Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2005, 107 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2005, 107 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Kadasterwet, de Invoeringswet Kadasterwet, de Organisatiewet Kadaster, enige andere wetten en enkele wetboeken te wijzigen in verband met een verdergaande toepassing van informatie- en communicatietechnologie bij de aanbieding van stukken ter inschrijving in de openbare registers voor registergoederen, het houden van die registers en de verstrekking van inlichtingen daaruit, zulks ter bevordering van een doelmatige informatievoorziening, dat het voorts wenselijk is de Kadasterwet te wijzigen in verband met enkele noodzakelijk gebleken technische aanpassingen en het stellen van aanvullende eisen aan het gebruik van elektronische handtekeningen op grond van artikel 3, zevende lid, van richtlijn nr. 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (PbEG L 13);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Kadasterwet wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 3c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Ter waarborging van de kwaliteit van de verwerking van gegevens die de Dienst heeft verkregen in het kader van de vervulling van de hem opgedragen taken, legt het bestuur van de Dienst passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer om die gegevens te beveiligen tegen verlies, aantasting en onbevoegde wijziging, kennisneming of verstrekking, onverminderd het bepaalde daaromtrent bij of krachtens deze wet en de Wet bescherming persoonsgegevens. Bij het nemen van de maatregelen, bedoeld in de eerste zin, houdt het bestuur van de Dienst rekening met de stand van de techniek, de kosten van tenuitvoerlegging en de desbetreffende risico’s.
2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, omvatten ten minste:
a. maatregelen met betrekking tot personen die in dienst zijn van of werkzaam zijn voor de Dienst, voorzover betrokken bij de verwerking van de te beveiligen gegevens;
b. maatregelen met betrekking tot de toegang tot gebouwen en ruimten waarin de te beveiligen gegevens zijn opgeslagen door de Dienst;
c. maatregelen met betrekking tot een deugdelijke werking en beveiliging van de apparatuur en programmatuur die bij het verwerken van de te beveiligen gegevens worden ingezet;
d. maatregelen met betrekking tot het beheer van de te beveiligen gegevens, waaronder mede verstaan die welke strekken tot het waarborgen dat de te beveiligen gegevens zijn opgeslagen op gegevensdragers met een voldoende kwaliteit en levensduur;
e. maatregelen met betrekking tot de gevallen waarin onbevoegd is kennisgenomen van de te beveiligen gegevens of die onbevoegd zijn gewijzigd of verstrekt, en
f. maatregelen met betrekking tot calamiteiten.
3. Indien de Dienst gegevens te zijnen behoeve laat verwerken door een persoon die niet rechtstreeks aan zijn gezag is onderworpen, draagt het bestuur van de Dienst er zorg voor dat, onverminderd het bepaalde daaromtrent bij of krachtens de Wet bescherming persoonsgegevens, die bewerker voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de te verrichten verwerkingen. Het bestuur van de Dienst ziet toe op en draagt zorg voor de naleving van die maatregelen door die bewerker.
4. Het bestuur van de Dienst draagt er zorg voor dat eenmaal per jaar door een of meer deskundigen de toereikendheid van de genomen en ten uitvoer gelegde beveiligingsmaatregelen, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt gecontroleerd, daaronder mede verstaan de toereikendheid van het toezicht op de naleving en effectuering van die maatregelen. Een deskundige als bedoeld in de eerste zin is niet betrokken of betrokken geweest bij de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van de beveiligingsmaatregelen.
Artikel 4 wordt vervangen door twee artikelen, luidende:
1. Het bestuur van de Dienst bepaalt in welke gemeenten de kantoren van de Dienst zijn gevestigd. Het bestuur van de Dienst kan daarbij bepalen welke burgerlijke gemeenten behoren tot de kring van een kantoor van de Dienst. Bij de beslissing, bedoeld in de tweede zin, kan het bestuur van de Dienst vaststellen een overzicht, in alfabetische volgorde, van de namen van de kadastrale gemeenten per kantoor van de Dienst.
2. Het bestuur van de Dienst bepaalt:
a. welke kantoren van de Dienst voor het publiek zijn opengesteld;
b. de tijden gedurende welke die kantoren voor het publiek zijn opengesteld, waarbij dat bestuur een onderscheid kan maken met betrekking tot in elk geval het aanbieden van stukken ter inschrijving in de openbare registers voor registergoederen, en overige werkzaamheden die op verzoek door de Dienst worden verricht, en
c. de tijden gedurende welke stukken ter inschrijving in de openbare registers, bedoeld in onderdeel b, kunnen worden aangeboden, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen in papieren en in elektronische vorm aangeboden stukken.
1. De registers, registraties, kaarten, bescheiden en geografische gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en daarvan vervaardigde duplicaten worden gehouden aan een of meer door het bestuur van de Dienst te bepalen kantoren van de Dienst. Het bestuur van de Dienst kan daarbij een onderscheid maken met betrekking tot:
a. onroerende zaken en de rechten waaraan die zijn onderworpen, onderscheidenlijk schepen en de rechten waaraan die zijn onderworpen, onderscheidenlijk luchtvaartuigen en de rechten waaraan die zijn onderworpen, en
b. in elektronische vorm gehouden gedeelten van die registers, registraties, kaarten, bescheiden en geografische gegevens.
In afwijking van de eerste zin kan het bestuur van de Dienst ten aanzien van de duplicaten, bedoeld in de eerste zin, en ten aanzien van elk van de elektronische bestanden, bedoeld in de tweede zin, onderdeel b, bepalen dat zij geheel of gedeeltelijk aan een ander kantoor dan een kantoor van de Dienst worden gehouden.
2. Indien het bestuur van de Dienst bepaalt dat de registers en registraties, bedoeld in artikel 3, eerste lid, voorzover schepen onderscheidenlijk luchtvaartuigen betreffend, worden gehouden aan meer dan een kantoor van de Dienst, bepaalt het bestuur van de Dienst welk van de betrokken kantoren hoofdkantoor van de openbare registers en registratie voor schepen onderscheidenlijk voor luchtvaartuigen is. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent dat hoofdkantoor. Het bestuur van de Dienst wijst een of meer van de kantoren, bedoeld in de eerste zin, aan waar de teboekstelling van schepen onderscheidenlijk luchtvaartuigen kan plaatsvinden.
3. Het bestuur van de Dienst bepaalt op welke wijze:
a. indien artikel 4, eerste lid, tweede zin, toepassing heeft gevonden en door hem tot een wijziging van de grens tussen twee kringen wordt beslist, en
b. ingeval van opheffing van een kantoor waaraan de registers en registraties, bedoeld in artikel 3, eerste lid, voorzover schepen onderscheidenlijk luchtvaartuigen betreffend, worden gehouden,
uitvoering wordt gegeven aan een zodanige wijziging onderscheidenlijk opheffing. Het bestuur van de Dienst kan daarbij regels stellen terzake van door de bewaarder en andere ambtenaren van de Dienst te verrichten ambtshalve handelingen.
De artikelen 6 en 7 komen te luiden:
1. Onder de benaming van bewaarder van het kadaster en de openbare registers worden door het bestuur van de Dienst ten minste twee bewaarders benoemd.
2. Tot bewaarder kunnen uitsluitend worden benoemd zij die:
a. op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit of de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren, hebben verkregen;
b. een door het bestuur van de Dienst voldoende verklaarde opleiding van gelijkwaardige aard hebben, of
c. in het bezit zijn van een ten aanzien van het beroep van bewaarder afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s of in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten, bedoeld in onderdeel a.
3. Bij afwezigheid, belet, ontstentenis of schorsing van een bewaarder wordt hij vervangen door een of meer van de andere bewaarders door het bestuur van de Dienst aan te wijzen op een daarbij door dat bestuur te bepalen wijze.
4. Het bestuur van de Dienst kan een of meer personen behorend tot het personeel van de Dienst belasten met de waarneming van het ambt van bewaarder.
1. De bewaarder is, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, belast met:
a. het verrichten van inschrijvingen in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, en het stellen van aantekeningen in die registers;
b. het bijwerken van de kadastrale registratie, bedoeld in artikel 48;
c. het bijwerken van de registratie voor schepen, bedoeld in artikel 85, en
d. het bijwerken van de registratie voor luchtvaartuigen, bedoeld in artikel 92.
2. De bewaarder kan met betrekking tot een of meer van zijn bevoegdheden die hem zijn toegekend bij of krachtens deze of een andere wet, mandaat of machtiging verlenen aan een of meer personen behorend tot het personeel van de Dienst. Verlening van mandaat of machtiging behoeft de instemming van het bestuur van de Dienst, voorzover het mandaat of de machtiging wordt verleend aan personeel van de Dienst dat niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de bewaarder.
3. Het bestuur van de Dienst wijst een bewaarder aan als hoofdbewaarder belast met de verdeling van de werkzaamheden tussen hem en de andere bewaarder of bewaarders, indien er meer dan twee bewaarders zijn benoemd. Het bestuur van de Dienst kan richtlijnen en aanwijzingen geven aan de hoofdbewaarder met betrekking tot de verdeling, bedoeld in de eerste zin.
4. Het bestuur van de Dienst kan richtlijnen en aanwijzingen geven aan de bewaarder met betrekking tot:
a. het verrichten van werkzaamheden en het uitoefenen van bevoegdheden die hem zijn opgedragen onderscheidenlijk toegekend bij of krachtens deze of een andere wet, en
b. de toepassing van het tweede lid, eerste zin.
Na artikel 7b worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
De artikelen 2:13 tot en met 2:17 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het elektronische berichtenverkeer verbonden aan het houden van de in artikel 8, eerste lid, bedoelde openbare registers en het verstrekken van inlichtingen daaruit, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald.
1. De bevoegdheden die op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan een bestuursorgaan zijn toegekend, komen uitsluitend toe aan het bestuur van de Dienst.
2. Het bestuur van de Dienst kan de ingevolge het eerste lid aan hem toekomende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen door het vaststellen van regelingen.
1. Indien in deze wet wordt voorgeschreven dat een document van een elektronische handtekening wordt voorzien, wordt een elektronische handtekening gebruikt die voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 15a, tweede lid, onderdelen a tot en met f, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Een certificaat waarop een in deze wet voorgeschreven elektronische handtekening is gebaseerd, bevat geen pseudoniem.
3. De in artikel 2:16, derde zin, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde aanvullende eisen met betrekking tot het gebruik van een elektronische handtekening worden gesteld bij of krachtens regeling van Onze Minister.
Het opschrift van afdeling 1 van titel 1 van hoofdstuk 2 komt te luiden:
Omschrijving en vorm van de openbare registers; aantekeningen in de openbare registers; wijze van bewaren van de openbare registers; vervaardiging en vervanging van duplicaten van de openbare registers en van duplicaten van andere bij de openbare registers te bewaren stukken
Artikel 8 komt te luiden:
1. De openbare registers waarin feiten die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn, worden ingeschreven, zijn:
a. de registers van inschrijving van feiten die betrekking hebben op onroerende zaken, schepen en luchtvaartuigen en op de rechten waaraan die onderworpen zijn;
b. het register van voorlopige aantekeningen waarin de aanbieding van stukken waarvan de inschrijving door de bewaarder ingevolge artikel 20 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is geweigerd, wordt aangetekend onder vermelding van de gerezen bedenkingen, en waarin de aanbieding van notariële verklaringen wordt geboekt in de gevallen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c.
2. Het bestuur van de Dienst stelt nadere regels met betrekking tot de vorm van de registers, bedoeld in het eerste lid. Het bestuur van de Dienst kan daarbij een onderscheid maken met betrekking tot:
a. onroerende zaken en de rechten waaraan die zijn onderworpen, onderscheidenlijk schepen en de rechten waaraan die zijn onderworpen, onderscheidenlijk luchtvaartuigen en de rechten waaraan die zijn onderworpen, en
b. in elektronische vorm en in andere vorm gehouden gedeelten van die registers.
