Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 september 2009, nr. DGM/K&L 2009054964, houdende vaststelling van regels inzake de examinering en diplomering van personen en de certificering van bedrijven die werkzaamheden verrichten aan koelinstallaties waarbij gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen vrij kunnen komen (Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, en 6, vierde lid, van verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PbEU L 161), de artikelen 6, eerste en tweede lid, 9, eerste en tweede lid, 10, eerste lid, en 11, eerste lid, van verordening (EG) nr. 303/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 tot instelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van bedrijven en personeel betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat (PbEU L 92), de artikelen 2, derde lid, en 3, eerste lid, van verordening (EG) nr. 307/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, van minimumeisen voor opleidingsprogramma’s en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsvoorschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen (PbEU L 92), de artikelen 16, vijfde lid, en 17, eerste lid, van verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEG L 244), artikel 4, eerste tot en met derde lid, van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer en de artikelen 4 en 6 van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

airco van een mobiel werktuig:

koelinstallatie die

  • niet hermetisch gesloten is en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat, of

  • hermetisch gesloten is en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat,

en hoofdzakelijk bestemd is om de luchttemperatuur en de vochtigheid in de bestuurdersruimte van een werktuig als bedoeld in bijlage I bij deze regeling te doen dalen;

airco van een voertuig:

koelinstallatie die

  • niet hermetisch gesloten is en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat, of

  • hermetisch gesloten is en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat,

en hoofdzakelijk bestemd is om de luchttemperatuur en de vochtigheid in de bestuurdersruimte of de passagiersruimte van een voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c en d, van de Wegenverkeerswet 1994 te doen dalen;

deelnemer:

deelnemer aan het examen, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

exameninstelling:

door de Minister aangewezen instelling als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met vierde lid;

installeren:

aaneenkoppelen van twee of meer apparatuuronderdelen of circuits die gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of daartoe bestemd zijn met het oog op het plaatsen van een systeem op de locatie waar het zal functioneren, inclusief de handeling waarbij leidingen voor gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen van een systeem worden aaneengekoppeld om een koelcircuit te voltooien ongeacht de noodzaak het systeem na montage te vullen;

keuringsinstantie:

door de minister aangewezen instantie als bedoeld in artikel 25, eerste lid;

koelinstallatie:

drukapparatuur of drukapparaat als bedoeld in artikel 1, onder e, van het Warenwetbesluit drukapparatuur, waarin zich gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevinden;

koudemiddelenregistratie:

registratie waarbij wordt bijgehouden de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen die wordt gevuld of bijgevuld in koelinstallaties en de teruggewonnen hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen uit koelinstallaties evenals de bestemming hiervan;

lekcontrole:

controle op lekkage als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de f-gassenverordening voor zover het gefluoreerde broeikasgassen betreft en controle op lekdichtheid als bedoeld in artikel 3.2, onder c, van de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006 voorzover het gereguleerde stoffen betreft;

minister:

Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

mobiele airco:

airco van een voertuig of airco van een mobiel werktuig;

mobiele koelinstallatie:

koelinstallatie die

  • niet hermetisch gesloten is en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat of

  • hermetisch gesloten is en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat,

en zich bevindt in of op een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Spoorwegwet of een voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c of d, van de Wegenverkeerswet 1994;

onderhouden:

alle werkzaamheden, met uitzondering van het terugwinnen en het uitvoeren van lekcontroles, waarbij de circuits die gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of daartoe bestemd zijn, worden geopend, waaronder het vullen van het systeem met gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen, het wegnemen van een of meer circuit- of apparatuuronderdelen, het hermonteren van een of meer circuit- of apparatuuronderdelen en het herstellen van lekken;

stationaire koelinstallatie:

koelinstallatie die tijdens het functioneren niet mobiel is;

terugwinnen:

verzamelen en opslaan van gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen tijdens onderhoud of voorafgaand aan de verwijdering van koelinstallaties of houders als bedoeld in artikel 2, onder 12, van de f-gassenverordening.

HOOFDSTUK 2 DIPLOMA’S

Paragraaf 2.1 Werkzaamheden waarvoor een diploma verplicht is

Artikel 2
  • 1. Personen die een of meer van de volgende werkzaamheden verrichten aan stationaire en mobiele koelinstallaties, beschikken over een bij de betreffende categorie van werkzaamheden behorend diploma als bedoeld in het tweede lid:

    • a. het verrichten van lekcontroles van mobiele koelinstallaties, en van stationaire koelinstallaties:

      • 1°. die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of

      • 2°. die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten;

    • b. het terugwinnen;

    • c. het installeren, of

    • d. het onderhouden.

  • 2. Het diploma heeft betrekking op een van de volgende categorieën van werkzaamheden:

    • a. categorie I: de houder van het diploma is bevoegd alle werkzaamheden als genoemd in het eerste lid te verrichten;

    • b. categorie II: de houder van het diploma is bevoegd:

      • 1°. de werkzaamheid, genoemd in het eerste lid, onder a, te verrichten op voorwaarde dat hierbij het koelcircuit, dat de gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat, niet wordt geopend;

      • 2°. de werkzaamheden, genoemd in het eerste lid, onder b tot en met d, te verrichten bij stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten;

    • c. categorie III: de houder van het diploma is bevoegd de werkzaamheid, genoemd in het eerste lid, onder b, te verrichten bij stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten;

    • d. categorie IV: de houder van het diploma is bevoegd de werkzaamheid, genoemd in het eerste lid, onder a, te verrichten voorzover hierbij het koelcircuit, dat de gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat, niet wordt geopend.

  • 3. Personen die belast zijn met het terugwinnen bij mobiele airco’s beschikken over een bij deze werkzaamheid behorend diploma.

  • 4. Degene die beschikt over een diploma behorend tot categorie I als bedoeld in het tweede lid, onder a, is tevens gerechtigd de werkzaamheid, bedoeld in het derde lid, te verrichten.

  • 5. Voor personen:

    • a. die een opleiding voor het kunnen verrichten van de betreffende werkzaamheid volgen met het oogmerk het hierbij behorende diploma te verkrijgen, en

    • b. die tot het moment dat het diploma voor die betreffende werkzaamheid is verkregen bij het verrichten van die werkzaamheid werkzaam zijn onder direct toezicht en verantwoordelijkheid van iemand die over een bij het bij die werkzaamheid behorend diploma beschikt, is het eerste lid voor een periode van maximaal twee jaar en het derde lid voor een periode van maximaal een jaar niet van toepassing, te rekenen vanaf de aanvangsdatum van de opleiding.

Paragraaf 2.2 Het examen

Artikel 3
  • 1. Een diploma wordt verkregen door het met gunstig gevolg afleggen van het examen bij een exameninstelling als bedoeld in het tweede tot en met vierde lid.

  • 2. De Stichting Emissiepreventie Koudetechniek is aangewezen als de instelling die het examen afneemt voor een diploma voor het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aan stationaire en mobiele koelinstallaties.

  • 3. De Stichting Vakopleiding Automobiel- en Motorrijwielbedrijf is aangewezen als de instelling die het examen afneemt voor een diploma voor het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, derde lid, aan airco’s van voertuigen.

  • 4. De Stichting Certificering Examinering Risicovolle Taken is aangewezen als de instelling die het examen afneemt voor een diploma voor het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, derde lid, aan airco’s van mobiele werktuigen.

  • 5. Een persoon meldt zich voor het afleggen van het examen vooraf aan bij de betreffende exameninstelling.

  • 6. Tijdens het examen voor een diploma als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt getoetst of een deelnemer voldoet aan de exameneisen behorend bij de betreffende categorie van werkzaamheden, die zijn neergelegd in bijlage II bij deze regeling.

  • 7. Tijdens het examen voor een diploma als bedoeld in artikel 2, derde lid, wordt getoetst of een deelnemer voldoet aan de exameneisen, die zijn neergelegd in bijlage III bij deze regeling.

  • 8. Onverminderd de artikelen 8, vijfde lid, onder c, en 16 is de geldigheidsduur van het diploma onbeperkt.

  • 9. Onder het examen wordt in deze regeling mede verstaan het herexamen, tenzij nadrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 4
  • 1. De minister stelt de inhoud van het examen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, vast waarmee getoetst wordt of een deelnemer voldoet aan de exameneisen behorend bij de betreffende categorie van werkzaamheden, die zijn neergelegd in de bijlagen II of III bij deze regeling. Voorafgaande aan de vaststelling adviseert de exameninstelling de minister over de inhoud van het examen.

  • 2. Het examen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, bestaat uit een theorie- en een praktijkgedeelte.

Artikel 5

De minister stelt de uitslag van het examen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, met inachtneming van het advies van de exameninstelling inzake de resultaten van het door een deelnemer afgelegde examen vast en draagt er zorg voor dat de uitslag binnen drie weken na ontvangst van dat advies aan een deelnemer wordt verzonden.

Artikel 6
  • 1. Indien een deelnemer een of meer onderdelen van het examen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet met goed gevolg heeft afgelegd, wordt hij in de gelegenheid gesteld een herexamen te doen voor het betreffende onderdeel of de betreffende onderdelen.

  • 2. Het herexamen vindt plaats binnen zes maanden nadat een deelnemer van de resultaten van het examen op de hoogte is gesteld.

  • 3. Indien een deelnemer een of meer onderdelen van het herexamen niet met goed gevolg heeft afgelegd, is hij niet gerechtigd opnieuw herexamen te doen.

Artikel 7
  • 1. Een deelnemer is voor het afleggen van het examen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, voorafgaand een vergoeding verschuldigd aan de exameninstelling.

  • 2. Indien de verschuldigde vergoeding niet voor de dag waarop het examen zal worden afgenomen is ontvangen wordt de deelnemer uitgesloten van deelname aan het examen.

  • 3. De exameninstelling doet de minister jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de verschuldigde vergoeding voor het afleggen van het examen voor het volgende kalenderjaar. De minister stelt de hoogte van de vergoeding vast.

  • 4. De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is niet hoger dan de noodzakelijke kosten van de exameninstelling voor het afnemen van het examen.

Artikel 8
  • 1. Indien onvoorziene omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de minister beslissen dat het examen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, geheel of gedeeltelijk opnieuw wordt afgenomen.

  • 2. Indien een deelnemer in strijd heeft gehandeld met deze regeling of het examenreglement, bedoeld in artikel 9, tweede lid, of zich ten aanzien van het examen aan enig bedrog heeft schuldig gemaakt, bericht de exameninstelling de minister hieromtrent.

  • 3. In het geval, bedoeld in het tweede lid, wordt door een examinator binnen een week na constatering van de onregelmatigheid een schriftelijk verslag opgemaakt. Dit verslag bevat in ieder geval:

    • a. het examen waarop het voorval betrekking heeft;

    • b. het tijdstip waarop het voorval heeft plaatsgevonden;

    • c. de naam van de betrokken deelnemer;

    • d. een omschrijving van het voorval;

    • e. de datum en het tijdstip waarop het verslag is gemaakt;

    • f. de zienswijze van de betrokken deelnemer;

    • g. de zienswijze van een eventuele getuige, met diens naam;

    • h. de naam en de handtekening van degene die het verslag heeft gemaakt;

    • i. zo mogelijk originele bewijsstukken die de bevindingen onderbouwen.

  • 4. Het verslag wordt aan de betrokken deelnemer toegezonden. Voorts wordt onverwijld een afschrift aan de minister gezonden.

  • 5. Indien een deelnemer zich aan een handeling, als bedoeld in het tweede lid, schuldig heeft gemaakt kan de minister besluiten:

    • a. dat een deelnemer voor een periode van ten hoogste zes maanden wordt uitgesloten van deelname aan een of meer examens als bedoeld in deze regeling;

    • b. tot ongeldigverklaring van het examen;

    • c. tot intrekking van een reeds verleend diploma op grond van deze regeling.

Paragraaf 2.3 Taken en verplichtingen exameninstelling

Artikel 9
  • 1. De exameninstelling is belast met de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot het organiseren en afnemen van het examen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, waaronder:

    • a. het uitbrengen van het advies, bedoeld in artikel 4, eerste lid;

    • b. het geven van voorlichting over en bekendheid aan het examen;

    • c. het vaststellen van de examendatum, het tijdstip en de plaats;

    • d. het toezenden van de uitnodiging voor de deelname aan het examen;

    • e. het afnemen van het examen door examinatoren;

    • f. het factureren van de vergoeding, bedoeld in artikel 7, eerste lid, aan een deelnemer;

    • g. het binnen drie weken na afloop van het examen uitbrengen van het advies, bedoeld in artikel 5, en

    • h. het registeren van individuele en algemene resultaten van de examens.

  • 2. De exameninstelling stelt een examenreglement vast. Het reglement bevat ten minste:

    • a. de procedure- en gedragsregels die gelden voorafgaand, gedurende en na afloop van het examen;

    • b. de criteria op basis waarvan het examen wordt beoordeeld ten behoeve van het advies over de examenresultaten, bedoeld in artikel 5;

    • c. onverminderd artikel 10 de termijn waarbinnen individuele en algemene resultaten van de examens bewaard blijven, en

    • d. de procedures voor externe afstemming en klachten in verband met de uitvoering van deze regeling.

  • 3. De exameninstelling stelt een huishoudelijk reglement vast dat ten minste bevat:

    • a. de taken die een examinator heeft;

    • b. de criteria waaraan de examinator moet voldoen, waarbij ten minste wordt vastgelegd:

      • 1°. dat hij voldoende kennis heeft van de relevante examenmethoden en de examendocumenten, en

      • 2°. dat hij voldoende relevante praktijkervaring heeft;

    • c. de criteria waaraan de examenruimte moet voldoen en welke technische middelen en hulpmiddelen beschikbaar moeten zijn;

    • d. de procedures voor interne controles en evaluaties van de uitvoering van deze regeling.

  • 4. Het examenreglement, het huishoudelijk reglement, en wijzigingen hiervan behoeven de goedkeuring van de minister.

  • 5. De exameninstelling is onafhankelijk en onpartijdig en neemt bij de uitvoering van de werkzaamheden het examenreglement en het huishoudelijk reglement in acht.

  • 6. De exameninstelling neemt afdoende maatregelen om fraude voor, tijdens en na het examen te voorkomen.

  • 7. Indien de exameninstelling niet meer voldoet aan een of meer van haar verplichtingen, bericht zij dit onverwijld schriftelijk aan de minister.

Artikel 10

De exameninstelling is gehouden de inschrijving van een deelnemer, de resultaten van het door hem afgelegde examen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, evenals het advies aan de minister, bedoeld in artikel 5, te bewaren tot:

  • a. ten minste dertien weken na de dag van het examen;

  • b. ten minste dertien weken na de dag waarop de beslissing op het bezwaarschrift bekend is gemaakt, indien tegen de uitslag van het examen bezwaar is gemaakt, of

  • c. ten minste dertien weken na de dag waarop het beroep onherroepelijk is, indien tegen een beslissing op bezwaar beroep is ingesteld.

Artikel 11
  • 1. De exameninstelling verstrekt desgevraagd aan de minister alle voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2. De exameninstelling zendt elk jaar een jaarverslag aan de minister waarin verantwoording wordt afgelegd over de wijze waarop zij in het voorafgaande kalenderjaar uitvoering heeft gegeven aan haar taken en verplichtingen voortvloeiend uit deze regeling.

  • 3. Het jaarverslag wordt opgesteld met inachtneming van de richtsnoeren, bedoeld in bijlage IV bij deze regeling.

Paragraaf 2.4 Schorsing en intrekking aanwijzing exameninstelling

Artikel 12
  • 1. De minister kan de aanwijzing van de exameninstelling schorsen, indien de instelling naar het oordeel van de minister een of meer van de taken of verplichtingen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 11, niet of onvoldoende uitvoert respectievelijk nakomt.

  • 2. In geval van schorsing geeft de minister de exameninstelling gedurende een door hem te bepalen periode de gelegenheid de tekortkoming ongedaan te maken.

  • 3. Indien de tekortkoming door de exameninstelling binnen de door de minister gestelde termijn naar het oordeel van de minister ongedaan is gemaakt, wordt de schorsing van de aanwijzing opgeheven.

Artikel 13

De minister kan de aanwijzing van de exameninstelling intrekken indien:

  • a. de instelling hierom verzoekt;

  • b. de instelling naar het oordeel van de minister ernstig tekortschiet bij de uitvoering of nakoming van een of meer van de taken of verplichtingen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 11;

  • c. de instelling niet meewerkt aan een controle door de minister in het kader van deze regeling;

  • d. de aanwijzing ingevolge artikel 12, eerste lid, is geschorst en de tekortkoming binnen de door de minister gestelde termijn niet ongedaan is gemaakt, of

  • e. de instelling surseance van betaling is verleend of in staat van faillissement verkeert.

Paragraaf 2.5 Afgifte en intrekken diploma’s

Artikel 14
  • 1. De minister verstrekt het diploma aan een deelnemer die met gunstig gevolg het examen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, heeft afgelegd.

  • 2. De minister registreert aan wie een diploma als bedoeld in artikel 3, eerste lid, is uitgereikt. Deze gegevens worden bewaard totdat de betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt doch ten minste vijf jaar.

Artikel 15

Het diploma vermeldt ten minste:

  • a. de volledige naam van de houder van het diploma;

  • b. een registratienummer afgegeven door de minister;

  • c. de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 2, eerste of derde lid, die de houder van het diploma bevoegd is te verrichten;

  • d. de datum van afgifte en de ondertekening door de minister.

Artikel 16

Indien de houder van een diploma bij voortduring in strijd handelt met deze regeling, artikel 3 van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer, of de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006 kan de minister tot intrekking van het diploma besluiten. In dat geval levert de betrokkene zijn diploma in bij de minister.

Paragraaf 2.6 Vergoeding aan de minister

Artikel 17
  • 1. Een deelnemer is aan de minister een vergoeding verschuldigd voor het ontvangen van de uitslag van het examen.

  • 2. De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt in het kalenderjaar 2010: € 20,–.

HOOFDSTUK 3 BEDRIJFSCERTIFICATEN

Paragraaf 3.1 Aanvraag, verkrijgen, schorsen en intrekken bedrijfscertificaten

Artikel 18

Een bedrijf dat stationaire of mobiele koelinstallaties installeert of onderhoudt mag deze werkzaamheden uitsluitend verrichten indien het beschikt over een geldig bedrijfscertificaat dat is afgegeven door een keuringsinstantie.

Artikel 19
  • 1. Een bedrijf kan een bedrijfscertificaat als bedoeld in artikel 18 verkrijgen, indien het beschikt over:

    • a. personeel dat houder is van een diploma als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    • b. voldoende adequaat gediplomeerd personeel als bedoeld onder a in relatie tot het ter zake te verwachten werkaanbod;

    • c. voldoende en adequate instrumenten voor en noodzakelijke procedures ten behoeve van het personeel dat zich bezig houdt met de betreffende werkzaamheden, en

    • d. een koudemiddelenregistratie.

  • 2. Bij de aanvraag van een bedrijfscertificaat worden ten minste overgelegd:

    • a. een overzicht van de beschikbaarheid van het personeel, bedoeld in het eerste lid, onder a, in relatie tot het te verwachten werkaanbod evenals kopieën van de diploma’s, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het personeel;

    • b. een document waarin de voor het personeel noodzakelijke instrumenten en procedures zijn beschreven, en

    • c. een koudemiddelenregistratie.

  • 3. Een bedrijf als bedoeld in artikel 18 kan een aanvraag voor een bedrijfscertificaat indienen bij een keuringinstantie.

  • 4. Een bedrijf voldoet na afgifte van een bedrijfscertificaat bij voortduring aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, en stelt op verzoek van de keuringsinstantie de gegevens van de koudemiddelenregistratie beschikbaar.

  • 5. Indien een bedrijf niet meer voldoet aan de eisen op basis waarvan een bedrijfscertificaat is verleend, bericht zij dit onverwijld schriftelijk aan de keuringsinstantie.

Artikel 20

Het bedrijfscertificaat vermeldt ten minste:

  • a. de naam van het bedrijf;

  • b. een registratienummer afgegeven door de keuringsinstantie;

  • c. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 18, die de houder van het bedrijfscertificaat bevoegd is te verrichten;

  • d. de datum van afgifte en de ondertekening door een vertegenwoordiger van de keuringinstantie.

Artikel 21
  • 1. De keuringsinstantie voert vierentwintig maanden na afgifte van een bedrijfscertificaat een tussentijdse beoordeling uit waarbij wordt bezien of een bedrijf nog voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 19, eerste lid. De tussentijdse beoordeling wordt vervolgens iedere achtenveertig maanden herhaald.

  • 2. De keuringsinstantie voert achtenveertig maanden na afgifte van een bedrijfscertificaat een herkeuring uit waarbij wordt beoordeeld of een bedrijf nog voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 19, eerste lid. De herkeuring wordt vervolgens iedere achtenveertig maanden herhaald.

Artikel 22
  • 1. De keuringinstantie kan een bedrijfscertificaat tijdelijk of definitief intrekken:

    • a. indien een bedrijf hierom verzoekt;

    • b. indien een bedrijf naar het oordeel van de keuringinstantie niet meer voldoet aan een of meer eisen als genoemd in artikel 19, eerste lid, of in strijd handelt met artikel 19, vierde of vijfde lid, of

    • c. indien een bedrijf niet of onvoldoende meewerkt aan een tussentijdse beoordeling of herkeuring door de keuringinstantie of de keuringsinstantie anderszins niet in staat is een bedrijf te beoordelen.

    • d. een bedrijf surseance van betaling is verleend of in staat van faillissement verkeert.

  • 2. Bij een tijdelijke intrekking stelt de keuringinstantie een bedrijf gedurende een door de keuringinstantie te bepalen periode in de gelegenheid de tekortkoming ongedaan te maken.

  • 3. Indien de tekortkoming door een bedrijf binnen de door de keuringinstantie gestelde termijn naar het oordeel van de keuringinstantie ongedaan is gemaakt, wordt de tijdelijke intrekking van een bedrijfscertificaat opgeheven.

  • 4. De keuringinstantie kan een bedrijfscertificaat in ieder geval definitief intrekken, indien een bedrijfscertificaat tijdelijk is ingetrokken en de tekortkoming binnen de door de keuringinstantie gestelde termijn niet ongedaan is gemaakt.

  • 5. Indien de aanwijzing van de keuringsinstantie ingevolge artikel 29, eerste lid, wordt ingetrokken, vervalt het oorspronkelijke bedrijfscertificaat van rechtswege na vierentwintig maanden te rekenen vanaf de dag van de intrekking van de aanwijzing, of zoveel eerder als een nieuw bedrijfscertificaat door een andere keuringsinstantie is verleend.

Artikel 23

De keuringsinstantie neemt bij de certificering, tussentijdse beoordeling en herkeuring van bedrijven, bedoeld in de artikelen 19 en 21, en de tijdelijke en definitieve intrekking van bedrijfscertificaten, bedoeld in artikel 22, de bepalingen die zijn neergelegd in bijlage V bij deze regeling in acht.

Paragraaf 3.2 Aanwijzing, taken en verplichtingen keuringinstantie

Artikel 24

De keuringinstantie is belast met het beoordelen van bedrijven in het kader van deze regeling, het afgeven van bedrijfscertificaten en het in voorkomende gevallen tijdelijk of definitief intrekken hiervan.

Artikel 25
  • 1. Een instantie kan door de minister worden aangewezen als keuringinstantie indien de instantie voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. zij is onafhankelijk en onpartijdig bij de uitvoering van de werkzaamheden ingevolge paragraaf 3.1 van deze regeling;

    • b. zij houdt in een register bij welke bedrijven over een bedrijfscertificaat beschikken en houdt deze gegevens actueel;

    • c. zij beschikt over een reglement waarin ten minste de te volgen procedures zijn neergelegd voor het verstrekken en het tijdelijk en definitief intrekken van een bedrijfscertificaat en het tijdelijk beoordelen en herkeuren van bedrijven, en

    • d. zij beschikt over personeel dat voor het uitvoeren van de beoordelingen van bedrijven voldoet aan de eisen, die zijn neergelegd in bijlage VI bij deze regeling;

    • e. zij registreert op een geaggregeerd niveau de gegevens van de resultaten van de koudemiddelenregistratie die door bedrijven ingevolge artikel 19, vierde lid, beschikbaar zijn gesteld.

  • 2. De keuringinstantie bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder b en e, ten minste vijf jaar.

  • 3. De keuringinstantie neemt bij de uitvoering van de werkzaamheden ingevolge paragraaf 3.1 van deze regeling het reglement, bedoeld in het eerste lid, onder c, in acht en voldoet bij voortduring aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Indien de keuringsinstantie niet meer voldoet aan een of meer van haar verplichtingen, bericht zij dit onverwijld schriftelijk aan de minister.

  • 5. De minister overlegt periodiek met alle keuringinstanties. De keuringinstanties zijn verplicht aan dit overleg deel te nemen.

Artikel 26
  • 1. Een instantie kan een aanvraag voor een aanwijzing als bedoeld in artikel 25, eerste lid, indienen bij de minister.

