingen en VROM over het vaststellen van het examen en het afgeven van
het diploma efficiënt te laten verlopen zullen in overleg met de exameninstellingen werkafspraken en procedures worden opgesteld.
SenterNovem is gemandateerd deze taak namens de Minister uit te voeren en zij zal het diplomaregister beheren. Met de keuringsinstanties
zal periodiek overleg plaatsvinden met als doel voldoende afstemming tussen de aangewezen instanties te waarborgen. Ook de
VROM-Inspectie zal aan dit overleg deelnemen.
De regeling heeft alleen betrekking op examens, maar is uiteraard wel relevant en van invloed op de opleidingen voor personeel
op het terrein van de koudetechniek. Om te zorgen voor een goede aansluiting zijn de betrokken organisaties in een vroegtijdig
stadium van de voorgenomen regelgeving op de hoogte gesteld, zodat in de opleidingsprogramma’s op de regeling kan worden geanticipeerd.
SenterNovem is tevens gemandateerd om uitvoering te geven aan de overgangsregeling met betrekking tot de diploma’s voor het
personeel. Dit houdt in dat personen die nu over een geldig en relevant STEK-diploma beschikken, deze kunnen inwisselen voor
een diploma in het kader van de regeling. Via brancheorganisaties, koepelorganisaties en de exameninstellingen zal gericht
over de procedure en de planning hiervan worden gecommuniceerd.
9. Administratieve lasten
9.1 Algemeen
Er zijn naar schatting 8.000 personen en 1.650 bedrijven die onder de reikwijdte van de regeling vallen. Tot de inwerkingtreding
van de regeling waren zo’n 7.800 personen verplicht over een diploma te beschikken. Voorts beschikten 3.345 bedrijven over
een STEK-erkenning. Hiervan hadden 1.695 bedrijven een auto-airco STEK-erkenning en de resterende 1.650 een reguliere STEK-erkenning.
In onderstaande is per doelgroep op een rij gezet welke nieuwe en gewijzigde verplichtingen omtrent examinering, diplomering
en certificering in de koelsector van invloed zijn op de administratieve lasten voor bedrijven.
a. Airco van een voertuig
Voor de doelgroep ‘airco van een voertuig’ gold tot de inwerkingtreding van de regeling dat een diploma vereist was voor onderhoud
en reparaties aan deze koelinstallaties. De EG-verordening airco’s motorvoertuigen daarentegen eist alleen een getuigschrift
voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit airco’s van personenauto’s en bestelbussen. In de regeling is de
reikwijdte ten opzichte van de Europese eisen uitgebreid tot alle voertuigen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c en
d, van de Wegenverkeerswet 1994. Voorts is in tegenstelling tot de EG-verordening airco’s in motorvoertuigen geen getuigschrift,
maar een diploma op grond van de regeling vereist. Dit is een zwaardere eis. Anderzijds is nu alleen een nog diploma verplicht
voor het terugwinnen van gefluoreerde broeikasgassen. Dit diploma is lichter dan het oorspronkelijke STEK-diploma, dat ook
voor onderhoud en reparatie verplicht was.
Aangezien airco’s van voertuigen vrijwel geen gereguleerde stoffen meer bevatten, zijn deze administratieve lasten te verwaarlozen
en niet betrokken bij de berekening van de administratieve lasten.
Bedrijven die vóór de inwerkingtreding van de regeling werkzaamheden aan airco’s van voertuigen verrichtten dienden over een
STEK-erkenning te beschikken. Op grond van de regeling geldt voor deze doelgroep geen verplichte bedrijfscertificering meer.
Hierdoor wordt een aanzienlijke reductie van de administratieve lasten gerealiseerd.
b. Airco van een mobiel werktuig
Voor de doelgroep ‘airco van een mobiel werktuig’ gold tot de inwerkingtreding van de regeling dat een diploma vereist was
voor onderhoud en reparaties aan deze koelinstallaties. De EG-verordening airco’s motorvoertuigen daarentegen eist alleen
een getuigschrift voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit airco’s van personenauto’s en bestelbussen. In
de regeling is de reikwijdte ten opzichte van de Europese eisen uitgebreid tot airco’s van mobiele werktuigen. Anderzijds
is nu alleen nog een diploma verplicht voor het terugwinnen van gefluoreerde broeikasgassen. Dit diploma is lichter dan het
oorspronkelijke STEK-diploma, dat ook voor onderhoud verplicht was. Aangezien ook de airco’s van mobiele werktuigen vrijwel
geen gereguleerde stoffen meer bevatten, zijn de administratieve lasten te verwaarlozen en niet betrokken bij de berekening
van de administratieve lasten.
c. (Grote) mobiele koelinstallaties
Voor deze doelgroep geldt dat de eisen (examinering, diplomering en certificering) die golden tot de inwerkingtreding van
de regeling ook gaan gelden in de nieuwe situatie. De regeling geldt zowel voor het personeel en bedrijven die belast zijn
met de terugwinning van het synthetisch koudemiddel uit mobiele koelinstallaties als voor de installatie- en onderhoudswerkzaamheden
en het verrichten van lekcontroles daaraan. Dit gaat verder dan de reikwijdte van de EG-verordening stationaire koelinstallaties;
deze bevat geen voorschriften voor (grote) mobiele koelinstallaties. Het gaat tevens verder dan de f-gassenverordening; deze
bevat geen eisen gesteld voor de insluiting van gefluoreerde broeikasgassen voor mobiele koelinstallaties. Wel dient de terugwinning
van gefluoreerde broeikasgassen uit de mobiele koelinstallatie uitgevoerd te worden door ‘gekwalificeerd personeel’ (artikel
4, derde lid, van de f-gassenverordening). Er zijn in Europees verband vooralsnog geen nadere eisen gesteld waaraan dit gekwalificeerde
personeel bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen dient te voldoen. De ozonverordening bepaalt slechts dat koelinstallaties
met meer dan drie kilogram gereguleerde stoffen moeten worden gecontroleerd door gekwalificeerd personeel. Wat de eisen zijn
aan dit personeel is niet nader bepaald. Het gelijkstellen van de verplichtingen voor de grote mobiele koelinstallaties met
die voor grote stationaire installaties is een aanvullende nationale eis ten opzichte van de Europese verplichtingen.
d. Grote stationaire koelinstallaties
De verplichtingen voor deze doelgroep sluiten voor de examinering, diplomering en certificering één op één aan op die uit
de EG-verordening stationaire koelinstallaties. De eisen sluiten voor wat betreft de diplomering ook volledig aan bij de oorspronkelijke
STEK-praktijk zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de regeling, zij het dat het nu mogelijk is ten aanzien van de
diplomering een differentiering naar werkzaamheden door te voeren. Op basis van de EG-verordening stationaire koelinstallaties
kan voor specifieke werkzaamheden worden volstaan met een diploma (categorie IV), dat lichtere eisen omvat dan het huidige
diploma van STEK. Ten aanzien van de bedrijfscertificering zijn de eisen beperkter dan onder het STEK-regime. Hierdoor zal
naar verwachting een reductie van de administratieve lasten worden gerealiseerd.
e. Kleine stationaire koelinstallaties
Tot de inwerkingtreding van de regeling gold dat voor het onderhouden en terugwinnen van kleine stationaire koelinstallaties
een diploma van STEK vereist was. Op basis van de EG-verordening stationaire koelinstallaties kan worden volstaan met een
diploma (categorie II) dat lichtere eisen omvat dan het huidige diploma van STEK. Hierdoor zal naar verwachting een reductie
van de administratieve lasten worden gerealiseerd. Daarnaast valt onder deze doelgroep personen die geen onderhoud uitvoeren,
maar enkel terugwinning doen voor de vernietiging van koelkasten en andere (huishoudelijke) apparatuur met minder dan drie
kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen (categorie III). Deze werkzaamheden worden slechts door één of
twee bedrijven in Nederland uitgevoerd. De inhoudelijke eisen om hiervoor een diploma te behalen zijn zeer licht.
9.2 Inschatting administratieve lasten op basis van Actal-methodiek
In opdracht van het Ministerie van VROM is er onderzoek verricht naar de administratieve lasten voortvloeiend uit de regeling.15 Voor het inschatten van de administratieve lasten is gebruik gemaakt van de methodiek van het Adviescollege toetsing administratieve
lasten (hierna: Actal).16
Bij de berekening van de administratieve lasten dient een onderscheid te worden gemaakt tussen lasten die hun oorsprong óf
op Europees en internationaal niveau óf op nationaal niveau hebben. In dat kader is nagegaan hoe de verschillende informatieverplichtingen
kunnen worden ingedeeld. Hiertoe geeft de methodiek van Actal een indeling in drie categorieën:
A.: De informatieverplichtingen en de uitvoering daarvan zijn in Europees of internationaal verband opgelegd. Dit betekent
dat zowel is voorgeschreven welke informatie bedrijven moeten aanleveren, als de wijze waarop dit moet gebeuren. Een departement
heeft in dit geval beperkte invloed op de administratieve lasten.
B.: De informatieverplichtingen vloeien voort uit Europese en internationale regelgeving, waarbij de uitvoering van de regelgeving
echter is overgelaten aan Nederland. De aard en de omvang van de administratieve lasten worden derhalve mede bepaald door
de wijze waarop het betreffende departement de uitvoering daarvan heeft opgezet en georganiseerd.
C.: De informatieverplichtingen zijn uitsluitend het gevolg van Nederlandse wet- en regelgeving. Zowel de informatieverplichting
als de wijze waarop hieraan uitvoering moet worden gegeven, is door Nederland voorgeschreven.
In onderstaande wordt bij de weergave van de administratieve lasten steeds onderscheid gemaakt tussen deze categorieën.