Voorzover bij de vaststelling van de regels, bedoeld in de eerste zin, de tweede zin, aanhef, in verbinding met onderdeel a toepassing heeft gevonden, zijn de bij of krachtens deze wet gestelde regels omtrent verrichtingen ten aanzien van die registers van toepassing op de registers voor de desbetreffende goederen. Het bestuur van de Dienst kan nadere regels stellen omtrent de wijze van toepassing van de regels, bedoeld in de derde zin.
3. Bij regeling van het bestuur van de Dienst worden vastgesteld, onverminderd het bepaalde dienaangaande bij of krachtens deze of een andere wet, de gevallen waarin in de registers, bedoeld in het eerste lid, door de bewaarder aantekeningen worden gesteld, de aard van die aantekeningen en de wijze waarop die worden gesteld. Het bestuur van de Dienst kan daarbij bepalen dat in door hem nader te bepalen gevallen de aantekening wordt geplaatst in een door de bewaarder op te maken, te dagtekenen en te ondertekenen stuk dat hij onverwijld ambtshalve inschrijft in de openbare registers. Het bestuur van de Dienst stelt indien de tweede zin toepassing vindt, tevens de vorm van dat stuk vast.
Artikel 9 wordt vervangen door twee artikelen, luidende:
1. Het bestuur van de Dienst draagt zorg dat de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, zodanig duurzaam worden bewaard dat de inhoud ervan naar de eisen van openbaarheid binnen redelijke termijn voor raadpleging beschikbaar is.
2. De inhoud van de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan worden gehouden op papieren, elektronische of andere gegevensdragers.
3. Het bestuur van de Dienst kan ten aanzien van door hem aan te wijzen openbare registers als bedoeld in artikel 8, eerste lid, of gedeelten ervan, de inhoud overbrengen op andere gegevensdragers van dezelfde of een andere soort, mits de overbrenging geschiedt met juiste en volledige weergave van alle desbetreffende gegevens, ter waarborging waarvan het bestuur van de Dienst passende maatregelen ten uitvoer legt. Het bestuur van de Dienst kan bepalen dat meer dan een duplicaat van dezelfde of een andere soort als bedoeld in de eerste zin wordt vervaardigd. Het bestuur van de Dienst draagt in elk geval zorg dat van de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, zo spoedig mogelijk ten minste een duplicaat in dubbel aanwezig is, waarbij artikel 3d, eerste lid, tweede zin, van overeenkomstige toepassing is.
4. Het bestuur van de Dienst kan bepalen dat een ingevolge het derde lid vervaardigd duplicaat de inhoud vervangt van de openbare registers of gedeelten ervan waarvan dat duplicaat een afschrift is.
5. De duplicaten, bedoeld in het derde en vierde lid, hebben dezelfde bewijskracht als de inhoud van de registers die is geplaatst op de oorspronkelijke gegevensdragers onderscheidenlijk als de oorspronkelijke inhoud van de registers.
6. Van elke vervaardiging van een duplicaat en vervanging als bedoeld in het derde onderscheidenlijk vierde lid wordt een verklaring opgemaakt, die ten minste een specificatie bevat van de desbetreffende vervaardiging onderscheidenlijk vervanging, en aangeeft op grond waarvan zij is geschied. Het bestuur van de Dienst stelt de vorm van de verklaring vast, en wanneer en door wie zij wordt opgemaakt en ondertekend.
7. Het bestuur van de Dienst stelt met inachtneming van het eerste tot en met zesde lid nadere regels omtrent de wijze waarop de openbare registers worden gehouden. Daarbij wordt in elk geval geregeld de wijze waarop voor gebruik niet langer geschikte of beschikbare duplicaten als bedoeld in het derde lid worden vervangen door nieuwe duplicaten.
Artikel 10 komt te luiden:
Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld waar stukken ter verkrijging van inschrijving van feiten die betrekking hebben op onroerende zaken, schepen, luchtvaartuigen, en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen, kunnen worden aangeboden, met dien verstande dat bij regeling van het bestuur van de Dienst een of meer elektronische postadressen van de Dienst worden vastgesteld.
De artikelen 11 tot en met 14 worden vervangen door elf artikelen, luidende:
Voor inschrijving van een feit in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, is vereist een stuk dat voldoet aan de vereisten, bedoeld in hoofdstuk 2, titel 2, onverminderd hetgeen wordt bepaald bij verdrag en bij of krachtens deze of een andere wet.
1. Stukken als bedoeld in artikel 10a worden in papieren of elektronische vorm ter inschrijving in de openbare registers aangeboden, onverminderd de artikelen 11a, eerste tot en met vierde lid, en 11b, vijfde en zesde lid.
2. Bij regeling van Onze Minister worden met betrekking tot in te schrijven stukken met een papieren vorm, regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop daarin voorkomende doorhalingen van de oorspronkelijke tekst, aangebrachte gewijzigde tekst en daarop geplaatste ondertekeningen worden weergegeven in het afschrift en uittreksel, bedoeld in artikel 11b, eerste lid, tenzij de aard van het desbetreffende stuk meebrengt dat die regels worden gesteld bij of krachtens een andere dan deze wet.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop een elektronisch afschrift en een elektronisch uittreksel van een tot het register van de gerechtsdeurwaarder behorend stuk wordt vervaardigd ten behoeve van het in elektronische vorm aanbieden van dit stuk ter inschrijving in de in artikel 8, eerste lid, onder a, bedoelde openbare registers.
1. Indien een stuk als bedoeld in artikel 10a in papieren vorm wordt aangeboden, wordt tevens een afschrift van dat stuk aangeboden, voorzien van een verklaring van eensluidendheid.
2. De bewaarder is niet gehouden de juistheid van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, te onderzoeken. De Dienst is niet aansprakelijk voor schade voortvloeiend uit een onjuistheid en onvolledigheid in het afschrift.
3. Bij regeling van Onze Minister wordt de vorm vastgesteld van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, en wordt bepaald, onverminderd het bepaalde bij of krachtens een andere wet, door wie die verklaring wordt ondertekend.
4. Bij regeling van Onze Minister kan voor bijzondere gevallen worden bepaald dat geen afschrift als bedoeld in het eerste lid behoeft te worden aangeboden. In die gevallen vervaardigt de Dienst het afschrift van het ter inschrijving aangeboden stuk. De Dienst is aansprakelijk voor schade voortvloeiend uit een onjuistheid en onvolledigheid in het afschrift, ontstaan ten gevolge van de vervaardiging ervan.
5. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot:
a. de eisen waaraan tekeningen die deel uitmaken van in papieren vorm ter inschrijving aangeboden stukken, voldoen, en
b. indien het zevende lid, eerste zin, toepassing heeft gevonden, de gevallen waarin van een tekening een niet op een formulier als bedoeld in het zevende lid gesteld afschrift wordt aangeboden, in welke gevallen dat afschrift wordt voorzien van een verklaring van eensluidendheid waarop het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing zijn.
6. Bij regeling van het bestuur van de Dienst worden regels gesteld met inachtneming waarvan het in het eerste lid bedoelde afschrift wordt vervaardigd en aangeboden.
7. Bij regeling van het bestuur van de Dienst kan worden bepaald dat het in het eerste lid bedoelde afschrift van het stuk wordt gesteld op een door de Dienst verstrekt formulier. Bij toepassing van de eerste zin worden bij die regeling tevens de vorm vastgesteld van dat formulier en regels gesteld met inachtneming waarvan dat formulier wordt ingevuld en aangeboden.
1. Een stuk als bedoeld in artikel 10a kan slechts in elektronische vorm ter inschrijving worden aangeboden, indien het tezamen met het verzoek tot inschrijving, bedoeld in artikel 11b, tweede lid, wordt verzonden door middel van een bericht en de aanbieder ervan voldoet aan de door het bestuur van de Dienst bij regeling te stellen regels met betrekking tot:
a. het formaat van de in elektronische vorm aan de bewaarder toe te zenden bestanden waaruit een zodanig bericht bestaat;
b. de indeling van die bestanden;
c. het uitwisselingsprotocol voor de berichten, bedoeld in de aanhef;
d. de waarborging en controleerbaarheid van de integriteit van die berichten;
e. de waarborging van de continuïteit en de beveiliging van het in elektronische vorm verzenden van die berichten;
f. de wijze waarop elektronische bestanden waaruit dat bericht bestaat, ter inschrijving kunnen worden aangeboden, en
g. de wijze waarop degene die voornemens is stukken in elektronische vorm ter inschrijving aan te bieden, dat voornemen uiterlijk mededeelt aan de bewaarder voordat hij voor de eerste keer daartoe overgaat, de daarbij te verstrekken gegevens en de wijze en het tijdstip van mededeling van wijzigingen in die gegevens.
Bij de regeling, bedoeld in de eerste zin, worden vastgesteld de voorwaarden waaronder een persoon als bedoeld in onderdeel g, de bewaarder kan verzoeken om voor hem een afwijkend uitwisselingsprotocol vast te stellen, alsmede de wijze waarop een zodanig verzoek kan worden gedaan.
2. De bewaarder aanvaardt een aan hem elektronisch toegezonden bericht als bedoeld in het eerste lid niet, indien de aanbieder niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens het eerste lid. Het bestuur van de Dienst bepaalt de wijze waarop en de termijn waarbinnen de bewaarder aan de aanbieder mededeling doet van die niet-aanvaarding en de wijze van bewaren van berichten als bedoeld in de eerste zin. Artikel 20 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op niet aanvaarde berichten.
3. Indien op grond van het niet voldaan hebben aan het bepaalde bij of krachtens het eerste lid, met uitzondering van onderdeel g, meer dan een bericht van een aanbieder niet is aanvaard, kan de bewaarder beslissen dat hij andere berichten door die aanbieder aan hem verzonden na een in die beslissing te noemen tijdstip, niet aanvaardt. Het bestuur van de Dienst bepaalt de wijze waarop en de termijn waarbinnen de bewaarder aan de aanbieder mededeling doet van zijn beslissing en de inhoud van die mededeling. Op een niet aanvaard bericht als bedoeld in de eerste zin is artikel 20 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.
4. Bij regeling van het bestuur van de Dienst worden vastgesteld de procedure met inachtneming waarvan en de voorwaarden waaronder een aanbieder als bedoeld in het derde lid op zijn verzoek in papieren vorm in de gelegenheid wordt gesteld om de bewaarder aan te tonen dat hij in staat is bij het in elektronische vorm toezenden van stukken ter inschrijving, te voldoen aan de regels, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, alsmede de wijze waarop een zodanig verzoek kan worden gedaan. Van de uitkomsten van het onderzoek, bedoeld in de eerste zin, geeft de bewaarder aan de verzoeker met bekwame spoed een verklaring af, waarvan de inhoud en de wijze van verzenden door het bestuur van de Dienst worden vastgesteld. Een verklaring als bedoeld in de tweede zin doet een beslissing als bedoeld in het derde lid vervallen, indien daaruit blijkt dat de verzoeker heeft aangetoond dat hij in staat is bij het in elektronische vorm toezenden van stukken ter inschrijving, te voldoen aan de regels, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f.
5. Bij regeling van het bestuur van de Dienst worden regels gesteld omtrent de voorwaarden waaronder en de wijze waarop een netwerkbeheerder ten behoeve van het elektronisch verzenden en ontvangen van berichten in verband met het in elektronische vorm aanbieden van stukken ter inschrijving, een permanente aansluiting kan verkrijgen op het door de Dienst gehouden systeem.