  • 2. Bij de aanvraag toont de instantie aan dat zij voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 25, eerste lid, door overlegging van de daarvoor noodzakelijke gegevens en bescheiden.

Artikel 27
  • 1. De keuringinstantie verstrekt desgevraagd aan de minister alle voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2. De keuringinstantie stuurt elk jaar een jaarverslag aan de minister waarin verantwoording wordt afgelegd over de wijze waarop zij in het voorafgaande kalenderjaar uitvoering heeft gegeven aan haar taken en verplichtingen voortvloeiende uit deze regeling.

  • 3. Het jaarverslag wordt opgesteld met inachtneming van de richtsnoeren, die zijn neergelegd in bijlage VII bij deze regeling.

Paragraaf 3.3 Schorsing en intrekking van aanwijzing keuringinstantie

Artikel 28
  • 1. De minister kan de aanwijzing van de keuringinstantie schorsen, indien de instantie naar het oordeel van de minister:

    • a. niet meer voldoet aan een of meer van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 25 of 27;

    • b. niet geacht wordt in staat te zijn een of meer van de werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 3.1, naar behoren uit te voeren.

  • 2. Bij schorsing geeft de minister de keuringinstantie gedurende een door hem te bepalen periode gelegenheid de tekortkoming ongedaan te maken.

  • 3. Indien de tekortkoming door de keuringinstantie binnen de door de minister gestelde termijn naar het oordeel van de minister ongedaan is gemaakt, wordt de schorsing opgeheven.

Artikel 29
  • 1. De minister kan de aanwijzing van de keuringinstantie intrekken, indien:

    • a. de instantie hierom verzoekt;

    • b. de instantie ernstig tekort is geschoten bij de uitvoering van artikel 24 of de naleving van een of meer van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 25 en 27;

    • c. de instantie misbruik maakt van haar bevoegdheden;

    • d. de instantie niet meewerkt aan een controle door de minister in het kader van deze regeling;

    • e. de aanwijzing ingevolge artikel 28, eerste lid, is geschorst en de tekortkoming naar het oordeel van de minister binnen de door de hem gestelde termijn niet ongedaan is gemaakt, of

    • f. de instantie surseance van betaling is verleend of in staat van faillissement verkeert.

  • 2. De keuringsinstantie overlegt bij intrekking van de aanwijzing aan de minister alle relevante inlichtingen en bescheiden, waaronder het register, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b.

  • 3. De keuringsinstantie stelt de betrokken bedrijven onverwijld op de hoogte van het besluit van de minister tot intrekking van de aanwijzing.

HOOFDSTUK 4 OVERGANGSREGELING

Artikel 30

  • 1. Degene die houder is van een diploma STEK-monteur of een diploma CFK-monteur wordt geacht tot 1 juli 2010 houder te zijn van een diploma behorend bij categorie I als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a.

  • 2. Artikel 2, derde lid, is tot 1 juli 2010 niet van toepassing op een persoon die beschikt over een diploma auto-airco monteur (STEK) of een diploma demonteur auto-airco (STEK).

  • 3. Een bedrijf dat aan de ter zake geldende eisen ingevolge de Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf voldoet en als zodanig is erkend wordt geacht tot 1 juli 2011 houder te zijn van een tussentijds bedrijfscertificaat ten behoeve van het kunnen verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 18.

Artikel 31

  • 1. Nadat degene die houder is van een diploma STEK-monteur of een diploma CFK-monteur dit diploma aan de minister heeft toegezonden, verstrekt de minister een diploma behorend bij categorie I als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a.

  • 2. Nadat degene die houder is van een diploma auto-airco monteur (STEK) of een diploma demonteur auto-airco (STEK) dit diploma aan de minister heeft toegezonden, verstrekt de minister een diploma als bedoeld in artikel 2, derde lid.

  • 3. Indien de toezending van het diploma, bedoeld in het eerste of tweede lid, geschiedt voor 1 maart 2010, zendt de minister het diploma behorend bij categorie I als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, of het diploma, bedoeld in artikel 2, derde lid, tezamen met het oorspronkelijke diploma voor 1 juli 2010 aan de betrokkene toe.

HOOFDSTUK 5 WEDERZIJDSE ERKENNING

Artikel 32

  • 1. Met de beroepseisen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, en waarop Verordening (EG) nr. 303/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 tot instelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van bedrijven en personeel betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat (PbEU L 92) niet van toepassing is, worden gelijkgesteld beroepseisen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die een beroepsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau van deze regeling.

  • 2. Met de beroepseisen, bedoeld in artikel 2, derde lid, en waarop Verordening (EG) nr. 307/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, van minimumeisen voor opleidingsprogramma’s en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsvoorschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen (PbEU L 92) niet van toepassing is, worden gelijkgesteld beroepseisen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die een beroepsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau van deze regeling.

  • 3. Met een bedrijfscertificaat als bedoeld in artikel 18 en waarop Verordening (EG) nr. 303/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 tot instelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van bedrijven en personeel betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat (PbEU L 92) niet van toepassing is, wordt gelijkgesteld een verklaring van goedkeuring, afgegeven door een onafhankelijke keuringsinstantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, welke verklaring is afgegeven op basis van onderzoekingen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau van deze regeling.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 33

De Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf wordt met ingang van 1 juli 2011 ingetrokken.

Artikel 34

In artikel 1, onder f, van de Inzamelingsregeling CFK en halonen wordt de zinsnede beginnend met ‘een erkenning van’ en eindigend met ‘voor die erkenning’ vervangen door: een bedrijfscertificaat als bedoeld in artikel 18 van de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties.

Artikel 35

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 36

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 17 september 2009

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

BIJLAGE I, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 1

Werktuigen waarop deze regeling van toepassing is:

  • 1. Verreiker of telescooplader

    Zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig op wielen voorzien van een telescopische hefinrichting waarmee goederen geheven worden, en daarnaast een grondverzetfunctie, een hijsfunctie en een hoogwerkfunctie heeft.

  • 2. Hoogwerker

    Zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig met een schaarmechanisme, een hydraulische arm die op een of meerdere plaatsen kan scharnieren dan wel een telescoopmast, met aan het eind een platform of een werkbak.

  • 3. Mobiele kraan

    Zelfrijdende, door een motor aangedreven telescoop- of vakwerkkraan die al dan niet is toegelaten op de openbare weg.

  • 4. Heftruck

    Zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig dat is voorzien van een vaste bestuurderszitplaats en een hefinrichting.

  • 5. Laadschop, schovel of wiellader

    Op wielen of rupsbanden zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig, aan de voorzijde uitgerust met een hefbare bak.

  • 6. Graafmachine

    Zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig, bestaande uit een onderwagen en een bovenwagen die een zwenkbeweging kan uitvoeren waarbij de hoofdgraafbeweging gemaakt wordt door een giek.

  • 7. Graaflaadcombinatie

    Zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig dat is voorzien van zowel een laadbak als een graafinrichting.

  • 8. Bulldozer

    Zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig op rupsbanden met een blad aan de voorkant.

  • 9. Dumper

    Zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig voor het verplaatsen van bulkmateriaal.

  • 10. Scraper of schraper

    Zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig met een platliggend mes aan de onderzijde van de bak dat lagen grond afschraapt en verzamelt in een laadbak met losinrichting.

  • 11. Grader

    Zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig met instelbaar blad waarmee grond herverdeeld kan worden.

  • 12. Asfalt-afwerkinstallatie

    Zelfrijdende door een motor aangedreven machine, die asfalt gelijkmatig verdeelt over het wegdek.

  • 13. Asfaltfreesinstallatie

    Zelfrijdende door een motor aangedreven machine die met behulp van een freesinstallatie asfalt laagsgewijs verwijdert.

  • 14. Wals

    Zelfrijdend, door een motor aangedreven werktuig dat met banden of rollen en al dan niet voorzien van een trilmechanisme een zodanig gewicht op een grondlaag brengt, dat deze verdicht.

BIJLAGE II, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3, ZESDE LID

Exameneisen aan een diploma, als bedoeld in artikel 2, eerste lid:

  • 1. Het examen voor elk van de in artikel 2, tweede lid, genoemde categorieën werkzaamheden omvat het volgende:

    • a. een theoriegedeelte met een of meer vragen om die vaardigheid of kennis te testen, zoals in de categoriekolommen aangegeven met (T), en

    • b. een praktijkgedeelte waarbij een deelnemer de bijbehorende opdrachten verricht met de relevante materialen, instrumenten en apparatuur, zoals in de categoriekolommen aangegeven met (P).

  • 2. Het examen heeft betrekking op elk van de vaardigheids- en kennisgroepen 1, 2, 3, 4, 5 en 10.

  • 3. Het examen heeft betrekking op minstens een van de vaardigheids- en kennisgroepen 6, 7, 8 en 9. Een deelnemer weet vóór het examen niet in welke van deze vier onderdelen hij zal worden geëxamineerd.

  • 4. Indien in de categoriekolommen één vak overeenstemt met verschillende vakken (verschillende vaardigheden en kennis) in de kolom van de vaardigheden en kennis betekent dit dat het niet noodzakelijk is alle vaardigheden en kennis tijdens het examen te testen.

  

CATEGORIEËN

VAARDIGHEDEN EN KENNIS

I

II

III

IV

1

Elementaire thermodynamica

1.01

Kennis van de elementaire ISO-standaardeenheden zoals voor temperatuur, druk, massa, dichtheid, energie.

T

T

T

1.02

Begrip van de basistheorie van stationaire/mobiele koelinstallaties: elementaire thermodynamica (kernbegrippen, -parameters en -processen zoals oververhitting, hogedrukzijde, compressiewarmte, enthalpie, koelwerking, lagedrukzijde, onderkoeling), eigenschappen en thermodynamische transformaties van gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen inclusief identificatie van zeotropische mengsels en vloeibare toestanden.

T

T

1.03

Gebruik van relevante tabellen en diagrammen en interpretatie ervan in de context van indirecte lekcontrole (inclusief controle van de goede werking van de stationaire/ mobiele koelinstallatie): log p/h diagram, verzadigingstabellen voor gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen, diagram van één compressiekoelkringloop.

T

T

1.04

Beschrijving van de functie van de hoofdonderdelen van een stationaire/ mobiele koelinstallatie (compressor, verdamper, condensor, thermostatische expansieventielen) en de thermodynamische transformaties van de gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen.

T

T

1.05

Kennis van de basiswerking van de volgende in een stationaire/ mobiele koelinstallatie toegepaste onderdelen en hun rol en belang voor preventie en identificatie van koellekkage: (a) ventielen (kogelventielen, membranen, bolventielen, ontlastventielen), (b) temperatuur- en drukregelaars, (c) kijkglazen en vochtindicators, (d) ontdooiingsregelaars, (e) systeembeschermers, (f) meetinstrumenten zoals een manifoldthermometer, (g) olieregelsystemen, (h) ontvangers, (i) vloeistof- en olieafscheiders.

 

      

2

Milieueffect van gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffenen bijbehorende milieuvoorschriften

2.01

Basiskennis van klimaatverandering en het Kyoto-protocol. 1

T

T

T

T

2.02

Basiskennis van het concept aardopwarmingsvermogen (GWP), het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en andere stoffen als koudemiddelen, het effect van de emissies van gefluoreerde broeikasgassen op het klimaat (grootteorde van hun GWP), relevante bepalingen van de f-gassenverordening, verordening 1516/20072 en verordening 1494/20073 en het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer.

T

T

T

T

2.03

Basiskennis van ozonlaagaantasting en het Montreal-protocol. 4

T

T

T

T

2.04

Basiskennis van het concept ozon afbrekend vermogen (ODP), het gebruik van gereguleerde stoffen en andere stoffen als koudemiddelen, het effect van de emissies van gereguleerde stoffen op de ozonlaag (grootteorde van hun ODP) en het klimaat (grootteorde van hun GWP) en relevante bepalingen van de ozonverordening, het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer en de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006.

T

T

T

T

2.05

Basiskennis van het Warenwetbesluit drukapparatuur.

T

T

      

3

Controles vóór de inwerkingstelling na een lange periode van niet-gebruik, na onderhoud of reparatie, of tijdens de werking.

3.01

Uitvoeren van een druktest om de sterkte van de stationaire/ mobiele koelinstallatie te controleren.

P

P

3.02

Uitvoeren van een druktest om de ondoordringbaarheid van de stationaire/ mobiele koelinstallatie te controleren.

3.03

Gebruik van een vacuümpomp.

3.04

Lediging van de stationaire/mobiele koelinstallatie om lucht en vocht te verwijderen volgens een standaardpraktijk.

3.05

Invullen van de gegevens in het logboek en invullen van een rapport over een of meer tests en controles die tijdens het onderzoek zijn uitgevoerd.

T

T

      

4

Lekcontroles

4.01

Kennis van potentiële lekkagepunten van stationaire/mobiele koelinstallaties.

T

T

T

4.02

Controle van het logboek vóór een lekcontrole en vastleggen van de relevante informatie over terugkerende punten of probleemgebieden die bijzondere aandacht vereisen

T

T

T

4.03

Visuele en manuele inspectie van de hele stationaire/mobiele koelinstallatie in overeenstemming met verordening 1516/2007 en Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006.

P

P

P

4.04

Uitvoering van een lekcontrole van de stationaire/ mobiele koelinstallatie aan de hand van een indirecte methode in overeenstemming met verordening 1516/2007 en het instructieboekje van de stationaire/ mobiele koelinstallatie.

P

P

P

4.05

Gebruik van draagbare meettoestellen zoals manometers, thermometers en multimeters voor volt/amp/ohm-meting in de context van indirecte methoden voor lekcontrole, en interpretatie van de gemeten parameters.

P

P

P5

4.06

Uitvoering van een lekcontrole van de stationaire/ mobiele koelinstallatie aan de hand van een van de directe methoden in de zin van verordening 1516/2007.

P

4.07

Uitvoering van een lekcontrole van de stationaire/ mobiele koelinstallatie aan de hand van de directe methoden waarbij het koelcircuit niet wordt geopend, in de zin van verordening 1516/2007.

P

P

P

4.08

Gebruik van een elektronisch lekdetectieapparaat.

P

P

P

4.09

Invullen van de gegevens in het logboek.

T

T

T

      

5

Milieuvriendelijke behandeling van de stationaire/mobiele koelinstallatie en gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen tijdens installatie, onderhoud, revisie of terugwinning

5.01

Verbinden en loskoppelen met minimale emissies van meetinstrumenten en leidingen.

P

P

5.02

Ledigen en vullen van een koudemiddelcilinder (gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen zowel in vloeibare als in gasvormige toestand).

P

P

P

5.03

Gebruik van een terugwinningsapparaat om gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen terug te winnen en verbinding en loskoppeling van het terugwinningsapparaat met minimale emissies.

P

P

P

5.04

Aftappen van met

– gefluoreerd broeikasgas of

– een gereguleerde stof

verontreinigde olie uit een stationaire/mobiele koelinstallatie.

P

P

P

5.05

Vaststellen van de fase (vloeibaar, gasvormig) en toestand (onderkoeld, verzadigd of oververhit) van de gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffenvóór het vullen, om de correcte vulmethode en het correcte vulvolume te garanderen. Vullen van de stationaire/mobiele koelinstallatie met gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen(zowel in de vloeibare als in de gasvormige fase) zonder verlies van gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen.

P

P

5.06

Gebruik van weegschalen om gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffente wegen.

P

P

P

5.07

Invullen in het logboek van alle relevante informatie betreffende het teruggewonnen of toegevoegde gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen.

T

T

5.08

Kennis van eisen en procedures voor behandeling, opslag en vervoer van verontreinigde gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen en oliën.

T

T

T

      

6

Onderdelen: installatie, inwerkingstelling en onderhoud van eentraps- en tweetraps- zuiger-, schroef- en scroll-compressors

6.01

Uitleggen van de basiswerking van een compressor (inclusief capaciteitsregeling en smeersysteem) en de daarop betrekking hebbende risico's van lekkage of vrijkomen van gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen.

T

T

6.02

Correcte installatie van een compressor, inclusief regel- en veiligheidsapparatuur, zodat het geen gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffenlekt of in grote hoeveelheden vrijkomt zodra de stationaire/ mobiele koelinstallatie in werking is gesteld.

P

6.03

Afstellen van de veiligheids- en regelschakelaars.

P

6.04

Afstellen van de aanzuig- en afvoerventielen.

6.05

Controle van het olieterugvoersysteem.

6.06

In- en uitschakelen van een compressor en regeling van de goede werking van de compressor, inclusief door het verrichten van metingen terwijl de compressor in werking is.

P

6.07

Schrijven van een rapport over de toestand van de compressor, waarin alle problemen in verband met de werking van de compressor worden aangewezen die de stationaire/mobiele koelinstallatie zouden kunnen beschadigen en uiteindelijk ertoe zouden kunnen leiden dat, indien niets wordt ondernomen, gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffenlekken of vrijkomen.

T

      

7

Onderdelen: installatie, inwerkingstelling en onderhoud van luchtgekoelde en watergekoelde condensors

7.01

Uitleggen van de basiswerking van een condensor en de risico's van lekkage die erop betrekking hebben.

T

T

7.02

Afstellen van een uitlaatdrukregeling van de condensor.

P

7.03

Correcte installatie van een condensor, inclusief regel- en veiligheidsapparatuur, zodat geen gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffenlekken of in grote hoeveelheden vrijkomen wanneer de koelinstallatie in werking is gesteld.

P

7.04

Afstellen van de veiligheids- en regelschakelaars.

P

7.05

Controle van de uitlaat- en vloeistofleidingen.

7.06

Afvoeren van niet-condenseerbare gassen uit de condensor door middel van een inrichting voor ontluchting van de koeling.

P

7.07

In- en uitschakelen van een condensor en controle van de goede werking van de condensor, inclusief door het doen van metingen tijdens de werking ervan.

P

7.08

Controle van het oppervlak van de condensor.

P

7.09

Schrijven van een rapport over de toestand van de condensor waarin alle problemen in verband met de werking worden aangewezen die de stationaire/mobiele koelinstallatie zouden kunnen beschadigen en uiteindelijk ertoe zouden kunnen leiden dat, indien niets wordt ondernomen, de stationaire/mobiele koelinstallatie gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffenlekken of deze vrijkomen.

T

      

8

Onderdelen: installatie, inwerkingstelling en onderhoud van luchtgekoelde en watergekoelde verdampers

8.01

Uitleggen van de basiswerking van een verdamper (inclusief ontdooisysteem) en risico's van lekkage die erop betrekking hebben.

T

T

8.02

Afstellen van een verdamperdrukregeling.

P

8.03

Installatie van een verdamper inclusief regel- en veiligheidsapparatuur, zodat geen gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen lekken of in grote hoeveelheden vrijkomen wanneer de stationaire/ mobiele koelinstallatie in werking is gesteld.

P

8.04

Afstellen van de veiligheids- en regelschakelaars.

P

8.05

Controle van de correcte positie van vloeistof- en zuigleidingen.

8.06

Controle van de persgas-ontdooileiding.

8.07

Afstellen van het verdamperdrukregelventiel.

8.08

In- en uitschakelen van een verdamper en controle van de goede werking van de verdamper, inclusief door het doen van metingen tijdens de werking.

P

8.09

Controle van het oppervlak van de verdamper.

P

8.10

Schrijven van een rapport over de toestand van de verdamper waarin alle problemen in verband met de werking worden aangewezen die de stationaire/ mobiele koelinstallatie zouden kunnen beschadigen en uiteindelijk ertoe zouden kunnen leiden dat, indien niets wordt ondernomen, gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen lekken of vrijkomen.

T

      

9

Onderdelen: installatie, inwerkingstelling en revisie van thermostatische expansieventielen (TEV's) en andere onderdelen

9.01

Uitleggen van de basiswerking van verschillende soorten expansieregelaars (thermostatische expansieventielen, capillaire buizen) en risico's van lekkage die erop betrekking hebben.

T

T

9.02

Installatie van ventielen in de correcte stand.

P

9.03

Afstellen van een mechanisch/elektronisch TEV.

P

9.04

Afstellen van mechanische en elektronische thermostaten.

9.05

Afstellen van een drukregelventiel.

9.06

Afstellen van mechanische en elektronische drukbegrenzers.

9.07

Controle van de werking van een olieafscheider.

P

9.08

Controle van de toestand van een filterdroger.

9.09

Schrijven van een rapport over de toestand van deze onderdelen waarin alle problemen in verband met de werking worden aangewezen die de stationaire/mobiele koelinstallatie zouden kunnen beschadigen en uiteindelijk ertoe zouden kunnen leiden dat, indien niets wordt ondernomen, gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffenlekken of vrijkomen.

T

      

10

Leidingwerk: bouw van een lekdicht leidingsysteem in een stationaire/mobiele koelinstallatie

10.01

Lekdichte verbinding door lassen, hardsolderen en/of zachtsolderen van metalen buizen en leidingen die te gebruiken zijn in stationaire/mobiele koelinstallaties.

P

P

10.02

Vervaardiging/controle van steunen voor leidingen en onderdelen.

P

P

XNoot
1

Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van daaruit voortvloeiende verplichtingen (Trb. 2005, 1).

XNoot
2

Verordening (EG) nr. 1516/2007 van de Europese Commissie van 19 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, van basisvoorschriften inzake controle op lekkage van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat (PbEU L 335).

XNoot
3

Verordening (EG) nr. 1494/2007 van de Europese Commissie van 17 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, van de vorm van etiketteringseisen betreffende producten en apparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten (PbEU L 332).

XNoot
4

Het op 16 september 1987 te Montreal tot stand gekomen Protocol betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, met bijlagen (Trb. 1988, 11).

XNoot
5

Handelingen welke opening van het koelcircuit vereisen behoren niet tot de bevoegdheden van personeel dat categorie IV werkzaamheden uitvoert.

BIJLAGE III, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3, ZEVENDE LID

Exameneisen aan een diploma, als bedoeld in artikel 2, derde lid:

Het examen voor de categorie werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, derde lid, omvat het volgende:

  • a. een theoriegedeelte, zoals in de kolom ‘Soort module’ aangegeven met (T), en

  • b. een praktijkgedeelte waarbij een deelnemer de bijbehorende opdracht verricht met de relevante materialen, instrumenten en apparatuur, in de kolom ‘Soort module’ aangegeven met (P).

VAARDIGHEDEN EN KENNIS

Soort module

1. Kennis van de werking van mobiele airco’s, van de milieueffecten van als koudemiddel gebruikte gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffenen de desbetreffende milieuregelgeving

1.1

Basiskennis hebben van de werking van mobiele airco’s.

T

1.2

Basiskennis hebben van het gebruik en de eigenschappen van gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen gebruikt als koudemiddel in mobiele airco’s en over de effecten van de emissies van die gassen op het milieu (orde van grootte van hun aardopwarmingsvermogen in verband met klimaatverandering en orde van grootte van ozonafbrekend vermogen in verband met de aantasting van de ozonlaag).

T

1.3

Basiskennis hebben van de betrokken bepalingen van de f-gassenverordening, richtlijn 2006/40/EG1 en de ter uitvoering van die richtlijn relevante bepalingen in de Wegenverkeerswet en het Voertuigreglement, de ozonverordening, het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen miliebeheer en de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruikfase 2006.

T

   

2. Kennis over de milieuvriendelijke terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen

2.1

Kennis hebben van de gebruikelijke procedures voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen.

T

2.2

Kunnen omgaan met een koelmiddelcilinder.

P

2.3

Een terugwinningsapparaat kunnen aansluiten aan en afkoppelen van de toegangspunten van een mobiele airco die gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat.

P

2.4

Een terugwinningsapparaat kunnen bedienen.

P

XNoot
1

Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PbEU L 161).

BIJLAGE IV, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 11, DERDE LID

Het jaarverslag bestaat ten minste uit de volgende onderdelen:

  • 1. Een algemene beschrijving van de werkzaamheden van de exameninstelling.

  • 2. Voor wat betreft de examens in het afgelopen kalenderjaar wordt aangegeven:

    • a. het totaal aantal deelnemers aan de examens en herexamens, uitgesplitst naar de aard van de examens;

    • b. het aantal deelnemers per examen en herexamen;

    • c. het aantal collectieve en individuele examens en herexamens per examenlocatie.

  • 3. De resultaten van de interne controles en evaluaties in verband met de uitvoering van de regeling in het afgelopen kalenderjaar.

  • 4. Het aantal ontvangen klachten evenals de aard hiervan, de wijze waarop deze zijn afgehandeld en het aantal gegronde klachten in het afgelopen kalenderjaar.

  • 5. De relevante onderdelen van de jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar waaronder de verantwoording van de tariefstelling van de exameninstelling.

