Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Koopvaardij

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gezien de aanvraag van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij namens de Vereniging van Werkgevers in de Handelsvaart, het Sociaal Maritiem Werkgeversbond en Nautilus International, daartoe strekkende, dat de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Koopvaardij, ingevolge de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, wordt gewijzigd voor de in de aanvraag bedoelde groepen van personen in de bedrijfstak Koopvaardij;

Gelet op de artikelen 10, eerste lid en 16 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

Gezien het overleg met De Nederlandsche Bank;

BESLUIT:

I.

Wijzigt het besluit van 27 januari 1954, nr. 390, Stcrt. 1954, nr. 20 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 juli 2014, Stcrt. 2014, nr. 22071) waarin werd overgegaan tot het verplicht stellen van de deelneming in de Stichting bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij.

De verplichtstelling tot deelneming komt na wijziging te luiden als volgt:

"het deelnemen in de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij is verplicht gesteld voor:

de zeevarenden die door scheepsbeheerders zijn tewerk gesteld aan boord van door hen beheerde zeeschepen en naar omstandigheden beoordeeld wonen:

  • 1. hetzij binnen het Rijk;

  • 2. hetzij in een land dat lid is van de Europese Unie (EU);

  • 3. hetzij in een land behorende tot de Europese Economische Ruimte (EER), met uitzondering van Zwitserland;

  • 4. hetzij in een ander land waarmee Nederland een Verdrag of Overeenkomst inzake Sociale Zekerheid heeft gesloten, met uitzondering van de Verenigde Staten van Noord Amerika;

een en ander met dien verstande, dat de verplichtstelling aanvangt op het moment dat de zeevarende 21 is en eindigt op de dag waarop de leeftijd van 67 jaar wordt bereikt;

ten deze wordt verstaan onder:

A. zeevarende:

Onder zeevarende wordt verstaan degene bedoeld in BW, boek 7, titel 10, afdeling 12, artikel 694, eerste lid. (Wet van 6 juli 2011, Staatsblad 2011, Nr. 394, inwerking getreden bij besluit van 1 juli 2013, Staatsblad 2013, Nr. 287)

B. zeeschip:

Onder zeeschip wordt verstaan schepen als bedoeld in BW, boek 8, titel 1, artikel 2, eerste lid (Wet van 1 april 1991, Staatsblad 1991, Nr. 126, laatstelijk gewijzigd bij wet van 3 februari 2005, Staatsblad 2005, Nr 107), voor zover op grond van de Nederlandse rechtsregels de vlag van het Koninkrijk wordt gevoerd, doch uitgezonderd;

  • a. vissersschepen,

  • b. schepen in openbare dienst,

  • c. binnenvaartschepen,

  • d. oorlogsschepen en marinehulpschepen,

  • e. pleziervaartuigen,

  • f. schepen speciaal ontworpen voor het opnemen en dumpen van zand en klei en de daarbij betrokken hulpschepen,

C. Scheepsbeheerder:

Onder scheepsbeheerder wordt verstaan de beheerder bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van de Wet zeevarenden (Wet van 11 december 1997, Staatsblad 1997, Nr.757, laatstelijk gewijzigd bij Wet van 6 juli 2011, Staatsblad 2011, Nr. 394, inwerking getreden bij besluit van 1 juli 2013, Staatsblad 2013, Nr. 287)."

II.

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en heeft geen terugwerkende kracht.

's-Gravenhage, 23 april 2015

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de Directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes

Naar boven