6. Bij regeling van het bestuur van de Dienst kan worden bepaald ten aanzien van welke andere dan de gevallen, bedoeld in het tweede lid, een persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, kan verzoeken om, indien een van de door hem bij zijn verzoek aangegeven soorten van die gevallen zich voordoet met betrekking tot door hem verzonden berichten als bedoeld in het eerste lid, het desbetreffende door hem gedaan verzoek tot inschrijving aan te merken als te zijn ingetrokken. Bij regeling van het bestuur van de Dienst worden regels gesteld omtrent de wijze en het tijdstip waarop uiterlijk en aan welke bewaarder het verzoek, bedoeld in de eerste zin, wordt gedaan.
1. Indien een stuk als bedoeld in artikel 10a in elektronische vorm ter inschrijving wordt aangeboden, is het desbetreffende afschrift of het woordelijk gelijkluidend uittreksel voorzien van een verklaring, inhoudende dat het inhoudelijk een volledige en juiste weergave is van de inhoud van het stuk waarvan het een afschrift is onderscheidenlijk van de desbetreffende gedeelten van het stuk waarvan het een uittreksel is, en van een elektronische handtekening. Artikel 11, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Indien een stuk in elektronische vorm ter inschrijving wordt aangeboden biedt de aanbieder tezamen met dat stuk eveneens in elektronische vorm een verzoek tot inschrijving aan. Een verzoek als bedoeld in de eerste zin mag op meer dan een stuk betrekking hebben. Bij regeling van het bestuur van de Dienst worden de vorm en inhoud van dat verzoek vastgesteld.
3. Bij regeling van Onze Minister wordt vastgesteld:
a. de vorm van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, en
b. van wiens elektronische handtekening stukken als bedoeld in het eerste lid worden voorzien.
4. Bij regeling van Onze Minister wordt vastgesteld in welke gevallen en op welke wijze het ambt, de hoedanigheid of functie van de persoon, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt opgenomen in een bericht als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, eerste zin. Indien in de regeling, bedoeld in de eerste zin, wordt bepaald dat dat ambt, die hoedanigheid of functie als specifiek attribuut wordt vermeld in het certificaat waarop de elektronische handtekening is gebaseerd, wordt bij die regeling bepaald de wijze waarop de betrokken certificatiedienstverlener zich vergewist dat de betrokkene ten tijde van de afgifte van het certificaat dat ambt, die hoedanigheid of functie bekleedde of toekwam.
5. Ten aanzien van tekeningen die deel uitmaken van in elektronische vorm ter inschrijving aan te bieden stukken is artikel 11, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing. Bij regeling van Onze Minister kunnen worden vastgesteld de gevallen waarin tekeningen en andere stukken die deel uitmaken van een in elektronische vorm aan te bieden stuk, afzonderlijk in papieren vorm ter inschrijving kunnen worden aangeboden. Ten aanzien van stukken die in elektronische vorm ter inschrijving worden aangeboden kan, voorzover ter verkrijging van inschrijving door de aanbieder stukken voor bewijs worden overgelegd die niet worden ingeschreven, Onze Minister bij regeling:
a. vaststellen de gevallen waarin die overlegging in elektronische vorm kan plaatsvinden, en
b. regels stellen waaraan in elektronische vorm over te leggen stukken voldoen.
6. In de gevallen waarop een regeling als bedoeld in het vijfde lid, tweede zin, van toepassing is, en in de gevallen waarop een regeling als bedoeld in het vijfde lid, derde zin, niet van toepassing is, vindt:
a. de aanbieding van tekeningen en andere stukken als bedoeld in het vijfde lid, tweede zin, die in papieren vorm worden aangeboden, en
b. de overlegging van stukken als bedoeld in het vijfde lid, derde zin, die in papieren vorm worden overgelegd,
plaats binnen de bij regeling van Onze Minister vast te stellen termijn.
7. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald de wijze waarop de aanbieder een in elektronische vorm ter inschrijving aan te bieden stuk en:
a. elk in papieren vorm aan te bieden stuk dat deel uitmaakt van eerstbedoeld stuk, of
b. elk stuk in papieren vorm dat voor bewijs wordt overgelegd bij de aanbieding van eerstbedoeld stuk maar niet mede wordt ingeschreven,
voorziet van een onderlinge verwijzing door middel van een uniek kenmerk.
Bij de regeling, bedoeld in de eerste zin, wordt vastgesteld waaruit dat kenmerk bestaat en hoe dit desgevraagd aan een aanbieder wordt verstrekt door de bewaarder.
8. Het bestuur van de Dienst stelt de termijn vast gedurende welke en de wijze waarop overgelegde stukken als bedoeld in het vijfde lid, derde zin, worden bewaard.
9. Artikel 11, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
10. Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden de Dienst van tekeningen en andere stukken die deel uitmaken van een in elektronische vorm ter inschrijving aan te bieden stuk, voorafgaande aan die aanbieding een afschrift in elektronische vorm vervaardigt en onder een uniek kenmerk bewaart met het uitsluitend doel dat daarnaar in dat later aan te bieden stuk kan worden verwezen op een bij die regeling vast te stellen wijze. Een verwijzing als bedoeld in de eerste zin heeft tot gevolg dat het stuk waarnaar in het ter inschrijving aangeboden stuk wordt verwezen, deel uitmaakt van het aan te bieden stuk. Artikel 11, vierde lid, tweede zin, alsmede het zevende lid, tweede zin, en achtste lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Elk stuk dat ter inschrijving wordt aangeboden, wordt door de bewaarder met bekwame spoed voorzien van een aantekening omtrent dag, uur en minuut van aanbieding en een uniek stukidentificatienummer, met dien verstande dat indien een stuk in elektronische vorm ter inschrijving wordt aangeboden die gegevens bij het desbetreffende stuk in het desbetreffende elektronisch gedeelte van de openbare registers worden geplaatst. Het bestuur van de Dienst regelt waaruit dit stukidentificatienummer bestaat en de wijze waarop het wordt gevormd.
2. Bij ontvangst van een in elektronische vorm aangeboden stuk wordt in het desbetreffende elektronisch gedeelte van de openbare registers een aantekening geplaatst waaruit blijkt dat het stuk de status «aangeboden» heeft, en worden daarin andere door het bestuur van de Dienst vast te stellen gegevens vermeld die op de aanbieding betrekking hebben.
3. Het bestuur van de Dienst stelt de vorm vast van de aantekeningen, bedoeld in het eerste en tweede lid.
1. De inschrijving geschiedt:
a. wat betreft stukken die in papieren vorm ter inschrijving zijn aangeboden: door het plaatsen op het afschrift van het stuk, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van een door de bewaarder te ondertekenen aantekening dat het stuk is ingeschreven, en
b. wat betreft stukken die in elektronische vorm ter inschrijving zijn aangeboden: door het plaatsen in het desbetreffende elektronisch gedeelte van de openbare registers bij het stuk van een aantekening waaruit blijkt dat het stuk de status «ingeschreven» heeft, voorzien van de naam van de bewaarder, en in de gevallen, bedoeld in artikel 11b, vijfde lid, tweede zin, door tevens op de stukken die deel uitmaken van het in elektronische vorm aangeboden stuk, een door de bewaarder te ondertekenen aantekening te plaatsen dat het stuk is ingeschreven.
Het bestuur van de Dienst stelt de vorm vast van de aantekeningen, bedoeld in de eerste zin, onderdelen a en b.
2. Het bestuur van de Dienst stelt regels met betrekking tot:
a. de rangschikking en de wijze van opberging van de afschriften, bedoeld in artikel 11, eerste lid, en
b. de bewaring van de bestanden waaruit een bericht als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, onderdeel a, bestaat, en van bestanden die bij een zodanig bericht zijn gevoegd.
1. Indien stukken in papieren vorm ter inschrijving zijn aangeboden, worden zij na de inschrijving, bedoeld in artikel 12, eerste lid, aan de aanbieder teruggegeven nadat zij zijn voorzien van een door de bewaarder ondertekende verklaring van inschrijving vermeldende ten minste dag, uur en minuut van aanbieding, en het stukidentificatienummer, bedoeld in artikel 11c. Het bestuur van de Dienst stelt de vorm vast van de verklaring, bedoeld in de eerste zin, en kan de inhoud ervan nader vaststellen.
2. Indien stukken in elektronische vorm ter inschrijving zijn aangeboden, wordt na hun inschrijving aan de aanbieder toegezonden een bewijs van inschrijving houdende mededeling van de verrichte inschrijving en vermeldende ten minste de gegevens, bedoeld in het eerste lid, eerste zin, welk bewijs door de bewaarder wordt ondertekend of, indien het in elektronische vorm wordt opgemaakt en toegezonden, wordt voorzien van een elektronische handtekening van de bewaarder. Het bestuur van de Dienst stelt regels met betrekking tot de vorm, wijze en het tijdstip van verzenden van het bewijs van inschrijving en kan de inhoud ervan nader vaststellen.
3. Indien artikel 11b, vijfde lid, tweede zin, toepassing heeft gevonden en indien in het geval, bedoeld in het tweede lid, stukken die deel uitmaken van het in te schrijven stuk in papieren vorm ter inschrijving zijn aangeboden, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op die stukken.
Op de inschrijving van een feit waarvan de inschrijving alsnog is bevolen overeenkomstig artikel 20, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of opnieuw is verzocht als bedoeld in artikel 20, vierde lid, tweede zin, van Boek 3 van dat wetboek, zijn de artikelen 10a tot en met 13 van toepassing, voorzover daarvan in de artikelen 14a en 14b niet wordt afgeweken.
1. Voor een inschrijving als bedoeld in artikel 14 wordt vereist, indien het oorspronkelijke stuk in papieren vorm ter inschrijving is aangeboden, het oorspronkelijk aangeboden stuk dat is voorzien van de verklaring, bedoeld in artikel 15a, eerste lid.
2. De inschrijving geschiedt door op het afschrift van het stuk, bedoeld in artikel 11, eerste lid, een door de bewaarder te ondertekenen aantekening te plaatsen inhoudende dat het stuk is ingeschreven onder vermelding van het tijdstip van de hernieuwde aanbieding.
3. Artikel 13, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Voor een inschrijving als bedoeld in artikel 14 wordt vereist, indien het oorspronkelijke stuk in elektronische vorm ter inschrijving is aangeboden, een hernieuwd verzoek tot inschrijving dat in elk geval vermeldt het stukidentificatienummer van het oorspronkelijk aangeboden stuk en is voorzien van een elektronische handtekening. Indien artikel 11b, vijfde lid, tweede zin, toepassing heeft gevonden en indien in het geval, bedoeld in de eerste zin, stukken die deel uitmaken van het oorspronkelijk ter inschrijving aangeboden stuk in papieren vorm ter inschrijving zijn aangeboden, wordt tevens vereist de hernieuwde aanbieding van diezelfde stukken voorzien van de door de bewaarder bij de oorspronkelijke aanbieding daarop gestelde gegevens, bedoeld in artikel 11c, eerste lid, onverminderd het tweede lid. Artikel 11b, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. de vorm en inhoud van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, en van wiens elektronische handtekening dat verzoek wordt voorzien, en
b. de gevallen waarin een hernieuwde aanbieding als bedoeld in het eerste lid, tweede zin, achterwege kan blijven.
3. De inschrijving geschiedt in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, eerste zin, door in het desbetreffende elektronisch gedeelte van de openbare registers de voorlopige aantekening door te halen en door het plaatsen bij het stuk van een aantekening waaruit blijkt het tijdstip van de hernieuwde aanbieding en dat het stuk de status «ingeschreven» heeft, en, in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, tweede zin, door tevens op de stukken die deel uitmaken van het in elektronische vorm aangeboden stuk, een aantekening te plaatsen ten aanzien waarvan het bepaalde omtrent de in dit lid eerstgenoemde aantekening van overeenkomstige toepassing is. Het bestuur van de Dienst stelt de vorm vast van de aantekeningen, bedoeld in de eerste zin.