BIJLAGE V, BEHOREND BIJ ARTIKEL 23

1. Eisen voor het verkrijgen van een bedrijfscertificaat

Een bedrijf moet aan de volgende eisen voldoen om een bedrijfscertificaat te verkrijgen en te behouden:

  • 1. Een bedrijf beschikt over voldoende en adequaat gediplomeerd personeel in relatie tot het ter zake te verwachten werkaanbod (artikel 19, eerste lid, onder b). Een bedrijf beschikt over voldoende personeel met een adequaat diploma indien:

    • a. dit personeel inzetbaar is op het moment dat het werk zich aanbiedt (inzetbaarheid); en,

    • b. aan dit personeel ten aanzien van de werkzaamheden voorschriften kunnen worden gegeven door een bedrijf (aansturing); en,

    • c. een bedrijf te allen tijde aansprakelijk blijft voor het doen of nalaten van dit personeel (aansprakelijkheid); en

    • d. minimaal één van deze personen bij haar in dienst is met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd, al dan niet in deeltijd.

    Indien een bedrijf een eenmanszaak betreft is het gestelde in de aanhef en onder a van overeenkomstige toepassing op de eigenaar.1

  • 2. Een bedrijf beschikt over de ‘noodzakelijke procedures’ (artikel 19, eerste lid, onder c), waaronder wordt verstaan dat een bedrijf, afhankelijk van de aard van de te verwachte werkzaamheden, beschikt over één of meerdere van volgende beschreven en voor het personeel beschikbare procedures:

    • a. Procedure voor het installeren van een stationaire of mobiele koelinstallatie. Deze bevat minimaal de volgende punten:

      • een beschrijving van de adequate instrumenten waarmee bepaalde werkzaamheden in de procedure worden uitgevoerd;

      • voor elke procedurestap die een diploma vereist volgens artikel 2, eerste lid, wordt aangegeven met welk diploma (of diploma’s) deze procedurestap mag worden uitgevoerd;

      • welke voorzieningen of technieken moeten worden toegepast tijdens de bouw van een koelinstallatie ten behoeve van het voorkomen van lekkage zodra de koelinstallatie in gebruik wordt genomen;

      • bepalingen voor de stationaire en mobiele koelinstallaties ten aanzien van het uitvoeren van lekcontroles overeenkomstig de EG-verordening standaardlekcontroles stationaire koelinstallaties, voor zover het gefluoreerde broeikasgassen betreft, en overeenkomstig de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006, voor zover het gereguleerde stoffen betreft, zodra een stationaire of mobiele koelinstallatie hiermee is gevuld;

    • b. Procedure voor het onderhouden van stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten. Deze bevat minimaal de volgende punten:

      • een beschrijving van de adequate instrumenten waarmee bepaalde werkzaamheden in de procedure worden uitgevoerd;

      • voor elke procedurestap waarbij een diploma vereist is op grond van artikel 2, eerste lid, wordt aangegeven met welk diploma (of diploma’s) deze procedurestap mag worden uitgevoerd;

      • wanneer en hoe de lekcontrole van de stationaire koelinstallatie plaats zal vinden;

      • bepalingen rond het buiten bedrijf stellen van de stationaire koelinstallatie in het geval een geconstateerde lekkage niet direct kan worden verholpen;

      • indien er sprake is van lekkage wordt de eigenaar of gebruiker van de stationaire koelinstallatie er op geattendeerd dat deze de koelinstallatie binnen een maand na herstel van de lekkage opnieuw moet laten controleren;

      • bepalingen dat de gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen altijd moeten worden teruggewonnen tijdens onderhoud of bij ontmanteling;

    • c. Procedure voor het onderhouden van stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten en mobiele koelinstallaties. Deze bevat minimaal de volgende punten:

      • een beschrijving van de adequate instrumenten waarmee bepaalde werkzaamheden in de procedure worden uitgevoerd;

      • bij elke procedurestap waarbij een diploma vereist is op grond van artikel 2, eerste lid, wordt aangegeven met welk diploma (of diploma’s) deze procedurestap mag worden uitgevoerd;

      • bepalingen voor de stationaire en mobiele koelinstallaties ten aanzien van het uitvoeren van lekcontroles overeenkomstig de EG-verordening standaardlekcontroles stationaire koelinstallaties, voor zover het gefluoreerde broeikasgassen betreft, en overeenkomstig de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006, voor zover het gereguleerde stoffen betreft, waaronder instructies met betrekking tot het buiten bedrijf stellen van de stationaire of mobiele koelinstallatie ingeval een eventuele lekkage niet direct verholpen kan worden;

      • indien er sprake is van lekkage wordt de eigenaar of gebruiker van de stationaire of mobiele koelinstallatie er op geattendeerd dat deze de koelinstallatie binnen een maand na herstel van de lekkage opnieuw moet laten controleren;

      • bepalingen dat de gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen altijd moeten worden teruggewonnen tijdens onderhoud of bij ontmanteling;

    • d. Procedure voor het bijhouden van een logboek bij de koelinstallatie (altijd);

    • e. Procedure voor het bijhouden van de koudemiddelenregistratie.

  • 3. Een bedrijf beschikt over ‘adequate’ instrumenten (artikel 19, eerste lid, onder c), Daaronder wordt verstaan: instrumenten die beschikbaar zijn voor het personeel en die voldoen aan de eisen gesteld in de relevante regelgeving (o.a. EG-verordening standaardlekcontroles stationaire koelinstallaties en de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006). Dit betekent dat deze instrumenten een ijking en gevoeligheid kennen (uitgedrukt in druk, p.p.m., etc.) die minimaal aan deze eisen voldoen.

  • 4. Een bedrijf beschikt over ‘voldoende’ instrumenten (artikel 19, eerste lid, onder c). Daaronder wordt verstaan dat het personeel dat verondersteld wordt gelijktijdig met deze instrumenten te werken hier ook daadwerkelijk over kan beschikken.

  • 5. Een bedrijf beschikt over een koudemiddelenregistratie (artikel 19, eerste lid, onder d). De koudemiddelenregistratie bevat de volgende gegevens:

    • a. Per individueel geïdentificeerde stationaire koelinstallatie die niet hermetisch gesloten is en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat of die hermetisch gesloten is en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevat en mobiele koelinstallaties, die door een bedrijf wordt geïnstalleerd of onderhouden:

      • het type koelinstallatie;

      • de totale nominale vulling van de koelinstallatie;

      • het in de koelinstallatie aanwezige type gefluoreerde broeikasgas of gereguleerde stof, genoemd in bijlage I, deel 1, bij de f-gassenverordening, respectievelijk bijlage I bij de ozonverordening;

      • de resultaten van de uitgevoerde lekdichtheidscontroles;

      • de hoeveelheid verbruikte of bijgevulde gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen, de reden van bijvulling, te specificeren naar nieuwbouw, retrofit, uitbreiding, bijvullen nominale vulling of lekkage;

      • de hoeveelheid afgetapte gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen, de reden van aftappen, te specificeren naar retrofit, noodzakelijk voor onderhoud, ontmanteling;

    • b. Per type gefluoreerde broeikasgas of gereguleerde stof, genoemd in bijlage I, deel 1, bij de f-gassenverordening, respectievelijk bijlage I bij de ozonverordening, een koudemiddelbalans, met daarin aangegeven per kalenderjaar:

      • de totaal aanwezige voorraad per eerste en laatste dag van het kalenderjaar (berekend én gewogen);

      • de totale hoeveelheid ingekochte gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen (in kilogram);

      • de totale hoeveelheid verkochte gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen (in kilogram) ten behoeve van: nieuwbouw, retrofit, uitbreiding, bijvulling nominale vulling of lekkage;

      • de totale hoeveelheid teruggenomen gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen (in kilogram) als gevolg van retrofit, onderhoud of ontmanteling;

      • de totale hoeveelheid afgevoerd gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen (in kilogram).

2. Verlenen van een bedrijfscertificaat

De keuringsinstantie volgt de volgende procedure voor de verlening van een bedrijfscertificaat:

  • 1. De keuringsinstantie stelt een formulier beschikbaar voor het aanvragen van een bedrijfscertificaat. Dit formulier omvat een beschrijving van alle bepalingen en vereisten waaraan een aanvraag moet voldoen om als aanvraag ontvankelijk te zijn. Hierin zijn minimaal opgenomen:

    • a. de eisen, bedoeld in artikel 19, tweede lid;

    • b. bepalingen rond het verstrekken van gegevens ten aanzien van het te verwachten werkaanbod, uitgesplitst naar het soort werkzaamheden (installeren of onderhouden) en de omvang van de te installeren of te onderhouden koelinstallaties.

  • 2. De keuringsinstantie beoordeelt of een bedrijf beschikt over:

    • a. voldoende personeel dat houder is van:

      • een diploma als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, in relatie tot het verwachte werkaanbod voor de komende twaalf maanden, indien een bedrijf stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten, of mobiele koelinstallaties, installeert of onderhoudt;

      • een diploma als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a of b, in relatie tot het verwachte werkaanbod voor de komende twaalf maanden, indien een bedrijf stationaire koelinstallaties installeert of onderhoudt die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten;

    • b. de noodzakelijke procedures conform de bepalingen, bedoeld in paragraaf 1, in relatie tot de verwachte werkzaamheden;

    • c. voldoende en adequate instrumenten om de verwachte werkzaamheden en het verwachte werkvolume in overeenstemming met de procedures uit te voeren;

    • d. een koudemiddelenregistratie waarin de gegevens, bedoeld in deze regeling, kunnen worden bijgehouden.

  • 3. De beoordeling van een bedrijf ten behoeve van de bedrijfscertificering is qua tijdsbesteding zodanig dat de keuringsinstantie in staat deze op deugdelijke wijze uit te voeren.

  • 4. De keuringsinstantie legt de resultaten van de beoordeling ten behoeve van de bedrijfscertificering schriftelijke vast.

  • 5. De keuringsinstantie besluit tot het afgeven van een bedrijfscertificaat indien de resultaten van de beoordeling van de aanvraag positief zijn, dat wil zeggen dat is vastgesteld dat een bedrijf voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een bedrijfscertificaat (artikel 19).

  • 6. Zodra de keuringsinstantie een bedrijf een bedrijfscertificaat heeft verleend, wordt dat bedrijf opgenomen in het betreffende register van de keuringsinstantie.

  • 7. De keuringsinstantie kan als sluitstuk van de bedrijfscertificering binnen zes maanden na afgifte van een bedrijfscertificaat de functionaliteit van de door een bedrijf opgestelde procedures bezien.

3. Tussentijdse beoordeling

De keuringsinstantie beoordeelt een bedrijf na de afgifte van een bedrijfscertificaat tussentijds, als volgt:

  • 1. De keuringsinstantie vraagt bij een bedrijf tijdig de gegevens en documenten op die nodig zijn om de tussentijdse beoordeling te kunnen uitvoeren.

  • 2. Ten behoeve van de tussentijdse beoordeling beoordeelt de keuringsinstantie:

    • a. of een bedrijf beschikt over:

      • voldoende personeel met een diploma als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, indien een bedrijf stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten, of mobiele koelinstallaties, installeert of onderhoudt;

      • voldoende personeel met een diploma als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a of b, indien een bedrijf stationaire koelinstallaties installeert of onderhoudt die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten;

    • b. of het installeren en onderhouden, de lekcontroles en andere handelingen met gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen in de afgelopen vierentwintig maanden zijn uitgevoerd door daartoe adequaat gediplomeerde personeel;

    • c. of de voor het personeel beschikbare procedures nog steeds voldoen aan de geldende regelgeving in het geval er wijzigingen in de procedures óf in de regelgeving zijn doorgevoerd in de afgelopen vierentwintig maanden;

    • d. of een bedrijf beschikt over voldoende en adequate instrumenten in het geval er een relevante toename van het werkvolume heeft plaatsgevonden of wordt verwacht voor de komende vierentwintig maanden, en of de genoemde instrumenten nog steeds in overeenstemming zijn met de geldende regelgeving;

  • 3. De keuringsinstantie beoordeelt of de gegevens in de koudemiddelenregistratie correct zijn bijgehouden over de afgelopen vierentwintig maanden.

  • 4. De tussentijdse beoordeling is qua tijdsbesteding zodanig dat de keuringsinstantie in staat deze op deugdelijke wijze uit te voeren.

  • 5. De keuringsinstantie informeert een bedrijf schriftelijk over het resultaat van de beoordeling.

  • 6. Indien tijdens de tussentijdse beoordeling tekortkomingen zijn geconstateerd die niet direct leiden tot tijdelijke intrekking van een bedrijfscertificaat (zie paragraaf 5) bericht de keuringsinstantie een bedrijf schriftelijk dat het een periode van vier weken krijgt om de tekortkoming te herstellen.

  • 7. Indien de keuringsinstantie besluit tot het tijdelijk of definitief intrekken (zie paragraaf 5) van een bedrijfscertificaat bericht zij dit schriftelijk aan een bedrijf.

  • 8. Indien bij de tussentijdse beoordeling tekortkomingen waren geconstateerd, of indien een bedrijfscertificaat naar aanleiding van de tussentijdse beoordeling tijdelijk was ingetrokken en de tekortkoming nadien is hersteld, kan de keuringsinstantie als sluitstuk van de tussentijdse beoordeling binnen zes maanden na afloop van de tussentijdse beoordeling een aanvullende beoordeling uitvoeren.

4. Herkeuring

De keuringsinstantie herkeurt een bedrijf na afgifte van een bedrijfscertificaat als volgt:

  • 1. De keuringsinstantie vraagt tijdig bij een bedrijf de gegevens en documenten op die nodig zijn om de herkeuring te kunnen uitvoeren.

  • 2. Voor de herkeuring is paragraaf 2, onder 2 tot en met 4, en paragraaf 3, onder 5 tot en met 9, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De herkeuring wordt aangevuld met een beoordeling of:

    • a. de gegevens in de koudemiddelenregistratie correct zijn bijgehouden over de afgelopen vierentwintig maanden;

    • b. het installeren en onderhouden, de lekcontroles en andere handelingen met gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen in de afgelopen vierentwintig maanden zijn uitgevoerd door daartoe adequaat gediplomeerde personeel.

5. Tijdelijk en definitief intrekken van een bedrijfscertificaat

In de volgende gevallen wordt een bedrijfscertificaat tijdelijk of definitief ingetrokken (artikel 22, eerste lid, onder b):

  • 1. De keuringsinstantie besluit tot het tijdelijk intrekken van een bedrijfscertificaat indien bij de tussentijdse beoordeling of de herkeuring blijkt dat:

    • a. een geconstateerde tekortkoming die niet onmiddellijk leidde tot het tijdelijk intrekken van het bedrijfscertificaat niet binnen de door de keuringsinstantie gestelde hersteltermijn van vier weken is verholpen;

    • b. een bedrijf niet beschikt over een persoon die een diploma heeft als bedoeld artikel 2, tweede lid, onder a, en dat bedrijf stationaire koelinstallaties die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten, of mobiele koelinstallaties, installeert of onderhoudt;

    • c. het bedrijf niet beschikt over een persoon die beschikt over een diploma als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a of b, en dat bedrijf stationaire koelinstallaties installeert of onderhoudt die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten;

    • c. een bedrijf geen van de noodzakelijke procedures, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder c, kan overleggen;

    • d. een bedrijf geen van de adequate instrumenten, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder c, beschikbaar heeft voor het betreffende personeel;

    • e. een bedrijf niet beschikt over een koudemiddelenregistratie;

    • f. een bedrijf niet kan aantonen dat de afgelopen vierentwintig maanden voor de werkzaamheden waarvoor een diploma is vereist adequaat gediplomeerd personeel is ingezet.

  • 2. De keuringsinstantie besluit tot het tijdelijk intrekken van een bedrijfscertificaat indien bij een aanvullende beoordeling, bedoeld in paragraaf 3, onder 9, een eerder herstelde tekortkoming opnieuw wordt geconstateerd.

  • 3. Indien de keuringsinstantie besluit een bedrijfscertificaat tijdelijk in te trekken, bericht de keuringsinstantie dit schriftelijk aan een bedrijf en wordt het een termijn van maximaal acht weken gegeven om de geconstateerde tekortkoming ongedaan te maken.

  • 4. De keuringsinstantie besluit tot het definitief intrekken van een bedrijfscertificaat indien de tekortkoming niet meer ongedaan kan worden gemaakt of indien een bedrijf de tekortkoming die geleid heeft tot het tijdelijk intrekken van het certificaat niet binnen de door de keuringsinstantie gestelde termijn heeft verholpen.

  • 5. Indien de keuringsinstantie heeft besloten een bedrijfscertificaat definitief in te trekken bericht de keuringsinstantie dit schriftelijk aan een bedrijf.

BIJLAGE VI, BEHOREND BIJ ARTIKEL 25, EERSTE LID, ONDER D

Degene als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder d, die beoordelingen van bedrijven uitvoert, voldoet aan de volgende eisen:

A. Algemene eisen

Hij:

  • a. beschikt over relevante koeltechnische werkervaring;

  • b. beschikt over goede sociale en communicatieve vaardigheden;

  • c. is accuraat, doortastend en zelfstandig;

  • d. heeft verantwoordelijkheidsbesef;

  • e. heeft een representatief voorkomen, en

  • f. is klantgericht, flexibel en integer.

B. Specifieke eisen voor de doorlichting van de bedrijfsvoering

Hij:

  • a. heeft een opleiding op HBO-niveau met goed gevolg afgelegd of heeft een opleiding op MBO-niveau met goed gevolg afgelegd en beschikt over werkervaring op HBO-niveau;

  • b. heeft bedrijfskundig inzicht;

  • c. heeft kennis van administratieve en organisatorische procedures;

  • d. beschikt over relevante kennis van wet- en regelgeving op het gebied van gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen en koeltechniek;

  • e. heeft basiskennis van de koeltechniek verkregen door opleiding of ervaring, en

  • f. heeft minimaal één jaar ervaring met controle- en auditwerkzaamheden.

BIJLAGE VII, BEHOREND BIJ ARTIKEL 27, DERDE LID

Het jaarverslag bestaat ten minste uit de volgende onderdelen:

  • 1. Een algemene beschrijving van de werkzaamheden van de keuringsinstantie.

  • 2. Voor wat betreft de afgifte van bedrijfscertificaten in het afgelopen kalenderjaar wordt aangegeven:

    • a. het aantal afgegeven bedrijfscertificaten;

    • b. het totaal aantal opgenomen bedrijven in het register per 31 december van het betreffende kalenderjaar;

    • c. het aantal en de resultaten van de tussentijdse beoordelingen respectievelijk herkeuringen in het betreffende kalenderjaar inclusief de aanvullende beoordelingen;

    • d. het aantal tijdelijk ingetrokken bedrijfscertificaten uitgesplitst naar de redenen van intrekking;

    • e. het aantal definitief ingetrokken bedrijfscertificaten uitgesplitst naar de redenen van intrekking.

  • 3. Het aantal en de aard van de ontvangen bezwaren evenals de korte inhoud van de ter zake genomen besluiten in het afgelopen kalenderjaar.

  • 4. Het aantal en de aard van de ontvangen beroepen en de korte inhoud van door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ter zake gedane uitspraken in het afgelopen kalenderjaar.

  • 5. Het aantal ontvangen klachten evenals de aard hiervan, de wijze waarop deze zijn afgehandeld en het percentage gegronde klachten in het afgelopen kalenderjaar.

  • 6. De relevante onderdelen van de jaarrekening waaronder de verantwoording van de tariefstelling van de keuringsinstantie.

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In de onderhavige regeling (hierna: de regeling) wordt uitvoering gegeven aan het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer en het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer. De regeling bevat eisen voor de diplomering, examinering en bedrijfscertificering van personeel en bedrijven die werkzaamheden aan koelinstallaties verrichten waarbij gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen vrij kunnen komen.

Het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer strekt ter aanvulling en uitvoering van verschillende verordeningen. De verordeningen die in het kader van de regeling relevant zijn betreffen:

  • Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (hierna: f-gassenverordening);1

  • Verordening (EG) nr. 303/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 tot instelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van bedrijven en personeel betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat (hierna: EG-verordening stationaire koelinstallaties);2

  • Verordening (EG) nr. 307/2008 van de Europese Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma’s en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsvoorschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen (hierna: EG-verordening airco’s motorvoertuigen).2

In het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer zijn ter uitvoering van bovenstaande verordeningen een aantal zaken geregeld, waaronder een grondslag voor het bij ministeriële regeling geven van voorschriften inzake de diplomering, examinering en bedrijfscertificering van personeel en bedrijven die werkzaamheden aan koelinstallaties verrichten waarbij gefluoreerde broeikasgassen kunnen vrijkomen.

Het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer strekt ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (hierna: ozonverordening).3 Het besluit bevat een basis voor het stellen van regels inzake de examinering, diplomering en certificering van personen en bedrijven die werkzaamheden verrichten aan koelinstallaties waarbij gereguleerde stoffen vrij kunnen komen.

EG-verordeningen zijn verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten. Om een volledige en werkelijke toepassing van de genoemde EG-verordeningen in de Nederlandse rechtsorde te verwezenlijken, zijn een aantal uitvoeringsbepalingen in de nationale regelgeving noodzakelijk. De EG-verordeningen bevatten diverse bepalingen die de lidstaten keuzemogelijkheden laten of die geconcretiseerd moeten worden in het nationale recht. De regeling strekt hier toe.

De EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen bevatten minimumeisen en bieden de ruimte nationaal aanvullende eisen te stellen. Van die ruimte is in Nederland gebruik gemaakt. Daarbij wordt het uitgangspunt uit de Europese verordeningen inzake wederzijdse erkenning in acht genomen. De reikwijdte van de regeling is verbreed ten opzichte van de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Op die wijze wordt aangesloten op de bestaande praktijk.

Bij het opstellen van de regeling zijn diverse branchevertegenwoordigers geconsulteerd.

2. De Europese regelgeving

2.1 F-gassenverordening, EG-verordening stationaire koelinstallaties en EG-verordening airco’s motorvoertuigen

Het doel van de f-gassenverordening is vermindering van de emissies van de in het Kyoto-protocol4 opgenomen gefluoreerde broeikasgassen en derhalve de bescherming van het milieu. De verordening regelt de insluiting, het gebruik, de terugwinning en de vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen, en de etikettering en verwijdering van producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten alsmede de diplomering en certificering van personeel en bedrijven die bij de bovenvermelde werkzaamheden betrokken zijn. De eisen voor de diplomering van personeel en de certificering van bedrijven zijn nader uitgewerkt in de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. De in andere lidstaten afgegeven certificaten ter uitvoering van de f-gassenverordening dienen te worden erkend. Met betrekking tot de vrije dienstverlening of de vrije vestiging mogen ter zake geen beperkingen worden opgelegd die verband houden met deze diplomering en certificering in een andere lidstaat.

De f-gassenverordening regelt in de artikelen 3, 4 en 5 dat de exploitant van een stationaire koelinstallatie personeel en bedrijven inschakelt voor de installatie, het onderhoud of de service en de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen dat beschikt respectievelijk die beschikken over een certificaat respectievelijk een bedrijfscertificaat. Tevens dient personeel betrokken bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit de mobiele koelinstallaties gekwalificeerd te zijn (artikel 4, derde lid, van de f-gassenverordening). De kwalificatie-eisen voor personeel en bedrijven die werkzaamheden aan stationaire koelinstallaties verrichten zijn uitgewerkt in EG-verordening stationaire koelinstallaties. De eisen voor het personeel betrokken bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit airco’s van voertuigen (kleine mobiele koelinstallaties) zijn uitgewerkt in de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Voor grote mobiele koelinstallaties zijn de eisen aan personeel, betrokken bij de terugwinning, niet nader uitgewerkt middels uitvoeringsverordeningen.

De EG-verordening stationaire koelinstallaties bevat minimumeisen voor de examinering en certificering van personeel en voor de certificering van bedrijven die betrokken zijn bij de installatie, het onderhoud of de service van stationaire koelinstallaties alsmede voor het personeel dat bij de in de artikelen 3 en 4 bedoelde werkzaamheden betrokken is.

De EG-verordening stationaire koelinstallaties bevat voorwaarden voor wederzijdse erkenning van in overeenstemming met die verordening afgegeven certificaten en bedrijfscertificaten afkomstig uit andere lidstaten. Deze verordening bevat regels voor de kwalificatie van personeel dat op de locatie waar stationaire koelinstallaties in werking zijn, werkzaamheden uitvoert die van invloed kunnen zijn op de lekkage van gefluoreerde broeikasgassen. Voorts voorziet de EG-verordening stationaire koelinstallaties in verschillende categorieën gecertificeerd personeel om te verzekeren dat het personeel gekwalificeerd is voor werkzaamheden die het onderneemt en tegelijk om kosten te vermijden die niet naar verhouding zijn. De verordening maakt een onderscheid tussen een viertal categorieën van werkzaamheden aan stationaire koelinstallaties waarvoor een specifiek diploma vereist is (artikel 4, tweede lid). Het betreft de volgende categorieën van werkzaamheden waarvoor een specifiek certificaat vereist is:

Categorie I:

  • a. het verrichten van lekcontroles van stationaire koelinstallaties:

    • die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en

    • die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten;

  • b. het terugwinnen van gefluoreerde broeikasgassen bij stationaire koelinstallaties;

  • c. het installeren van op gefluoreerde broeikasgassen functionerende stationaire koelinstallaties, en

  • d. het onderhouden van op gefluoreerde broeikasgassen functionerende stationaire koelinstallaties;

Categorie II:

  • a. het verrichten van lekcontroles van stationaire koelinstallaties:

    • die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en

    • die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten

    op voorwaarde dat hierbij het koelcircuit, dat gefluoreerde broeikasgassen bevat, niet wordt geopend;

  • b. het terugwinnen bij stationaire koelinstallaties:

    • die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en

    • die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten;

  • c. het installeren van stationaire koelinstallaties:

    • die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en

    • die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten;

  • d. het onderhouden van stationaire koelinstallaties:

    • die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en

    • die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten;

Categorie III:

het terugwinnen bij stationaire koelinstallaties:

  • die niet hermetisch gesloten zijn en minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en

  • die hermetisch gesloten zijn en minder dan zes kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten;

Categorie IV:

het verrichten van lekcontroles van stationaire koelinstallaties:

  • die niet hermetisch gesloten zijn en drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en

  • die hermetisch gesloten zijn en zes kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten,

op voorwaarde dat hierbij het koelcircuit, dat gefluoreerde broeikasgassen bevat, niet wordt geopend.