De administratieve lasten bedroegen vóór de inwerkingtreding van de regeling circa € 3,4 miljoen per jaar. In figuur 1 worden
de lasten weergegeven. De verplichtingen waren uitsluitend het gevolg van nationale regelgeving (categorie C).
Figuur 1Nr | Onderwerp | Administratieve last | Internationaal |
---|
| | | A | B | C |
---|
1 | STEK-gerelateerde informatieverplichtingen | € 3.411.000 | | | € 3.411.000 |
Totaal administratieve lasten | € 3.411.000 | | | |
De administratieve lasten als gevolg van de regeling bedragen circa € 1,1 miljoen per jaar, waarbij de administratieve lasten
voor de diplomering van personeel € 363.000 bedragen en voor de certificering van bedrijven € 742.000 (zie figuur 2).
Figuur 2Nr | Onderwerp | Administratieve last | Internationaal |
---|
| | | A | B | C |
---|
1 | Diplomering | € 363.000 | € 252.000 | | € 111.000 |
2 | Bedrijfscertificering | € 742.000 | € 213.000 | | € 529.000 |
Totaal administratieve lasten | € 1.105.000 | | | |
Bij de berekening van deze administratieve lasten is onder meer rekening gehouden met de volgende zaken:
a. De zogenaamde afdrachtkosten die bedrijven in het verleden verplicht waren aan STEK te betalen behoeft niet meer te worden
voldaan op grond van de regeling. Op grond van de regeling zullen bedrijven een contract afsluiten met een aangewezen keuringsinstantie.
De kosten daarvan vallen niet onder de definitie van administratieve lasten omdat instellingen ‘derden’ zijn, waardoor deze
administratieve lasten vervallen. Dit is dus vooral een definitiekwestie en geen zuivere lastenverlichting.
b. De doelgroep mobiele airco’s valt niet langer onder de verplichte certificering van bedrijven. Hiermee neemt het aantal bedrijven
dat verplicht is een STEK erkenning te bezitten af van 3.345 naar 1.650. Hierdoor is sprake van een aanzienlijke administratieve
lastenreductie.
c. Personen hebben als gevolg van de regeling meer mogelijkheden het te behalen diploma heel specifiek af te stemmen op de te
verrichten werkzaamheden. Een deel van hen kan onder meer volstaan met een diploma (categorie IV), waarmee alleen lekcontroles
mogen worden uitgevoerd en koelinstallaties niet worden geopend. Dit maakt een zekere specialisatie van de werkzaamheden mogelijk,
waarbij rekening is gehouden met het feit dat op minder vaardigheden getoetst wordt. Ook personen die alleen installatie-
of onderhoudswerkzaamheden uitvoeren bij kleine stationaire koelinstallaties kunnen een daarop toegespitst diploma (categorie
II) behalen. Voor deze categorie geldt ook dat het aantal vaardigheden waarop wordt getoetst beperkter is.
d. De reikwijdte van de verplichtingen voor airco’s in voertuigen is in Nederland weliswaar aanzienlijk ruimer dan die van de
Europese regelgeving, maar het zijn geen nieuwe verplichtingen en het diploma dat moet worden behaald heeft een beperktere
scope ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.
e. De beoordelingen die de keuringsinstanties uitvoeren zijn korter van duur doordat er minder controlepunten zijn en de frequentie
waarmee deze beoordelingen plaatshebben is verlaagd van een keer per achttien maanden naar een keer per vierentwintig maanden.
De nadruk komt meer op de administratieve handelingen te liggen. Er wordt bijvoorbeeld gekeken of personeel over de juiste
diploma’s beschikt, of er adequate procedures zijn en of er van de juiste instrumenten gebruik wordt gemaakt.
f. De koudemiddelenregistratie, die in de oorspronkelijke situatie verplicht was in het kader van de STEK-erkenning, blijft voor
de bedrijfscertificering een vereiste. Dit is een aanvulling op de EG-verordening stationaire koelinstallaties.
g. De verplichting tot het doen van een examen voor auto-airco is een Nederlandse eis die additioneel (en daarmee zwaarder) is
ten opzichte van de Europese regelgeving. De kosten daarvan zijn daarom in figuur 2 geclassificeerd onder categorie C.
h. Overgangsregeling: de oorspronkelijke STEK diploma’s blijven nog enige tijd geldig en dienen te worden omgewisseld voor een
nieuw diploma. Dit nieuwe diploma wordt gratis verstrekt. Echter, het omwisselen van het diploma brengt ook initiële lasten
met zich mee.
i. Personen en bedrijven dienen kennis te nemen van de consequenties van de inhoud van de regeling. Ook dit brengt initiële lasten
met zich mee. Voor de berekening van de administratieve lasten is er vanuit gegaan dat voor elk bedrijf één persoon zich verdiept
in de consequenties van de regeling.
Ten opzichte van de oorspronkelijke situatie leidt de regeling tot een reductie van de administratieve lasten van meer dan
€ 2,3 miljoen. In figuur 3 wordt hiervan een overzicht gegeven. Voor een deel wordt dit veroorzaakt door een verschil in definities
(circa € 1 miljoen). Er resteert dan echter nog steeds een ‘echte’ lastenreductie van € 1,3 miljoen per jaar, waarvan € 1
miljoen verklaard kan worden door het vervallen van de verplichting tot een bedrijfscertificaat voor bedrijven die handelingen
verrichten aan airco’s van voertuigen en mobiele werktuigen. Het resterende bedrag van € 230.000,– kan verklaard worden door
de invoering van de mogelijkheid tot differentiatie in de diplomering.
Figuur 3Nr | Scenario | Administratieve lasten |
---|
1 | Oorspronkelijk situatie | € 3.411.000 |
2 | Situatie a.g.v. de uitvoeringsregeling | € 1.105.000 |
| Totale reductie administratieve lasten | € 2.305.000 |
Wel brengt de regeling eenmalige extra lasten met zich mee die geraamd worden op circa € 595.000. Deze bestaan uit:
a. vervanging diploma : € 129.000.
b. kennisname van de nieuwe regeling : € 290.000
c. interne voorlichting : € 176.000.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In artikel 1, eerste lid, zijn diverse begripsomschrijvingen in alfabetische volgorde opgenomen.
Airco van een mobiel werktuig
Allereerst is een begripsomschrijving van ‘airco van een mobiel werktuig’ opgenomen. Het betreft hier kleine17 koelinstallaties in de bestuurdersruimte van mobiele werktuigen bestemd voor comfortkoeling. In bijlage I bij de regeling
is uitputtend omschreven wat onder mobiele werktuigen wordt verstaan, te weten: verreikers, telescoopladers, hoogwerkers,
mobiele kranen, heftrucks, laadschoppen, schovels, wielladers, graafmachines, graaflaadcombinaties, bulldozers, dumpers, scrapers,
schrapers, graders, asfalt-afvalwerkinstallaties, asfaltfreesinstallaties en walsen. De omschrijving van mobiele werktuigen
sluit aan bij de begripsomschrijving van mobiele werktuigen in artikel 1.1, onder p, van de Subsidieregeling emissieverminderende
voorzieningen voor voertuigen, met dien verstande dat de begripsomschrijving in die regeling is beperkt tot werktuigen die
door dieselmotoren worden aangedreven. In bijlage I bij de regeling is die beperking niet opgenomen.
Airco van een voertuig
Er is voorts een begripsomschrijving van ‘airco van een voertuig’ opgenomen. Dit is een kleine koelinstallatie die hoofdzakelijk
bestemd is om de luchttemperatuur en de vochtigheid in de bestuurdersruimte of de passagiersruimte van een voertuig als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onder c of d, van de Wegenverkeerswet te regelen. Onder ‘voertuig’ worden motorrijtuigen en aanhangwagens
verstaan. Motorrijtuigen zijn voertuigen die zijn bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend
of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stoomtoevoer
van elders. Aanhangwagens zijn voertuigen die kennelijk zijn bestemd om te worden voortbewogen door motorrijtuigen. Hieronder
wordt tevens verstaan voertuigen die door andere voertuigen worden voortbewogen of kennelijk zijn bestemd om door andere voertuigen
te worden voortbewogen.
Door de begripsomschrijving van ‘airco van een voertuig’ is de reikwijdte van de regeling aanzienlijk ruimer dan die van de
EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Ingevolge artikel 1 van die verordening heeft deze alleen betrekking op airco’s van
motorvoertuigen die vallen onder de reikwijdte van richtlijn 2006/40/EG. Op grond van artikel 2 van richtlijn 2006/40/EG bevat
die richtlijn regels voor motorvoertuigen van de categorieën M1 en N1 zoals gedefinieerd in bijlage II bij richtlijn 70/156/EEG
van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten
betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 42). Voertuigen van categorie N1 zijn beperkt
tot die van klasse I zoals beschreven in bijlage I, punt 5.3.1.4, eerste tabel van richtlijn 70/220/EEG van de Raad van de
Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving der Lid-Staten met betrekking tot
de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig motoren met elektrische ontsteking
in motorvoertuigen (PbEG L 76). Deze richtlijnen zijn in Nederland geïmplementeerd in het Voertuigreglement. Feitelijk komt
het er op neer dat de EG-verordening airco’s motorvoertuigen alleen van toepassing is op personenauto’s en bedrijfsauto’s.
Ingevolge de regeling gelden deze voorschriften voor alle motorrijtuigen en aanhangwagens als bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onder c en d, van de Wegenverkeerswet.
Installeren
In de regeling is een begripsomschrijving van de werkzaamheid ‘installeren’ opgenomen die aansluit op de begripsomschrijving
van installatie in artikel 3, onder 1, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Er is voor gekozen om het begrip
‘installatie’, in de nationale regelgeving niet te gebruiken, omdat hiermee verwarring zou kunnen ontstaan met het begrip
‘koelinstallatie’ dat betrekking heeft op apparatuur en niet op een werkzaamheid.