4. Artikel 13, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bewaarder in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, tweede zin, op de stukken die deel uitmaken van het in elektronische vorm aangeboden stuk, een aantekening plaatst ten aanzien waarvan artikel 13, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 15 wordt vervangen door drie artikelen, luidende:
De boeking, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, geschiedt in het register van voorlopige aantekeningen met vermelding van de gerezen bedenkingen, en, voorzover bekend, van de naam en woonplaats met adres van de aanbieder, met dien verstande dat met betrekking tot een stuk dat in elektronische vorm ter inschrijving is aangeboden, die vermelding plaatsvindt in het desbetreffende elektronisch gedeelte van de openbare registers bij dat stuk onder gelijktijdige aantekening van de status «niet-ingeschreven». Het bestuur van de Dienst stelt de vorm vast van de aantekening, bedoeld in de eerste zin.
1. Indien een stuk in papieren vorm ter inschrijving is aangeboden, wordt na de boeking, bedoeld in artikel 15, dat stuk voorzien van een door de bewaarder ondertekende verklaring van niet-inschrijving, vermeldende ten minste:
a. dag, uur en minuut van aanbieding;
b. het stukidentificatienummer, bedoeld in artikel 11c, eerste lid, onder verwijzing naar de boeking in het register van voorlopige aantekeningen, en
c. de gerezen bedenkingen,
en wordt het aan de aanbieder teruggegeven. Het voor inschrijving vereiste, aangeboden afschrift van het stuk wordt in bewaring genomen. Artikel 12, tweede lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing.
2. Indien het voor inschrijving vereiste afschrift niet is aangeboden, vervaardigt de Dienst een afschrift van het stuk, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig door het bestuur van de Dienst te stellen regels. De Dienst is aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit een onjuistheid en onvolledigheid in het afschrift. De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing op de stukken, bedoeld in artikel 15, waarop ten aanzien van de inschrijving artikel 11, vierde lid, van toepassing is.
3. Het bestuur van de Dienst stelt regels over de gevallen waarin de Dienst een afschrift vervaardigt van het stuk waarvan de inschrijving is geweigerd, en op welke wijze die vervaardiging geschiedt, indien:
a. het afschrift, bedoeld in artikel 11, eerste lid, niet is vervaardigd of aangeboden met inachtneming van de regels, bedoeld in artikel 11, zesde lid, dan wel
b. het formulier, bedoeld in artikel 11, zevende lid, indien dat lid toepassing heeft gevonden, niet is ingevuld of aangeboden met inachtneming van de regels, bedoeld in dat lid.
Artikel 12, tweede lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing. Het aangeboden afschrift blijft berusten ten kantore van de Dienst en wordt voorzover mogelijk opgeborgen in het register van voorlopige aantekeningen bij het desbetreffende door de Dienst vervaardigde afschrift.
4. Artikel 15 en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de boeking van de aanbieding van een stuk, dat krachtens artikel 37, tweede lid, op bevel van de rechter kan worden ingeschreven.
1. Indien een stuk in elektronische vorm ter inschrijving is aangeboden, wordt na de boeking, bedoeld in artikel 15, aan de aanbieder toegezonden een bewijs van niet-inschrijving vermeldende ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 15a, eerste lid, eerste zin, welk bewijs door de bewaarder wordt ondertekend of, indien het in elektronische vorm wordt opgemaakt en toegezonden, wordt voorzien van een elektronische handtekening van de bewaarder. Het bestuur van de Dienst stelt regels met betrekking tot de vorm, wijze en het tijdstip van verzenden van het bewijs van niet-inschrijving. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud van het bewijs van niet-inschrijving. Artikel 12, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Indien artikel 11b, vijfde lid, tweede zin, toepassing heeft gevonden en indien in het geval, bedoeld in het eerste lid, eerste zin, stukken die deel uitmaken van het in te schrijven stuk in papieren vorm ter inschrijving zijn aangeboden zonder het voor inschrijving vereiste afschrift, vervaardigt de Dienst een afschrift van de desbetreffende stukken overeenkomstig door het bestuur van de Dienst te stellen regels. De Dienst is aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit een onjuistheid en onvolledigheid in het afschrift. De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de stukken, bedoeld in artikel 15, waarop ten aanzien van de inschrijving artikel 11, vierde lid, van toepassing is.
3. Artikel 15 en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de boeking van de aanbieding van een stuk, dat krachtens artikel 37, tweede lid, op bevel van de rechter kan worden ingeschreven.
De artikelen 16 en 17 komen te luiden:
1. Van aan de bewaarder uitgebrachte dagvaardingen als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en van uitspraken van de voorzieningenrechter in kort geding, aangespannen ter verkrijging van het bevel, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van Boek 3 van dat wetboek, wordt aantekening gehouden in het register van voorlopige aantekeningen overeenkomstig door het bestuur van de Dienst te stellen regels.
2. Het bestuur van de Dienst stelt regels met betrekking tot de wijze waarop in het register van voorlopige aantekeningen de boeking, bedoeld in artikel 15, geschiedt, en met betrekking tot de wijze van doorhaling van voorlopige aantekeningen.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op dagvaardingen uitgebracht aan de bewaarder ter verkrijging van een bevel van de rechter tot inschrijving van een notariële verklaring als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de boeking, bedoeld in artikel 37, tweede lid, eerste zin, en de doorhaling van een zodanige boeking in het register van voorlopige aantekeningen.
1. Het bestuur van de Dienst stelt:
a. de vorm vast van het bewijs van ontvangst, bedoeld in artikel 18 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat door de bewaarder wordt ondertekend, met dien verstande dat indien het in elektronische vorm wordt opgemaakt en toegezonden aan de aanbieder, het wordt voorzien van een elektronische handtekening van de bewaarder, en
b. regels met betrekking tot de wijze waarop op het bewijs van ontvangst, bedoeld in onderdeel a, indien het in papieren vorm is afgegeven, de verrichte inschrijving desgevraagd wordt aangetekend, bedoeld in artikel 19, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Het bestuur van de Dienst stelt nadere regels met betrekking tot de inhoud van het bewijs van ontvangst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, met dien verstande dat daarin in elk geval wordt vermeld het aantal van de overgelegde maar niet mede in te schrijven stukken als bedoeld in artikel 44, onder vermelding van hun kenmerken als bedoeld in artikel 11b, zevende lid.
3. Het bestuur van de Dienst stelt regels met betrekking tot de wijze en het tijdstip van verstrekken van het bewijs van ontvangst.
In artikel 21, eerste lid, onderdeel c, wordt «het nummer waaronder de inschrijving van het verzoek tot teboekstelling van het schip in het desbetreffende register is geschied,» vervangen door: het nummer waaronder de teboekstelling van het schip in de openbare registers is geschied,.
Artikel 22, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «artikel 6, eerste lid, van de Luchtvaartwet (Stb. 1958, 47)» vervangen door: artikel 3.2, eerste lid, van de Wet luchtvaart.
2. In onderdeel b wordt «het fabrieksnummer zo het luchtvaartuig dat heeft» vervangen door: het serienummer, zo het luchtvaartuig dat heeft.
3. In onderdeel c wordt «maximaal toegelaten massa» vervangen door: maximaal toegelaten startmassa.
4. Onderdeel d komt te luiden:
d. het nummer waaronder de teboekstelling van het luchtvaartuig in de openbare registers is geschied.
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste zin van het eerste lid komt vanaf «wordt aangeboden» te luiden: een authentiek afschrift dan wel een authentiek uittreksel van de notariële akte betreffende deze levering.
2. In de aanhef van het derde lid wordt «Het eerste en tweede lid» vervangen door: Het eerste lid, eerste zin, en tweede lid.
3. In de aanhef van het vijfde lid wordt «Het eerste lid» vervangen door: Het eerste lid, eerste zin,.
4. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Het eerste lid, eerste zin, is van overeenkomstige toepassing op de inschrijving van een akte van vernieuwing als bedoeld in artikel 77.
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. Ter inschrijving van een rechtshandeling naar burgerlijk recht die krachtens wetsbepaling kan worden ingeschreven, worden, tenzij anders is bepaald, aangeboden authentieke afschriften van een door een notaris met inachtneming van artikel 37 opgemaakte verklaring, inhoudende dat de rechtshandeling naar de verklaring van degene die de inschrijving verlangt, is verricht en wat zij inhoudt, en van de daaraan gehechte stukken waaruit van die rechtshandeling blijkt.
2. Ingeval voor de rechtshandeling of de inschrijving daarvan een notariële akte is vereist, wordt aangeboden een authentiek afschrift of een authentiek uittreksel van die akte.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Ingeval de rechtshandeling betreft een scheepshuurkoopovereenkomst waarop artikel 800, tweede lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, worden ter inschrijving aangeboden hetzij authentieke afschriften van de in het eerste lid van dat artikel bedoelde notariële akte en van de daaraan gehechte stukken inhoudende de in het tweede lid van dat artikel bedoelde toestemming, hetzij een authentiek uittreksel van die akte en authentieke afschriften van die stukken.
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Ter inschrijving van erfopvolgingen die registergoederen betreffen, wordt een authentiek afschrift van een door een notaris opgemaakte verklaring van erfrecht als bedoeld in artikel 188 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek aangeboden, waaruit van de erfopvolging blijkt.
2. De eerste zin van het tweede lid komt te luiden:
Ter inschrijving van een executele, een bij uiterste wilsbeschikking ingesteld bewind of de benoeming van een vereffenaar van de nalatenschap wordt een authentiek afschrift van een verklaring van erfrecht als bedoeld in artikel 188 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek aangeboden, waaruit van de executele, het bewind onderscheidenlijk de benoeming blijkt.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Ter inschrijving van een verkrijging door de Staat van registergoederen krachtens artikel 189 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek wordt een authentiek afschrift van een verklaring van een notaris aangeboden, waarin deze vermeldt dat het registergoed door de Staat krachtens dat artikel is verkregen.
4. In het vijfde lid wordt «de Minister van Financiën» vervangen door: Onze Minister van Financiën.
Artikel 30, eerste lid, komt te luiden:
1. Ter inschrijving van de vervulling van een voorwaarde, gesteld in een ingeschreven voorwaardelijke rechtshandeling, of van de verschijning van een onzeker tijdstip, aangeduid in de aan een ingeschreven rechtshandeling verbonden tijdsbepaling, worden aangeboden authentieke afschriften van een door een notaris met inachtneming van artikel 37 opgemaakte verklaring, inhoudende dat naar de verklaring van degene die de inschrijving verlangt, de voorwaarde is vervuld, onderscheidenlijk het tijdstip is verschenen, en van de daaraan gehechte stukken waaruit van deze vervulling of verschijning blijkt.
In artikel 34 wordt «een door een notaris met inachtneming van artikel 37 opgemaakte verklaring of een authentiek afschrift daarvan» vervangen door: een authentiek afschrift van een door een notaris met inachtneming van artikel 37 opgemaakte verklaring.
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Ter inschrijving van een of meer verklaringen van waardeloosheid als bedoeld in artikel 28 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek worden aangeboden authentieke afschriften van een door een notaris opgemaakte verklaring, inhoudende dat degenen te wier behoeve de inschrijving zou hebben gestrekt, schriftelijk hebben verklaard dat zij waardeloos is, en van deze schriftelijke verklaringen die aan die notariële verklaring zijn gehecht.
2. Het derde en vierde lid komen te luiden:
3. Ter inschrijving van een verklaring als bedoeld in artikel 273 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt aangeboden een authentiek afschrift van die verklaring.
4. Ter inschrijving van een verklaring als bedoeld in artikel 274 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt aangeboden een authentiek afschrift van de desbetreffende authentieke akte.
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste zin, wordt voor «een notaris» ingevoegd «een authentiek afschrift van een door» en vervalt: , of een authentiek afschrift van de verklaring van de notaris.