Om een certificaat te kunnen verkrijgen dient het personeel een examen te doen waarbij getoetst wordt of een deelnemer voldoet aan de in de bijlage van de EG-verordening stationaire koelinstallaties vastgestelde minimumvaardigheden (artikel 5, eerste lid). De EG-verordening stationaire koelinstallaties bevat voorts minimumeisen waaraan een certificeringinstantie (artikel 10) en een evalueringsinstantie (artikel 11) moeten voldoen. Ook voorziet de EG-verordening stationaire koelinstallaties in verschillende overgangsregimes, waaronder:

  • a. het hanteren van tussentijdse certificaten voor personeel (artikel 6, eerste en tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties);

  • b. het hanteren van tussentijdse bedrijfscertificaten voor bedrijven (artikel 9, eerste en tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties).

Hierbij zij opgemerkt dat de wederzijdse erkenning ingevolge de verordening niet van toepassing is op die tussentijdse certificaten en tussentijdse bedrijfscertificaten.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, en artikel 11, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties wordt bij nationale regelgeving voorzien in de aanwijzing van een certificeringsinstantie en een evalueringsinstantie.

In de EG-verordening airco’s motorvoertuigen zijn minimumeisen vastgesteld voor personeel dat gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit het binnen het toepassingsgebied van richtlijn 2006/40/EG5 vallende klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen. Het toepassingsgebied van die richtlijn betreft airco’s van personenauto’s en bestelbussen. Personeel dat gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit airco’s van personenauto’s en bestelbussen dient over een opleidingsgetuigschrift te beschikken (artikel 2, eerste lid). Personeel kan dat getuigschrift verkrijgen door het afronden van een opleiding die voldoet aan de exameneisen in de bijlage bij de EG-verordening airco’s motorvoertuigen (artikel 3, tweede lid). Nu ook deze verordening minimumeisen bevat kunnen de lidstaten met inachtneming van het uitgangspunt van wederzijdse erkenning in hun nationale regelgeving verdergaande eisen stellen. Lidstaten zijn op grond van artikel 3, eerste lid, van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen verplicht in hun nationale wet- en regelgeving te voorzien in de aanwijzing van een instantie die bevoegd is de opleidingsgetuigschriften af te geven. Ook voorziet de EG-verordening airco’s motorvoertuigen in verschillende overgangsregimes waaronder de mogelijkheid van uitstel van de inwerkingtreding van de verplichtingen om te beschikken over een opleidingsgetuigschrift (artikel 2, derde lid, onder a).

2.2 Ozonverordening

De ozonverordening geeft uitvoering aan de afspraken in het Montreal-protocol.6 De toename van de UVB-straling vormt als gevolg van de aantasting van de ozonlaag een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de mens en het milieu. De ozonverordening bevat daarom maatregelen om de bescherming van de gezondheid en het milieu te waarborgen door regulering van de productie en consumptie, het gebruik en de emissies van ozonlaagafbrekende stoffen.

Artikel 16, eerste lid, van de ozonverordening bepaalt dat gereguleerde stoffen in onder andere koelinstallaties – behoudens huishoudelijke koelkasten en diepvrieskasten – bij het onderhoud van de apparatuur of voor de ontmanteling of verwijdering daarvan moeten worden teruggewonnen voor vernietiging. Voorts bepaalt artikel 17, eerste lid, dat alle uitvoerbare voorzorgmaatregelen moeten worden getroffen om de lekkage van gereguleerde stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken. Tevens bepalen deze artikelen dat de lidstaten de minimumeisen bepalen waar de opleiding (feitelijk: diplomering en examinering) van het personeel aan moet voldoen (artikel 16, vijfde lid, artikel 17, tweede lid). Het betreft hier het personeel betrokken bij de installatie, onderhoud en reparatie van de koelinstallaties en het personeel betrokken bij de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van gereguleerde stoffen uit deze installaties.

3. Reikwijdte van de regeling in relatie tot de Europese regelgeving

3.1 Algemeen

Bij het opstellen van de regeling zijn voor de examinering, diplomering en certificering de systematiek van de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen als uitgangspunt genomen. Deze verordeningen hebben echter uitsluitend betrekking op gefluoreerde broeikasgassen. De regeling geldt ook voor koelinstallaties waarin zich gereguleerde stoffen bevinden. Dit wordt hierna in de toelichting aangeduid als ‘synthetisch koudemiddel’. Dit zijn gereguleerde stoffen of gefluoreerde broeikasgassen of mengsels die deze stoffen bevatten. Onder gereguleerde stoffen wordt verstaan : chloorfluorkoolstoffen, andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen, halonen, tetrachloorkoolstof, 1,1,1-trichloorethaan, methylbromide, broomfluorkoolwaterstoffen, afzonderlijk of in een mengsel, ongeacht of het nieuw geproduceerde, teruggewonnen, gereclycleerde of geregenereerde stoffen betreft. In deze begripsomschrijving zijn niet begrepen gereguleerde stoffen in een ander industrieproduct dan een houder voor het vervoer of de opslag van de betrokken stof en te verwaarlozen hoeveelheden van een gereguleerde stof die afkomstig zijn van onbedoelde of toevallige productie tijdens een fabricageproces, van grondstoffen die niet hebben gereageerd, of van het gebruik als technische hulpstof die als spoorverontreiniging in chemische stoffen aanwezig is of tijdens de vervaardiging of bewerking van producten wordt uitgestoten (artikel 1 van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer in verbinding met artikel 2 van de ozonverordening).

Onder gefluoreerde broeikasgassen worden verstaan: fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolstoffen (PFK’s) en zwavelhexafluoride (SF6) vermeld in de lijst van bijlage I bij de f-gassenverordening, en preparaten die deze stoffen bevatten, met uitzondering van stoffen waarvan de controle geschiedt uit hoofde van de ozonverordening (artikel 1, onder b, van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer in verbinding met artikel 2, onder 1, van de f-gassenverordening).

De regeling heeft geen betrekking op personeel en bedrijven die werkzaamheden verrichten aan koelinstallaties die natuurlijke koudemiddelen bevatten.

In tegenstelling tot de Europese begripsomschrijving die beperkt is tot werkzaamheden die samenhangen met het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen, geldt de regeling dus voor werkzaamheden die samenhangen met het gebruik van synthetische koudemiddelen: gefluoreerde broeikasgassen òf gereguleerde stoffen.

In de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen wordt gesproken over certificering van personeel en bedrijven. In de regeling is die terminologie niet volledig overgenomen. In aansluiting op datgene wat in andere regelgeving gebruikelijk is als het om de certificering van personeel gaat, wordt in de regeling gesproken over de examinering en de diplomering van personeel.

3.2 Examinering en diplomering van personeel

De regeling is voor wat betreft de examinering en diplomering van personeel allereerst van toepassing op grote en kleine stationaire koelinstallaties. Onder grote koelinstallaties worden installaties verstaan die drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten of zes kilogram of meer, wanneer het een hermetisch gesloten systeem betreft. Onder kleine koelinstallaties worden installaties verstaan die minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten, of minder dan zes kilogram wanneer het een hermetisch gesloten systeem betreft.

Afhankelijk van de grootte van de koelinstallatie, het soort koelinstallatie (open of gesloten systeem) en de aard van de werkzaamheden dat het personeel uitvoert, dient het personeel te beschikken over een categorie I, II, III of IV certificaat (in de regeling en in de hierna volgende toelichting aangeduid als ‘diploma’). Dit is conform de EG-verordening stationaire koelinstallaties.

Ook kleine stationaire koelinstallaties zoals ‘split-unit’ airco’s die zijn aangeschaft bij bijvoorbeeld een doe-het-zelf-markt voor particulier gebruik vallen dus onder de reikwijdte: deze dienen te worden geïnstalleerd door een ingevolgde de regeling gediplomeerd persoon (die werkzaam is bij een bedrijf dat over een bedrijfscertificaat) beschikt. Hetzelfde geldt voor warmtepompen.

Bij het bepalen van de grootte van de koelinstallatie is relevant of deze bestaat uit twee of meer strikt gescheiden systemen. Indien de koelinstallatie namelijk bestaat uit twee of meer van dergelijke systemen met een geheel eigen kringloop van het synthetisch koudemiddel die bijvoorbeeld ieder minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten, wordt de installatie beschouwd als een kleine koelinstallatie. Dit betreft systemen waarin een koudemiddel wordt getransporteerd om warmte op te nemen en af te geven in een kringloop. Het gesloten systeem is een afzonderlijke kringloop met het betreffende koudemiddel. Daar waar er meerdere kringlopen samenwerken om te komen tot warmte-uitwisseling, zoals bij parallel geschakelde systemen, waarbij dezelfde verdamper wordt gebruikt voor aansluiting op meerdere koelsystemen, maar de kringlopen gescheiden blijven en bij cascadesystemen waar de warmte-uitwisseling via een tweede of derde kringloop in een gesloten systeem werken is er per kringloop steeds sprake van een separate kringloop met het betreffende koudemiddel. Dit speelt bijvoorbeeld bij een systeem met bijvoorbeeld 5,8 kilogram synthetische koudemiddel, waarbij elke kringloop afzonderlijk 2,9 kilogram van het betreffende synthetische koudemiddel bevat. Deze separate kringlopen zijn dan minder dan drie kilogram per gesloten systeem met koudemiddel.

De regeling is voorts van toepassing op mobiele koelinstallaties. Dit zijn grote7 koelinstallaties die zich bevinden in of op een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Spoorwegwet of een voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c of d, van de Wegenverkeerswet (artikel 1).8 Dit gaat verder dan de reikwijdte van de EG-verordening stationaire koelinstallaties; deze bevat geen voorschriften voor mobiele koelinstallaties. In de EG-verordening stationaire koelinstallaties is ook geen diploma verbonden aan de installatie, de lekcontrole en het onderhoud van mobiele koelinstallaties. Het gaat tevens verder dan de f-gassenverordening; deze bevat geen eisen gesteld voor de insluiting van gefluoreerde broeikasgassen voor mobiele koelinstallaties. Wel dient de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit de mobiele koelinstallatie uitgevoerd te worden door ‘gekwalificeerd personeel’ (artikel 4, derde lid, van de f-gassenverordening). Echter, er zijn in Europees verband vooralsnog geen nadere eisen gesteld waaraan dit gekwalificeerde personeel bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen dient te voldoen. De regeling geldt zowel voor de terugwinning van het synthetisch koudemiddel uit mobiele koelinstallaties als voor de installatie- en onderhoudswerkzaamheden van en het verrichten van lekcontroles door het personeel. Dit sluit aan op de bestaande praktijk onder de Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het koeltechnisch installatiebedrijf (hierna: STEK). Zie verder paragraaf 6.

De bijlage bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties is opgenomen in bijlage II bij de regeling. De gebruikte terminologie wijkt in sommige gevallen af van de terminologie van de bijlage bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties, zodat deze aansluit op die in de regeling (bijvoorbeeld ‘logboek’ in plaats van ‘apparatuurregister’). Daarnaast zijn enkele aanvullende eisen opgenomen ten opzichte van de bijlage bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties:

  • a. degenen die categorie I of categorie II werkzaamheden verrichten dienen kennis te hebben van het Warenwetbesluit drukapparatuur;

  • b. de deelnemers dienen over basiskennis te beschikken van de relevante Europese en nationale regelgeving voor gereguleerde stoffen.

De reikwijdte van de regeling gaat ook verder dan die van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Deze verordening is uitsluitend van toepassing op airco’s van personenauto’s en bestelbussen. De regeling is niet alleen van toepassing op airco’s van personenauto’s en bestelbussen, maar geldt voor alle voertuigen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c en d, van de Wegenverkeerswet 1994. Bovendien heeft de regeling ook betrekking op airco’s van mobiele werktuigen. Vooralsnog is er geen separate EG-verordening met eisen voor de kwalificatie van personeel dat betrokken is bij de terugwinning bij airco’s van andere voertuigen dan personenauto’s en bestelbussen, of bij airco’s van mobiele werktuigen. Aangezien de airco’s van de overige voertuigen en de mobiele werktuigen vergelijkbare systemen betreffen, zijn de eisen voor de verschillende voertuigen en de mobiele werktuigen gelijkgesteld. Voorts is in de regeling een diploma verplicht gesteld. De EG-verordening airco’s motorvoertuigen bevat alleen eisen voor het behalen van een getuigschrift voor een deelnemer aan een cursus die voldoet aan de eisen in de bijlage bij de verordening. Volgens de regeling kan een diploma slechts worden verkregen door het met succes afleggen van een examen waarin wordt getoetst of is voldaan aan de eisen uit bijlage III bij de regeling. De inhoud van bijlage III stemt overeen met de bijlage bij de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Wel is de gebruikte terminologie op enige punten afwijkend ten opzichte van die van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen zodat deze aansluit op die in de regeling (bijvoorbeeld ‘mobiele airco’ in plaats van ‘klimaatregelingssystemen in motorvoertuigen’). Voorts is bijlage III uitgebreid met een verwijzing naar de Wegenverkeerswet en het Voertuigreglement en de relevante Europese en nationale regelgeving voor gereguleerde stoffen. Dit laat onverlet dat degene die in een ander land van de Europese Unie een getuigschrift heeft behaald dat aan de EG-verordening airco’s motorvoertuigen voldoet, de hieraan verbonden werkzaamheden in Nederland mag uitvoeren. Dit volgt direct uit artikel 5 van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen inzake de wederzijdse erkenning van getuigschriften.

3.3 Bedrijfscertificaat

De eis voor de certificering van bedrijven geldt ingevolge de regeling voor bedrijven die voorzien in het installeren en onderhouden van kleine en grote stationaire koelinstallaties en (grote) mobiele koelinstallaties die synthetische koudemiddelen bevatten. De EG-verordening stationaire koelinstallaties stelt ten aanzien van de bedrijfscertificering alleen eisen aan de stationaire koelinstallaties, niet aan mobiele koelinstallaties.

3.4 Uitzonderingen

De regeling is voor de diploma-eisen voor personeel en de bedrijfscertificering niet van toepassing op het produceren van stationaire koelinstallaties of onderdelen hiervan op een hiertoe ingerichte productielocatie (zie ook artikel 2, derde lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties). Het betreft productielocaties waar seriematig koelinstallaties of onderdelen daarvan worden gefabriceerd. Personeel dat bij de fabricage betrokken is verricht een specialistische deelwerkzaamheid bij de productie (bijvoorbeeld het monteren van een onderdeel of het solderen van een pijpleiding). Dergelijk personeel heeft geen koeltechnische achtergrond nodig om deze deelwerkzaamheid adequaat te kunnen uitvoeren. Op de productie van andere producten (zoals vrachtauto’s of bussen) waarin koelinstallaties als onderdeel van dat product worden geïnstalleerd, is de regeling echter wel van toepassing, zoals volgt uit de begripsomschrijving van ‘installeren’.

3.5 Hermetisch gesloten systemen

Ten aanzien van de stationaire en mobiele koelinstallaties wordt een onderscheid gemaakt in hermetisch en niet-hermetisch gesloten koelinstallaties (zie artikel 1). In een hermetisch gesloten installatie zijn alle delen die koudemiddel bevatten, afgedicht door een permanente verbinding (door ondermeer lassen of solderen). Hieronder worden tevens begrepen afgedichte of beschermde toegangspunten die reparatie of verwijdering op adequate wijze mogelijk maken. Bovendien dient sprake te zijn van een geteste lekkage van minder dan drie gram per jaar onder een druk van ministens een vierde van de maximale druk (zie de begripsomschrijving van ‘hermetisch afgesloten systeem’ in artikel 1, onder 11, van de f-gassenverordening). Een voorbeeld van een hermetisch gesloten systeem is een koelkast. Voor mobiele koelinstallaties geldt dat in de praktijk meestal sprake zal zijn van niet-hermetisch gesloten installaties.

4. Uitgangspunten, opzet en inhoud van de regeling

4.1 Inleiding

De volgende uitgangspunten zijn van belang voor de regeling:

  • 1. zoveel mogelijk dezelfde eisen voor gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen hanteren;

  • 2. waar mogelijk aansluiten bij de bestaande systematiek en de bestaande structuren met betrekking tot de diplomering, examinering en certificering inzake de koeltechniek;

  • 3. waar nodig de minimumeisen uit de Europese verordeningen aanvullen;

  • 4. het beperken van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven;

  • 5. het voorkomen van zelfstandige bestuursorganen (hierna: zbo’s) die onder de reikwijdte van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: Kaderwet zbo’s) vallen.9

In de regeling heeft het systeem neergelegd in de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorrijtuigen als basis gediend. Echter, het systeem is in Nederland veel breder getrokken (zie paragraaf 3). Deze is niet alleen van toepassing op stationaire koelinstallaties en airco’s van personenauto’s en bestelbussen, maar ook op:

  • a. mobiele koelinstallaties;

  • b. airco’s van mobiele werktuigen;

  • c. airco’s van alle motorrijtuigen en aanhangwagens.

De hoofdreden om de reikwijdte van de regeling aanzienlijk uit te breiden ten opzichte van de van die Europese verordeningen is dat dit aansluit op de bestaande praktijk in Nederland.

Voorts is de regeling niet alleen van toepassing op werkzaamheden waar gefluoreerde broeikasgassen vrij kunnen komen, maar ook op werkzaamheden waar gereguleerde stoffen vrij kunnen komen.

Omdat het systeem in Nederland veel breder getrokken is zijn een aantal bepalingen uit de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorrijtuigen in de onderhavige regeling overgenomen. Dit bleek onontkoombaar vanwege de overzichtelijkheid en leesbaarheid van de regeling. De strekking van de overgenomen relevante bepalingen uit de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorrijtuigen verschillen niet van de bepalingen zoals deze in de verordeningen zijn vastgesteld. Er zit dus geen verschil tussen de inhoud van de betreffende bepalingen uit de genoemde EG-verordeningen en de onderhavige regeling. De betreffende EG-verordeningen werken rechtstreeks.

In hoofdstuk 1 van de regeling staan de relevante begripsomschrijvingen. Hoofdstuk 2 omschrijft onder meer de werkzaamheden waarvoor diploma’s verplicht worden gesteld, de eisen die aan het diploma en het (her)examen gesteld worden en de eisen die voor de exameninstelling gelden. In hoofdstuk 3 van de regeling zijn de bepalingen inzake de bedrijfscertificering neergelegd. Hoofdstuk 4 bevat een overgangsregeling, hoofdstuk 5 bepalingen inzake wederzijdse erkenning van beroepsopleidingen en bedrijfscertificaten en hoofdstuk 6 de slotbepalingen.

4.2 Feitelijke handelingen en rechtshandelingen

De feitelijke handelingen (dus alle feitelijke werkzaamheden met betrekking tot organiseren en afnemen van het (her)examen) worden door de exameninstelling verricht. De exameninstelling is een rechtspersoon met een wettelijke taak. De rechtshandelingen (zoals het vaststellen van de inhoud van het (her)examen, besluiten bij onregelmatigheden voor, tijdens of na het (her)examen, definitieve uitsluiting van deelnemers, vaststelling van het examenresultaat en verstrekking van het diploma) worden door het bestuursorgaan, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister), uitgevoerd. De Minister is terzake het bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

4.3 Diploma’s voor personeel
4.3.1 Examen en diploma

De regeling bevat bepalingen ten aanzien van de diploma’s voor personeel dat koelinstallaties installeert, onderhoudt, controleert op lekken en/of synthetische koudemiddelen terugwint. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het soort werkzaamheid waarop het diploma betrekking heeft en tussen het soort koelinstallatie (stationaire en mobiele koelinstallaties, airco’s van voertuigen en mobiele werktuigen) waarop het diploma betrekking heeft.

De Minister stelt de examenopgaven vast op advies van de exameninstelling. Het examen bestaat uit een theorie- en een praktijkgedeelte. In de bijlagen II en III zijn de exameneisen opgenomen waaraan wordt getoetst. De inhoud van deze bijlagen bevat de inhoud van de bijlagen bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties respectievelijk de EG-verordening airco’s motorvoertuigen en daarnaast nog enige aanvullende eisen (zie paragraaf 3). Voor het afleggen van het (her)examen is een deelnemer een vergoeding verschuldigd aan de exameninstelling. De regeling bevat een voorziening voor onregelmatigheden (bijvoorbeeld fraude) tijdens (her)examen. De exameninstelling adviseert de Minister over de resultaten van het door een deelnemer afgelegde (her)examen. Vervolgens stelt de Minister de uitslag van het (her)examen vast met inachtneming van het advies van de examenstelling en informeert een deelnemer hierover. Indien het (her)examen met goed gevolg is afgelegd verstrekt de Minister het diploma. Ook voor de uitslag van het examen is een deelnemer een vergoeding verschuldigd. Het diploma vermeldt voor welke categorie van werkzaamheden het diploma geldig is en de gegevens die nodig zijn voor de wederzijdse erkenning in Europa. De geldigheidsduur van het diploma is onbeperkt.

4.3.2 Aanwijzing exameninstellingen

Het (her)examen dient te worden afgelegd bij een van de door de Minister aangewezen exameninstellingen. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de praktijk voor de examinering van monteurs. De exameninstelling voert haar werkzaamheden onafhankelijk en onpartijdig uit (zie artikel ook 11, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties).

Er is één exameninstelling per type koelinstallatie aangewezen, te weten:

  • a. de Stichting Emissiepreventie Koudetechniekvoor stationaire en (grote) mobiele koelinstallaties;

  • b. de Stichting Vakopleiding Automobiel- en Motorrijwielbedrijf (hierna: Stichting VAM) voor airco’s van voertuigen;

  • c. de Stichting Certificering Examinering Risicovolle Taken (hierna: Stichting CERT) voor airco’s van mobiele werktuigen.

De Stichting Emissiepreventie Koudetechniek is de nieuwe naam van STEK.

Bij de Stichting VAM worden de werkzaamheden feitelijk uitgevoerd door het Innovam Branche Kwalificatie Instituut (IBKI), dat onderdeel van deze stichting is. IBKI fungeert namelijk al als specialist op het gebied van examinering en certificering voor de mobiliteitsbranche. De rol van exameninstelling voor airco’s van voertuigen is hiermee vanuit efficiency- en kostenoverwegingen het meest voor de hand liggend.

Als exameninstelling voor airco’s van mobiele werktuigen is de Stichting CERT aangewezen. Deze instelling fungeerde voor inwerkingtreding van de regeling voor de kwalificatie van personeel van deze sector in ander verband al als exameninstelling. De rol van exameninstelling voor airco’s van mobiele werktuigen is hiermee vanuit uit efficiency- en kostenoverwegingen dus ook het meest voor de hand liggend.

De exameninstelling is onder meer verantwoordelijk voor het opstellen van een examenreglement en een huishoudelijk reglement die worden goedgekeurd door de Minister.

De exameninstelling legt aan de Minister verantwoording af over de invulling van de taken. De Minister heeft de mogelijkheid de aanwijzing van de exameninstelling te schorsen of in te trekken.

4.3.3 Overgangsregeling

Voor de personen die thans in het bezit zijn van een (geldig) diploma STEK-monteur, CFK-monteur, auto-airco monteur (STEK) of demonteur auto-airco (STEK) is een voorziening getroffen. Op grond daarvan kunnen zij een volgens de regeling voorgeschreven nieuw diploma ontvangen tegen overlegging van het originele oude document (artikel 31, eerste en tweede lid). Om een ieder die in het bezit is van zo’n ‘oud’ diploma voldoende gelegenheid te geven dit om te wisselen geldt deze overgangsregeling tot 1 juli 2010 (artikel 30, eerste en tweede lid).

4.4 Certificering van bedrijven
4.4.1 Bedrijfscertificaat

In aansluiting op de terminologie in de EG-verordening stationaire koelinstallaties wordt het begrip ‘bedrijfscertificaat’ in de regeling gebruikt. Dit is een geheel ander soort van certificering dan de certificering van bedrijven door certificerende instellingen die zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Gezien de minimumeisen in de EG-verordening stationaire koelinstallaties is een bedrijfscertificaat beter vergelijkbaar met een conformiteitsverklaring of een erkenning.