Koelinstallatie
De begripsomschrijving van ‘koelinstallatie’ sluit aan op die van ‘koelsysteem’ in artikel 1 van het Besluit gefluoreerde
broeikasgassen milieubeheer. Er is slechts één verschil: de begripsomschrijving geldt in de regeling óók voor gereguleerde
stoffen.
Lekcontrole
Er is een begripsomschrijving van ‘lekcontrole’ opgenomen. In de EG-verordening stationaire koelinstallaties wordt in de begripomschrijving
van ‘onderhoud en revisie’ in artikel 3, tweede lid, verwezen naar lekcontroles zoals gedefinieerd in 3, tweede lid, van de
f-gassenverordening. Die begripsomschrijving is beperkt tot lekcontroles van gefluoreerde broeikasgassen. De reikwijdte van
de regeling gaat verder: deze is ook van toepassing op lekcontroles van gereguleerde stoffen. Voor zover het de controle op
lekkage van gereguleerde stoffen betreft is verwezen naar artikel 3.2, onder c, van de Regeling lekdichtheid koelinstallaties
in de gebruiksfase 2006.
Mobiele koelinstallatie
De begripsomschrijving van ‘mobiele koelinstallatie’ sluit aan op die van ‘mobiel koelsysteem’ in artikel 1 van het Besluit
gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer. Er is slechts één verschil: de begripsomschrijving geldt in de regeling óók voor
gereguleerde stoffen.
Onderhouden
De begripsomschrijving van ‘onderhouden’ is afgeleid van ‘onderhoud of revisie’ in artikel 3, onder 2, van de EG-verordening
stationaire koelinstallaties. Nu het Europese begrip ‘installatie’ in de regeling is vervangen door ‘installeren’ is het in
aansluiting daarop voor de hand liggend ook het werkwoord ‘onderhouden’ te gebruiken. Onder onderhouden wordt tevens ‘reviseren’
in de zin de verordening verstaan. In tegenstelling tot de Europese begripsomschrijving die beperkt is tot werkzaamheden die
samenhangen met het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen, geldt de regeling ook voor werkzaamheden die samenhangen met
het gebruik van gereguleerde stoffen.
Stationaire koelinstallatie
De begripsomschrijving ‘stationaire koelinstallatie’ is opgenomen om te verduidelijken dat de regeling van toepassing is op
werkzaamheden aan grote èn kleine koelinstallaties die normaliter niet mobiel zijn. Mobiele koelinstallaties en mobiele airco’s
zijn wel mobiel en vallen dus buiten het begrip stationaire koelinstallatie.
Terugwinnen
De begripsomschrijving van ‘terugwinnen’ is afgeleid van die van het begrip ‘terugwinning’ in artikel 2, onder 14, van de
f-gassenverordening en artikel 2 van de ozonverordening. De begripsomschrijving geldt voor synthetische koudemiddelen en is
niet beperkt tot gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen. Nu het Europese begrip ‘installatie’ in de regeling
is vervangen door ‘installeren’ is het in aansluiting daarop ook logisch het werkwoord ‘terugwinnen’ te gebruiken.
De begrippen ‘gefluoreerde broeikasgassen’ en ‘gereguleerde stoffen’ zijn in de regeling niet gedefinieerd, omdat de begripsomschrijvingen
al zijn opgenomen in artikel 1, onder e, van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer respectievelijk artikel
1, onder b, van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer.
Artikel 2
In dit artikel is bepaald voor de uitvoering van welke werkzaamheden een diploma vereist is. Er zijn zes typen werkzaamheden
te onderscheiden waaraan een diploma verbonden is, te weten:
a. het verrichten van lekcontroles aan grote stationaire koelinstallaties en mobiele koelinstallaties (artikel 2, eerste lid,
onder a);
b. het terugwinnen bij stationaire en mobiele koelinstallaties (artikel 2, eerste lid, onder b);
c. het installeren van stationaire en mobiele koelinstallaties (artikel 2, eerste lid, onder c);
d. het onderhouden van stationaire en mobiele koelinstallaties (artikel 2, eerste lid, onder d);
e. het terugwinnen van synthetische koudemiddelen uit airco’s van voertuigen (artikel 2, derde lid), en
f. het terugwinnen van synthetische koudemiddelen uit airco’s van mobiele werktuigen (artikel 2, derde lid).
Artikel 2, eerste lid, is ontleent aan artikel 4, eerste lid, in verbinding met artikel 2, eerste lid, van de EG-verordening
stationaire koelinstallaties. Zie tevens paragraaf 2.1. Voor het verrichten van lekcontroles, het terugwinnen, het installeren
en het onderhouden van werkzaamheden aan koelinstallaties is een diploma vereist. Voor stationaire koelinstallaties gaat het
om grote en kleine koelinstallaties. Ook kleine stationaire koelinstallaties zoals airco’s die zijn aangeschaft bij bijvoorbeeld
een doe-het-zelf-markt voor particulier gebruik vallen dus onder de reikwijdte: deze dienen te worden geïnstalleerd door een
ingevolgde de regeling gediplomeerd persoon. Hetzelfde geldt voor warmtepompen.
Uit de begripsomschrijving van mobiele koelinstallaties volgt dat de verplichte diplomering uitsluitend geldt voor werkzaamheden
aan grote mobiele koelinstallaties. Dit is een verschil met de stationaire koelinstallaties waar de eisen voor persoonscertificering
ingevolge dit artikel zowel op kleine als grote installaties van toepassing zijn.
Het tweede lid van dit artikel is ontleent aan artikel 4, tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties.
Hierin is bepaald welke type diploma aan welke categorie werkzaamheden verbonden is:
– het categorie I-diploma geldt voor (bepaalde) werkzaamheden aan grote en kleine stationaire koelinstallaties en (grote) mobiele
koelinstallaties;
– het categorie II-diploma geldt voor (bepaalde) werkzaamheden aan kleine stationaire koelinstallaties en voor lekcontroles
van grote stationaire en mobiele koelinstallaties;
– het categorie III-diploma geldt alleen voor (bepaalde) werkzaamheden aan kleine stationaire koelinstallaties;
– het categorie IV-diploma geldt voor (bepaalde) werkzaamheden aan grote en kleine stationaire koelinstallaties en (grote) mobiele
koelinstallaties.
In onderstaand schema is dit weergegeven:
Koelinstallatie | Werkzaamheden waarvoor het personeel over een diploma moet beschikken | Cat. I | Cat. II | Cat. III | Cat. IV |
---|
Stationaire koelinstallatie met koudemiddelinhoud <3kg (6kg als het een hermetisch gesloten systeem betreft) gereguleerde
stoffen of gefluoreerde broeikasgassen
| Terugwinnen | □ | □ | □ | |
Installeren en onderhouden | □ | □ | | |
Stationaire of mobiele koelinstallatie met koudemiddelinhoud >3kg (6kg als het een hermetisch gesloten systeem betreft) gereguleerde
stoffen of gefluoreerde broeikasgassen
| Lekcontrole waarbij het koelcircuit niet wordt geopend | □ | □ | | □ |
Lekcontrole (waarbij het koelcircuit wel mag worden geopend) | □ | | | |
Terugwinnen | □ | | | |
Installeren en onderhouden | □ | | | |
Personen die betrokken zijn bij het terugwinnen van synthetisch koudemiddel uit mobiele airco’s dienen over een hieraan verbonden
diploma te beschikken (artikel 2, derde lid). Dit lid is afgeleid van artikel 2, eerste lid, van de EG-verordening airco’s
motorvoertuigen. Er is een belangrijk verschil: in Nederland is een diploma vereist, terwijl de Europese regelgeving zich
beperkt tot het beschikken over een opleidingsgetuigschrift.
In de praktijk zullen de werkzaamheden aan mobiele koelinstallaties van onder meer vrachtwagens meestal worden verricht door
personeel dat over een categorie I-diploma beschikt. Om te voorkomen dat zij voor de werkzaamheden aan een mobiele airco over
een afzonderlijk diploma dienen te beschikken terwijl zij ruim voldoende zijn gekwalificeerd, is in artikel 2, vierde lid,
bepaald dat personeel dat over een categorie I-diploma beschikt tevens gerechtigd is werkzaamheden aan de mobiele airco uit
te voeren. Een onderhoudsmonteur voor de transportkoeling van een vrachtwagen die over een categorie I-diploma beschikt kan
met dit diploma – in Nederland – dus tevens werkzaamheden verrichten aan de airco ten behoeve van de chauffeurscabine. Omdat
de exameneisen voor het diploma airco’s van voertuigen gelijk zijn aan die voor het diploma airco’s van mobiele werktuigen
zijn deze diploma’s gelijkwaardig. Dit betekent dat degene die examen heeft gedaan bij de Stichting CERT en een diploma heeft
verkregen tevens betrokken mag zijn bij de terugwinning van synthetisch koudemiddel uit airco’s van voertuigen. Vice versa
geldt dit ook voor diploma’s die zijn verkregen door het doen van examens bij de Stichting VAM. Het is overigens uiteindelijk
altijd de verantwoordelijkheid van de werkgever om te zorgen dat het personeel dat deze werkzaamheden uitvoert hiervoor voldoende
kennis heeft. Deze plicht vloeit voort uit artikel 7.6, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Volgens die bepaling dient de werkgever er namelijk zorg voor te dragen dat de betreffende werknemers voor
de uitvoering van de werkzaamheden over de specifiek noodzakelijke deskundigheid en ervaring beschikken.