2. In het tweede en derde lid wordt «wordt een door een notaris met in achtneming van artikel 37 opgemaakte verklaring aangeboden» vervangen door «worden aangeboden authentieke afschriften van een door een notaris met inachtneming van artikel 37 opgemaakte verklaring» en «met daaraan gehecht de stukken waaruit van een en ander blijkt of authentieke afschriften van die verklaring en van die stukken» door: alsmede van de aan die verklaring gehechte stukken waaruit van een en ander blijkt.
Artikel 37a komt te luiden:
Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid door een komma, wordt toegevoegd: onverminderd het tweede lid.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Ter verbetering van een onjuistheid en onvolledigheid bestaand uit een kennelijke schrijffout en een kennelijke misslag in de tekst van een ingeschreven notariële akte of notariële verklaring, als bedoeld in de artikelen 26, 27, eerste lid, 30, 34, 35, 36 en 46a, kan ook worden ingeschreven een proces-verbaal als bedoeld in artikel 45, tweede lid, tweede zin, van de Wet op het notarisambt.
Artikel 44, tweede lid, wordt vervangen door twee leden, luidende:
2. Onverminderd artikel 17, tweede lid, maakt de bewaarder, overeenkomstig door het bestuur van de Dienst te stellen regels, melding van de overlegging van stukken:
a. voorzover die in papieren vorm ter inschrijving zijn aangeboden: op het ter inschrijving aangeboden stuk en op het afschrift van dat stuk, en
b. voorzover die in elektronische vorm ter inschrijving zijn aangeboden: in het desbetreffende elektronisch gedeelte van de openbare registers bij dat stuk.
3. Stukken die worden overgelegd maar waarvan de inschrijving niet wordt voorgeschreven of verlangd, worden onverwijld aan de aanbieder teruggegeven. De eerste zin is niet van toepassing indien artikel 11b, vijfde lid, derde zin, toepassing heeft gevonden en het stuk in elektronische vorm is overgelegd.
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, tweede zin, wordt na «Burgerlijk Wetboek» ingevoegd: en 117, eerste en tweede lid.
2. Het tweede tot en met vijfde lid komen te luiden:
2. Ter inschrijving van een stuk als bedoeld in het eerste lid wordt naast dat stuk aangeboden, indien het in papieren vorm ter inschrijving wordt aangeboden, een afschrift van dat stuk voorzien van een verklaring van eensluidendheid. Artikel 11, tweede tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Ter inschrijving van een stuk als bedoeld in het eerste lid is, indien het in elektronische vorm ter inschrijving wordt aangeboden, vereist een afschrift van dat stuk als bedoeld in artikel 11b, eerste lid. De artikelen 11, tweede lid, en 11b, tweede tot en met negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
4. De artikelen 18 tot en met 23 zijn niet van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan ter inschrijving aangeboden stukken als bedoeld in het eerste lid, voldoen. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de verwijzing in de latere stukken geschiedt.
5. Een verwijzing als bedoeld in het vierde lid heeft tot gevolg dat het stuk waarnaar in een ter inschrijving aangeboden stuk wordt verwezen, deel uitmaakt van de inschrijving die op grond van het aangeboden stuk plaatsvindt.
Na artikel 46 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Ter voorkoming van een onjuiste of onvolledige bijhouding als bedoeld in de artikelen 54, eerste lid, onderdeel a, 78, eerste lid, 87, eerste lid, onderdeel a, en 94, eerste lid, onderdeel a, kan met betrekking tot bij regeling van Onze Minister vast te stellen gevallen een door een notaris opgemaakte bijhoudingsverklaring worden ingeschreven, inhoudende dat naar zijn verklaring hem gebleken is dat in een eerder ingeschreven, door hem verleden notariële akte voor een juiste en volledige bijhouding van dat stuk kennelijk benodigde gegevens ontbreken en dat die gegevens uitsluitend ten behoeve van een juiste en volledige bijhouding van dat stuk in die verklaring worden vermeld. De inschrijving van een bijhoudingsverklaring kan slechts plaatsvinden indien die verklaring ter inschrijving wordt aangeboden voor de afloop van een periode van tien dagen die aanvangt met de eerste dag volgend op die waarop het desbetreffende stuk is ingeschreven, waarbij niet meegerekend worden de dagen waarop de kantoren van de Dienst niet voor het publiek zijn opengesteld voor het aanbieden van stukken ter inschrijving in de openbare registers.
2. Ter inschrijving van een bijhoudingsverklaring als bedoeld in het eerste lid wordt aangeboden, indien dit in papieren vorm geschiedt, die verklaring of een authentiek afschrift daarvan, en een afschrift van die verklaring, onderscheidenlijk van dat authentieke afschrift, voorzien van een verklaring van eensluidendheid. Artikel 11, tweede tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Ter inschrijving van een bijhoudingsverklaring als bedoeld in het eerste lid is, indien het in elektronische vorm ter inschrijving wordt aangeboden, vereist een afschrift van dat stuk als bedoeld in artikel 11b, eerste lid. De artikelen 11, tweede lid, en 11b, tweede tot en met vijfde lid, tweede zin, zesde, zevende en negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
4. De artikelen 18 en 20 tot en met 23 zijn niet van toepassing.
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «steeds» en wordt «de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en van het register van voorlopige aantekeningen voor onroerende zaken, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder d» vervangen door «de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, voorzover het gaat om stukken betreffende onroerende zaken en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen».
2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. ten aanzien van een eigenaar en beperkt gerechtigde als bedoeld in onderdeel a: een verwijzing naar alle op hen betrekking hebbende in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, ingeschreven of geboekte stukken voorzover die stukken betreffen onroerende zaken en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen;.
3. In het tweede lid, onderdeel c, wordt na «is ingeschreven» ingevoegd: , met dien verstande dat in bij regeling van Onze Minister vast te stellen gevallen in plaats van de soorten van gegevens, bedoeld in dit onderdeel, ook kan worden vermeld een verwijzing naar de desbetreffende ingeschreven stukken;.
4. In het tweede lid, onderdeel e, vervalt «desbetreffende».
5. In het tweede lid, onderdeel f, wordt na «ingeschreven stukken» ingevoegd: betreffende onroerende zaken en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen.
6. Het tweede lid, onderdeel g, komt te luiden:
g. voorzover op een perceel een recht van hypotheek rust, ten minste de volgende gegevens:
1°. het bedrag waarvoor de hypotheek is gevestigd, of indien dit bedrag nog niet vaststaat, het maximumbedrag dat uit hoofde van een hypotheek op het goed kan worden verhaald, en voorzover bekend, de rentevoet;
2°. de aard van de onroerende zaak waarop de hypotheek is gevestigd, of indien het onderpand een beperkt recht is, de wettelijke benaming van dat recht, en indien de hypotheek op een aandeel in een gemeenschap is gevestigd, tevens de aanduiding van dat aandeel, en
3°. de aanduiding van de aard van de hypotheek;.
7. Het tweede lid, onderdeel i, komt te luiden:
i. gegevens betreffende de feitelijke gesteldheid van en andere dan de gegevens, bedoeld in dit lid, met betrekking tot onroerende zaken, die worden opgenomen op grond van andere wettelijke bepalingen of op grond van bij regeling van Onze Minister gestelde regels;.
8. Aan het tweede lid worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
j. met betrekking tot een ingeschreven notariële akte en notariële verklaring betreffende onroerende zaken en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen: de naam en plaats van vestiging van de notaris door wie of door wiens plaatsvervanger de akte is verleden, onderscheidenlijk de verklaring is opgemaakt;
k. ten aanzien van een ingeschreven stuk voorzover betreffend onroerende zaken en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen: dag, uur en minuut waarop de aanbieding ervan ter inschrijving plaatsvond.
9. In het vierde lid, tweede zin, wordt «diacritische tekens, en van het al dan niet» vervangen door «diakritische tekens, het al dan niet» en wordt na «schrijven van letters» ingevoegd «en de schrijfwijze van adressen».
Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ingeschreven stukken, voorzover die betrekking hebben op onroerende zaken en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen;.
2. In het tweede lid wordt na «met betrekking tot voorlopige aantekeningen» ingevoegd «terzake van stukken betreffende onroerende zaken en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen» en vervalt «desbetreffende».
Het opschrift van paragraaf 1 van afdeling 2 van titel 1 van hoofdstuk 4 komt te luiden:
Bijhouding op grond van in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ingeschreven stukken betreffende onroerende zaken en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen, met uitzondering van notariële akten van vernieuwing
In artikel 72 wordt na «met betrekking tot voorlopige aantekeningen» ingevoegd «terzake van stukken betreffende onroerende zaken en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen» en vervalt «desbetreffende».
Artikel 85 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De registratie voor schepen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, wordt op een zodanige wijze gehouden en bijgehouden, dat zij ten minste door middel van de naam van de eigenaar en beperkt gerechtigde en door middel van het brandmerk van het schip, bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel c, de raadpleegbaarheid mogelijk doet zijn van de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, voorzover het gaat om stukken betreffende schepen en rechten waaraan die schepen zijn onderworpen.
2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. ten aanzien van een eigenaar en beperkt gerechtigde als bedoeld in onderdeel a: een verwijzing naar alle op hen betrekking hebbende in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, ingeschreven of geboekte stukken, voorzover die stukken betreffen schepen en rechten waaraan die schepen zijn onderworpen;.
3. In het tweede lid, onderdeel h, wordt «onder b» vervangen door «onderdeel a» en vervalt «desbetreffende».
4. In het tweede lid, onderdeel i, wordt «onder b» vervangen door «onderdeel a» en wordt na «ingeschreven stukken» ingevoegd «betreffende schepen en rechten waaraan die schepen zijn onderworpen».
5. Het tweede lid, onderdeel k, komt te luiden:
k. voorzover op een schip een recht van hypotheek rust, ten minste de gegevens, genoemd in artikel 48, tweede lid, onderdeel g, met dien verstande dat in onderdeel 2° voor «de aard van de onroerende zaak» en «gemeenschap» wordt gelezen «het type van het schip», respectievelijk «mede-eigendom of rederij»;.
6. Het tweede lid, onderdeel l, komt te luiden:
l. gegevens die worden opgenomen op grond van andere wettelijke bepalingen of op grond van bij regeling van Onze Minister gestelde regels;.
7. Aan het tweede lid worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
m. met betrekking tot een ingeschreven notariële akte en notariële verklaring betreffende schepen en rechten waaraan die schepen zijn onderworpen: de naam en plaats van vestiging van de notaris door wie of door wiens plaatsvervanger de akte is verleden, onderscheidenlijk de verklaring is opgemaakt;
n. ten aanzien van een ingeschreven stuk voorzover betreffend schepen en rechten waaraan die schepen zijn onderworpen: dag, uur en minuut waarop de aanbieding ervan ter inschrijving plaatsvond.
8. Het vierde lid vervalt en het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
9. In het vierde lid, tweede zin, wordt «diacritische tekens, en van het al dan niet» vervangen door «diakritische tekens, het al dan niet» en wordt na «schrijven van letters» ingevoegd «en de schrijfwijze van adressen».
Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ingeschreven stukken, voorzover die betrekking hebben op schepen en rechten waaraan die schepen zijn onderworpen;.
2. In het tweede lid wordt na «met betrekking tot voorlopige aantekeningen» ingevoegd «terzake van stukken betreffende schepen en rechten waaraan die schepen zijn onderworpen» en vervalt «desbetreffende».
Het opschrift van afdeling 2 van titel 2 van hoofdstuk 5 komt te luiden:
Bijhouding op grond van in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ingeschreven stukken betreffende schepen en rechten waaraan die schepen zijn onderworpen
In artikel 89, eerste en tweede lid, wordt «artikel 8, eerste lid, onder b,» telkens vervangen door: artikel 8, eerste lid, onderdeel a,.
Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De registratie voor luchtvaartuigen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, wordt op een zodanige wijze gehouden en bijgehouden, dat zij ten minste door middel van de naam van de eigenaar en beperkt gerechtigde, het inschrijvingskenmerk, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel a, en het boekingsnummer van een luchtvaartuig, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel d, de raadpleegbaarheid mogelijk doet zijn van de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, voorzover het gaat om stukken betreffende luchtvaartuigen en rechten waaraan die luchtvaartuigen zijn onderworpen.