De plicht om te beschikken over een bedrijfscertificaat geldt alleen voor bedrijven die categorie I of categorie II werkzaamheden aan stationaire en mobiele koelinstallaties verrichten. Het betreft dus werkzaamheden aan grote mobiele koelinstallaties en aan kleine en grote stationaire koelinstallaties. Bedrijven kunnen een bedrijfscertificaat verkrijgen wanneer zij voldoen aan de in de regeling neergelegde eisen. Deze eisen bestaan naast de Europese eisen uit één nationaal aanvullende eis (in aansluiting op de huidige praktijk (zie ook paragraaf 6)). Deze houdt in dat bedrijven een koudemiddelenregistratie bijhouden. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de verplichting van artikel 6, vierde lid, van de f-gassenverordening om over emissiegegevens te kunnen beschikken. De keuringsinstantie vraagt de resultaten van de koudemiddelenregistratie namelijk op bij de bedrijven en registreert deze in geaggregeerde vorm (artikel 19, vierde lid, en artikel 25, eerste lid, onder e). Vervolgens wordt deze informatie op verzoek aan de Minister beschikbaar gesteld (artikel 27, eerste lid). Laatstgenoemde gebruikt deze voor de emissieregistratie.

De keuringinstanties geven de bedrijfscertificaten af. De kosten voor het verkrijgen van een bedrijfscertificaat zijn voor rekening van een bedrijf. Indien blijkt dat een bedrijf niet meer aan een of meer eisen voldoet kan een bedrijfscertificaat tijdelijk of definitief worden ingetrokken. Bijlage V bij de regeling bevat nadere bepalingen voor de beoordeling en de certificering van bedrijven en de tijdelijke en definitieve intrekking van bedrijfscertificaten.

4.4.2 Aanwijzing keuringinstanties

De Minister wijst de keuringinstanties aan. Deze keuringinstanties zijn privaatrechtelijk en vervullen een zbo-taak in deeltijd. Hierop is de Kaderwet zbo’s niet van toepassing, omdat:

  • a. slechts voor een klein deel van de werkzaamheden van de keuringinstanties sprake is van een publieke (zbo)taak; de instanties hebben vrijwillig gekozen voor uitvoering van deze taak;

  • b. de taak het verrichten van keuringen/certificaties/beoordelingen betreft, op verzoek van individuele klanten (bedrijven) die verplicht zijn deze te laten uitvoeren;

  • c. de keuringinstanties niet gefinancierd worden uit de Rijksbegroting; zij verlenen een dienst, waarvoor de ontvanger van de dienst rechtstreeks betaalt;

  • d. de instanties in concurrentie opereren, of ‘dreiging ondergaan’ van potentiële concurrentie doordat aanwijzing openstaat voor elke instantie die zich kwalificeert.10

De algemene criteria voor deze aanwijzing zijn neergelegd in de regeling (artikel 25). Op basis hiervan beoordeelt de Minister of een keuringinstantie voor aanwijzing in aanmerking komt. Er worden meerdere keuringinstanties aangewezen. De aangewezen keuringinstanties leggen jaarlijks verantwoording af aan de Minister in de vorm van een jaarverslag. De Minister kan de aanwijzing schorsen of intrekken.

4.4.3 Overgangsregeling

De Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf blijft na de inwerkingtreding van de regeling nog enige tijd van kracht. Deze aanwijzingsregeling wordt op 1 juli 2011 ingetrokken (zie artikel 33). Op die wijze wordt ook bedrijven die nog over een STEK-erkenning beschikken voldoende gelegenheid geboden een bedrijfscertificaat ingevolge de regeling te verkrijgen. Zij zijn pas vanaf 1 juli 2011 daadwerkelijk verplicht om over een bedrijfscertificaat in de zin van de regeling te beschikken. Indien zij al eerder over een bedrijfscertificaat beschikken zijn zij vanaf dat moment gehouden aan de hieraan verbonden voorwaarden te voldoen. De STEK-erkenning speelt dan geen rol meer.

4.5 Elektrische en elektronische apparatuur

Artikel 4, derde lid, onder c, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties biedt lidstaten de mogelijkheid om personeel dat gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit apparatuur die minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen bevatten en die vallen onder richtlijn nr. 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) uit te sluiten van de verplichte persoonscertificering.11 Voorwaarde is onder meer dat het personeel ten minste een opleiding heeft voltooid met de minimumvaardigheden en -kennis zoals neergelegd in de bijlage bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties (bijlage II in de regeling) behorend bij categorie III werkzaamheden. Richtlijn nr. 2002/96/EG is in Nederland geïmplementeerd in het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur en de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur. Er zijn op grond van deze regelgeving geen opleidingseisen aan het betreffende personeel gesteld. Van de uitzondering, bedoeld in artikel 4, derde lid, onder c, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties is in Nederland dan ook geen gebruik gemaakt.

5. Relatie tot de Wet educatie beroepsonderwijs

In het kader van de regeling is onderzocht in hoeverre het mogelijk en wenselijk is aan te sluiten op de examinering tijdens de beroepsopleidingen op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs (hierna: Web).

Gebleken is dat van de personen die onder de reikwijdte van de regeling vallen, slechts een beperkt deel een beroepsopleiding volgen met een voor de regeling relevante uitstroom/kwalificatie.12 Voorts is een structuurwijziging van de beroepsopleidingen voorzien in de vorm van een overstap naar competentiegericht onderwijs. Dit betekent dat op competenties getoetst wordt en niet meer uitsluitend op kennis en vaardigheden zoals voorvloeit uit de bijlagen bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Gelet op het vorenstaande leent de Web zich onvoldoende om hier voor de examinering in het kader van de regeling op aan te sluiten. Dit laat onverlet dat de Regionale Opleidings Centra (hierna: ROC’s) de vrijheid hebben deelnemers aan het beroepsonderwijs de mogelijkheid te bieden om gedurende de beroepsopleiding een of meer diploma’s als bedoeld in de regeling te behalen. Dit gebeurt dan niet in het kader van de Web, maar op basis van privaatrechtelijke afspraken met de betreffende exameninstelling in het kader van de regeling. Dit sluit in belangrijke mate aan op de praktijk zoals die gold voor de inwerkingtreding van de regeling waarbij privaatrechtelijke afspraken tussen STEK en de ROC’s werden gemaakt. Op grond daarvan konden deelnemers aan de beroepsopleiding het STEK-examen voor het diploma STEK-monteur gedurende de opleiding afleggen.

In de meeste gevallen zullen de ROC’s de mogelijkheid voor het afleggen van een examen in het kader van de regeling pas aan het eind van de beroepsopleiding aan de deelnemers aanbieden. Het examen kan onderdeel zijn van een veel omvangrijker examen tijdens de beroepsopleiding. Ook dit sluit aan bij de voor de inwerkingtreding van de regeling bestaande praktijk.

6. De STEK-praktijk versus de regeling

6.1 STEK-praktijk

Werkzaamheden aan koelinstallaties konden (en kunnen) alleen worden uitgevoerd door een gediplomeerd persoon die beschikte over een relevant diploma. Omdat er voor de inwerkingtreding van de regeling nog geen examineringseisen waren vastgesteld is in artikel 8, eerste lid, van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer (als overgangsregeling) bepaald dat de Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het koeltechnisch installatiebedrijf dient ter uitvoering van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer en het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer. Met die aanwijzingsregeling wordt geregeld dat alleen zij die werkzaam zijn bij een STEK-erkend bedrijf en beschikken over een STEK-diploma werkzaamheden mogen verrichten met gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen. De Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het koeltechnisch installatiebedrijf blijft ook na de inwerkingtreding van de regeling nog enige tijd van toepassing. Deze aanwijzingsregeling wordt op 1 juli 2011 ingetrokken (artikel 33).

6.1.1 Examinering personeel

Voorafgaande aan de inwerkingtreding van de regeling kon men door het afleggen van een daartoe opgesteld examen onder verantwoordelijkheid van STEK een diploma (diploma STEK-monteur)13 verkrijgen voor het verrichten van werkzaamheden aan stationaire of mobiele koelinstallaties. Tevens bood STEK de mogelijkheid om een examen af te leggen voor het verkrijgen van het diploma voor het verrichten van werkzaamheden aan de airco van een voertuig (diploma auto-airco monteur (STEK)) of voor het verkrijgen van een diploma voor het terugwinnen van synthetische koudemiddelen bij de demontage van een auto (diploma demonteur auto-airco (STEK)).

De examens werden door STEK vastgesteld. STEK liet zich hierbij adviseren door een commissie van deskundigen, waarin de verschillende relevante brancheorganisaties zitting hadden. De examens werden afgenomen door examinatoren die door STEK werden aangewezen. STEK had criteria vastgesteld waaraan een examinator evenals de examenlocatie moest voldoen. Voor het afnemen van het examen had STEK een examenreglement opgesteld waarin de procedures voor het afnemen en de afwikkeling van het examen werden vastgelegd. Een examinator maakte een beoordeling en een verslag van het examen. Op grond van een positieve beoordeling door een examinator verleende STEK het desbetreffende STEK-diploma.

6.1.2 Erkenning van bedrijven

Controles, onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan koelinstallaties mochten alleen worden uitgevoerd door door STEK erkende bedrijven. Om een STEK-erkenning te ontvangen dienden de bedrijven aan diverse eisen te voldoen, waaronder de volgende:

  • het personeel beschikte over een diploma STEK-monteur;

  • er werd een koudemiddelenregistratie bijgehouden;

  • er waren adequate werkinstructies aanwezig, en

  • er waren adequate gereedschappen aanwezig.

Om in aanmerking te komen voor een STEK-erkenning werd een bedrijf beoordeeld door een hiervoor door STEK gecontracteerde keuringinstantie. De keuringinstantie diende te zijn geaccrediteerd en te voldoen aan NEN EN 45011 of ISO/IEC 17021. Daarnaast werden de controleurs van de keuringinstantie door STEK gekwalificeerd; zij moesten aan diverse eisen voldoen. Er waren drie organisaties gecontracteerd voor het uitvoeren van de keuringen. De wijze waarop de bedrijven door de keuringinstanties moesten worden beoordeeld werd door STEK vastgelegd. Op basis van een positief beoordelingsverslag door de keuringinstantie verleende STEK een erkenning aan een bedrijf. Vervolgens werd door middel van periodieke voortgangscontroles gecontroleerd of het door STEK erkende bedrijf nog voldeed aan de gestelde eisen. De voortgangscontroles werden iedere achttien maanden uitgevoerd en waren onder te verdelen in beperkte en volledige voortgangscontroles. Als er tijdens de voortgangscontrole tekortkomingen werden gesignaleerd, werden erkenningcontroles uitgevoerd. Bij geconstateerde tekortkomingen konden verschillende maatregelen worden genomen waaronder het tijdelijk en definitief intrekken van de erkenning van een bedrijf.

6.2 Consequenties regeling voor de STEK-praktijk

Voor de persoons- en bedrijfscertificering moet voortaan aan de eisen van de regeling worden voldaan. Echter, voor personen die over een STEK-diploma en bedrijven die over een STEK-erkenning beschikken bevat de regeling een overgangsregime (artikelen 30). De Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het koeltechnisch installatiebedrijf komt per 1 juli 2011 te vervallen.

Zoals gezegd dient de regeling gedeeltelijk ter uitvoering van de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s in motorvoertuigen. Voor zover onderwerpen in Europees verband niet geregeld zijn of nog niet geregeld is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande systematiek en de bestaande structuren met betrekking tot de diplomering, examinering en de bedrijfscertificering, zoals die golden voor de inwerkingtreding van de regeling.

6.2.1 Examinering personeel

Voor het verrichten van werkzaamheden aan stationaire en mobiele koelinstallaties moet men op grond van de regeling een (her)examen afleggen bij de Stichting Emissiepreventie Koudetechniek. Deze stichting is een voortzetting van STEK.

Voor het verkrijgen van een diploma dat vergelijkbaar is met het diploma auto-airco monteur (STEK) wordt voortaan (her)examen afgelegd bij de Stichting VAM. Ditzelfde geldt voor het verkrijgen van een diploma dat vergelijkbaar is met het diploma demonteur auto-airco (STEK).

De (her)examens ingevolge de regeling worden door de Minister vastgesteld en niet – zoals nu het geval is – door de exameninstelling. Wel heeft de exameninstelling bij het vaststellen hiervan een adviserende rol.

De exameninstelling is belast met de feitelijke werkzaamheden rond het (her)examen. De examens worden afgenomen door examinatoren die aan de door de exameninstelling gestelde criteria voldoen. Voorts heeft de exameninstelling criteria vastgesteld waaraan de examenlocatie moet voldoen en welke technische middelen en hulpmiddelen beschikbaar moeten zijn. Dit wordt vastgelegd in het huishoudelijk reglement. Voor het afnemen van het (her)examen beschikt de exameninstelling over een examenreglement waarin de procedures voor het afnemen en de afwikkeling van het (her)examen zijn vastgelegd. Een en ander sluit aan op de bestaande STEK-praktijk. Het belangrijkste verschil is dat STEK nu ook diverse rechtshandelingen verricht. In het kader van de regeling zijn exameninstellingen alleen nog belast met feitelijke handelingen en verrichten zij geen rechtshandelingen meer; alle rechtshandelingen zijn voorbehouden aan de Minister. De exameninstelling stelt voortaan een advies aan de Minister op over de examenresultaten van een deelnemer. Het is vervolgens de Minister die de examenresultaten aan een deelnemer bekend maakt en het diploma uitreikt.

6.2.2 Certificering van bedrijven

Bedrijven die stationaire of mobiele koelinstallaties installeren of onderhouden dienen over een bedrijfscertificaat te beschikken. Dit sluit aan op de bestaande erkenningsregeling van STEK. Bedrijven die over een STEK-erkenning beschikken voor stationaire en mobiele koelinstallaties zijn uiterlijk vanaf 1 juli 2011 verplicht om een bedrijfscertificaat in het kader van de regeling te hebben. De eisen waaraan de bedrijven moeten voldoen om een bedrijfscertificaat te verkrijgen zijn beperkter dan die verbonden zijn aan de STEK-erkenning, maar de belangrijkste eisen zijn gelijk:

  • het personeel beschikt over een categorie I-diploma (vergelijkbaar met het diploma STEK-monteur) of een categorie II-diploma (een nieuw type en minder zwaar diploma);

  • er wordt een koudemiddelenregistratie bijgehouden;

  • er zijn adequate werkinstructies aanwezig;

  • er zijn adequate gereedschappen aanwezig.

Om in aanmerking te komen voor een bedrijfscertificaat wordt een bedrijf beoordeeld door een keuringinstantie. De keuringinstanties worden aangewezen door de Minister. Wat betreft het afgeven van bedrijfscertificaten en het beoordelen van bedrijven verschilt de regeling op een aantal punten van de bestaande STEK-praktijk. De belangrijkste verschillende zijn:

  • a. de keuringinstantie verstrekt een bedrijfscertificaat aan een bedrijf;

  • b. de keuringinstantie kan het afgegeven bedrijfscertificaat tijdelijk of definitief intrekken;

  • c. de Minister wijst de keuringinstantie aan;

  • d. de Minister kan de aanwijzing van de keuringinstantie schorsen of intrekken.

De criteria waaraan een keuringinstantie voor aanwijzing dient te voldoen zijn vergelijkbaar met de huidige praktijk.

Ingevolge de regeling wordt door middel van periodieke voortgangscontroles (beoordelingen) gecontroleerd of de gecertificeerde bedrijven nog voldoen aan de gestelde eisen. De voortgangscontroles worden (in plaats van iedere achttien maanden) ingevolge de regeling eenmaal per vierentwintig maanden uitgevoerd. Deze zijn – net als voor de inwerkingtreding van de regeling het geval was – onder te verdelen in beperkte voortgangscontroles (tussentijdse beoordelingen) en volledige voortgangscontroles (herkeuringen). In een periode van achtenveertig maanden vindt er in beginsel eenmaal een beperkte en eenmaal een volledige voortgangscontrole (herkeuring) plaats. Overeenkomstig de bestaande praktijk kunnen er maatregelen worden genomen indien er tijdens de voortgangscontrole tekortkomingen worden gesignaleerd. Dit kan resulteren in een verzwaring van de tussentijdse beoordelingen.

7. Toezicht en handhaving

7.1 Algemeen

De regeling is gebaseerd op artikel 4, eerste tot en met derde lid, van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer en de artikelen 4 en 6 van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer. Beide algemene maatregelen van bestuur zijn weer gebaseerd op artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm).

Het op grond van hoofdstuk 8 van de Wm bevoegde gezag (hierna: Wm-bevoegd gezag) heeft op grond van artikel 18.2 van de Wm tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften op grond van de Wm voor degenen die een inrichting als bedoeld in de Wm drijven. De normadressanten van de regeling zullen in de meeste gevallen geen inrichtingen zijn in de zin van de Wm. In die gevallen heeft de Minister de taak de naleving van de regeling bestuursrechtelijk te handhaven. Met het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving heeft de Minister onder meer de VROM-Inspectie belast met het toezicht op de naleving.

Overtreding van een voorschrift van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer of het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer is een economische delict in de zin van de Wet op de economische delicten (hierna: Wed). De rechtsbasis uit de Wm van genoemde algemene maatregelen van bestuur is opgenomen in artikel 1a, onder 1°, van de Wed.

Nu de regeling op beide besluiten is gebaseerd is een overtreding van deze regeling ook een economisch delict. Immers, in artikel 1a, onder 1°, van de Wed is verwezen naar voorschriften die bij of krachtens algemene maatregel als bedoeld in artikel 9.2.2.1 van de Wm zijn gesteld.

In paragraaf 4.1 is al toegelicht dat een aantal van bepalingen uit de betreffende EG-verordeningen noodgedwongen zijn overgenomen in de regeling. De betreffende EG-verordeningen werken echter rechtstreeks. Een overtreding van een bepaling van de EG-verordening betekent feitelijk ook altijd een overtreding van een bepaling van de regeling. Let wel: dit betekent niet dat zowel een sanctie wegens overtreding van de betreffende EG-verordening als de regeling kan worden opgelegd. Een persoon of een bedrijf kan niet twee keer voor hetzelfde feit bestraft worden.

7.2 Personeel en bedrijven

Uit artikel 3, eerste lid, van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer in verbinding met de artikelen en 3 en 4 van de f-gassenverordening volgt dat de exploitant van stationaire koelinstallaties en mobiele koelinstallaties verplicht is personen in te schakelen die voldoende gekwalificeerd zijn. In de f-gassenverordening is bepaald dat de exploitant de (rechts-)persoon is die de feitelijke controle uitoefent over het technisch functioneren van de apparatuur en systemen die onder de reikwijdte van de f-gassenverordening vallen. Bovendien volgt uit artikel 4, derde lid, van de f-gassenverordening dat voor de terugwinning uit mobiele koelinstallaties en mobiele airco’s ook gebruik gemaakt dient te worden van gekwalificeerd personeel. Vergelijkbare eisen staan in artikel 17, eerste lid, en 16, vijfde lid, van de ozonverordening en de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006.

De exploitant van een koelinstallatie voldoet in ieder geval aan bovenstaande eisen indien hij een bedrijf inschakelt dat over een bedrijfscertificaat als bedoeld in artikel 18 beschikt. Indien het Wm-bevoegd gezag of de VROM-Inspectie constateert dat niet aan deze eis voldaan wordt, kunnen zij maatregelen treffen (artikelen 18.2, 18.2b en 18.4 van de Wm). In beginsel zal bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. In voorkomende gevallen (zoals fraude) komt ook het strafrecht in beeld. (Zie ook paragraaf 4 van de nota van toelichting bij het Besluit gefluoreerde broeikasgassen Wms 2007).14

Ten aanzien van bedrijven die over een bedrijfscertificaat beschikken en niet voldoen aan een of meer eisen uit deze regeling zal de keuringinstantie in eerste aanleg maatregelen treffen. Een bedrijfscertificaat kan tijdelijk of definitief ingetrokken worden (artikel 22). Ook de VROM-inspectie kan zo nodig handhavend optreden (bestuursrechtelijk en eventueel strafrechtelijk).

De VROM-Inspectie zal onder meer handhavend optreden richting bedrijven die überhaupt niet over een bedrijfscertificaat beschikken, maar wel onder de reikwijdte van de regeling vallen. Hiertoe staat het bestuursrechtelijk handhavinginstrumentarium en in voorkomende gevallen ook het strafrecht ter beschikking.

Ook ten aanzien van personen die werkzaamheden als bedoeld in de regeling verrichten zonder over een vereist diploma te beschikken is de VROM-Inspectie onder meer belast met het houden van toezicht. Ter zake kunnen bestuursrechtelijke maatregelen (zoals een preventieve dwangsom) en zo nodig ook strafrechtelijke maatregelen worden genomen.

7.3 Exameninstellingen en keuringinstanties

Ten aanzien van in de regeling aangewezen exameninstellingen en keuringinstanties die niet voldoen aan een of meer eisen uit deze regeling zal de Minister (lees: de VROM-Inspectie) in eerste aanleg maatregelen treffen. De aanwijzing kan worden geschorst of definitief ingetrokken worden (artikelen 12 en 13 respectievelijk 28 en 29). Zo nodig kan de VROM-Inspectie ook bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen treffen.

8. Invoeringsbegeleiding en uitvoeringsaspecten

Om alle betrokken partijen tijdig van de inhoud van de regeling op de hoogte te stellen, is een ontwerp van de regeling vanaf maart 2009 tot de publicatie op diverse sites (SenterNovem, VROM, Infomil) op informele wijze voorgepubliceerd, zodat de betreffende organisaties, bedrijven en het personeel zich tijdig op de inhoud hiervan hebben kunnen voorbereiden.

Ten behoeve van de invoering van de regeling en de uitvoering hiervan zal aan alle relevante organisaties begeleiding worden geboden. Om met name personeel, bedrijven en het Wm-bevoegd goed te informeren over de consequenties wordt uitgebreid informatie verstrekt op de diverse internetsites van SenterNovem, VROM en Infomil. Via overleg met branches en koepelorganisaties vindt bilaterale afstemming en voorlichting plaats. Ook wordt een uitgebreide digitale brochure ontwikkeld waarin de nieuwe regels worden toegelicht, welke door SenterNovem in samenspraak met de brancheorganisaties actief onder de aandacht van de desbetreffende sectoren zal worden gebracht. Ook zal tijdens voorlichtingsbijeenkomsten voor het Wm-bevoegd gezag door Infomil aandacht worden geschonken aan de nieuwe regelgeving.

Met de exameninstellingen en de keuringsinstanties vindt gericht overleg plaats in verband met de inwerkingtreding van de regeling. Teneinde de afstemming tussen de exameninstellingen en VROM over het vaststellen van het examen en het afgeven van het diploma efficiënt te laten verlopen zullen in overleg met de exameninstellingen werkafspraken en procedures worden opgesteld. SenterNovem is gemandateerd deze taak namens de Minister uit te voeren en zij zal het diplomaregister beheren. Met de keuringsinstanties zal periodiek overleg plaatsvinden met als doel voldoende afstemming tussen de aangewezen instanties te waarborgen. Ook de VROM-Inspectie zal aan dit overleg deelnemen.

De regeling heeft alleen betrekking op examens, maar is uiteraard wel relevant en van invloed op de opleidingen voor personeel op het terrein van de koudetechniek. Om te zorgen voor een goede aansluiting zijn de betrokken organisaties in een vroegtijdig stadium van de voorgenomen regelgeving op de hoogte gesteld, zodat in de opleidingsprogramma’s op de regeling kan worden geanticipeerd.

SenterNovem is tevens gemandateerd om uitvoering te geven aan de overgangsregeling met betrekking tot de diploma’s voor het personeel. Dit houdt in dat personen die nu over een geldig en relevant STEK-diploma beschikken, deze kunnen inwisselen voor een diploma in het kader van de regeling. Via brancheorganisaties, koepelorganisaties en de exameninstellingen zal gericht over de procedure en de planning hiervan worden gecommuniceerd.

9. Administratieve lasten

9.1 Algemeen

Er zijn naar schatting 8.000 personen en 1.650 bedrijven die onder de reikwijdte van de regeling vallen. Tot de inwerkingtreding van de regeling waren zo’n 7.800 personen verplicht over een diploma te beschikken. Voorts beschikten 3.345 bedrijven over een STEK-erkenning. Hiervan hadden 1.695 bedrijven een auto-airco STEK-erkenning en de resterende 1.650 een reguliere STEK-erkenning.