Artikel 2, vijfde lid, sluit aan op artikel 4, derde lid, onder a, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Het
bevat een uitzondering voor personen die werkzaam zijn bij een (onderhouds)bedrijf en tevens een relevante opleiding volgen voor het behalen van het hierbij behorende diploma. Zij krijgen voor een
periode van maximaal twee jaar toestemming werkzaamheden te ondernemen waarvoor een dergelijk diploma vereist is om praktische
vaardigheden te verwerven die nodig zijn voor het examen, te rekenen vanaf de aanvangsdatum van de opleiding. Het gaat dus
om werkstages. Voorwaarde hierbij is dat zij werkzaam zijn onder direct toezicht en verantwoordelijkheid van iemand die over
een voor de betreffende werkzaamheid vereist diploma beschikt, waarbij deze persoon in voorkomende gevallen ook in kan grijpen.
De aanvangsdatum van de opleiding wordt aangetoond door de inschrijvingsbevestiging van het betreffende opleidingsinstituut.
Artikel 2, vijfde lid, sluit ook aan op artikel 2, tweede lid, van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Het bevat een
uitzondering voor personen die werkzaam zijn bij een bedrijf en tevens een relevante opleiding volgen voor het behalen van
het vereiste getuigschrift (in de regeling: diploma). Zij krijgen voor een periode van maximaal een jaar toestemming werkzaamheden
te ondernemen waarvoor een dergelijk diploma vereist is om praktische vaardigheden te verwerven die nodig zijn voor het examen.
Het gaat ook hier dus om werkstages. Voorwaarde hierbij is dat zij werkzaam zijn onder direct toezicht en verantwoordelijkheid
van iemand die over een bij de betreffende werkzaamheid behorend diploma beschikt, waarbij deze persoon in voorkomende gevallen
ook in kan grijpen.
De EG-verordening stationaire koelinstallaties werkt rechtstreeks. Dit betekent onder meer dat degene met een certificaat
dat in een andere lidstaat is afgegeven en voldoet aan de EG-verordening stationaire koelinstallaties de hieraan verbonden
werkzaamheden ook in Nederland mag uitvoeren (artikel 13, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties).
Ook de EG-verordening airco’s motorvoertuigen werkt rechtstreeks. Dit betekent dat degene met een getuigschrift dat in een
andere lidstaat is afgegeven en voldoet aan de EG-verordening airco’s motorvoertuigen de hieraan verbonden werkzaamheden ook
in Nederland mag uitvoeren (artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen). Het betekent tevens dat
een persoon met een op grond van deze regeling afgegeven diploma de hieraan verbonden werkzaamheden mag uitvoeren in andere
lidstaten van de Europese Unie. Zie in dit verband ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 32.
Artikel 3
Het eerste lid van artikel 3 geeft uitvoering aan artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties:
een certificaat (diploma) wordt verkregen door voor een door een evalueringsinstantie georganiseerd examen te slagen.
De leden twee tot en met vier van artikel 3 geven uitvoering aan artikel 11, eerste lid, van de EG-verordening stationaire
koelinstallaties: de aanwijzing van de evalueringsinstanties (exameninstellingen). Er is één exameninstelling per categorie
(of categorieën) van installaties. Aan die keuze liggen meerdere overwegingen ten grondslag. Allereerst sluit dit in belangrijke
mate aan op de praktijk die gold tot het van kracht worden van de regeling. Voorts bevordert dit de eenduidige beoordeling
van de deelnemers aan de (her)examens. Tevens wordt hierdoor het toezicht op de exameninstellingen vergemakkelijkt. De volgende
categorieën worden onderscheiden:
a. een exameninstelling voor stationaire en mobiele koelinstallaties;
b. een exameninstelling voor airco’s van voertuigen;
c. een exameninstelling voor airco’s van mobiele werktuigen.
Voor het verrichten van werkzaamheden aan stationaire en mobiele koelinstallaties dient men examen af te leggen bij de Stichting
Emissiepreventie Koudetechniek, de nieuwe naam van STEK (artikel 3, tweede lid). Voor de airco’s van voertuigen is de Stichting
VAM (feitelijk: IBKI, een onderdeel van deze stichting) aangewezen als exameninstelling (artikel 3, derde lid). Voor de airco’s
voor mobiele werktuigen is de Stichting CERT aangewezen.
Ingevolge artikel 3, zesde lid, wordt gedurende het examen voor stationaire en mobiele koelinstallaties getoetst of een deelnemer
voldoet aan de in bijlage II bij de regeling neergelegde eisen. Dit artikel is afgeleid van artikel 5, eerste lid, van de
EG-verordening stationaire koelinstallaties. De eisen in bijlage II stemmen in grote mate overeen met de eisen in de bijlage
bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Omdat deze bijlage in Nederland ook geldt voor gereguleerde stoffen is
deze op enkele punten aangevuld waar het kennis over relevante regelgeving betreft. Tevens wordt in bijlage II bij de regeling
niet alleen naar de relevante Europese regelgeving verwezen maar ook naar de relevante nationale regelgeving.
Om een diploma voor mobiele airco’s te behalen dient men aan de exameneisen in bijlage III te voldoen (artikel 3, zevende
lid). Voor het terugwinnen van synthetisch koudemiddel uit airco’s van voertuigen gelden dezelfde exameneisen als voor het
terugwinnen van synthetisch koudemiddel uit airco’s van mobiele werktuigen. Artikel 3, zevende lid, is afgeleid van artikel
3, vierde lid, van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. De eisen in bijlage III bij de regeling stemmen overeen met
de eisen in de bijlage bij de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Omdat deze bijlage in Nederland ook geldt voor gereguleerde
stoffen is deze op enkele punten aangevuld. Tevens wordt in bijlage III bij de regeling niet alleen naar de relevante Europese
regelgeving verwezen maar ook naar de relevante nationale regelgeving.
Ingevolge artikel 3, achtste lid, is de geldigheidsduur van het diploma onbeperkt. Dat laat onverlet dat de kennis van het
personeel dat over een diploma beschikt actueel dient te worden gehouden. Dit is een plicht van de werkgever die voortvloeit
uit artikel 7.6, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Volgens die bepaling dient de werkgever er namelijk zorg
voor te dragen dat de betreffende werknemers voor de uitvoering van de werkzaamheden over de specifiek noodzakelijke deskundigheid
en ervaring (blijven) beschikken.
Artikel 4
Het is de taak van de Minister om de inhoud van het (her)examen, waaronder de examenopgaven, vast te stellen (artikel 4, eerste
lid). Hij laat zich hierbij adviseren door de exameninstelling. De vaststelling van de examenopgaven is een besluit in de
zin van de Awb. Een deelnemer kan tegen de inhoud van het (her)examen bezwaar maken bij de Minister. Hiertegen is echter geen
beroep mogelijk (artikel 8:4, onder e, van de Awb). Tijdens het examen wordt getoetst of een deelnemer voldoet aan de exameneisen.
In de bijlagen II en III bij de regeling zijn de exameneisen (in de vorm van eindtermen) voor de verschillende categorieën
werkzaamheden neergelegd.
Het examen bestaat uit een theorie- en een praktijkgedeelte (artikel 4, tweede lid).
Artikel 5
De uitslag van het (her)examen wordt binnen drie weken nadat de Minister het advies van de exameninstelling heeft ontvangen
aan een deelnemer verzonden. Dit is een maximum termijn. Het is de bedoeling in de praktijk als richtlijn een termijn van
een week in plaats van drie weken aan te houden. Nadat een deelnemer (her)examen heeft gedaan heeft de exameninstelling drie
weken de gelegenheid hierover advies uit te brengen aan de Minister. Ook dit is een maximumtermijn. Vanaf het moment dat een
deelnemer (her)examen doet tot het moment dat de uitslag wordt verzonden zitten dus maximaal zes weken. In de meeste gevallen
zal die periode aanzienlijk korter zijn.
De uitslag van het (her)examen is een besluit waartegen een deelnemer bezwaar kan maken bij de Minister. Er is echter geen
mogelijkheid van beroep (zie artikel 8:4, onder e, van de Awb). Zie ook de toelichting bij artikel 14.
Artikel 6
Dit artikel biedt de mogelijkheid aan een deelnemer om herexamen te doen indien hij een of meer onderdelen van het examen
niet heeft gehaald. Een deelnemer behoeft uitsluitend herexamen te doen voor dat onderdeel of die onderdelen waarvan de uitslag
negatief is gebleken (artikel 6, eerste lid). Het herexamen moet binnen zes maanden nadat een deelnemer van de resultaten
op de hoogte is gesteld plaatsvinden (artikel 6, tweede lid). Wordt de termijn van zes maanden overschreden dan zal een deelnemer
een volledig nieuw examen moeten afleggen. Een deelnemer krijgt na het examen eenmaal de gelegenheid herexamen te doen. Slaagt
hij niet dan dient hij opnieuw een volledig examen af te leggen om het betreffende diploma te kunnen behalen (artikel 6, derde
lid).
Artikel 7
Een deelnemer is aan de exameninstelling een vergoeding verschuldigd (artikel 7, eerste lid). De vergoeding dient voorafgaand
aan het (her)examen te zijn voldaan (artikel 7, tweede lid). Is niet tijdig betaald, dan wordt een deelnemer uitgesloten van
het (her)examen.
De exameninstelling doet de Minister jaarlijks een voorstel over de hoogte van de verschuldigde vergoeding (artikel 7, derde
lid). Dit voorstel dient door de exameninstelling te worden onderbouwd, onder meer aan de hand van de begroting van de exameninstelling.
De Minister stelt de vergoeding vast. De hoogte van de vergoeding is in ieder geval nooit hoger dan nodig ter dekking van
de kosten die de exameninstelling heeft voor het afnemen van het (her)examen (artikel 7, vierde lid).