2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. ten aanzien van een eigenaar en beperkt gerechtigde als bedoeld in onderdeel a: een verwijzing naar alle op hen betrekking hebbende in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, ingeschreven stukken of geboekte stukken, voorzover die stukken betreffen luchtvaartuigen en rechten waaraan die luchtvaartuigen zijn onderworpen;.
3. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «artikel 6, eerste lid, van de Luchtvaartwet» vervangen door: artikel 3.2, eerste lid, van de Wet luchtvaart.
4. In het tweede lid, onderdeel e, wordt «fabrieksnummer» vervangen door: serienummer.
5. In het tweede lid, onderdeel f, wordt «maximaal toegelaten massa» vervangen door: maximaal toegelaten startmassa.
6. In het tweede lid, onderdeel h, wordt «onder c» vervangen door «onderdeel a» en vervalt «desbetreffende».
7. In het tweede lid, onderdeel i, wordt «onder c» vervangen door «onderdeel a» en wordt na «ingeschreven stukken» ingevoegd «betreffende luchtvaartuigen en rechten waaraan die luchtvaartuigen zijn onderworpen».
8. Het tweede lid, onderdeel k, komt te luiden:
k. voorzover op een luchtvaartuig een recht van hypotheek rust, ten minste de gegevens, genoemd in artikel 48, tweede lid, onderdeel g, met dien verstande dat in onderdeel 2° voor «de aard van de onroerende zaak» wordt gelezen «het type van het luchtvaartuig»;.
9. Het tweede lid, onderdeel l, komt te luiden:
l. gegevens die worden opgenomen op grond van andere wettelijke bepalingen of op grond van bij regeling van Onze Minister gestelde regels;.
10. Aan het tweede lid worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
m. met betrekking tot een ingeschreven notariële akte en notariële verklaring betreffende luchtvaartuigen en rechten waaraan die luchtvaartuigen zijn onderworpen: de naam en plaats van vestiging van de notaris door wie of door wiens plaatsvervanger de akte is verleden, onderscheidenlijk de verklaring is opgemaakt;
n. ten aanzien van een ingeschreven stuk voorzover betreffend luchtvaartuigen en rechten waaraan die luchtvaartuigen zijn onderworpen: dag, uur en minuut waarop de aanbieding ervan ter inschrijving plaatsvond.
11. Het derde lid komt te luiden:
3. Artikel 85, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ingeschreven stukken, voorzover die betrekking hebben op luchtvaartuigen en rechten waaraan die luchtvaartuigen zijn onderworpen;.
2. In het tweede lid wordt na «met betrekking tot voorlopige aantekeningen» ingevoegd «terzake van stukken betreffende luchtvaartuigen en rechten waaraan die luchtvaartuigen zijn onderworpen» en vervalt «desbetreffende».
Het opschrift van afdeling 2 van titel 2 van hoofdstuk 6 komt te luiden:
Bijhouding op grond van in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ingeschreven stukken betreffende luchtvaartuigen en rechten waaraan die luchtvaartuigen zijn onderworpen
In artikel 96, eerste en tweede lid, wordt «artikel 8, eerste lid, onder c,» telkens vervangen door: artikel 8, eerste lid, onderdeel a,.
De afdelingen 1 tot en met 4 van titel 1 van hoofdstuk 7 worden, onder vernummering van afdeling 5 van die titel tot afdeling 2, vervangen door een afdeling, luidende:
1. Desgevraagd verleent de Dienst inzage van de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, en geeft hij af of zendt toe voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels van de in die registers ingeschreven of geboekte stukken, en getuigschriften omtrent het al dan niet bestaan van inschrijvingen of voorlopige aantekeningen betreffende een registergoed of een persoon.
2. Indien met betrekking tot een registergoed in het register van voorlopige aantekeningen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, voorlopige aantekeningen zijn gesteld die nog niet zijn doorgehaald, wordt op de getuigschriften inzake dat registergoed melding gemaakt van die nog niet doorgehaalde voorlopige aantekeningen.
1. Desgevraagd verleent de Dienst inzage van de kadastrale registratie, de door de Dienst gehouden kadastrale kaarten en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden, en geeft hij voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan af of zendt die toe.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gevallen waarin de verstrekking van inlichtingen uit de kadastrale kaarten en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden na een verzoek daartoe in papieren vorm te velde kan plaatsvinden, en met betrekking tot de daarbij in acht te nemen regels.
3. Desgevraagd verstrekt de Dienst inlichtingen over het net van coördinaatpunten.
1. Desgevraagd verleent de Dienst inzage van de registratie voor schepen en van andere documenten betreffende schepen die niet zijn ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, en geeft hij voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan af of zendt die toe.
2. De Dienst kan desgevraagd een verklaring afgeven, inhoudende dat een schip ten aanzien waarvan bij het desbetreffende verzoek door de betrokkene ten minste zodanige gegevens worden bekend gesteld dat de identiteit van het schip voldoende vaststaat, niet te boek staat noch heeft te boek gestaan.
1. Desgevraagd verleent de Dienst inzage van de registratie voor luchtvaartuigen en van andere documenten betreffende luchtvaartuigen die niet zijn ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, en geeft hij voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan af of zendt die toe.
2. De Dienst kan desgevraagd een verklaring afgeven, inhoudende dat een luchtvaartuig ten aanzien waarvan bij het desbetreffende verzoek door de betrokkene ten minste het nationaliteitskenmerk en het inschrijvingskenmerk, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de Wet luchtvaart worden bekend gesteld, niet te boek staat noch heeft te boek gestaan.
Desgevraagd verstrekt de Dienst inlichtingen over de geografische gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel f, en verleent de Dienst inzage van de daaraan ten grondslag liggende bescheiden.
1. Desgevraagd geeft de Dienst een verklaring af dat sedert het tijdstip waarop een getuigschrift, afschrift of uittreksel als bedoeld in de artikelen 99 tot en met 102 door hem is afgegeven, in de daarin vermelde gegevens geen wijziging is opgetreden.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op afschriften en uittreksels van de door de Dienst gehouden kadastrale kaarten.
1. Onverminderd artikel 100, eerste lid, verstrekt de Dienst desgevraagd aan gemeenten en andere publiekrechtelijke lichamen voor hun grondgebied een afschrift van de kadastrale registratie en de door de Dienst gehouden kadastrale kaarten.
2. Door het bestuur van de Dienst worden in overleg met betrokkenen regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop door de Dienst, al of niet periodiek, grote hoeveelheden gegevens uit de kadastrale registratie aan gemeenten en andere publiekrechtelijke lichamen worden verstrekt.
3. Op de verstrekking van gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn de artikelen 108 tot en met 110 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij de vaststelling van de hoogte van het verschuldigde kadastraal recht rekening wordt gehouden met besparingen die voortvloeien uit het feit dat grote hoeveelheden gegevens tegelijkertijd worden verstrekt.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de wijze waarop een permanente aansluiting kan worden verkregen op, voorzover in elektronische vorm gehouden, de openbare registers voor registergoederen, de kadastrale registratie, de door de Dienst gehouden kaarten, de registratie voor schepen en de registratie voor luchtvaartuigen.
2. Het bestuur van de Dienst kan aan gemeenten die beschikken over een permanente aansluiting als bedoeld in het eerste lid, desgevraagd de bevoegdheid geven daaruit gegevens aan derden te verschaffen. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder een bevoegdheid als bedoeld in de eerste zin wordt verleend en de gevallen waarin de verlening van die bevoegdheid kan worden ingetrokken.
1. De bewaarder is belast met de verstrekking van de inlichtingen, bedoeld in de artikelen 99, 100, eerste lid, voorzover betreffend de kadastrale registratie, en 101, 102 en 103.
2. Het bestuur van de Dienst kan andere personen behorend tot het personeel van de Dienst dan de bewaarder belasten met de verstrekking van de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid.
3. Het bestuur van de Dienst wijst ambtenaren aan die belast zijn met de verstrekking van de inlichtingen, bedoeld in artikel 100, met uitzondering van inlichtingen uit de kadastrale registratie, en artikel 102a.
Het bestuur van de Dienst stelt vast:
a. de vorm van de afschriften, uittreksels, getuigschriften en verklaringen, bedoeld in de artikelen 99 tot en met 102a, alsmede de gevallen waarin de Dienst getuigschriften opmaakt;
b. de wijze en plaats van raadpleging van de openbare registers voor registergoederen, de kadastrale registratie, de door de Dienst gehouden kadastrale kaarten en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden, de registratie voor schepen en andere documenten betreffende schepen, de registratie voor luchtvaartuigen en andere documenten betreffende luchtvaartuigen, de geografische gegevens en de aan die gegevens ten grondslag liggende bescheiden;
c. de vorm van de verklaring, bedoeld in artikel 103, en de wijze waarop de afschriften, uittreksels en getuigschriften, bedoeld in dat artikel, worden voorzien van die verklaring;
d. de wijze waarop de waarmerking, bedoeld in de artikelen 99 tot en met 102, van in papieren vorm te verstrekken afschriften, uittreksels en getuigschriften als bedoeld in de artikelen 99 tot en met 102 plaatsvindt;
e. de wijze waarop in elektronische vorm te verstrekken getuigschriften, afschriften, uittreksels en verklaringen als bedoeld in de artikelen 99 tot en met 102 worden gewaarmerkt, waartoe zij ten minste worden voorzien van een elektronische handtekening van de bewaarder en welke waarmerking wat betreft afschriften en uittreksels mede omvat de waarmerking voor eensluidendheid;
f. de wijze waarop inlichtingen over het net van coördinaatpunten worden verstrekt, en
g. de wijze waarop inlichtingen over geografische gegevens als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel f, worden verstrekt en de wijze waarop inzage wordt verleend van de aan die geografische gegevens ten grondslag liggende bescheiden.
Het opschrift van hoofdstuk 8 komt te luiden:
Wijziging van de kadastrale aanduiding van onroerende zaken en appartementsrechten anders dan in geval van bijwerking; opnieuw vaststellen van de grootte van percelen; herstel van kennelijke misslagen begaan bij de bijwerking en van onregelmatigheden begaan bij het houden van de openbare registers
In artikel 112, eerste lid, eerste zin, wordt «de door de Dienst gehouden kaarten» vervangen door: de door de Dienst gehouden kadastrale kaarten.
Artikel 116 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bestuur van de Dienst stelt regels met betrekking tot de wijze waarop een vergissing, verzuim of een andere onregelmatigheid begaan door de bewaarder bij de inschrijving van stukken in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, bij het stellen daarin van aantekeningen, bij de boeking van stukken in het register van voorlopige aantekeningen, of bij de doorhaling van voorlopige aantekeningen, wordt hersteld.
2. In het tweede lid wordt «de door de Dienst gehouden kaarten» vervangen door: de door de Dienst gehouden kadastrale kaarten.
Artikel 117 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «de door de Dienst gehouden kaarten» vervangen door: de door de Dienst gehouden kadastrale kaarten.
2. In het vierde lid wordt «begaan bij het schriftelijk verstrekken van inlichtingen» vervangen door «begaan bij het in papieren vorm en in elektronische vorm verstrekken van inlichtingen» en «de door de Dienst gehouden kaarten» vervangen door: de door de Dienst gehouden kadastrale kaarten.
3. In onderdeel b van het vijfde lid wordt «het schriftelijk verstrekken van inlichtingen» vervangen door: het in papieren vorm en in elektronische vorm verstrekken van inlichtingen.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Het bestuur van de Dienst kan regels stellen met betrekking tot aansprakelijkheid voor de gevolgen van storingen in de middelen die de Dienst gebruikt bij elektronische gegevensuitwisseling als bedoeld in deze wet.