In onderstaande is per doelgroep op een rij gezet welke nieuwe en gewijzigde verplichtingen omtrent examinering, diplomering en certificering in de koelsector van invloed zijn op de administratieve lasten voor bedrijven.

a. Airco van een voertuig

Voor de doelgroep ‘airco van een voertuig’ gold tot de inwerkingtreding van de regeling dat een diploma vereist was voor onderhoud en reparaties aan deze koelinstallaties. De EG-verordening airco’s motorvoertuigen daarentegen eist alleen een getuigschrift voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit airco’s van personenauto’s en bestelbussen. In de regeling is de reikwijdte ten opzichte van de Europese eisen uitgebreid tot alle voertuigen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c en d, van de Wegenverkeerswet 1994. Voorts is in tegenstelling tot de EG-verordening airco’s in motorvoertuigen geen getuigschrift, maar een diploma op grond van de regeling vereist. Dit is een zwaardere eis. Anderzijds is nu alleen een nog diploma verplicht voor het terugwinnen van gefluoreerde broeikasgassen. Dit diploma is lichter dan het oorspronkelijke STEK-diploma, dat ook voor onderhoud en reparatie verplicht was.

Aangezien airco’s van voertuigen vrijwel geen gereguleerde stoffen meer bevatten, zijn deze administratieve lasten te verwaarlozen en niet betrokken bij de berekening van de administratieve lasten.

Bedrijven die vóór de inwerkingtreding van de regeling werkzaamheden aan airco’s van voertuigen verrichtten dienden over een STEK-erkenning te beschikken. Op grond van de regeling geldt voor deze doelgroep geen verplichte bedrijfscertificering meer. Hierdoor wordt een aanzienlijke reductie van de administratieve lasten gerealiseerd.

b. Airco van een mobiel werktuig

Voor de doelgroep ‘airco van een mobiel werktuig’ gold tot de inwerkingtreding van de regeling dat een diploma vereist was voor onderhoud en reparaties aan deze koelinstallaties. De EG-verordening airco’s motorvoertuigen daarentegen eist alleen een getuigschrift voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit airco’s van personenauto’s en bestelbussen. In de regeling is de reikwijdte ten opzichte van de Europese eisen uitgebreid tot airco’s van mobiele werktuigen. Anderzijds is nu alleen nog een diploma verplicht voor het terugwinnen van gefluoreerde broeikasgassen. Dit diploma is lichter dan het oorspronkelijke STEK-diploma, dat ook voor onderhoud verplicht was. Aangezien ook de airco’s van mobiele werktuigen vrijwel geen gereguleerde stoffen meer bevatten, zijn de administratieve lasten te verwaarlozen en niet betrokken bij de berekening van de administratieve lasten.

c. (Grote) mobiele koelinstallaties

Voor deze doelgroep geldt dat de eisen (examinering, diplomering en certificering) die golden tot de inwerkingtreding van de regeling ook gaan gelden in de nieuwe situatie. De regeling geldt zowel voor het personeel en bedrijven die belast zijn met de terugwinning van het synthetisch koudemiddel uit mobiele koelinstallaties als voor de installatie- en onderhoudswerkzaamheden en het verrichten van lekcontroles daaraan. Dit gaat verder dan de reikwijdte van de EG-verordening stationaire koelinstallaties; deze bevat geen voorschriften voor (grote) mobiele koelinstallaties. Het gaat tevens verder dan de f-gassenverordening; deze bevat geen eisen gesteld voor de insluiting van gefluoreerde broeikasgassen voor mobiele koelinstallaties. Wel dient de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit de mobiele koelinstallatie uitgevoerd te worden door ‘gekwalificeerd personeel’ (artikel 4, derde lid, van de f-gassenverordening). Er zijn in Europees verband vooralsnog geen nadere eisen gesteld waaraan dit gekwalificeerde personeel bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen dient te voldoen. De ozonverordening bepaalt slechts dat koelinstallaties met meer dan drie kilogram gereguleerde stoffen moeten worden gecontroleerd door gekwalificeerd personeel. Wat de eisen zijn aan dit personeel is niet nader bepaald. Het gelijkstellen van de verplichtingen voor de grote mobiele koelinstallaties met die voor grote stationaire installaties is een aanvullende nationale eis ten opzichte van de Europese verplichtingen.

d. Grote stationaire koelinstallaties

De verplichtingen voor deze doelgroep sluiten voor de examinering, diplomering en certificering één op één aan op die uit de EG-verordening stationaire koelinstallaties. De eisen sluiten voor wat betreft de diplomering ook volledig aan bij de oorspronkelijke STEK-praktijk zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de regeling, zij het dat het nu mogelijk is ten aanzien van de diplomering een differentiering naar werkzaamheden door te voeren. Op basis van de EG-verordening stationaire koelinstallaties kan voor specifieke werkzaamheden worden volstaan met een diploma (categorie IV), dat lichtere eisen omvat dan het huidige diploma van STEK. Ten aanzien van de bedrijfscertificering zijn de eisen beperkter dan onder het STEK-regime. Hierdoor zal naar verwachting een reductie van de administratieve lasten worden gerealiseerd.

e. Kleine stationaire koelinstallaties

Tot de inwerkingtreding van de regeling gold dat voor het onderhouden en terugwinnen van kleine stationaire koelinstallaties een diploma van STEK vereist was. Op basis van de EG-verordening stationaire koelinstallaties kan worden volstaan met een diploma (categorie II) dat lichtere eisen omvat dan het huidige diploma van STEK. Hierdoor zal naar verwachting een reductie van de administratieve lasten worden gerealiseerd. Daarnaast valt onder deze doelgroep personen die geen onderhoud uitvoeren, maar enkel terugwinning doen voor de vernietiging van koelkasten en andere (huishoudelijke) apparatuur met minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen (categorie III). Deze werkzaamheden worden slechts door één of twee bedrijven in Nederland uitgevoerd. De inhoudelijke eisen om hiervoor een diploma te behalen zijn zeer licht.

9.2 Inschatting administratieve lasten op basis van Actal-methodiek

In opdracht van het Ministerie van VROM is er onderzoek verricht naar de administratieve lasten voortvloeiend uit de regeling.15 Voor het inschatten van de administratieve lasten is gebruik gemaakt van de methodiek van het Adviescollege toetsing administratieve lasten (hierna: Actal).16

Bij de berekening van de administratieve lasten dient een onderscheid te worden gemaakt tussen lasten die hun oorsprong óf op Europees en internationaal niveau óf op nationaal niveau hebben. In dat kader is nagegaan hoe de verschillende informatieverplichtingen kunnen worden ingedeeld. Hiertoe geeft de methodiek van Actal een indeling in drie categorieën:

A.: De informatieverplichtingen en de uitvoering daarvan zijn in Europees of internationaal verband opgelegd. Dit betekent dat zowel is voorgeschreven welke informatie bedrijven moeten aanleveren, als de wijze waarop dit moet gebeuren. Een departement heeft in dit geval beperkte invloed op de administratieve lasten.

B.: De informatieverplichtingen vloeien voort uit Europese en internationale regelgeving, waarbij de uitvoering van de regelgeving echter is overgelaten aan Nederland. De aard en de omvang van de administratieve lasten worden derhalve mede bepaald door de wijze waarop het betreffende departement de uitvoering daarvan heeft opgezet en georganiseerd.

C.: De informatieverplichtingen zijn uitsluitend het gevolg van Nederlandse wet- en regelgeving. Zowel de informatieverplichting als de wijze waarop hieraan uitvoering moet worden gegeven, is door Nederland voorgeschreven.

In onderstaande wordt bij de weergave van de administratieve lasten steeds onderscheid gemaakt tussen deze categorieën.

De administratieve lasten bedroegen vóór de inwerkingtreding van de regeling circa € 3,4 miljoen per jaar. In figuur 1 worden de lasten weergegeven. De verplichtingen waren uitsluitend het gevolg van nationale regelgeving (categorie C).

Figuur 1

Nr

Onderwerp

Administratieve last

Internationaal

   

A

B

C

1

STEK-gerelateerde informatieverplichtingen

€ 3.411.000

  

€ 3.411.000

Totaal administratieve lasten

€ 3.411.000

   

De administratieve lasten als gevolg van de regeling bedragen circa € 1,1 miljoen per jaar, waarbij de administratieve lasten voor de diplomering van personeel € 363.000 bedragen en voor de certificering van bedrijven € 742.000 (zie figuur 2).

Figuur 2

Nr

Onderwerp

Administratieve last

Internationaal

   

A

B

C

1

Diplomering

€ 363.000

€ 252.000

 

€ 111.000

2

Bedrijfscertificering

€ 742.000

€ 213.000

 

€ 529.000

Totaal administratieve lasten

€ 1.105.000

   

Bij de berekening van deze administratieve lasten is onder meer rekening gehouden met de volgende zaken:

  • a. De zogenaamde afdrachtkosten die bedrijven in het verleden verplicht waren aan STEK te betalen behoeft niet meer te worden voldaan op grond van de regeling. Op grond van de regeling zullen bedrijven een contract afsluiten met een aangewezen keuringsinstantie. De kosten daarvan vallen niet onder de definitie van administratieve lasten omdat instellingen ‘derden’ zijn, waardoor deze administratieve lasten vervallen. Dit is dus vooral een definitiekwestie en geen zuivere lastenverlichting.

  • b. De doelgroep mobiele airco’s valt niet langer onder de verplichte certificering van bedrijven. Hiermee neemt het aantal bedrijven dat verplicht is een STEK erkenning te bezitten af van 3.345 naar 1.650. Hierdoor is sprake van een aanzienlijke administratieve lastenreductie.

  • c. Personen hebben als gevolg van de regeling meer mogelijkheden het te behalen diploma heel specifiek af te stemmen op de te verrichten werkzaamheden. Een deel van hen kan onder meer volstaan met een diploma (categorie IV), waarmee alleen lekcontroles mogen worden uitgevoerd en koelinstallaties niet worden geopend. Dit maakt een zekere specialisatie van de werkzaamheden mogelijk, waarbij rekening is gehouden met het feit dat op minder vaardigheden getoetst wordt. Ook personen die alleen installatie- of onderhoudswerkzaamheden uitvoeren bij kleine stationaire koelinstallaties kunnen een daarop toegespitst diploma (categorie II) behalen. Voor deze categorie geldt ook dat het aantal vaardigheden waarop wordt getoetst beperkter is.

  • d. De reikwijdte van de verplichtingen voor airco’s in voertuigen is in Nederland weliswaar aanzienlijk ruimer dan die van de Europese regelgeving, maar het zijn geen nieuwe verplichtingen en het diploma dat moet worden behaald heeft een beperktere scope ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

  • e. De beoordelingen die de keuringsinstanties uitvoeren zijn korter van duur doordat er minder controlepunten zijn en de frequentie waarmee deze beoordelingen plaatshebben is verlaagd van een keer per achttien maanden naar een keer per vierentwintig maanden. De nadruk komt meer op de administratieve handelingen te liggen. Er wordt bijvoorbeeld gekeken of personeel over de juiste diploma’s beschikt, of er adequate procedures zijn en of er van de juiste instrumenten gebruik wordt gemaakt.

  • f. De koudemiddelenregistratie, die in de oorspronkelijke situatie verplicht was in het kader van de STEK-erkenning, blijft voor de bedrijfscertificering een vereiste. Dit is een aanvulling op de EG-verordening stationaire koelinstallaties.

  • g. De verplichting tot het doen van een examen voor auto-airco is een Nederlandse eis die additioneel (en daarmee zwaarder) is ten opzichte van de Europese regelgeving. De kosten daarvan zijn daarom in figuur 2 geclassificeerd onder categorie C.

  • h. Overgangsregeling: de oorspronkelijke STEK diploma’s blijven nog enige tijd geldig en dienen te worden omgewisseld voor een nieuw diploma. Dit nieuwe diploma wordt gratis verstrekt. Echter, het omwisselen van het diploma brengt ook initiële lasten met zich mee.

  • i. Personen en bedrijven dienen kennis te nemen van de consequenties van de inhoud van de regeling. Ook dit brengt initiële lasten met zich mee. Voor de berekening van de administratieve lasten is er vanuit gegaan dat voor elk bedrijf één persoon zich verdiept in de consequenties van de regeling.

Ten opzichte van de oorspronkelijke situatie leidt de regeling tot een reductie van de administratieve lasten van meer dan € 2,3 miljoen. In figuur 3 wordt hiervan een overzicht gegeven. Voor een deel wordt dit veroorzaakt door een verschil in definities (circa € 1 miljoen). Er resteert dan echter nog steeds een ‘echte’ lastenreductie van € 1,3 miljoen per jaar, waarvan € 1 miljoen verklaard kan worden door het vervallen van de verplichting tot een bedrijfscertificaat voor bedrijven die handelingen verrichten aan airco’s van voertuigen en mobiele werktuigen. Het resterende bedrag van € 230.000,– kan verklaard worden door de invoering van de mogelijkheid tot differentiatie in de diplomering.

Figuur 3

Nr

Scenario

Administratieve lasten

1

Oorspronkelijk situatie

€ 3.411.000

2

Situatie a.g.v. de uitvoeringsregeling

€ 1.105.000

 

Totale reductie administratieve lasten

€ 2.305.000

Wel brengt de regeling eenmalige extra lasten met zich mee die geraamd worden op circa € 595.000. Deze bestaan uit:

  • a. vervanging diploma : € 129.000.

  • b. kennisname van de nieuwe regeling : € 290.000

  • c. interne voorlichting : € 176.000.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1, eerste lid, zijn diverse begripsomschrijvingen in alfabetische volgorde opgenomen.

Airco van een mobiel werktuig

Allereerst is een begripsomschrijving van ‘airco van een mobiel werktuig’ opgenomen. Het betreft hier kleine17 koelinstallaties in de bestuurdersruimte van mobiele werktuigen bestemd voor comfortkoeling. In bijlage I bij de regeling is uitputtend omschreven wat onder mobiele werktuigen wordt verstaan, te weten: verreikers, telescoopladers, hoogwerkers, mobiele kranen, heftrucks, laadschoppen, schovels, wielladers, graafmachines, graaflaadcombinaties, bulldozers, dumpers, scrapers, schrapers, graders, asfalt-afvalwerkinstallaties, asfaltfreesinstallaties en walsen. De omschrijving van mobiele werktuigen sluit aan bij de begripsomschrijving van mobiele werktuigen in artikel 1.1, onder p, van de Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen, met dien verstande dat de begripsomschrijving in die regeling is beperkt tot werktuigen die door dieselmotoren worden aangedreven. In bijlage I bij de regeling is die beperking niet opgenomen.

Airco van een voertuig

Er is voorts een begripsomschrijving van ‘airco van een voertuig’ opgenomen. Dit is een kleine koelinstallatie die hoofdzakelijk bestemd is om de luchttemperatuur en de vochtigheid in de bestuurdersruimte of de passagiersruimte van een voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c of d, van de Wegenverkeerswet te regelen. Onder ‘voertuig’ worden motorrijtuigen en aanhangwagens verstaan. Motorrijtuigen zijn voertuigen die zijn bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stoomtoevoer van elders. Aanhangwagens zijn voertuigen die kennelijk zijn bestemd om te worden voortbewogen door motorrijtuigen. Hieronder wordt tevens verstaan voertuigen die door andere voertuigen worden voortbewogen of kennelijk zijn bestemd om door andere voertuigen te worden voortbewogen.

Door de begripsomschrijving van ‘airco van een voertuig’ is de reikwijdte van de regeling aanzienlijk ruimer dan die van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Ingevolge artikel 1 van die verordening heeft deze alleen betrekking op airco’s van motorvoertuigen die vallen onder de reikwijdte van richtlijn 2006/40/EG. Op grond van artikel 2 van richtlijn 2006/40/EG bevat die richtlijn regels voor motorvoertuigen van de categorieën M1 en N1 zoals gedefinieerd in bijlage II bij richtlijn 70/156/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 42). Voertuigen van categorie N1 zijn beperkt tot die van klasse I zoals beschreven in bijlage I, punt 5.3.1.4, eerste tabel van richtlijn 70/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen (PbEG L 76). Deze richtlijnen zijn in Nederland geïmplementeerd in het Voertuigreglement. Feitelijk komt het er op neer dat de EG-verordening airco’s motorvoertuigen alleen van toepassing is op personenauto’s en bedrijfsauto’s. Ingevolge de regeling gelden deze voorschriften voor alle motorrijtuigen en aanhangwagens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c en d, van de Wegenverkeerswet.

Installeren

In de regeling is een begripsomschrijving van de werkzaamheid ‘installeren’ opgenomen die aansluit op de begripsomschrijving van installatie in artikel 3, onder 1, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Er is voor gekozen om het begrip ‘installatie’, in de nationale regelgeving niet te gebruiken, omdat hiermee verwarring zou kunnen ontstaan met het begrip ‘koelinstallatie’ dat betrekking heeft op apparatuur en niet op een werkzaamheid.

Koelinstallatie

De begripsomschrijving van ‘koelinstallatie’ sluit aan op die van ‘koelsysteem’ in artikel 1 van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer. Er is slechts één verschil: de begripsomschrijving geldt in de regeling óók voor gereguleerde stoffen.

Lekcontrole

Er is een begripsomschrijving van ‘lekcontrole’ opgenomen. In de EG-verordening stationaire koelinstallaties wordt in de begripomschrijving van ‘onderhoud en revisie’ in artikel 3, tweede lid, verwezen naar lekcontroles zoals gedefinieerd in 3, tweede lid, van de f-gassenverordening. Die begripsomschrijving is beperkt tot lekcontroles van gefluoreerde broeikasgassen. De reikwijdte van de regeling gaat verder: deze is ook van toepassing op lekcontroles van gereguleerde stoffen. Voor zover het de controle op lekkage van gereguleerde stoffen betreft is verwezen naar artikel 3.2, onder c, van de Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006.

Mobiele koelinstallatie

De begripsomschrijving van ‘mobiele koelinstallatie’ sluit aan op die van ‘mobiel koelsysteem’ in artikel 1 van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer. Er is slechts één verschil: de begripsomschrijving geldt in de regeling óók voor gereguleerde stoffen.

Onderhouden

De begripsomschrijving van ‘onderhouden’ is afgeleid van ‘onderhoud of revisie’ in artikel 3, onder 2, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Nu het Europese begrip ‘installatie’ in de regeling is vervangen door ‘installeren’ is het in aansluiting daarop voor de hand liggend ook het werkwoord ‘onderhouden’ te gebruiken. Onder onderhouden wordt tevens ‘reviseren’ in de zin de verordening verstaan. In tegenstelling tot de Europese begripsomschrijving die beperkt is tot werkzaamheden die samenhangen met het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen, geldt de regeling ook voor werkzaamheden die samenhangen met het gebruik van gereguleerde stoffen.

Stationaire koelinstallatie

De begripsomschrijving ‘stationaire koelinstallatie’ is opgenomen om te verduidelijken dat de regeling van toepassing is op werkzaamheden aan grote èn kleine koelinstallaties die normaliter niet mobiel zijn. Mobiele koelinstallaties en mobiele airco’s zijn wel mobiel en vallen dus buiten het begrip stationaire koelinstallatie.

Terugwinnen

De begripsomschrijving van ‘terugwinnen’ is afgeleid van die van het begrip ‘terugwinning’ in artikel 2, onder 14, van de f-gassenverordening en artikel 2 van de ozonverordening. De begripsomschrijving geldt voor synthetische koudemiddelen en is niet beperkt tot gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen. Nu het Europese begrip ‘installatie’ in de regeling is vervangen door ‘installeren’ is het in aansluiting daarop ook logisch het werkwoord ‘terugwinnen’ te gebruiken.

De begrippen ‘gefluoreerde broeikasgassen’ en ‘gereguleerde stoffen’ zijn in de regeling niet gedefinieerd, omdat de begripsomschrijvingen al zijn opgenomen in artikel 1, onder e, van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer respectievelijk artikel 1, onder b, van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer.

Artikel 2

In dit artikel is bepaald voor de uitvoering van welke werkzaamheden een diploma vereist is. Er zijn zes typen werkzaamheden te onderscheiden waaraan een diploma verbonden is, te weten:

  • a. het verrichten van lekcontroles aan grote stationaire koelinstallaties en mobiele koelinstallaties (artikel 2, eerste lid, onder a);

  • b. het terugwinnen bij stationaire en mobiele koelinstallaties (artikel 2, eerste lid, onder b);

  • c. het installeren van stationaire en mobiele koelinstallaties (artikel 2, eerste lid, onder c);

  • d. het onderhouden van stationaire en mobiele koelinstallaties (artikel 2, eerste lid, onder d);

  • e. het terugwinnen van synthetische koudemiddelen uit airco’s van voertuigen (artikel 2, derde lid), en

  • f. het terugwinnen van synthetische koudemiddelen uit airco’s van mobiele werktuigen (artikel 2, derde lid).

Artikel 2, eerste lid, is ontleent aan artikel 4, eerste lid, in verbinding met artikel 2, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Zie tevens paragraaf 2.1. Voor het verrichten van lekcontroles, het terugwinnen, het installeren en het onderhouden van werkzaamheden aan koelinstallaties is een diploma vereist. Voor stationaire koelinstallaties gaat het om grote en kleine koelinstallaties. Ook kleine stationaire koelinstallaties zoals airco’s die zijn aangeschaft bij bijvoorbeeld een doe-het-zelf-markt voor particulier gebruik vallen dus onder de reikwijdte: deze dienen te worden geïnstalleerd door een ingevolgde de regeling gediplomeerd persoon. Hetzelfde geldt voor warmtepompen.

Uit de begripsomschrijving van mobiele koelinstallaties volgt dat de verplichte diplomering uitsluitend geldt voor werkzaamheden aan grote mobiele koelinstallaties. Dit is een verschil met de stationaire koelinstallaties waar de eisen voor persoonscertificering ingevolge dit artikel zowel op kleine als grote installaties van toepassing zijn.

Het tweede lid van dit artikel is ontleent aan artikel 4, tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Hierin is bepaald welke type diploma aan welke categorie werkzaamheden verbonden is:

  • het categorie I-diploma geldt voor (bepaalde) werkzaamheden aan grote en kleine stationaire koelinstallaties en (grote) mobiele koelinstallaties;

  • het categorie II-diploma geldt voor (bepaalde) werkzaamheden aan kleine stationaire koelinstallaties en voor lekcontroles van grote stationaire en mobiele koelinstallaties;

  • het categorie III-diploma geldt alleen voor (bepaalde) werkzaamheden aan kleine stationaire koelinstallaties;

  • het categorie IV-diploma geldt voor (bepaalde) werkzaamheden aan grote en kleine stationaire koelinstallaties en (grote) mobiele koelinstallaties.

In onderstaand schema is dit weergegeven:

Koelinstallatie

Werkzaamheden waarvoor het personeel over een diploma moet beschikken

Cat. I

Cat. II

Cat. III

Cat. IV

Stationaire koelinstallatie met koudemiddelinhoud <3kg (6kg als het een hermetisch gesloten systeem betreft) gereguleerde stoffen of gefluoreerde broeikasgassen

Terugwinnen

 

Installeren en onderhouden

  

Stationaire of mobiele koelinstallatie met koudemiddelinhoud >3kg (6kg als het een hermetisch gesloten systeem betreft) gereguleerde stoffen of gefluoreerde broeikasgassen

Lekcontrole waarbij het koelcircuit niet wordt geopend

 

Lekcontrole (waarbij het koelcircuit wel mag worden geopend)

   

Terugwinnen

   

Installeren en onderhouden

 

 

 

Personen die betrokken zijn bij het terugwinnen van synthetisch koudemiddel uit mobiele airco’s dienen over een hieraan verbonden diploma te beschikken (artikel 2, derde lid). Dit lid is afgeleid van artikel 2, eerste lid, van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Er is een belangrijk verschil: in Nederland is een diploma vereist, terwijl de Europese regelgeving zich beperkt tot het beschikken over een opleidingsgetuigschrift.

In de praktijk zullen de werkzaamheden aan mobiele koelinstallaties van onder meer vrachtwagens meestal worden verricht door personeel dat over een categorie I-diploma beschikt. Om te voorkomen dat zij voor de werkzaamheden aan een mobiele airco over een afzonderlijk diploma dienen te beschikken terwijl zij ruim voldoende zijn gekwalificeerd, is in artikel 2, vierde lid, bepaald dat personeel dat over een categorie I-diploma beschikt tevens gerechtigd is werkzaamheden aan de mobiele airco uit te voeren. Een onderhoudsmonteur voor de transportkoeling van een vrachtwagen die over een categorie I-diploma beschikt kan met dit diploma – in Nederland – dus tevens werkzaamheden verrichten aan de airco ten behoeve van de chauffeurscabine. Omdat de exameneisen voor het diploma airco’s van voertuigen gelijk zijn aan die voor het diploma airco’s van mobiele werktuigen zijn deze diploma’s gelijkwaardig. Dit betekent dat degene die examen heeft gedaan bij de Stichting CERT en een diploma heeft verkregen tevens betrokken mag zijn bij de terugwinning van synthetisch koudemiddel uit airco’s van voertuigen. Vice versa geldt dit ook voor diploma’s die zijn verkregen door het doen van examens bij de Stichting VAM. Het is overigens uiteindelijk altijd de verantwoordelijkheid van de werkgever om te zorgen dat het personeel dat deze werkzaamheden uitvoert hiervoor voldoende kennis heeft. Deze plicht vloeit voort uit artikel 7.6, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Volgens die bepaling dient de werkgever er namelijk zorg voor te dragen dat de betreffende werknemers voor de uitvoering van de werkzaamheden over de specifiek noodzakelijke deskundigheid en ervaring beschikken.