Artikel 8
Ingevolge het eerste lid van dit artikel kan de Minister besluiten om bij onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld ingeval
van ziekte) het (her)examen geheel of gedeeltelijk opnieuw af te nemen. Het gaat hier om uitzonderingen die gelden voor het
individuele (her)examen.
Dit artikel bevat tevens regels indien gedurende of na afloop van het (her)examen onregelmatigheden worden geconstateerd met
betrekking tot (her)examen (artikel 8, tweede lid). Binnen een week nadat de onregelmatigheid is geconstateerd stelt de examinator
een schriftelijk verslag op (artikel 8, derde lid). Dit kan zowel op papier als elektronisch geschieden.18 Onderdeel van dit verslag vormt de zienswijze van een deelnemer op de geconstateerde onregelmatigheid (artikel 8, derde lid,
onder f). Dit verslag wordt aan de Minister gestuurd en die besluit vervolgens of en zo ja, welke maatregelen ondernomen worden
(artikel 8, vierde en vijfde lid). Hij kan besluiten dat een deelnemer gedurende enige tijd wordt uitgesloten van deelname
aan de (her)examens of tot ongeldigverklaring van het (her)examen. Tevens kan de Minister besluiten tot intrekking van een
reeds op grond van de regeling verleend diploma. Deze bepaling sluit aan bij artikel 10, tweede lid, van de EG-verordening
stationaire koelinstallaties dat de mogelijkheid tot intrekking van diploma’s biedt.
Artikel 9
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 11 van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. In dit artikel zijn de taken
van de exameninstelling vastgelegd. De exameninstelling verricht in het kader van de regeling alleen feitelijke handelingen
en geen rechtshandelingen (zie verder paragraaf 4.2). De exameninstelling is belast met het organiseren en afnemen van (her)examens
(artikel 9, eerste lid). Hieronder vallen in ieder geval de volgende werkzaamheden:
1. Het adviseren van de Minister over de inhoud van de (her)examens (artikel 9, eerste lid, onder a).
2. Het verzorgen van de communicatie rondom en het vaststellen van de examendatum, het tijdstip en de plaats (artikel 9, eerste
lid, onder b, c en d).
3. Het afnemen van de (her)examens door – gekwalificeerde – examinatoren (artikel 9, eerste lid, onder e).
4. Het zorgdragen voor de facturering van de (her)examens (artikel 9, eerste lid, onder f).
5. Het adviseren van de Minister over de resultaten van een door een deelnemer afgelegd (her)examen (artikel 9, eerste lid, onder
g). Dit dient uiterlijk binnen drie weken na afloop van het (her)examen te geschieden.
6. Het registreren van individuele en algemene resultaten van de (her)examens (artikel 9, eerste lid, onder h). Zie artikel 11,
derde lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties.
Om de kwaliteit die de exameninstelling levert te waarborgen, heeft deze diverse verplichtingen. De exameninstelling beschikt
over een examenreglement (artikel 9, tweede lid) en een huishoudelijk reglement (artikel 9, derde lid). Deze reglementen,
evenals wijzigingen hiervan, dienen te zijn goedgekeurd door de Minister (artikel 9, vierde lid). Het examenreglement heeft
betrekking op de relatie exameninstelling en deelnemer. Het huishoudelijk reglement bevat zaken die betrekking hebben op het
interne reilen en zeilen van de exameninstelling.
In het examenreglement staan de procedure- en gedragsregels rondom het (her)examen nader uitgewerkt (artikel 9, tweede lid,
onder a). Het betreft onder meer regels inzake de wijze van inschrijving, de handelwijze bij verhindering van een deelnemer,
de procedure voor toewijzing van examinatoren ten behoeve van een (her)examen en de tijdsduur van het (her)examen. Ook bevat
het examenreglement de criteria op basis waarvan de examens worden beoordeeld ten behoeve van het opstellen van het advies
aan de Minister over de examenresultaten (artikel 9, tweede lid, onder b). Voorts wordt in het examenreglement neergelegd
dat een ieder die betrokken is bij de organisatie en uitvoering van het (her)examen en daarbij de beschikking krijgt over
vertrouwelijke gegevens verplicht is tot geheimhouding daarvan. Dit is slechts anders indien een wettelijk voorschrift hem
tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van de examinering de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
Een ander belangrijk onderdeel van het examenreglement vormt de afstemming met de betrokken brancheorganisaties, bijvoorbeeld
in de vorm van een Commissie van Deskundigen (artikel 9, tweede lid, onder d). Ook bevat het examenreglement een klachtenprocedure.
Het huishoudelijk reglement bevat de taken van een examinator en de criteria waaraan hij moet voldoen waaronder eisen omtrent
de kennis van een examinator en zijn praktijkervaring (artikel 9, derde lid, onder a). Het betreft praktijkervaring op het
te examineren vakgebied. Hij dient kennis te hebben van de techniek en de gehanteerde methoden. Dit sluit aan op de eis in
artikel 11, vierde lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Ook de onafhankelijkheid van een examinator is
van belang. De exameninstelling dient er tevens zorg voor te dragen dat de in te schakelen examinatoren daadwerkelijk aan
deze criteria voldoen (artikel 9, vierde lid).
Tevens bevat het huishoudelijk reglement de criteria waaraan de examenruimte dient te voldoen en welke technische middelen
en hulpmiddelen beschikbaar dienen te zijn (artikel 9, tweede lid, onder c). Ook deze eis sluit aan bij artikel 11, vierde
lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. De vast te stellen criteria zijn objectief en algemeen van aard.
De exameninstelling treedt bij de beoordeling van een examenruimte onafhankelijk en onpartijdig op (artikel 9, vijfde lid):
iedere examenruimte die aan de gestelde criteria voldoet komt voor gebruik in aanmerking. De exameninstelling dient er tevens
zorg voor te dragen dat de te gebruiken examenruimten en technische middelen en hulpmiddelen ook daadwerkelijk aan deze criteria
voldoen.
Een ander belangrijk onderdeel van het huishoudelijk reglement vormt de vastlegging van de te volgen interne procedures inzake
de uit te voeren interne controles en evaluaties. Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het up-to-date houden van de (her)examens
aan de actuele regelgeving (artikel 9, derde lid, onder c).
De exameninstelling is onafhankelijk en onpartijdig (vijfde lid). Deze voorwaarde staat ook genoemd in artikel 11, eerste
lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Het gaat met name om een onafhankelijk en onpartijdig optreden richting
deelnemers, examinatoren en te gebruiken examenruimten.
De exameninstelling is verplicht om zich aan het examenreglement en het huishoudelijk reglement te houden (artikel 9, vijfde
lid).
Op geschillen met de exameninstelling die een uitvloeisel zijn van de uitvoering van het examenreglement (bijvoorbeeld als
een deelnemer het niet eens is met de door de exameninstelling aangewezen examinator) of van andere feitelijke werkzaamheden
is niet het publiekrecht, maar het privaatrecht van toepassing.
Ook dient de exameninstelling er voor zorg te dragen dat er afdoende maatregelen worden getroffen om fraude voor, tijdens
en na het examen te voorkomen (artikel 9, zesde lid). Omdat de Minister snel moet kunnen optreden indien een exameninstelling
niet meer voldoet aan haar verplichtingen, is er voor gekozen om de exameninstelling zelf te verplichten melding te maken
van haar onvermogen (artikel 9, zevende lid).
Artikel 10
De exameninstelling is verplicht alle informatie omtrent een door een deelnemer afgelegd (her)examen gedurende een bepaalde
termijn te bewaren. Deze termijnen sluiten aan op de termijnen die de Awb voor bezwaar en beroep hanteert.
Artikel 11
In het kader van het toezicht op de exameninstelling dient deze op verzoek van de Minister alle benodigde informatie te verstrekken
in de vorm van inlichtingen en het overleggen van gegevens en bescheiden (artikel 11, eerste lid). Tevens dient ieder jaar
een jaarverslag te worden opgesteld (artikel 11, tweede lid). In bijlage IV bij de regeling zijn richtsnoeren vastgelegd waarin
nader is geconcretiseerd op welke wijze hieraan vorm gegeven moet worden.
Artikel 12
De aanwijzing van een exameninstelling kan bij geconstateerde tekortkomingen worden geschorst. In het eerste lid van artikel
12 worden de tekortkomingen waarbij schorsing mogelijk is genoemd, namelijk als de exameninstelling aan een of meer van de
in de artikelen 9 tot en met 11 genoemde taken of verplichtingen niet meer voldoet. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als
de exameninstelling geen – tijdige – verantwoording aan de Minister aflegt. Indien de aanwijzing wordt geschorst krijgt de
exameninstelling gedurende een bepaalde periode de gelegenheid de tekortkoming ongedaan te maken (artikel 12, tweede lid).
Zodra de tekortkoming naar het oordeel van de Minister binnen deze termijn ongedaan is gemaakt wordt de schorsing opgeheven
(artikel 12, derde lid).
Artikel 13
Dit artikel regelt de gevallen waarin de aanwijzing van de exameninstelling kan worden ingetrokken. Allereerst kan dat op
verzoek van de exameninstelling zelf gebeuren (artikel 13, onder a). Daarnaast kan de aanwijzing onder andere worden ingetrokken
indien de exameninstelling bij de uitvoering of nakoming van een of meer van de taken of verplichtingen ernstig tekort schiet
(artikel 13, onder b). Indien er sprake is van tekortkomingen, maar deze niet aan te merken zijn als ‘ernstig’ zal de Minister
de aanwijzing eerst schorsen (zie artikel 12, eerste lid). Het onvoldoende onafhankelijk of onpartijdig opereren kan ook een
reden zijn voor intrekking.19 Voorts kan de aanwijzing van de exameninstelling worden ingetrokken indien de exameninstelling niet meewerkt aan een controle
door de Minister (feitelijk: de VROM-Inspectie) (artikel 13, onder c). Tenslotte zijn gronden voor intrekking dat de aanwijzing
eerder geschorst is en de tekortkoming niet binnen de door de Minister gestelde termijn ongedaan is gemaakt (artikel 13, onder
d) of indien sprake is van surseance van betaling of faillissement van de exameninstelling (artikel 13, onder e). Uiteraard
zal de Minister er voor zorgdragen dat op het moment dat de aanwijzing van de exameninstelling wordt ingetrokken een andere
exameninstelling is aangewezen voor het organiseren en afnemen van de betreffende examens.