Artikel 118 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «vast te stellen regels» vervangen door: te stellen regels.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de beslissingen, bedoeld in de artikelen 4a, eerste lid, derde zin, 6, 7, tweede tot en met vierde lid, 8, derde lid, derde zin, 9, derde, vierde en zesde lid, 9a, 11a, tweede lid, tweede zin, derde lid, tweede zin, en vierde lid, tweede zin, 11b, achtste lid, 11c, tweede en derde lid, 12, eerste lid, tweede zin, 13, eerste lid, tweede zin, en tweede lid, derde zin, 14, 17, eerste lid, onderdeel a, 46, derde lid, tweede zin, 82, 91, derde lid, 98, derde lid, 107, onderdelen a en c tot en met e, 110, en 115, en op de regels, bedoeld in de artikelen 4a, derde lid, tweede zin, 8, tweede lid, eerste en vierde zin, en 17, eerste lid, onderdeel b.
De Invoeringswet Kadasterwet wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel VII, tweede lid, van hoofdstuk II wordt een zin toegevoegd, luidende: Artikel 9 van de Kadasterwet is van overeenkomstige toepassing op de stukken, bedoeld in de eerste zin.
Artikel X, eerste en tweede lid, van hoofdstuk II vervalt en het derde en vierde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.
Artikel XII van hoofdstuk II komt te luiden:
1. Artikel 58, eerste lid, van de Kadasterwet vindt met betrekking tot een rechthebbende op een recht van hypotheek toepassing voorzover een besluit daartoe door Onze Minister is genomen.
2. Ingeval van bijhouding op grond van een:
a. verandering betreffende een ingeschreven recht van hypotheek voorzover die blijkt uit ingeschreven stukken als bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel a, van de Kadasterwet, en
b. verandering betreffende een hypotheekhouder voorzover die blijkt uit inlichtingen als bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdelen b en c, van de Kadasterwet,
vindt artikel 58, eerste lid, van de Kadasterwet toepassing voorzover een besluit als bedoeld in het eerste lid is genomen.
Aan artikel 25, tweede lid, van de Organisatiewet Kadaster wordt een zin toegevoegd, luidende:
Het bestuur van de Dienst doet in het jaarverslag in beknopte vorm mededeling van de opzet en de uitkomsten van de controle van de toereikendheid van de genomen en ten uitvoer gelegde beveiligingsmaatregelen, bedoeld in artikel 3d, vierde lid, van de Kadasterwet.
Het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 19, derde lid, van Boek 3 komt te luiden:
3. Op verlangen van de aanbieder tekent de bewaarder de verrichte inschrijving op het ontvangstbewijs aan of doet hij in de gevallen en op een wijze bij of krachtens de wet, bedoeld in artikel 16, tweede lid, vast te stellen, daarvan mededeling aan de aanbieder.
Artikel 1576, vierde lid, van Boek 7A wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «die teboekstaan of die teboekgesteld kunnen worden in het in artikel 193 van Boek 8 genoemde register» vervangen door: die te boek staan of die te boek gesteld kunnen worden in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3.
2. Onderdeel c komt te luiden:
c. binnenschepen die te boek staan of die te boek gesteld moeten worden doch niet te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3,.
3. Onderdeel d komt te luiden:
d. luchtvaartuigen die te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3.
Artikel 2, eerste lid, van Boek 8 komt te luiden:
1. In dit wetboek worden onder zeeschepen verstaan de schepen die als zeeschip teboekstaan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3, en de schepen die niet teboekstaan in die registers en blijkens hun constructie uitsluitend of in hoofdzaak voor drijven in zee zijn bestemd.
Artikel 3, eerste lid, van Boek 8 komt te luiden:
1. In dit wetboek worden onder binnenschepen verstaan de schepen die als binnenschip teboekstaan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3, en de schepen die niet teboekstaan in die registers en blijkens hun constructie noch uitsluitend noch in hoofdzaak voor drijven in zee zijn bestemd.
Artikel 191 van Boek 8 komt te luiden:
Artikel 194, tweede lid, van Boek 8 komt te luiden:
2. Teboekstelling is niet mogelijk van een zeeschip dat reeds teboekstaat in de openbare registers, hetzij als zeeschip hetzij als binnenschip, of in enig soortgelijk buitenlands register.
In de artikelen 194, derde en vijfde lid, 195, eerste lid, onderdeel a, onder 4°, 196, eerste lid, 197, en 199, eerste lid, van Boek 8 wordt «in het register» telkens vervangen door: in de openbare registers.
In de artikelen 194, derde lid, en 196, tweede lid, van Boek 8 wordt «in het Nederlandse register» telkens vervangen door: in de openbare registers.
In artikel 230, derde lid, van Boek 8 wordt «in het in artikel 193 van Boek 8 bedoelde register» vervangen door: in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3.
Artikel 784, tweede lid, van Boek 8 komt te luiden:
2. Teboekstelling is niet mogelijk van een binnenschip dat reeds teboekstaat in de openbare registers, hetzij als binnenschip hetzij als zeeschip, of in een verdragsregister.
In de artikelen 784, derde en zesde lid, 786, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, 787, eerste lid, en 790, eerste lid, van Boek 8 wordt «in het register» telkens vervangen door: in de openbare registers.
In de artikelen 786, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, en onderdeel b, onder 5°, en 787, tweede lid, van Boek 8 wordt «in het Nederlandse register» telkens vervangen door: in de openbare registers.
In artikel 840, derde lid, van Boek 8 wordt «in het in artikel 783 van Boek 8 bedoelde register» vervangen door: in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3.
In artikel 1303, eerste lid, onder a, van Boek 8 wordt «in de zin der Luchtvaartwet» vervangen door: in de zin van de Wet luchtvaart.
In de artikelen 1303, tweede en vijfde lid, 1305, 1306, eerste lid, 1315, 1316 en 1317, eerste lid, van Boek 8 wordt «in het register» telkens vervangen door: in de openbare registers.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 58 wordt «een schip dat in het in artikel 193 of artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde register teboekstaat» vervangen door: een schip dat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, te boek staat.
In artikel 60 wordt «een luchtvaartuig dat in het in artikel 1302 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register teboekstaat» vervangen door: een luchtvaartuig dat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, te boek staat.
In artikel 515, tweede lid, wordt «een door de bewaarder van de openbare registers af te geven getuigschrift als bedoeld in artikel 99 lid 1 van de Kadasterwet» vervangen door: een door de bewaarder van het kadaster en de openbare registers af te geven kadastraal uittreksel inzake hypotheken en beslagen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van de Kadasterwet.
In artikel 552, tweede lid, wordt «een door de bewaarder van de openbare registers af te geven getuigschrift als bedoeld in artikel 99 lid 1 van de Kadasterwet» vervangen door: een door de bewaarder van het kadaster en de openbare registers af te geven kadastraal uittreksel inzake hypotheken en beslagen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van de Kadasterwet.
In artikel 565, eerste lid, onder e, wordt «en zo het schip teboekstaat in het register, genoemd in artikel 193 of artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door «en, zo het schip te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek» en vervalt: (Stb. 1989, 186).
Artikel 566, eerste lid, komt te luiden:
1. Het proces-verbaal van inbeslagneming van schepen die te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, zal worden ingeschreven in die registers.
In artikel 567 wordt «schepen die niet teboekstaan in het in artikel 193 of artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde register» vervangen door: schepen die niet te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 568 wordt «een in beslag genomen schip dat teboekstaat in het in artikel 193 of artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde register» vervangen door: een in beslag genomen schip dat te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 573 wordt «een schip dat niet teboekstaat in het in artikel 193 of artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde register» vervangen door: een schip dat niet te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 576, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «die niet in het in artikel 193 van Boek 8 genoemde register teboekstaan» vervangen door: die niet te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
2. In onderdeel b wordt «die niet teboekstaan in een der registers genoemd in artikel 781 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: die niet te boek staan in een der registers genoemd in artikel 781, onder c en d, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 579 wordt «een schip dat teboekstaat in het in artikel 193 van Boek 8 of artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde register» vervangen door: een schip dat te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 584b wordt «een in het register of in een verdragsregister teboekstaand luchtvaartuig» vervangen door: een luchtvaartuig dat in de openbare registers of in een verdragsregister te boek staat,.
Artikel 584d, eerste lid, komt te luiden:
1. Wanneer beslag is gelegd op een luchtvaartuig dat te boek staat in de openbare registers, zal het proces-verbaal van inbeslagneming daarin worden ingeschreven.
In artikel 584f, eerste lid, wordt «artikel 107, eerste lid, Kadasterwet» vervangen door: artikel 102, eerste lid, van de Kadasterwet.
In artikel 624, eerste lid, wordt «de rechtbank van de plaats waar het in de artikelen 193, 783 of 1302 van Boek 8 van dat Wetboek genoemde register wordt gehouden» vervangen door: de rechtbank binnen welker rechtsgebied het kantoor waar het schip te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is gelegen.
In artikel 635 wordt «de rechter van de plaats waar het schip van de verweerder in het in artikel 193 of artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde register te boek staat» vervangen door: de rechter van de plaats waarin het kantoor waar het schip te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is gelegen.
Artikel 642a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de rechtbank van de plaats waar het schip in het in artikel 193 of artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register teboekstaat, dan wel wanneer het schip niet in een dezer registers teboekstaat» vervangen door: de rechtbank binnen welker rechtsgebied het kantoor waar het schip te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is gelegen, dan wel wanneer het schip niet te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek,.
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «de plaats van het register waarin het teboekstaat» vervangen door: de plaats waarin het kantoor waar het schip te boek staat, is gelegen.
Artikel 728b komt te luiden:
Indien het beslag is gelegd op een schip dat te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en de eis in hoofdzaak niet binnen de overeenkomstig artikel 700, derde lid, bepaalde termijn is ingesteld, is de beslaglegger verplicht de waardeloosheid van de inschrijving van het beslag onverwijld te doen inschrijven op straffe van schadevergoeding.
In artikel 729, eerste lid, wordt «in het in artikel 1302 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register teboekstaande luchtvaartuigen» vervangen door: in de openbare registers te boek staande luchtvaartuigen.
In artikel 59a, eerste lid, van de Faillissementswet wordt «een luchtvaartuig dat teboekstaat in het register, bedoeld in artikel 1302 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: een luchtvaartuig dat te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
De Wet aansprakelijkheid olietankschepen wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, onderdeel e, wordt «indien het schip niet teboekstaat in het in artikel 193 dan wel in het in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde register dan wel een buitenlands register» vervangen door: indien het schip niet te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een soortgelijk buitenlands register.
In artikel 15, tweede lid, onder b, wordt «artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet (Stb. 1989, 186)» vervangen door: artikel 101, eerste lid, van de Kadasterwet.
Artikel 1, onderdeel d, van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting komt te luiden:
d. buiten Nederland te boek staan: buiten Nederland te boek staan in een register soortgelijk aan de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;.
In artikel 21, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer komen de onderdelen c en d te luiden:
c. schepen die te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
d. luchtvaartuigen die te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;.
Na artikel 45 van de Wet op het notarisambt wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 19, 20, 40 tot en met 42, en 45 zijn van overeenkomstige toepassing op een bijhoudingsverklaring als bedoeld in artikel 46a van de Kadasterwet.
2. De notaris zendt een afschrift van de bijhoudingsverklaring, bedoeld in het eerste lid, aan partijen, nadat hij op de oorspronkelijke akte een aantekening heeft gesteld van het opmaken van die bijhoudingsverklaring onder vermelding van de datum ervan.
In artikel 5, eerste lid, van de Wet vervoer binnenvaart wordt «een binnenschip dat in Nederland krachtens de artikelen 193 of 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is teboekgesteld» vervangen door: een binnenschip dat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, te boek staat.