Artikel 2, vijfde lid, sluit aan op artikel 4, derde lid, onder a, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Het bevat een uitzondering voor personen die werkzaam zijn bij een (onderhouds)bedrijf en tevens een relevante opleiding volgen voor het behalen van het hierbij behorende diploma. Zij krijgen voor een periode van maximaal twee jaar toestemming werkzaamheden te ondernemen waarvoor een dergelijk diploma vereist is om praktische vaardigheden te verwerven die nodig zijn voor het examen, te rekenen vanaf de aanvangsdatum van de opleiding. Het gaat dus om werkstages. Voorwaarde hierbij is dat zij werkzaam zijn onder direct toezicht en verantwoordelijkheid van iemand die over een voor de betreffende werkzaamheid vereist diploma beschikt, waarbij deze persoon in voorkomende gevallen ook in kan grijpen. De aanvangsdatum van de opleiding wordt aangetoond door de inschrijvingsbevestiging van het betreffende opleidingsinstituut.

Artikel 2, vijfde lid, sluit ook aan op artikel 2, tweede lid, van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Het bevat een uitzondering voor personen die werkzaam zijn bij een bedrijf en tevens een relevante opleiding volgen voor het behalen van het vereiste getuigschrift (in de regeling: diploma). Zij krijgen voor een periode van maximaal een jaar toestemming werkzaamheden te ondernemen waarvoor een dergelijk diploma vereist is om praktische vaardigheden te verwerven die nodig zijn voor het examen. Het gaat ook hier dus om werkstages. Voorwaarde hierbij is dat zij werkzaam zijn onder direct toezicht en verantwoordelijkheid van iemand die over een bij de betreffende werkzaamheid behorend diploma beschikt, waarbij deze persoon in voorkomende gevallen ook in kan grijpen.

De EG-verordening stationaire koelinstallaties werkt rechtstreeks. Dit betekent onder meer dat degene met een certificaat dat in een andere lidstaat is afgegeven en voldoet aan de EG-verordening stationaire koelinstallaties de hieraan verbonden werkzaamheden ook in Nederland mag uitvoeren (artikel 13, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties). Ook de EG-verordening airco’s motorvoertuigen werkt rechtstreeks. Dit betekent dat degene met een getuigschrift dat in een andere lidstaat is afgegeven en voldoet aan de EG-verordening airco’s motorvoertuigen de hieraan verbonden werkzaamheden ook in Nederland mag uitvoeren (artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen). Het betekent tevens dat een persoon met een op grond van deze regeling afgegeven diploma de hieraan verbonden werkzaamheden mag uitvoeren in andere lidstaten van de Europese Unie. Zie in dit verband ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 32.

Artikel 3

Het eerste lid van artikel 3 geeft uitvoering aan artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties: een certificaat (diploma) wordt verkregen door voor een door een evalueringsinstantie georganiseerd examen te slagen.

De leden twee tot en met vier van artikel 3 geven uitvoering aan artikel 11, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties: de aanwijzing van de evalueringsinstanties (exameninstellingen). Er is één exameninstelling per categorie (of categorieën) van installaties. Aan die keuze liggen meerdere overwegingen ten grondslag. Allereerst sluit dit in belangrijke mate aan op de praktijk die gold tot het van kracht worden van de regeling. Voorts bevordert dit de eenduidige beoordeling van de deelnemers aan de (her)examens. Tevens wordt hierdoor het toezicht op de exameninstellingen vergemakkelijkt. De volgende categorieën worden onderscheiden:

  • a. een exameninstelling voor stationaire en mobiele koelinstallaties;

  • b. een exameninstelling voor airco’s van voertuigen;

  • c. een exameninstelling voor airco’s van mobiele werktuigen.

Voor het verrichten van werkzaamheden aan stationaire en mobiele koelinstallaties dient men examen af te leggen bij de Stichting Emissiepreventie Koudetechniek, de nieuwe naam van STEK (artikel 3, tweede lid). Voor de airco’s van voertuigen is de Stichting VAM (feitelijk: IBKI, een onderdeel van deze stichting) aangewezen als exameninstelling (artikel 3, derde lid). Voor de airco’s voor mobiele werktuigen is de Stichting CERT aangewezen.

Ingevolge artikel 3, zesde lid, wordt gedurende het examen voor stationaire en mobiele koelinstallaties getoetst of een deelnemer voldoet aan de in bijlage II bij de regeling neergelegde eisen. Dit artikel is afgeleid van artikel 5, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. De eisen in bijlage II stemmen in grote mate overeen met de eisen in de bijlage bij de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Omdat deze bijlage in Nederland ook geldt voor gereguleerde stoffen is deze op enkele punten aangevuld waar het kennis over relevante regelgeving betreft. Tevens wordt in bijlage II bij de regeling niet alleen naar de relevante Europese regelgeving verwezen maar ook naar de relevante nationale regelgeving.

Om een diploma voor mobiele airco’s te behalen dient men aan de exameneisen in bijlage III te voldoen (artikel 3, zevende lid). Voor het terugwinnen van synthetisch koudemiddel uit airco’s van voertuigen gelden dezelfde exameneisen als voor het terugwinnen van synthetisch koudemiddel uit airco’s van mobiele werktuigen. Artikel 3, zevende lid, is afgeleid van artikel 3, vierde lid, van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. De eisen in bijlage III bij de regeling stemmen overeen met de eisen in de bijlage bij de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Omdat deze bijlage in Nederland ook geldt voor gereguleerde stoffen is deze op enkele punten aangevuld. Tevens wordt in bijlage III bij de regeling niet alleen naar de relevante Europese regelgeving verwezen maar ook naar de relevante nationale regelgeving.

Ingevolge artikel 3, achtste lid, is de geldigheidsduur van het diploma onbeperkt. Dat laat onverlet dat de kennis van het personeel dat over een diploma beschikt actueel dient te worden gehouden. Dit is een plicht van de werkgever die voortvloeit uit artikel 7.6, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Volgens die bepaling dient de werkgever er namelijk zorg voor te dragen dat de betreffende werknemers voor de uitvoering van de werkzaamheden over de specifiek noodzakelijke deskundigheid en ervaring (blijven) beschikken.

Artikel 4

Het is de taak van de Minister om de inhoud van het (her)examen, waaronder de examenopgaven, vast te stellen (artikel 4, eerste lid). Hij laat zich hierbij adviseren door de exameninstelling. De vaststelling van de examenopgaven is een besluit in de zin van de Awb. Een deelnemer kan tegen de inhoud van het (her)examen bezwaar maken bij de Minister. Hiertegen is echter geen beroep mogelijk (artikel 8:4, onder e, van de Awb). Tijdens het examen wordt getoetst of een deelnemer voldoet aan de exameneisen. In de bijlagen II en III bij de regeling zijn de exameneisen (in de vorm van eindtermen) voor de verschillende categorieën werkzaamheden neergelegd.

Het examen bestaat uit een theorie- en een praktijkgedeelte (artikel 4, tweede lid).

Artikel 5

De uitslag van het (her)examen wordt binnen drie weken nadat de Minister het advies van de exameninstelling heeft ontvangen aan een deelnemer verzonden. Dit is een maximum termijn. Het is de bedoeling in de praktijk als richtlijn een termijn van een week in plaats van drie weken aan te houden. Nadat een deelnemer (her)examen heeft gedaan heeft de exameninstelling drie weken de gelegenheid hierover advies uit te brengen aan de Minister. Ook dit is een maximumtermijn. Vanaf het moment dat een deelnemer (her)examen doet tot het moment dat de uitslag wordt verzonden zitten dus maximaal zes weken. In de meeste gevallen zal die periode aanzienlijk korter zijn.

De uitslag van het (her)examen is een besluit waartegen een deelnemer bezwaar kan maken bij de Minister. Er is echter geen mogelijkheid van beroep (zie artikel 8:4, onder e, van de Awb). Zie ook de toelichting bij artikel 14.

Artikel 6

Dit artikel biedt de mogelijkheid aan een deelnemer om herexamen te doen indien hij een of meer onderdelen van het examen niet heeft gehaald. Een deelnemer behoeft uitsluitend herexamen te doen voor dat onderdeel of die onderdelen waarvan de uitslag negatief is gebleken (artikel 6, eerste lid). Het herexamen moet binnen zes maanden nadat een deelnemer van de resultaten op de hoogte is gesteld plaatsvinden (artikel 6, tweede lid). Wordt de termijn van zes maanden overschreden dan zal een deelnemer een volledig nieuw examen moeten afleggen. Een deelnemer krijgt na het examen eenmaal de gelegenheid herexamen te doen. Slaagt hij niet dan dient hij opnieuw een volledig examen af te leggen om het betreffende diploma te kunnen behalen (artikel 6, derde lid).

Artikel 7

Een deelnemer is aan de exameninstelling een vergoeding verschuldigd (artikel 7, eerste lid). De vergoeding dient voorafgaand aan het (her)examen te zijn voldaan (artikel 7, tweede lid). Is niet tijdig betaald, dan wordt een deelnemer uitgesloten van het (her)examen.

De exameninstelling doet de Minister jaarlijks een voorstel over de hoogte van de verschuldigde vergoeding (artikel 7, derde lid). Dit voorstel dient door de exameninstelling te worden onderbouwd, onder meer aan de hand van de begroting van de exameninstelling. De Minister stelt de vergoeding vast. De hoogte van de vergoeding is in ieder geval nooit hoger dan nodig ter dekking van de kosten die de exameninstelling heeft voor het afnemen van het (her)examen (artikel 7, vierde lid).

Artikel 8

Ingevolge het eerste lid van dit artikel kan de Minister besluiten om bij onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld ingeval van ziekte) het (her)examen geheel of gedeeltelijk opnieuw af te nemen. Het gaat hier om uitzonderingen die gelden voor het individuele (her)examen.

Dit artikel bevat tevens regels indien gedurende of na afloop van het (her)examen onregelmatigheden worden geconstateerd met betrekking tot (her)examen (artikel 8, tweede lid). Binnen een week nadat de onregelmatigheid is geconstateerd stelt de examinator een schriftelijk verslag op (artikel 8, derde lid). Dit kan zowel op papier als elektronisch geschieden.18 Onderdeel van dit verslag vormt de zienswijze van een deelnemer op de geconstateerde onregelmatigheid (artikel 8, derde lid, onder f). Dit verslag wordt aan de Minister gestuurd en die besluit vervolgens of en zo ja, welke maatregelen ondernomen worden (artikel 8, vierde en vijfde lid). Hij kan besluiten dat een deelnemer gedurende enige tijd wordt uitgesloten van deelname aan de (her)examens of tot ongeldigverklaring van het (her)examen. Tevens kan de Minister besluiten tot intrekking van een reeds op grond van de regeling verleend diploma. Deze bepaling sluit aan bij artikel 10, tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties dat de mogelijkheid tot intrekking van diploma’s biedt.

Artikel 9

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 11 van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. In dit artikel zijn de taken van de exameninstelling vastgelegd. De exameninstelling verricht in het kader van de regeling alleen feitelijke handelingen en geen rechtshandelingen (zie verder paragraaf 4.2). De exameninstelling is belast met het organiseren en afnemen van (her)examens (artikel 9, eerste lid). Hieronder vallen in ieder geval de volgende werkzaamheden:

  • 1. Het adviseren van de Minister over de inhoud van de (her)examens (artikel 9, eerste lid, onder a).

  • 2. Het verzorgen van de communicatie rondom en het vaststellen van de examendatum, het tijdstip en de plaats (artikel 9, eerste lid, onder b, c en d).

  • 3. Het afnemen van de (her)examens door – gekwalificeerde – examinatoren (artikel 9, eerste lid, onder e).

  • 4. Het zorgdragen voor de facturering van de (her)examens (artikel 9, eerste lid, onder f).

  • 5. Het adviseren van de Minister over de resultaten van een door een deelnemer afgelegd (her)examen (artikel 9, eerste lid, onder g). Dit dient uiterlijk binnen drie weken na afloop van het (her)examen te geschieden.

  • 6. Het registreren van individuele en algemene resultaten van de (her)examens (artikel 9, eerste lid, onder h). Zie artikel 11, derde lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties.

Om de kwaliteit die de exameninstelling levert te waarborgen, heeft deze diverse verplichtingen. De exameninstelling beschikt over een examenreglement (artikel 9, tweede lid) en een huishoudelijk reglement (artikel 9, derde lid). Deze reglementen, evenals wijzigingen hiervan, dienen te zijn goedgekeurd door de Minister (artikel 9, vierde lid). Het examenreglement heeft betrekking op de relatie exameninstelling en deelnemer. Het huishoudelijk reglement bevat zaken die betrekking hebben op het interne reilen en zeilen van de exameninstelling.

In het examenreglement staan de procedure- en gedragsregels rondom het (her)examen nader uitgewerkt (artikel 9, tweede lid, onder a). Het betreft onder meer regels inzake de wijze van inschrijving, de handelwijze bij verhindering van een deelnemer, de procedure voor toewijzing van examinatoren ten behoeve van een (her)examen en de tijdsduur van het (her)examen. Ook bevat het examenreglement de criteria op basis waarvan de examens worden beoordeeld ten behoeve van het opstellen van het advies aan de Minister over de examenresultaten (artikel 9, tweede lid, onder b). Voorts wordt in het examenreglement neergelegd dat een ieder die betrokken is bij de organisatie en uitvoering van het (her)examen en daarbij de beschikking krijgt over vertrouwelijke gegevens verplicht is tot geheimhouding daarvan. Dit is slechts anders indien een wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van de examinering de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Een ander belangrijk onderdeel van het examenreglement vormt de afstemming met de betrokken brancheorganisaties, bijvoorbeeld in de vorm van een Commissie van Deskundigen (artikel 9, tweede lid, onder d). Ook bevat het examenreglement een klachtenprocedure.

Het huishoudelijk reglement bevat de taken van een examinator en de criteria waaraan hij moet voldoen waaronder eisen omtrent de kennis van een examinator en zijn praktijkervaring (artikel 9, derde lid, onder a). Het betreft praktijkervaring op het te examineren vakgebied. Hij dient kennis te hebben van de techniek en de gehanteerde methoden. Dit sluit aan op de eis in artikel 11, vierde lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Ook de onafhankelijkheid van een examinator is van belang. De exameninstelling dient er tevens zorg voor te dragen dat de in te schakelen examinatoren daadwerkelijk aan deze criteria voldoen (artikel 9, vierde lid).

Tevens bevat het huishoudelijk reglement de criteria waaraan de examenruimte dient te voldoen en welke technische middelen en hulpmiddelen beschikbaar dienen te zijn (artikel 9, tweede lid, onder c). Ook deze eis sluit aan bij artikel 11, vierde lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. De vast te stellen criteria zijn objectief en algemeen van aard. De exameninstelling treedt bij de beoordeling van een examenruimte onafhankelijk en onpartijdig op (artikel 9, vijfde lid): iedere examenruimte die aan de gestelde criteria voldoet komt voor gebruik in aanmerking. De exameninstelling dient er tevens zorg voor te dragen dat de te gebruiken examenruimten en technische middelen en hulpmiddelen ook daadwerkelijk aan deze criteria voldoen.

Een ander belangrijk onderdeel van het huishoudelijk reglement vormt de vastlegging van de te volgen interne procedures inzake de uit te voeren interne controles en evaluaties. Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het up-to-date houden van de (her)examens aan de actuele regelgeving (artikel 9, derde lid, onder c).

De exameninstelling is onafhankelijk en onpartijdig (vijfde lid). Deze voorwaarde staat ook genoemd in artikel 11, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Het gaat met name om een onafhankelijk en onpartijdig optreden richting deelnemers, examinatoren en te gebruiken examenruimten.

De exameninstelling is verplicht om zich aan het examenreglement en het huishoudelijk reglement te houden (artikel 9, vijfde lid).

Op geschillen met de exameninstelling die een uitvloeisel zijn van de uitvoering van het examenreglement (bijvoorbeeld als een deelnemer het niet eens is met de door de exameninstelling aangewezen examinator) of van andere feitelijke werkzaamheden is niet het publiekrecht, maar het privaatrecht van toepassing.

Ook dient de exameninstelling er voor zorg te dragen dat er afdoende maatregelen worden getroffen om fraude voor, tijdens en na het examen te voorkomen (artikel 9, zesde lid). Omdat de Minister snel moet kunnen optreden indien een exameninstelling niet meer voldoet aan haar verplichtingen, is er voor gekozen om de exameninstelling zelf te verplichten melding te maken van haar onvermogen (artikel 9, zevende lid).

Artikel 10

De exameninstelling is verplicht alle informatie omtrent een door een deelnemer afgelegd (her)examen gedurende een bepaalde termijn te bewaren. Deze termijnen sluiten aan op de termijnen die de Awb voor bezwaar en beroep hanteert.

Artikel 11

In het kader van het toezicht op de exameninstelling dient deze op verzoek van de Minister alle benodigde informatie te verstrekken in de vorm van inlichtingen en het overleggen van gegevens en bescheiden (artikel 11, eerste lid). Tevens dient ieder jaar een jaarverslag te worden opgesteld (artikel 11, tweede lid). In bijlage IV bij de regeling zijn richtsnoeren vastgelegd waarin nader is geconcretiseerd op welke wijze hieraan vorm gegeven moet worden.

Artikel 12

De aanwijzing van een exameninstelling kan bij geconstateerde tekortkomingen worden geschorst. In het eerste lid van artikel 12 worden de tekortkomingen waarbij schorsing mogelijk is genoemd, namelijk als de exameninstelling aan een of meer van de in de artikelen 9 tot en met 11 genoemde taken of verplichtingen niet meer voldoet. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de exameninstelling geen – tijdige – verantwoording aan de Minister aflegt. Indien de aanwijzing wordt geschorst krijgt de exameninstelling gedurende een bepaalde periode de gelegenheid de tekortkoming ongedaan te maken (artikel 12, tweede lid). Zodra de tekortkoming naar het oordeel van de Minister binnen deze termijn ongedaan is gemaakt wordt de schorsing opgeheven (artikel 12, derde lid).

Artikel 13

Dit artikel regelt de gevallen waarin de aanwijzing van de exameninstelling kan worden ingetrokken. Allereerst kan dat op verzoek van de exameninstelling zelf gebeuren (artikel 13, onder a). Daarnaast kan de aanwijzing onder andere worden ingetrokken indien de exameninstelling bij de uitvoering of nakoming van een of meer van de taken of verplichtingen ernstig tekort schiet (artikel 13, onder b). Indien er sprake is van tekortkomingen, maar deze niet aan te merken zijn als ‘ernstig’ zal de Minister de aanwijzing eerst schorsen (zie artikel 12, eerste lid). Het onvoldoende onafhankelijk of onpartijdig opereren kan ook een reden zijn voor intrekking.19 Voorts kan de aanwijzing van de exameninstelling worden ingetrokken indien de exameninstelling niet meewerkt aan een controle door de Minister (feitelijk: de VROM-Inspectie) (artikel 13, onder c). Tenslotte zijn gronden voor intrekking dat de aanwijzing eerder geschorst is en de tekortkoming niet binnen de door de Minister gestelde termijn ongedaan is gemaakt (artikel 13, onder d) of indien sprake is van surseance van betaling of faillissement van de exameninstelling (artikel 13, onder e). Uiteraard zal de Minister er voor zorgdragen dat op het moment dat de aanwijzing van de exameninstelling wordt ingetrokken een andere exameninstelling is aangewezen voor het organiseren en afnemen van de betreffende examens.

Artikel 14

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 10, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Een deelnemer die is geslaagd voor zijn (her)examen ontvangt van de Minister het diploma (artikel 14, eerste lid). Het besluit tot het verstrekken van het diploma is een besluit in de zin van de Awb. Tegen dit besluit staat zowel bezwaar als beroep open. Feitelijk is er bij de examinering en diplomering sprake van drie besluiten:

  • 1) het vaststellen van de inhoud van het examen;

  • 2) het vaststellen van de uitslag van het (her)examen;

  • 3) het afgeven van het diploma.

Een deelnemer wordt over het tweede en derde besluiten na afloop van het examen geïnformeerd. Tegen alledrie de besluiten kan bezwaar worden gemaakt. In de praktijk zal dit vermoedelijk zelden voorkomen: een deelnemer zal bijna altijd tegen de uitslag van het (her)examen bezwaar aantekenen en niet tegen het besluit inzake de inhoud van het examen of het niet verstrekken van het diploma. Mocht een deelnemer toch beroep instellen tegen het besluit geen diploma te verlenen, dan kan hij dat doen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (artikel 20.1, eerste lid, van de Wm).

In aansluiting op artikel 10, derde lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties registreert de Minister wie een diploma heeft ontvangen (artikel 14, tweede lid). Dit register wordt actueel gehouden. Zo is voor een ieder binnen de lidstaten na te gaan wie over een diploma beschikt. Het register is passief openbaar, dat wil zeggen dat gegevens hieruit op verzoek worden verstrekt. Volgens de verordening dienen die gegevens ten minste vijf jaar te worden bewaard. In Nederland is er voor gekozen om de gegevens minimaal vijf jaar te bewaren en in ieder geval tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van de houder van het diploma. Personen kunnen immers langdurig binnen de betreffende sector werkzaam blijven en gebruik maken van het diploma.

Artikel 15

Deze bepaling is ontleend aan artikel 5, tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties en bepaalt wat het diploma ten minste dient te vermelden.

Artikel 16

Indien degene die een diploma heeft verkregen bij voortduring in strijd handelt met de regeling of de daarmee samenhangende regelgeving (artikel 3 van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer of de Regeling lekdichtheid koelinstallaties 2006) kan de Minister het diploma intrekken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien iemand herhaaldelijk categorie I werkzaamheden uitvoert, terwijl hij alleen over een categorie III-diploma beschikt. Deze bepaling sluit aan bij artikel 10, tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties, die de mogelijkheid tot intrekking van diploma’s biedt. Het besluit tot intrekking van het diploma is een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep openstaat.

Overigens is het intrekken van het diploma bedoeld als ultimum remedium en zal dit naar verwachting slechts hoog zelden worden toegepast. Er zal sprake moeten zijn van het herhaaldelijk en willens en wetens overtreden van voorschriften in de regeling of de daarmee samenhangende regelgeving.

Naast de intrekking van het diploma kunnen in gevallen van onder meer fraude ook strafrechtrechtelijke maatregelen worden getroffen.

Artikel 17

Een deelnemer is aan de Minister een vergoeding verschuldigd voor de uitslag van het examen (artikel 17, eerste lid). De vergoeding wordt jaarlijks vastgesteld. De hoogte van de vergoeding voor het kalenderjaar 2010 bedraagt € 20,– (artikel 17, tweede lid).

Artikel 18

Dit artikel verplicht bedrijven die betrokken zijn bij de installatie of het onderhoud van stationaire of mobiele koelinstallaties te beschikken over een bedrijfscertificaat. Indien een onderneming uit meerdere vestigingen bestaat, wordt iedere vestiging als een bedrijf in de zin van de regeling aangemerkt. Iedere vestiging dient dus over een bedrijfscertificaat te beschikken.

Artikel 19

Een bedrijfscertificaat kunnen bedrijven verkrijgen indien zij beschikken:

  • a. over personeel dat voor de genoemde werkzaamheden beschikt over de juiste diploma’s (artikel 19, eerste lid, onder a);

  • b. over voldoende adequaat gediplomeerd personeel in relatie tot het te verwachten werkaanbod (artikel 19, eerste lid, onder b), en

  • c. over voldoende en adequate instrumenten en noodzakelijke procedures (artikel 19, eerste lid, onder c).

Deze eisen zijn direct afgeleid van artikel 8, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Daarnaast dienen de bedrijven om een bedrijfscertificaat ingevolge deze regeling te kunnen krijgen over een koudemiddelenregistratie te beschikken (artikel 19, eerste lid, onder d). Dit is een belangrijk managementsysteem voor een bedrijf en sluit aan op de reeds bestaande praktijk (zie ook paragraaf 4.4.1). De koudemiddelenregistratie heeft betrekking op de werkzaamheden aan alle (grote en kleine) koelinstallaties.