Artikel 14
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 10, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Een deelnemer
die is geslaagd voor zijn (her)examen ontvangt van de Minister het diploma (artikel 14, eerste lid). Het besluit tot het verstrekken
van het diploma is een besluit in de zin van de Awb. Tegen dit besluit staat zowel bezwaar als beroep open. Feitelijk is er
bij de examinering en diplomering sprake van drie besluiten:
1) het vaststellen van de inhoud van het examen;
2) het vaststellen van de uitslag van het (her)examen;
3) het afgeven van het diploma.
Een deelnemer wordt over het tweede en derde besluiten na afloop van het examen geïnformeerd. Tegen alledrie de besluiten
kan bezwaar worden gemaakt. In de praktijk zal dit vermoedelijk zelden voorkomen: een deelnemer zal bijna altijd tegen de
uitslag van het (her)examen bezwaar aantekenen en niet tegen het besluit inzake de inhoud van het examen of het niet verstrekken
van het diploma. Mocht een deelnemer toch beroep instellen tegen het besluit geen diploma te verlenen, dan kan hij dat doen
bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (artikel 20.1, eerste lid, van de Wm).
In aansluiting op artikel 10, derde lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties registreert de Minister wie een
diploma heeft ontvangen (artikel 14, tweede lid). Dit register wordt actueel gehouden. Zo is voor een ieder binnen de lidstaten
na te gaan wie over een diploma beschikt. Het register is passief openbaar, dat wil zeggen dat gegevens hieruit op verzoek
worden verstrekt. Volgens de verordening dienen die gegevens ten minste vijf jaar te worden bewaard. In Nederland is er voor
gekozen om de gegevens minimaal vijf jaar te bewaren en in ieder geval tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van de houder
van het diploma. Personen kunnen immers langdurig binnen de betreffende sector werkzaam blijven en gebruik maken van het diploma.
Artikel 15
Deze bepaling is ontleend aan artikel 5, tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties en bepaalt wat het
diploma ten minste dient te vermelden.
Artikel 16
Indien degene die een diploma heeft verkregen bij voortduring in strijd handelt met de regeling of de daarmee samenhangende
regelgeving (artikel 3 van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer of de Regeling lekdichtheid koelinstallaties
2006) kan de Minister het diploma intrekken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien iemand herhaaldelijk categorie I werkzaamheden
uitvoert, terwijl hij alleen over een categorie III-diploma beschikt. Deze bepaling sluit aan bij artikel 10, tweede lid,
van de EG-verordening stationaire koelinstallaties, die de mogelijkheid tot intrekking van diploma’s biedt. Het besluit tot
intrekking van het diploma is een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep openstaat.
Overigens is het intrekken van het diploma bedoeld als ultimum remedium en zal dit naar verwachting slechts hoog zelden worden
toegepast. Er zal sprake moeten zijn van het herhaaldelijk en willens en wetens overtreden van voorschriften in de regeling
of de daarmee samenhangende regelgeving.
Naast de intrekking van het diploma kunnen in gevallen van onder meer fraude ook strafrechtrechtelijke maatregelen worden
getroffen.
Artikel 17
Een deelnemer is aan de Minister een vergoeding verschuldigd voor de uitslag van het examen (artikel 17, eerste lid). De vergoeding
wordt jaarlijks vastgesteld. De hoogte van de vergoeding voor het kalenderjaar 2010 bedraagt € 20,– (artikel 17, tweede lid).
Artikel 18
Dit artikel verplicht bedrijven die betrokken zijn bij de installatie of het onderhoud van stationaire of mobiele koelinstallaties
te beschikken over een bedrijfscertificaat. Indien een onderneming uit meerdere vestigingen bestaat, wordt iedere vestiging
als een bedrijf in de zin van de regeling aangemerkt. Iedere vestiging dient dus over een bedrijfscertificaat te beschikken.
Artikel 19
Een bedrijfscertificaat kunnen bedrijven verkrijgen indien zij beschikken:
a. over personeel dat voor de genoemde werkzaamheden beschikt over de juiste diploma’s (artikel 19, eerste lid, onder a);
b. over voldoende adequaat gediplomeerd personeel in relatie tot het te verwachten werkaanbod (artikel 19, eerste lid, onder
b), en
c. over voldoende en adequate instrumenten en noodzakelijke procedures (artikel 19, eerste lid, onder c).
Deze eisen zijn direct afgeleid van artikel 8, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Daarnaast dienen
de bedrijven om een bedrijfscertificaat ingevolge deze regeling te kunnen krijgen over een koudemiddelenregistratie te beschikken
(artikel 19, eerste lid, onder d). Dit is een belangrijk managementsysteem voor een bedrijf en sluit aan op de reeds bestaande
praktijk (zie ook paragraaf 4.4.1). De koudemiddelenregistratie heeft betrekking op de werkzaamheden aan alle (grote en kleine)
koelinstallaties.
Bij de aanvraag om een bedrijfscertificaat dient een bedrijf diverse gegevens en bescheiden te overleggen (artikel 19, tweede
lid), waaronder de koudemiddelenregistratie. De aanvraag voor een bedrijfscertificaat wordt ingediend bij een van de keuringinstanties
(artikel 19, derde lid). Dat zijn door de Minister aangewezen instanties die met het afgeven van een bedrijfscertificaat zijn
belast (artikelen 25). De keuringinstanties opereren in een concurrerende markt. Een bedrijf kan daardoor zelf bepalen bij
welke keuringinstantie zij de aanvraag wenst in te dienen. De kosten die aan een bedrijfscertificaat zijn verbonden zijn voor
rekening van het bedrijf. De keuringinstantie is een bestuursorgaan in de zin van de Awb. Op besluiten van de keuringinstantie
is de Awb van toepassing. Tegen een besluit op de aanvraag staat zo nodig bezwaar open bij de betreffende keuringinstantie.
Beroep kan ingevolge artikel 20.1 van de Wm worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als
een bedrijfscertificaat wordt verleend zullen de keuringsinstantie en een bedrijf tevens een contractuele relatie aangaan.
Een bedrijfscertificaat wordt voor onbepaalde tijd aan een bedrijf verleend. Een bedrijf dient bij voortduring aan de voorwaarden,
bedoeld in artikel 19, eerste lid, te voldoen (artikel 19, vierde lid). Voorts dienen de resultaten van de koudemiddelenregistratie
op verzoek van de keuringsinstantie beschikbaar te worden gesteld. Eens per achtenveertig maanden beoordeelt de keuringinstantie
of het gecertificeerde bedrijf nog steeds aan de voorwaarden voldoet. Dit gebeurt door een herkeuring. Tussentijds vindt er
in beginsel eenmalig een beperkte beoordeling (tussentijdse beoordeling) plaats (zie artikel 21). Dit is anders indien bij
een bedrijf bij een tussentijdse beoordeling of herkeuring tekortkomingen zijn geconstateerd. Dan kan als sluitstuk van die
tussentijdse beoordeling of herkeuring een aanvullende beoordeling plaatsvinden. Uiteraard kan de VROM-Inspectie ook tussentijdse
controles bij een bedrijf verrichten. Mocht dan blijken dat een bedrijf niet meer aan de voorwaarden in de regeling voldoet,
dan wordt de keuringinstantie hiervan op de hoogte gesteld. Deze kan vervolgens besluiten een bedrijfscertificaat tijdelijk
of definitief in te trekken (artikel 22). Ook kan de VROM-Inspectie zo nodig direct zelf optreden. Zie paragraaf 7.2.
Omdat de keuringsinstantie snel moet kunnen optreden indien een bedrijf niet meer voldoet aan de aan een bedrijfscertificaat
verbonden criteria, is er voor gekozen om een bedrijf zelf te verplichten melding te maken van haar onvermogen (artikel 19,
vijfde lid). Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien een bedrijf de werkzaamheden waarvoor een bedrijfscertificaat is
verleend staakt of wanneer er onvoldoende gediplomeerd personeel in dienst is.
De EG-verordening stationaire koelinstallaties werkt rechtstreeks. Dit betekent onder meer dat een bedrijf dat beschikt over
een bedrijfscertificaat dat in een andere lidstaat is afgegeven en voldoet aan de EG-verordening stationaire koelinstallaties
de hieraan verbonden werkzaamheden ook in Nederland mag uitvoeren (artikel 13, eerste lid, van de EG-verordening stationaire
koelinstallaties).
Artikel 20
Een bedrijfscertificaat vermeldt de naam van een bedrijf, een registratienummer afgegeven door de keuringsinstantie, de werkzaamheden
die de houder van een bedrijfscertificaat bevoegd is te verrichten, de datum van afgifte en de ondertekening door een vertegenwoordiger
van de keuringsinstantie (zie artikel 8, tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties).