Het Wetboek van Koophandel wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 311a, eerste lid, wordt «de bewaarder van het register, bedoeld in artikel 193 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: de in artikel 6 van de Kadasterwet bedoelde bewaarder van het kadaster en de openbare registers van het kantoor waar het schip te boek staat.
In artikel 347, eerste lid, wordt «artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet (Stb. 1989, 186)» vervangen door: artikel 101, eerste lid, van de Kadasterwet.
In artikel 374, tweede lid, wordt «artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet» vervangen door: artikel 101, eerste lid, van de Kadasterwet.
De Zeebrievenwet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 4 wordt «die teboekstaan blijkens de registratie voor schepen, bedoeld in artikel 85 van de Kadasterwet» vervangen door: die te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 5, onder a, wordt «alwaar het teboekstaat blijkens de registratie voor schepen, bedoeld in artikel 85 van de Kadasterwet» vervangen door: waar het te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 6, eerste lid, wordt «artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet (Stb. 1989, 186)» vervangen door: artikel 101, eerste lid, van de Kadasterwet.
In artikel 10, vierde lid, wordt «artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet» vervangen door: artikel 101, eerste lid, van de Kadasterwet.
In het vierde lid van artikel V van de wet van 22 juni 1994, Stb. 507, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Koophandel en de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting (wijziging voorwaarden nationaliteitsverlening en registratie zeeschepen) wordt «bewaarder van het register, bedoeld in artikel 193 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: in artikel 6 van de Kadasterwet bedoelde bewaarder van het kadaster en de openbare registers van het kantoor waar het schip te boek staat.
Indien het bij koninklijke boodschap van 14 januari 2002 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van regels omtrent de publiekrechtelijke registratie van zeeschepen in Nederland (Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen) (Kamerstukken II 2001/2002, 28 180, nr. 2) tot wet wordt verheven en in werking treedt ná het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1.1, onderdeel e, vervalt «als» en wordt achter «registergoederen» een komma geplaatst.
2. In artikel 3.6, eerste lid, onder c, wordt «een register soortgelijk aan het register, bedoeld in artikel 193 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: een register, soortgelijk aan de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
3. In artikel 3.12 wordt «het register, soortgelijk aan het register, bedoeld in artikel 193 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: het register, soortgelijk aan de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
4. In de artikelen 3.14, tweede lid, 3.15, tweede lid, en 7.4 wordt «artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet» vervangen door: artikel 101, eerste lid, van de Kadasterwet.
5. In artikel 3.15, eerste lid, wordt «de desbetreffende bewaarder van het kadaster en de openbare registers» vervangen door: de in artikel 6 van de Kadasterwet bedoelde bewaarder van het kadaster en de openbare registers van het kantoor waar het schip te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek,.
Indien het bij koninklijke boodschap van 14 januari 2002 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van regels omtrent de publiekrechtelijke registratie van zeeschepen in Nederland (Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen) (Kamerstukken II 2001/2002, 28 180, nr. 2) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt vóór of op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, vervallen de artikelen VB, onderdeel A, IVD en VC van deze wet.
De op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet door de Dienst gehouden openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van de Kadasterwet, zoals dat artikel luidde tot aan dat tijdstip, maken deel uit:
a. voorzover betreffend de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen a tot en met c: van de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Kadasterwet, en
b. voorzover betreffend de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d: van de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Kadasterwet.
In afwijking van hetgeen daaromtrent in wettelijke voorschriften wordt bepaald, haalt de bewaarder een inschrijving betreffende een waardeloos recht van een hypotheek en een beslag niet door.
1. Artikel 48, eerste lid, voorzover betreffend de naam van de hypotheekhouder, artikel 48, tweede lid, onderdelen a, b, c en f, voorzover betreffend een recht van hypotheek en een inbeslagneming, en artikel 48, tweede lid, onderdeel g, van de Kadasterwet vinden, onverminderd de tweede zin, toepassing ten aanzien van een recht van hypotheek en een inbeslagneming ingeschreven vanaf het tijdstip waarop artikel VIII van deze wet in werking treedt. Ten aanzien van een recht van hypotheek en een inbeslagneming ingeschreven in de openbare registers voor het tijdstip, bedoeld in de eerste zin, vinden de bepalingen van de Kadasterwet, genoemd in de eerste zin, toepassing, voorzover door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daartoe wordt besloten. In een besluit als bedoeld in de tweede zin worden de desbetreffende rechten van hypotheek en de inbeslagnemingen aangewezen door ten minste de vermelding van:
a. het kantoor van de Dienst waar de desbetreffende ingeschreven stukken worden bewaard, en
b. het tijdvak waarin de desbetreffende stukken zijn ingeschreven.
2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, tweede zin, wordt geplaatst in de Staatscourant.
1. Artikel 48, tweede lid, onderdeel j, van de Kadasterwet vindt toepassing ten aanzien van een notariële akte en een notariële verklaring die zijn ingeschreven in de openbare registers vanaf het tijdstip waarop artikel I, onderdeel Q, van deze wet in werking treedt, en ten aanzien van een voor dat tijdstip ingeschreven notariële akte en notariële verklaring, voorzover dit bij regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wordt bepaald.
2. Artikel 48, tweede lid, onderdeel k, van de Kadasterwet vindt toepassing ten aanzien van een stuk dat in de openbare registers is ingeschreven vanaf het tijdstip waarop artikel I, onderdeel Q, van deze wet in werking treedt, en ten aanzien van een voor dat tijdstip ingeschreven stuk, voorzover dit bij regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wordt bepaald.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op artikel 85, tweede lid, onderdelen m en n, van de Kadasterwet, met dien verstande dat in die leden onder «onderdeel Q» wordt verstaan onderdeel U.
4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op artikel 92, tweede lid, onderdelen m en n, van de Kadasterwet, met dien verstande dat in die leden onder «onderdeel Q» wordt verstaan onderdeel Y.
1. Artikel 85, eerste lid, voorzover betreffend de naam van de hypotheekhouder, artikel 85, tweede lid, onderdelen a, b, c en i, voorzover betreffend een recht van hypotheek en een inbeslagneming, en artikel 85, tweede lid, onderdeel k, van de Kadasterwet vinden, onverminderd de tweede zin, toepassing ten aanzien van een recht van hypotheek en een inbeslagneming ingeschreven in de openbare registers vanaf het tijdstip waarop artikel X van deze wet in werking treedt. Ten aanzien van een recht van hypotheek en een inbeslagneming ingeschreven in de openbare registers voor het tijdstip, bedoeld in de eerste zin, vinden de bepalingen van de Kadasterwet, genoemd in de eerste zin, toepassing, voorzover door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daartoe wordt besloten. In een besluit als bedoeld in de tweede zin worden de desbetreffende rechten van hypotheek en de inbeslagnemingen aangewezen door ten minste de vermelding van:
a. het kantoor van de Dienst waar de desbetreffende ingeschreven stukken worden bewaard, en
b. het tijdvak waarin de desbetreffende stukken zijn ingeschreven.
2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, tweede zin, wordt geplaatst in de Staatscourant.
1. Artikel 92, eerste lid, voorzover betreffend de naam van de hypotheekhouder, artikel 92, tweede lid, onderdelen a, b, c en i, voorzover betreffend een recht van hypotheek en een inbeslagneming, en artikel 92, tweede lid, onderdeel k, van de Kadasterwet vinden, onverminderd de tweede zin, toepassing ten aanzien van een recht van hypotheek en een inbeslagneming ingeschreven in de openbare registers vanaf het tijdstip waarop artikel XI van deze wet in werking treedt. Ten aanzien van een recht van hypotheek en een inbeslagneming ingeschreven in de openbare registers voor het tijdstip, bedoeld in de eerste zin, vinden de bepalingen van de Kadasterwet, genoemd in de eerste zin, toepassing, voorzover door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daartoe wordt besloten. In een besluit als bedoeld in de tweede zin worden de desbetreffende rechten van hypotheek en de inbeslagnemingen aangewezen door ten minste de vermelding van:
a. het kantoor van de Dienst waar de desbetreffende ingeschreven stukken worden bewaard, en
b. het tijdvak waarin de desbetreffende stukken zijn ingeschreven.
2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, tweede zin, wordt geplaatst in de Staatscourant.
1. Na de inwerkingtreding van de desbetreffende onderdelen van artikel I van deze wet berusten de uitvoeringsvoorschriften:
a. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 4, eerste lid, eerste en tweede zin, en tweede lid, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Organisatieregeling Kadaster 1994, op de artikelen 4 en 4a, eerste lid, van de Kadasterwet;
b. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 4, eerste lid, derde zin, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Maatregel teboekgestelde schepen 1992, op artikel 4a, tweede lid, van de Kadasterwet;
c. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 4, derde lid, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Kadasterregeling 1994, op artikel 4a, derde lid, tweede zin, van de Kadasterwet;
d. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 8, tweede lid, tweede zin, en derde lid, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Kadasterregeling 1994, Regeling teboekgestelde schepen 1994 en Regeling teboekgestelde luchtvaartuigen 1994, op artikel 8, tweede en derde lid, van de Kadasterwet;
e. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 10, derde en vierde lid, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Maatregel teboekgestelde schepen 1992, onderscheidenlijk Maatregel te boek gestelde luchtvaartuigen 1996, op artikel 10 van de Kadasterwet;
f. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 12, derde lid, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Kadasterregeling 1994, Regeling teboekgestelde schepen 1994 en Regeling teboekgestelde luchtvaartuigen 1994, op artikel 12, tweede lid, onderdeel a, van de Kadasterwet;
g. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 15, tweede, derde, vierde en zesde lid, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Kadasterregeling 1994, Regeling teboekgestelde schepen 1994 en Regeling teboekgestelde luchtvaartuigen 1994, op artikel 15a, eerste lid, derde zin, tweede, derde en vierde lid, van de Kadasterwet;
h. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 17 van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Kadasterregeling 1994, Regeling teboekgestelde schepen 1994 en Regeling teboekgestelde luchtvaartuigen 1994, op artikel 17, eerste lid, van de Kadasterwet;
i. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 46, derde lid, derde zin, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994, op artikel 46, vierde lid, derde zin, van de Kadasterwet;
j. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 85, vijfde lid, tweede zin, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Regeling teboekgestelde schepen 1994, op artikel 85, vierde lid, tweede zin, van de Kadasterwet;
k. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 99, tweede lid, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Kadasterregeling 1994, Regeling teboekgestelde schepen 1994 en Regeling teboekgestelde luchtvaartuigen 1994, op artikel 107, eerste lid, onderdelen a en b, van de Kadasterwet;
l. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 102, tweede lid, eerste en tweede zin, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Kadasterregeling 1994, op artikel 107, onderdelen a en b, van de Kadasterwet;
m. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 102, derde en vierde lid, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in het Kadasterbesluit, onderscheidenlijk de Kadasterregeling 1994, op artikel 100, tweede lid, onderscheidenlijk 107, onderdeel f, van de Kadasterwet;
n. voorzover totstandgekomen krachtens artikel 103, tweede lid, van de Kadasterwet zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Kadasterregeling 1994, op artikel 106, derde lid, van de Kadasterwet, en
o. voorzover totstandgekomen krachtens de artikelen 106, tweede lid, en 107, tweede lid, van de Kadasterwet zoals die artikelen luidden voor de inwerkingtreding van deze wet en opgenomen in de Regeling teboekgestelde schepen 1994, onderscheidenlijk Regeling teboekgestelde luchtvaartuigen 1994, op artikel 107, onderdelen a en b, van de Kadasterwet.
2. Degene die na de inwerkingtreding van deze wet bewaarder van het kadaster en de openbare registers is aan een kantoor van de Dienst van het kadaster en de openbare registers, geldt als met inachtneming van de eisen van artikel 6, tweede lid, van de Kadasterwet te zijn benoemd tot bewaarder van het kadaster en de openbare registers.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
S. M. Dekker
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Uitgegeven de achtste maart 2005
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2005-107.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.