Bij de aanvraag om een bedrijfscertificaat dient een bedrijf diverse gegevens en bescheiden te overleggen (artikel 19, tweede lid), waaronder de koudemiddelenregistratie. De aanvraag voor een bedrijfscertificaat wordt ingediend bij een van de keuringinstanties (artikel 19, derde lid). Dat zijn door de Minister aangewezen instanties die met het afgeven van een bedrijfscertificaat zijn belast (artikelen 25). De keuringinstanties opereren in een concurrerende markt. Een bedrijf kan daardoor zelf bepalen bij welke keuringinstantie zij de aanvraag wenst in te dienen. De kosten die aan een bedrijfscertificaat zijn verbonden zijn voor rekening van het bedrijf. De keuringinstantie is een bestuursorgaan in de zin van de Awb. Op besluiten van de keuringinstantie is de Awb van toepassing. Tegen een besluit op de aanvraag staat zo nodig bezwaar open bij de betreffende keuringinstantie. Beroep kan ingevolge artikel 20.1 van de Wm worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als een bedrijfscertificaat wordt verleend zullen de keuringsinstantie en een bedrijf tevens een contractuele relatie aangaan. Een bedrijfscertificaat wordt voor onbepaalde tijd aan een bedrijf verleend. Een bedrijf dient bij voortduring aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 19, eerste lid, te voldoen (artikel 19, vierde lid). Voorts dienen de resultaten van de koudemiddelenregistratie op verzoek van de keuringsinstantie beschikbaar te worden gesteld. Eens per achtenveertig maanden beoordeelt de keuringinstantie of het gecertificeerde bedrijf nog steeds aan de voorwaarden voldoet. Dit gebeurt door een herkeuring. Tussentijds vindt er in beginsel eenmalig een beperkte beoordeling (tussentijdse beoordeling) plaats (zie artikel 21). Dit is anders indien bij een bedrijf bij een tussentijdse beoordeling of herkeuring tekortkomingen zijn geconstateerd. Dan kan als sluitstuk van die tussentijdse beoordeling of herkeuring een aanvullende beoordeling plaatsvinden. Uiteraard kan de VROM-Inspectie ook tussentijdse controles bij een bedrijf verrichten. Mocht dan blijken dat een bedrijf niet meer aan de voorwaarden in de regeling voldoet, dan wordt de keuringinstantie hiervan op de hoogte gesteld. Deze kan vervolgens besluiten een bedrijfscertificaat tijdelijk of definitief in te trekken (artikel 22). Ook kan de VROM-Inspectie zo nodig direct zelf optreden. Zie paragraaf 7.2.

Omdat de keuringsinstantie snel moet kunnen optreden indien een bedrijf niet meer voldoet aan de aan een bedrijfscertificaat verbonden criteria, is er voor gekozen om een bedrijf zelf te verplichten melding te maken van haar onvermogen (artikel 19, vijfde lid). Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien een bedrijf de werkzaamheden waarvoor een bedrijfscertificaat is verleend staakt of wanneer er onvoldoende gediplomeerd personeel in dienst is.

De EG-verordening stationaire koelinstallaties werkt rechtstreeks. Dit betekent onder meer dat een bedrijf dat beschikt over een bedrijfscertificaat dat in een andere lidstaat is afgegeven en voldoet aan de EG-verordening stationaire koelinstallaties de hieraan verbonden werkzaamheden ook in Nederland mag uitvoeren (artikel 13, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties).

Artikel 20

Een bedrijfscertificaat vermeldt de naam van een bedrijf, een registratienummer afgegeven door de keuringsinstantie, de werkzaamheden die de houder van een bedrijfscertificaat bevoegd is te verrichten, de datum van afgifte en de ondertekening door een vertegenwoordiger van de keuringsinstantie (zie artikel 8, tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties).

Artikel 21

De keuringinstantie beoordeelt eenmaal per vierentwintig maanden na afgifte van een bedrijfscertificaat of het gecertificeerde bedrijf nog steeds aan de voorwaarden voldoet. De eerste vierentwintig maanden vindt er een beperkte beoordeling (tussentijdse beoordeling) plaats (artikel 21, eerste lid). Vervolgens vindt er na de volgende vierentwintig maanden een volledige beoordeling (herkeuring) plaats (artikel 21, tweede lid). De beperkte en volledige beoordelingen wisselen elkaar af. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de tussentijdse beoordelingen en herkeuringen ligt in eerste aanleg bij de keuringsinstantie. Het is niet de bedoeling dat de keuringinstantie allerlei andere tussentijdse beoordelingen bij het gecertificeerde bedrijf gaat uitvoeren. Dit ligt anders indien bij een bedrijf tijdens een tussentijdse beoordeling of herkeuring tekortkomingen zijn geconstateerd. Tussentijdse beoordelingen kunnen na zo’n constatering nodig zijn om bijvoorbeeld te controleren of een bedrijf binnen een gestelde periode geconstateerde gebreken heeft opgelost. Uiteraard kan de VROM-Inspectie ook tussentijdse controles bij een bedrijf verrichten. Mocht dan blijken dat een bedrijf niet meer aan de voorwaarden in de regeling voldoet dan wordt de keuringinstantie hierover geïnformeerd. Deze kan een bedrijfscertificaat vervolgens tijdelijk of definitief intrekken (artikel 22). Ook kan de VROM-Inspectie zo nodig direct zelf optreden. Zie paragraaf 7.2.

Artikel 22

In dit artikel is beschreven in welke gevallen de keuringinstantie een aan een bedrijf verstrekt bedrijfscertificaat tijdelijk of definitief kan intrekken.20 Hiervoor kunnen meerdere redenen zijn:

  • a. indien een bedrijf hierom verzoekt, bijvoorbeeld als het haar werkzaamheden staakt of niet meer voldoet aan de voorwaarden in het artikel 19, eerste lid;

  • b. geconstateerd wordt dat een bedrijf niet meer voldoet aan een of meer van de certificeringsvoorwaarden, of verzuimd heeft de keuringsinstantie onmiddellijk in kennis te stellen van gewijzigde omstandigheden die van invloed zijn op het afgegeven bedrijfscertificaat.

  • c. een bedrijf werkt niet of onvoldoende mee aan een tussentijdse beoordeling of een herkeuring door de keuringinstantie of de keuringsinstantie is niet meer in staat deze beoordeling uit te voeren (bijvoorbeeld omdat een bedrijf de privaatrechtelijke overeenkomst met de keuringsinstantie heeft ontbonden);

  • d. bij surseance van betaling of faillissement van een bedrijf.

In bijlage V bij de regeling zijn nadere bepalingen opgenomen waarin de tijdelijke en definitieve intrekking nader zijn geconcretiseerd. Tijdelijke intrekking zal met name aan de orde zijn indien een bedrijf de geconstateerde tekortkoming relatief eenvoudig binnen een bepaalde door de keuringinstantie te bepalen termijn kan herstellen. Zo lang een bedrijfscertificaat tijdelijk is ingetrokken kan een bedrijf de betreffende werkzaamheden niet verrichten. Pas als de tijdelijke intrekking is opgeheven kan een bedrijf deze werkzaamheden weer oppakken. Van de tijdelijke intrekking zal ook altijd melding worden gemaakt in het register van de keuringsinstantie (artikel 25, eerste lid, onder b). Definitieve intrekking zal aan de orde zijn indien de tekortkoming niet meer hersteld kan worden of een bedrijfscertificaat al eerder tijdelijk werd ingetrokken en de tekortkoming in de tussentijd niet ongedaan is gemaakt. De definitieve intrekking zal in het register van de keuringsinstantie verwerkt worden. Indien een bedrijfscertificaat tijdelijk of definitief wordt ingetrokken mag het betreffende bedrijf geen stationaire of mobiele koelinstallaties installeren of onderhouden. Het tijdelijk of definitief intrekken van een bedrijfscertificaat is een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar mogelijk is bij de keuringinstantie en beroep openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Indien een bedrijf er na de afgifte van een bedrijfscertificaat voor kiest met een andere keuringsinstantie in zee te gaan wordt een bedrijfscertificaat door de oorspronkelijke keuringsinstantie ingetrokken en geeft de nieuwe keuringsinstantie een eigen bedrijfscertificaat af.

Omdat een bedrijfscertificaat ‘keuringsinstantie’ gebonden is, is ook een voorziening nodig voor gevallen dat de aanwijzing van de keuringsinstantie ingevolge artikel 29, eerste lid, wordt ingetrokken. Hiertoe strekt het vijfde lid, waarin is bepaald dat een bedrijfscertificaat nog maximaal vierentwintig maanden geldig blijft te rekenen vanaf de dag van de intrekking van de aanwijzing van de keuringsinstantie. Op die wijze wordt een bedrijf voldoende gelegenheid geboden om een andere keuringsinstantie te zoeken. Bovendien is met de gehanteerde vierentwintig maanden aangesloten op de controlefrequentie (artikel 21), zodat een bedrijf niet met onnodige extra kosten wordt opgezadeld als gevolg van de intrekking van de aanwijzing. Na die vierentwintig maanden vervalt een bedrijfscertificaat van rechtswege. De termijn eindigt al eerder als een bedrijf via een andere keuringsinstantie een nieuw bedrijfscertificaat heeft verkregen. Het ‘oude’ bedrijfscertificaat zoals dat door de oorspronkelijke keuringsinstantie is verstrekt vervalt dan per direct. Er is dan immers geen enkele reden meer aanwezig om het ‘oude’ bedrijfscertificaat te laten voortbestaan.

Artikel 23

De keuringsinstantie hanteert bij de beoordeling van de bedrijven en bij het afgeven en het in voorkomende gevallen tijdelijk of definitief intrekken van bedrijfscertificaten de bepalingen die in bijlage V bij de regeling zijn neergelegd.

Artikel 24

In dit artikel zijn de taken van de keuringsinstantie neergelegd. Deze is belast met:

  • a. de beoordeling en certificering van bedrijven;

  • b. het in voorkomende gevallen tijdelijke of definitief intrekken van bedrijfscertificaten.

Artikel 25

Ingevolge dit artikel kan een instanties als keuringinstantie worden aangewezen indien zij aan een aantal in artikel 25, eerste lid, neergelegd voorwaarden voldoet. Hierbij is aangesloten op de eisen neergelegd in artikel 10 van de EG-verordening stationaire koelinstallaties en deels op de eisen die STEK voor de inwerkingtreding van de regeling hanteerde voor keuringinstanties. De keuringsinstantie dient onder meer onafhankelijk en onpartijdig te zijn (artikel 25, eerste lid, onder a). Iedere keuringinstantie is verplicht een register bij te houden met de gegevens van de aan de keuringsinstantie verbonden bedrijven die over een bedrijfscertificaat beschikken (artikel 25, eerste lid, onder b). Dit register wordt actueel gehouden. In het register is informatie terug te vinden over de status van een bedrijfscertificaat. Bedrijven verkrijgen voor onbepaalde tijd een bedrijfscertificaat. De gegevens in het register dienen ten minste vijf jaar te worden bewaard (artikel 25, tweede lid). De informatie in het register is zowel in nationaal als europees verband relevant. Voorts beschikt de keuringinstantie over een reglement dat zij bij de uitvoering van de werkzaamheden in acht dient te nemen (artikel 25, eerste lid, onder c, en derde lid). De controleurs van de keuringinstantie dienen aan bijlage VI bij de regeling te voldoen (artikel 25, eerste lid, onder d). Deze bijlage bevat kwalificatie-eisen. De keuringsinstantie dient bij voortduring ook aan de eisen, bedoeld in artikel 25, eerste lid, te blijven voldoen (artikel 25, derde lid).

Daarnaast is de keuringsinstantie verplicht de door de bedrijven beschikbaar gestelde resultaten van de koudemiddelenregistratie te registreren. Dit gebeurt in geaggregeerde vorm. Op verzoek van de Minister worden deze gegevens aan de Minister beschikbaar gesteld. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 6, vierde lid, van de f-gassenverordening.

De Minister moet snel kunnen optreden indien een keuringsinstantie niet meer voldoet aan haar verplichtingen. Daarom is er voor gekozen om de instantie zelf te verplichten melding te maken van haar onvermogen (artikel 25, vierde lid).

Omdat het belangrijk is dat de betrokken keuringinstanties de bedrijven op een vergelijkbare wijze certificeren en beoordelen organiseert de Minister periodiek een afstemmingsoverleg met hen (artikel 25, vijfde lid). De keuringinstanties zijn verplicht aan dit overleg deel te nemen.

Artikel 26

De aanvraag voor een aanwijzing als keuringinstantie wordt ingediend bij de Minister (artikel 26, eerste lid). Hierbij worden de noodzakelijke gegevens en bescheiden overlegd. Hieruit dient in ieder geval te blijken dat de instantie aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, eerste lid, voldoet. De Minister neemt naar aanleiding van de aanvraag een besluit in de zin van de Awb. Tegen zo’n besluit kan bezwaar worden gemaakt bij de Minister. Beroep kan ingevolge artikel 20.1 van de Wm worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 27

In het kader van het toezicht op de keuringinstantie dient deze op verzoek van de Minister alle benodigde informatie te verstrekken in de vorm van inlichtingen en het overleggen van gegevens en bescheiden (artikel 27, eerste lid). Ook kan de Minister informatie opvragen die de keuringsinstantie op grond van artikel 25, eerste lid, onder e, registreert (inzake de resultaten van de koudemiddelenregistraties van bedrijven). Tevens dient ieder jaar een jaarverslag te worden opgesteld (artikel 27, tweede lid). In de door de Minister opgestelde richtsnoeren (bijlage VII bij de regeling) is nader geconcretiseerd op welke wijze hieraan vorm dient te worden gegeven, zoals de elementen waaruit het jaarverslag dient te bestaan (artikel 27, derde lid).

Artikel 28

De aanwijzing van een keuringinstantie kan bij geconstateerde tekortkomingen worden geschorst. In artikel 28, eerste lid, worden de tekortkomingen waarbij schorsing mogelijk is concreet benoemd. Redenen voor schorsing kunnen onder meer zijn dat de keuringinstantie aan een of meer verplichtingen niet meer voldoet. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de keuringinstantie niet tijdig verantwoording aan de Minister aflegt. Indien de aanwijzing wordt geschorst krijgt de keuringinstantie gedurende een bepaalde periode de gelegenheid de tekortkoming ongedaan te maken (artikel 28, tweede lid). Zodra de tekortkoming ongedaan is gemaakt wordt de schorsing opgeheven (artikel 28, derde lid).

Artikel 29

Dit artikel regelt de gevallen waarin de aanwijzing van de keuringinstantie kan worden ingetrokken. Allereerst kan dat op verzoek van de keuringsinstantie zelf gebeuren (onder a). Daarnaast kan de aanwijzing worden ingetrokken indien de keuringinstantie bij de uitvoering van de werkzaamheden ingevolge paragraaf 3.1 van de regeling ernstig tekort schiet (onder b). Indien er sprake is van een tekortkomingen, maar deze niet is aan te merken als ‘ernstig’ zal de Minister de aanwijzing eerst schorsen (artikel 28, eerste lid). Het onvoldoende onafhankelijk of onpartijdig opereren kan een reden zijn voor intrekking. Tevens kan de aanwijzing van de keuringinstantie worden ingetrokken indien zij misbruik maakt van haar bevoegdheden, bijvoorbeeld als een keuringinstantie aan bedrijven een tarief in rekening brengt dat dusdanig hoog is dat het niet in verhouding staat tot de daarmee te verrichten werkzaamheden. Overigens zal daar niet snel sprake van zijn, omdat de keuringinstanties in concurrentie werken. Voorts kan de aanwijzing van de keuringinstantie worden ingetrokken indien deze niet meewerkt aan een controle door de Minister (feitelijk: de VROM-Inspectie) (onder d). Tenslotte zijn gronden voor intrekking dat de aanwijzing eerder geschorst is en de tekortkoming niet binnen de door de Minister gestelde termijn ongedaan is gemaakt (onder e) of indien sprake is van surseance van betaling of faillissement van de keuringinstantie (onder f).

Artikel 30

In artikel 30, eerste lid, is gebruikt gemaakt van de aan de lidstaten in artikel 6, eerste en tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties geboden mogelijkheid te voorzien in een overgangsregeling in de vorm van tussentijdse diploma’s. Het diploma STEK-monteur en het diploma CFK-monteur zijn als tussentijdse diploma’s aangemerkt. Die diploma’s blijven tot 1 juli 2010 geldig en vervallen per die datum van rechtswege. Let wel: de wederzijdse erkenning ingevolge artikel 13 van de EG-verordening stationaire koelinstallaties is niet van toepassing op deze tussentijdse diploma’s.

Voor de mobiele airco’s geldt eveneens een overgangsregime in artikel 2, derde lid, van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen waarvan in de regeling gebruik is gemaakt (artikel 30, tweede lid). De inwerkingtreding van de verplichtingen voor personeel dat werkzaamheden aan mobiele airco’s verricht wordt nog enige tijd uitgesteld tot 1 juli 2010. Voorwaarden is dat deze personen over een geldig diploma auto-airco monteur (STEK) of een geldig diploma demonteur auto-airco (STEK) beschikken.

Het artikel 30, derde lid, geeft uitvoering aan artikel 9, eerste en tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Er is gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om tussentijdse bedrijfscertificaten te hanteren. Bedrijven die over een STEK-erkenning beschikken en ook voor het overige (blijvend) voldoen aan de Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf behoeven pas uiterlijk op 1 juli 2011 aan de eisen voor de bedrijfscertificering in het kader van deze regeling te voldoen (artikel 30, derde lid). De STEK-erkenning wordt aangemerkt als een tussentijds certificaat in de zin van artikel 9, tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties. Op die wijze wordt bedrijven voldoende gelegenheid geboden een bedrijfscertificaat in het kader van de regeling te verkrijgen. Het is de verantwoordelijkheid van de bedrijven tijdig over een bedrijfscertificaat te beschikken. Het beoordelen en verstrekken van een bedrijfscertificaat zal enige tijd in beslag nemen. Bedrijven doen er dan ook verstandig aan ruimschoots voor 1 juli 2011 bij een van de keuringsinstanties een aanvraag in te dienen voor het verkrijgen van dat certificaat. Indien zij deze relatief laat indienen lopen zij een risico op 1 juli 2011 niet over een bedrijfscertificaat te beschikken. Zij zijn dan vanaf die datum tot het moment dat een bedrijfscertificaat is verleend niet gerechtigd de in artikel 18 genoemde werkzaamheden uit te voeren. Zodra zij over een bedrijfscertificaat beschikken zijn zij gehouden aan de hieraan verbonden voorwaarden. De STEK-erkenning speelt dan geen rol meer. Let wel: de wederzijdse erkenning ingevolge artikel 13 van de EG-verordening stationaire koelinstallaties is niet van toepassing op deze tussentijdse bedrijfscertificaten.

Artikel 31

Het eerste lid van artikel 31 volgt uit artikel 5, derde lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties en artikel 31, tweede lid, uit artikel 3, vierde lid, van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Dit artikel voorziet evenals artikel 30 in een overgangsregeling. Degenen die beschikken over een (geldig) diploma STEK-monteur, CFK-Monteur, auto-airco monteur (STEK) of demonteur auto-airco (STEK) kunnen dit inwisselen voor een vergelijkbaar diploma in het kader van de regeling (artikel 31, eerste en tweede lid). Hiertoe dient men het originele ‘oude’ diploma in bij de Minister. Bij de toezending van het nieuwe diploma door de Minister aan de betrokkene wordt tevens het originele ‘oude’ diploma retour gezonden. Zie ook paragraaf 4.3.3. Er is hier geen sprake van een besluit in de zin van de Awb.

Aan degenen die voor 1 maart 2010 bij de Minister hun ‘oude’ diploma hebben ingediend zal hij voor 1 juli 2010 een nieuw diploma toesturen (artikel 31, derde lid). Degenen die hun diploma op of na 1 maart 2010 indienen lopen het risico op 1 juli 2010 niet over een nieuw geldig diploma te beschikken. Zolang zij dit nieuwe diploma niet in hun bezit hebben mogen zij de hieraan verbonden werkzaamheden niet uitvoeren. Doen zij dit toch dan kan de VROM-Inspectie een sanctie opleggen. Zie verder paragraaf 7.

Artikel 32

Dit artikel regelt de wederzijdse erkenning van in andere lidstaten gehanteerde beroepseisen en verklaringen van goedkeuring voor werkzaamheden waarop de regeling van toepassing is. Het betreft uitsluitend beroepseisen en verklaringen van goedkeuring die buiten de reikwijdte van de EG-verordening stationaire koelinstallaties of buiten de reikwijdte van de EG-verordening airco’s motorvoertuigen vallen. Immers, die verordeningen bevatten in de artikelen 13, eerste lid, respectievelijk 5, eerste lid, al bepalingen inzake wederzijdse erkenning voor diplomering en/of certificering. Zoals in paragraaf 3 uiteengezet is, is de reikwijdte van de regeling aanzienlijk breder dan die van de EG-verordening stationaire koelinstallaties en de EG-verordening airco’s motorvoertuigen. Voor mobiele koelinstallaties, airco’s van andere motorvoertuigen dan personenauto’s en bestelbussen en airco’s van mobiele werktuigen zijn geen concrete Europese eisen inzake diplomering of certificering vastgesteld. Ditzelfde geldt voor gereguleerde stoffen. De ozonverordening (artikelen 16, vijfde lid, en 17, tweede lid) bepaalt slechts dat lidstaten ter zake eisen moeten stellen; deze zijn echter niet geharmoniseerd. Deze verbreding van de regeling noopt tot opname van dit artikel 32 inzake wederzijdse erkenning. Indien een persoon of bedrijf in een andere lidstaat dus aan beroepseisen voldoet of een verklaring van goedkeuring heeft verkregen voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden waarop de verordeningen niet van toepassing zijn wordt op basis van artikel 32 bezien of de beroepseisen of die verklaring van goedkeuring in Nederland in aanmerking komt voor wederzijdse erkenning. Het gaat dus onder meer om werkzaamheden aan mobiele koelinstallaties, airco’s van andere motorvoertuigen dan personenauto’s en bestelbussen en airco’s van mobiele werktuigen.

Artikel 34

Tot 1 juli 2011 blijft de Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf onverkort van kracht. Daarna vervalt deze.

Artikel 35

In de Inzamelingsregeling CFK Halonen werd in de definitie van CFK-installateur in artikel 1, onder f, verwezen naar een natuurlijk of rechtspersoon die over een STEK-erkenning beschikte. Aangezien een bedrijfscertificaat als gevolg van de regeling in de plaats is gekomen van de STEK-erkenning is artikel 1, onder f, zodanig gewijzigd dat de natuurlijk of rechtspersoon voortaan verplicht is over een bedrijfscertificaat te beschikken. Uiteraard geldt ook hier dat de overgangsregeling zoals neergelegd in artikel 30 van de regeling onverminderd van toepassing is.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.


XNoot
1

Om te controleren of een bedrijf beschikt over ‘voldoende’ personeel in relatie tot het ter zake te verwachten werkaanbod, beoordeelt de keuringinstanties het huidige werkvolume en het verwachte werkvolume op het moment van de beoordeling.

XNoot
1

PbEU L 161.

XNoot
2

PbEU L 92.

XNoot
3

PbEU L 244.

XNoot
4

Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van daaruit voortvloeiende verplichtingen (Trb. 2005, 1).

XNoot
5

Richtlijn nr. 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PbEU L 161).

XNoot
6

Het op 16 september 1987 te Montreal tot stand gekomen Protocol betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, met bijlagen (Trb. 1988, 11).

XNoot
7

Installaties die drie kilogram of meer gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffenbevatten of zes kilogram of meer, wanneer het een hermetisch gesloten systeem betreft.

XNoot
8

Onder mobiele koelinstallatie wordt dus geen airco in een mobiel werktuig of een airco in een voertuig verstaan. Zie de definities in artikel 1.

XNoot
9

Zie het Kabinetsstandpunt ZBO’s, Kamerstukken II, 1994–95, 24 130, nr. 5.

XNoot
10

Zie blz 35–36 van de Rapportage van het ambtelijk Begeleidingsteam Kaderwet zbo’s bij de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties inzake Zelfstandige bestuursorganen en Modernisering van de overheid, Kamerstukken II, 2007–08, 25 268 en 29 362, nr 46.

XNoot
11

PbEU L 37.

XNoot
12

Het betreft de beroepsopleiding ‘Installeren’ met de uitstromen/kwalificaties ‘Aircomonteur’ of ‘Eerste monteur koudetechniek’, de beroepsopleiding ‘Service apparatuur en installaties’ met de uitstromen/kwalificaties ‘Inspectiemonteur koudetechniek’ en ‘Servicetechnicus koudetechniek’ en de beroepsopleiding ‘Autotechniek’ met de uitstroom/kwalificatie ‘Eerste autotechnicus’.

XNoot
13

In het verleden heette dit: diploma CFK-Monteur.

XNoot
15

Effecten Uitvoeringsregeling F-gassen op administratieve lasten, SIRA Consulting, 11 mei 2009.

XNoot
16

Actal-handleiding ‘Meten is Weten, handleiding voor het definiëren en meten van administratieve lasten voor het bedrijfsleven’, van 21 februari 2006, www.actal.nl.

XNoot
17

Klein betekent hier installaties die minder dan drie kilogram gefluoreerde broeikasgassen of gereguleerde stoffen bevatten, of minder dan zes kilogram wanneer het een hermetisch gesloten systeem betreft.

XNoot
18

Zie de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet elektronisch bestuurlijk verkeer, Kamerstukken II 2001/02, 28 483, nr 3, blz 6.

XNoot
19

Zie ook artikel 11, eerste lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties.

XNoot
20

Zie ook artikel 10, tweede lid, van de EG-verordening stationaire koelinstallaties.

Naar boven