Artikel 21
De keuringinstantie beoordeelt eenmaal per vierentwintig maanden na afgifte van een bedrijfscertificaat of het gecertificeerde
bedrijf nog steeds aan de voorwaarden voldoet. De eerste vierentwintig maanden vindt er een beperkte beoordeling (tussentijdse
beoordeling) plaats (artikel 21, eerste lid). Vervolgens vindt er na de volgende vierentwintig maanden een volledige beoordeling
(herkeuring) plaats (artikel 21, tweede lid). De beperkte en volledige beoordelingen wisselen elkaar af. De verantwoordelijkheid
voor het uitvoeren van de tussentijdse beoordelingen en herkeuringen ligt in eerste aanleg bij de keuringsinstantie. Het is
niet de bedoeling dat de keuringinstantie allerlei andere tussentijdse beoordelingen bij het gecertificeerde bedrijf gaat
uitvoeren. Dit ligt anders indien bij een bedrijf tijdens een tussentijdse beoordeling of herkeuring tekortkomingen zijn geconstateerd.
Tussentijdse beoordelingen kunnen na zo’n constatering nodig zijn om bijvoorbeeld te controleren of een bedrijf binnen een
gestelde periode geconstateerde gebreken heeft opgelost. Uiteraard kan de VROM-Inspectie ook tussentijdse controles bij een
bedrijf verrichten. Mocht dan blijken dat een bedrijf niet meer aan de voorwaarden in de regeling voldoet dan wordt de keuringinstantie
hierover geïnformeerd. Deze kan een bedrijfscertificaat vervolgens tijdelijk of definitief intrekken (artikel 22). Ook kan
de VROM-Inspectie zo nodig direct zelf optreden. Zie paragraaf 7.2.
Artikel 22
In dit artikel is beschreven in welke gevallen de keuringinstantie een aan een bedrijf verstrekt bedrijfscertificaat tijdelijk
of definitief kan intrekken.20 Hiervoor kunnen meerdere redenen zijn:
a. indien een bedrijf hierom verzoekt, bijvoorbeeld als het haar werkzaamheden staakt of niet meer voldoet aan de voorwaarden
in het artikel 19, eerste lid;
b. geconstateerd wordt dat een bedrijf niet meer voldoet aan een of meer van de certificeringsvoorwaarden, of verzuimd heeft
de keuringsinstantie onmiddellijk in kennis te stellen van gewijzigde omstandigheden die van invloed zijn op het afgegeven
bedrijfscertificaat.
c. een bedrijf werkt niet of onvoldoende mee aan een tussentijdse beoordeling of een herkeuring door de keuringinstantie of de
keuringsinstantie is niet meer in staat deze beoordeling uit te voeren (bijvoorbeeld omdat een bedrijf de privaatrechtelijke
overeenkomst met de keuringsinstantie heeft ontbonden);
d. bij surseance van betaling of faillissement van een bedrijf.
In bijlage V bij de regeling zijn nadere bepalingen opgenomen waarin de tijdelijke en definitieve intrekking nader zijn geconcretiseerd.
Tijdelijke intrekking zal met name aan de orde zijn indien een bedrijf de geconstateerde tekortkoming relatief eenvoudig binnen
een bepaalde door de keuringinstantie te bepalen termijn kan herstellen. Zo lang een bedrijfscertificaat tijdelijk is ingetrokken
kan een bedrijf de betreffende werkzaamheden niet verrichten. Pas als de tijdelijke intrekking is opgeheven kan een bedrijf
deze werkzaamheden weer oppakken. Van de tijdelijke intrekking zal ook altijd melding worden gemaakt in het register van de
keuringsinstantie (artikel 25, eerste lid, onder b). Definitieve intrekking zal aan de orde zijn indien de tekortkoming niet
meer hersteld kan worden of een bedrijfscertificaat al eerder tijdelijk werd ingetrokken en de tekortkoming in de tussentijd
niet ongedaan is gemaakt. De definitieve intrekking zal in het register van de keuringsinstantie verwerkt worden. Indien een
bedrijfscertificaat tijdelijk of definitief wordt ingetrokken mag het betreffende bedrijf geen stationaire of mobiele koelinstallaties
installeren of onderhouden. Het tijdelijk of definitief intrekken van een bedrijfscertificaat is een besluit in de zin van
de Awb waartegen bezwaar mogelijk is bij de keuringinstantie en beroep openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State.
Indien een bedrijf er na de afgifte van een bedrijfscertificaat voor kiest met een andere keuringsinstantie in zee te gaan
wordt een bedrijfscertificaat door de oorspronkelijke keuringsinstantie ingetrokken en geeft de nieuwe keuringsinstantie een
eigen bedrijfscertificaat af.
Omdat een bedrijfscertificaat ‘keuringsinstantie’ gebonden is, is ook een voorziening nodig voor gevallen dat de aanwijzing
van de keuringsinstantie ingevolge artikel 29, eerste lid, wordt ingetrokken. Hiertoe strekt het vijfde lid, waarin is bepaald
dat een bedrijfscertificaat nog maximaal vierentwintig maanden geldig blijft te rekenen vanaf de dag van de intrekking van
de aanwijzing van de keuringsinstantie. Op die wijze wordt een bedrijf voldoende gelegenheid geboden om een andere keuringsinstantie
te zoeken. Bovendien is met de gehanteerde vierentwintig maanden aangesloten op de controlefrequentie (artikel 21), zodat
een bedrijf niet met onnodige extra kosten wordt opgezadeld als gevolg van de intrekking van de aanwijzing. Na die vierentwintig
maanden vervalt een bedrijfscertificaat van rechtswege. De termijn eindigt al eerder als een bedrijf via een andere keuringsinstantie
een nieuw bedrijfscertificaat heeft verkregen. Het ‘oude’ bedrijfscertificaat zoals dat door de oorspronkelijke keuringsinstantie
is verstrekt vervalt dan per direct. Er is dan immers geen enkele reden meer aanwezig om het ‘oude’ bedrijfscertificaat te
laten voortbestaan.
Artikel 23
De keuringsinstantie hanteert bij de beoordeling van de bedrijven en bij het afgeven en het in voorkomende gevallen tijdelijk
of definitief intrekken van bedrijfscertificaten de bepalingen die in bijlage V bij de regeling zijn neergelegd.
Artikel 24
In dit artikel zijn de taken van de keuringsinstantie neergelegd. Deze is belast met:
Artikel 25
Ingevolge dit artikel kan een instanties als keuringinstantie worden aangewezen indien zij aan een aantal in artikel 25, eerste
lid, neergelegd voorwaarden voldoet. Hierbij is aangesloten op de eisen neergelegd in artikel 10 van de EG-verordening stationaire
koelinstallaties en deels op de eisen die STEK voor de inwerkingtreding van de regeling hanteerde voor keuringinstanties.
De keuringsinstantie dient onder meer onafhankelijk en onpartijdig te zijn (artikel 25, eerste lid, onder a). Iedere keuringinstantie
is verplicht een register bij te houden met de gegevens van de aan de keuringsinstantie verbonden bedrijven die over een bedrijfscertificaat
beschikken (artikel 25, eerste lid, onder b). Dit register wordt actueel gehouden. In het register is informatie terug te
vinden over de status van een bedrijfscertificaat. Bedrijven verkrijgen voor onbepaalde tijd een bedrijfscertificaat. De gegevens
in het register dienen ten minste vijf jaar te worden bewaard (artikel 25, tweede lid). De informatie in het register is zowel
in nationaal als europees verband relevant. Voorts beschikt de keuringinstantie over een reglement dat zij bij de uitvoering
van de werkzaamheden in acht dient te nemen (artikel 25, eerste lid, onder c, en derde lid). De controleurs van de keuringinstantie
dienen aan bijlage VI bij de regeling te voldoen (artikel 25, eerste lid, onder d). Deze bijlage bevat kwalificatie-eisen.
De keuringsinstantie dient bij voortduring ook aan de eisen, bedoeld in artikel 25, eerste lid, te blijven voldoen (artikel
25, derde lid).
Daarnaast is de keuringsinstantie verplicht de door de bedrijven beschikbaar gestelde resultaten van de koudemiddelenregistratie
te registreren. Dit gebeurt in geaggregeerde vorm. Op verzoek van de Minister worden deze gegevens aan de Minister beschikbaar
gesteld. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 6, vierde lid, van de f-gassenverordening.
De Minister moet snel kunnen optreden indien een keuringsinstantie niet meer voldoet aan haar verplichtingen. Daarom is er
voor gekozen om de instantie zelf te verplichten melding te maken van haar onvermogen (artikel 25, vierde lid).
Omdat het belangrijk is dat de betrokken keuringinstanties de bedrijven op een vergelijkbare wijze certificeren en beoordelen
organiseert de Minister periodiek een afstemmingsoverleg met hen (artikel 25, vijfde lid). De keuringinstanties zijn verplicht
aan dit overleg deel te nemen.
Artikel 26
De aanvraag voor een aanwijzing als keuringinstantie wordt ingediend bij de Minister (artikel 26, eerste lid). Hierbij worden
de noodzakelijke gegevens en bescheiden overlegd. Hieruit dient in ieder geval te blijken dat de instantie aan de voorwaarden,
bedoeld in artikel 25, eerste lid, voldoet. De Minister neemt naar aanleiding van de aanvraag een besluit in de zin van de
Awb. Tegen zo’n besluit kan bezwaar worden gemaakt bij de Minister. Beroep kan ingevolge artikel 20.1 van de Wm worden ingesteld
bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 27
In het kader van het toezicht op de keuringinstantie dient deze op verzoek van de Minister alle benodigde informatie te verstrekken
in de vorm van inlichtingen en het overleggen van gegevens en bescheiden (artikel 27, eerste lid). Ook kan de Minister informatie
opvragen die de keuringsinstantie op grond van artikel 25, eerste lid, onder e, registreert (inzake de resultaten van de koudemiddelenregistraties
van bedrijven). Tevens dient ieder jaar een jaarverslag te worden opgesteld (artikel 27, tweede lid). In de door de Minister
opgestelde richtsnoeren (bijlage VII bij de regeling) is nader geconcretiseerd op welke wijze hieraan vorm dient te worden
gegeven, zoals de elementen waaruit het jaarverslag dient te bestaan (artikel 27, derde lid).
Artikel 28
De aanwijzing van een keuringinstantie kan bij geconstateerde tekortkomingen worden geschorst. In artikel 28, eerste lid,
worden de tekortkomingen waarbij schorsing mogelijk is concreet benoemd. Redenen voor schorsing kunnen onder meer zijn dat
de keuringinstantie aan een of meer verplichtingen niet meer voldoet. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de keuringinstantie
niet tijdig verantwoording aan de Minister aflegt. Indien de aanwijzing wordt geschorst krijgt de keuringinstantie gedurende
een bepaalde periode de gelegenheid de tekortkoming ongedaan te maken (artikel 28, tweede lid). Zodra de tekortkoming ongedaan
is gemaakt wordt de schorsing opgeheven (artikel 28, derde lid).
Artikel 29
Dit artikel regelt de gevallen waarin de aanwijzing van de keuringinstantie kan worden ingetrokken. Allereerst kan dat op
verzoek van de keuringsinstantie zelf gebeuren (onder a). Daarnaast kan de aanwijzing worden ingetrokken indien de keuringinstantie
bij de uitvoering van de werkzaamheden ingevolge paragraaf 3.1 van de regeling ernstig tekort schiet (onder b). Indien er
sprake is van een tekortkomingen, maar deze niet is aan te merken als ‘ernstig’ zal de Minister de aanwijzing eerst schorsen
(artikel 28, eerste lid). Het onvoldoende onafhankelijk of onpartijdig opereren kan een reden zijn voor intrekking. Tevens
kan de aanwijzing van de keuringinstantie worden ingetrokken indien zij misbruik maakt van haar bevoegdheden, bijvoorbeeld
als een keuringinstantie aan bedrijven een tarief in rekening brengt dat dusdanig hoog is dat het niet in verhouding staat
tot de daarmee te verrichten werkzaamheden. Overigens zal daar niet snel sprake van zijn, omdat de keuringinstanties in concurrentie
werken. Voorts kan de aanwijzing van de keuringinstantie worden ingetrokken indien deze niet meewerkt aan een controle door
de Minister (feitelijk: de VROM-Inspectie) (onder d). Tenslotte zijn gronden voor intrekking dat de aanwijzing eerder geschorst
is en de tekortkoming niet binnen de door de Minister gestelde termijn ongedaan is gemaakt (onder e) of indien sprake is van
surseance van betaling of faillissement van de keuringinstantie (onder f).
Artikel 30
In artikel 30, eerste lid, is gebruikt gemaakt van de aan de lidstaten in artikel 6, eerste en tweede lid, van de EG-verordening
stationaire koelinstallaties geboden mogelijkheid te voorzien in een overgangsregeling in de vorm van tussentijdse diploma’s.
Het diploma STEK-monteur en het diploma CFK-monteur zijn als tussentijdse diploma’s aangemerkt. Die diploma’s blijven tot
1 juli 2010 geldig en vervallen per die datum van rechtswege. Let wel: de wederzijdse erkenning ingevolge artikel 13 van de
EG-verordening stationaire koelinstallaties is niet van toepassing op deze tussentijdse diploma’s.
Voor de mobiele airco’s geldt eveneens een overgangsregime in artikel 2, derde lid, van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen
waarvan in de regeling gebruik is gemaakt (artikel 30, tweede lid). De inwerkingtreding van de verplichtingen voor personeel
dat werkzaamheden aan mobiele airco’s verricht wordt nog enige tijd uitgesteld tot 1 juli 2010. Voorwaarden is dat deze personen
over een geldig diploma auto-airco monteur (STEK) of een geldig diploma demonteur auto-airco (STEK) beschikken.
Het artikel 30, derde lid, geeft uitvoering aan artikel 9, eerste en tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties.
Er is gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om tussentijdse bedrijfscertificaten te hanteren. Bedrijven die over een
STEK-erkenning beschikken en ook voor het overige (blijvend) voldoen aan de Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling
voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf behoeven pas uiterlijk op 1 juli 2011 aan de eisen voor de bedrijfscertificering
in het kader van deze regeling te voldoen (artikel 30, derde lid). De STEK-erkenning wordt aangemerkt als een tussentijds
certificaat in de zin van artikel 9, tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Op die wijze wordt bedrijven
voldoende gelegenheid geboden een bedrijfscertificaat in het kader van de regeling te verkrijgen. Het is de verantwoordelijkheid
van de bedrijven tijdig over een bedrijfscertificaat te beschikken. Het beoordelen en verstrekken van een bedrijfscertificaat
zal enige tijd in beslag nemen. Bedrijven doen er dan ook verstandig aan ruimschoots voor 1 juli 2011 bij een van de keuringsinstanties
een aanvraag in te dienen voor het verkrijgen van dat certificaat. Indien zij deze relatief laat indienen lopen zij een risico
op 1 juli 2011 niet over een bedrijfscertificaat te beschikken. Zij zijn dan vanaf die datum tot het moment dat een bedrijfscertificaat
is verleend niet gerechtigd de in artikel 18 genoemde werkzaamheden uit te voeren. Zodra zij over een bedrijfscertificaat
beschikken zijn zij gehouden aan de hieraan verbonden voorwaarden. De STEK-erkenning speelt dan geen rol meer. Let wel: de
wederzijdse erkenning ingevolge artikel 13 van de EG-verordening stationaire koelinstallaties is niet van toepassing op deze
tussentijdse bedrijfscertificaten.
Artikel 31
Het eerste lid van artikel 31 volgt uit artikel 5, derde lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties en artikel
31, tweede lid, uit artikel 3, vierde lid, van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Dit artikel voorziet evenals artikel
30 in een overgangsregeling. Degenen die beschikken over een (geldig) diploma STEK-monteur, CFK-Monteur, auto-airco monteur
(STEK) of demonteur auto-airco (STEK) kunnen dit inwisselen voor een vergelijkbaar diploma in het kader van de regeling (artikel
31, eerste en tweede lid). Hiertoe dient men het originele ‘oude’ diploma in bij de Minister. Bij de toezending van het nieuwe
diploma door de Minister aan de betrokkene wordt tevens het originele ‘oude’ diploma retour gezonden. Zie ook paragraaf 4.3.3.
Er is hier geen sprake van een besluit in de zin van de Awb.
Aan degenen die voor 1 maart 2010 bij de Minister hun ‘oude’ diploma hebben ingediend zal hij voor 1 juli 2010 een nieuw diploma
toesturen (artikel 31, derde lid). Degenen die hun diploma op of na 1 maart 2010 indienen lopen het risico op 1 juli 2010
niet over een nieuw geldig diploma te beschikken. Zolang zij dit nieuwe diploma niet in hun bezit hebben mogen zij de hieraan
verbonden werkzaamheden niet uitvoeren. Doen zij dit toch dan kan de VROM-Inspectie een sanctie opleggen. Zie verder paragraaf
7.
Artikel 32
Dit artikel regelt de wederzijdse erkenning van in andere lidstaten gehanteerde beroepseisen en verklaringen van goedkeuring
voor werkzaamheden waarop de regeling van toepassing is. Het betreft uitsluitend beroepseisen en verklaringen van goedkeuring
die buiten de reikwijdte van de EG-verordening stationaire koelinstallaties of buiten de reikwijdte van de EG-verordening
airco’s motorvoertuigen vallen. Immers, die verordeningen bevatten in de artikelen 13, eerste lid, respectievelijk 5, eerste
lid, al bepalingen inzake wederzijdse erkenning voor diplomering en/of certificering. Zoals in paragraaf 3 uiteengezet is,
is de reikwijdte van de regeling aanzienlijk breder dan die van de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening
airco’s motorvoertuigen. Voor mobiele koelinstallaties, airco’s van andere motorvoertuigen dan personenauto’s en bestelbussen
en airco’s van mobiele werktuigen zijn geen concrete Europese eisen inzake diplomering of certificering vastgesteld. Ditzelfde
geldt voor gereguleerde stoffen. De ozonverordening (artikelen 16, vijfde lid, en 17, tweede lid) bepaalt slechts dat lidstaten
ter zake eisen moeten stellen; deze zijn echter niet geharmoniseerd. Deze verbreding van de regeling noopt tot opname van
dit artikel 32 inzake wederzijdse erkenning. Indien een persoon of bedrijf in een andere lidstaat dus aan beroepseisen voldoet
of een verklaring van goedkeuring heeft verkregen voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden waarop de verordeningen niet
van toepassing zijn wordt op basis van artikel 32 bezien of de beroepseisen of die verklaring van goedkeuring in Nederland
in aanmerking komt voor wederzijdse erkenning. Het gaat dus onder meer om werkzaamheden aan mobiele koelinstallaties, airco’s
van andere motorvoertuigen dan personenauto’s en bestelbussen en airco’s van mobiele werktuigen.
Artikel 34
Tot 1 juli 2011 blijft de Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf
onverkort van kracht. Daarna vervalt deze.
Artikel 35
In de Inzamelingsregeling CFK Halonen werd in de definitie van CFK-installateur in artikel 1, onder f, verwezen naar een natuurlijk
of rechtspersoon die over een STEK-erkenning beschikte. Aangezien een bedrijfscertificaat als gevolg van de regeling in de
plaats is gekomen van de STEK-erkenning is artikel 1, onder f, zodanig gewijzigd dat de natuurlijk of rechtspersoon voortaan
verplicht is over een bedrijfscertificaat te beschikken. Uiteraard geldt ook hier dat de overgangsregeling zoals neergelegd
in artikel 30 van de regeling onverminderd van toepassing is.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.M. Cramer.