Advies raad van State betreffende besluit van ............ tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zevende tranche)

Nader Rapport

12 mei 2014

IENM/BSK-2014/107869

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 11 februari 2014, nr. 2014000306, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 10 april 2014, nr. W14.14.0038/IV, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding tot het maken van enkele inhoudelijke opmerkingen. De Afdeling geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen nadat met haar opmerkingen rekening zal zijn gehouden. Hieronder ga ik, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in op de opmerkingen van de Afdeling.

1. Project Dijckerwaal, gemeente Westland

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling over dit project is in de nota van toelichting een nadere motivering opgenomen, waarin nadrukkelijk wordt gerefereerd aan de criteria van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet.

2. Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte

De Afdeling plaatst een aantal kanttekeningen bij het voorgestelde artikel 7c, waarin experimenten mogelijk worden gemaakt met een verbrede reikwijdte van bestemmingsplannen voor een aantal specifieke gebieden (in zeven gemeenten).

a. Beleidsregels (zesde en zevende lid)

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is de toelichting verduidelijkt. De tekst van het ontwerpbesluit behoeft evenwel zelf geen verduidelijking.

b. Beperking van vergoeding van planschade (achtste lid)

Conform het advies van de Afdeling is in de voorgestelde bepaling een anticipatietermijn opgenomen, waarbij aangesloten wordt bij de tekst van een bepaling met een vergelijkbare strekking in de zesde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

c. Artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (negende lid)

In afwijking van het advies van de Afdeling is het voorgestelde negende lid niet vervangen door een bepaling waarin de regeling van artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit milieubeheer inhoudelijk is uitgeschreven. De omstandigheid dat artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit milieubeheer nog niet in werking is getreden, staat er niet aan in de weg dat dit artikel van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. De tekst van artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is vastgesteld en bekendgemaakt in Stb. 2007, 415. Door deze bepaling van overeenkomstige toepassing te verklaren, maakt deze tekst na de inwerkingtreding van deze tranche deel uit van het geldende recht, ook al is artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zelf nog niet in werking getreden.

d. Toepassing op plangebieden – Assen (twaalfde lid)

In afwijking van het advies van de Afdeling wordt het Natura 2000-gebied Witterveld niet uitgezonderd van het plangebied Toeristisch, recreatieve zone (inclusief het TT-circuit). De verruimde reikwijdte maakt het mogelijk om regels op het gebied van milieu en natuur in het plan op te nemen en daarmee de natuurbelangen in het Natura 2000-gebied Witterveld uitdrukkelijk te borgen. Het is in het kader van dit experiment niet mogelijk om van de natuurregelgeving af te wijken. De gemeente Assen zal het beschermingsregime van dit Natura 2000-gebied in het bestemmingsplan met verruimde reikwijdte conserveren.

e. Overige onderdelen van het experiment

Conform het advies van de Afdeling is de toelichting aangevuld met een aantal concrete voorbeelden. Het als derde door de Afdeling genoemde onderdeel – de mogelijkheid om activiteiten aan een verbod behoudens omgevingsvergunning te onderwerpen – is bij nader inzien overbodig en daarom komen te vervallen.

De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn in de tekst van het ontwerpbesluit doorgevoerd. Tevens is van de gelegenheid gebruikgemaakt om aanvullend een enkele redactionele verbetering in de tekst van het ontwerpbesluit aan te brengen. Dit betreft het opschrift van het ontwerpbesluit, het gebruik van de term «miniwindturbine» en de tekst van artikel 7c (in Onderdeel E). Tenslotte is de inwerkingtredingsbepaling aangepast (artikel III).

Ik moge U hierbij, in overeenstemming met mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het (gewijzigde) ontwerpbesluit en de (gewijzigde) nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Advies Raad van State

No. W14.14.0038/IV

’s-Gravenhage, 10 april 2014

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 11 februari 2014, no.2014000306, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zevende tranche), met nota van toelichting.

Met het ontwerpbesluit, dat de zogenoemde zevende tranche vormt van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, wordt een aantal nieuwe ontwikkelingsgebieden aangewezen zoals bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw). Tevens wordt een aantal nieuwe innovatieve projecten als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2, van de Chw benoemd. Het ontwerpbesluit breidt categorie 11 ‘duurzame mobiliteit’ in Bijlage I van de Chw uit met drie subcategorieën. Ook worden elf projecten toegevoegd aan categorie Aa ‘overige ruimtelijke projecten’ van bijlage II van de Chw. Eén plangebied van een project met nationale betekenis wordt uitgebreid en een project wordt toegevoegd aan de lijst met projecten van de categorie Gebiedsontwikkeling met nationale uitstraling.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt, onder meer in het licht van de criteria die de Chw voor experimenten bevat, opmerkingen over de aanwijzing van het project Dijckerwaal als innovatief project en over een aantal onderdelen van de experimentenregeling voor bestemmingsplannen met een verbrede reikwijdte. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Project Dijckerwaal, gemeente Westland

Het ontwerpbesluit voegt aan paragraaf 3 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet het project Dijckerwaal in de gemeente Westland toe.1 Daardoor wordt het mogelijk om bij wijze van experiment af te wijken van artikel 5.18, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Als gevolg hiervan kan de gemeente vijftien jaar in plaats van vijf jaar gebruik maken van een tijdelijke omgevingsvergunning voor dit project.

Volgens de toelichting wordt het project Dijckerwaal als innovatief project aangewezen, omdat de vaste periode voor tijdelijk gebruik van vijf jaar te beperkt is voor de investering die gemoeid is met een logiesgebouw-labourhotel voor 350 arbeidsmigranten. Ook vergt de procedure te veel tijd. Het project draagt bij aan de economische dynamiek in het Westland en biedt een innovatieve oplossing voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Het project draagt bij aan een duurzame economie en het gebouw is door ontwerp, bouw en beoogd hergebruik ook duurzaam, aldus de toelichting.2

Het experiment wordt gebaseerd op artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet. Dit artikel maakt het mogelijk bij wege van experiment af te wijken van een aantal wettelijke bepalingen, en wel uitsluitend indien het experiment bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen en het voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis en aan de bevordering van duurzaamheid.3 De drie criteria zijn dus cumulatief.4

De Afdeling merkt op dat de aanwijzing als experiment slechts wordt gemotiveerd met een behoefte aan tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan voor een langere periode dan wettelijk is toegestaan. Naar het oordeel van de Afdeling kan het tegemoet komen aan deze behoefte niet worden aangemerkt als een innovatieve ontwikkeling in de zin van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet. Deze bepaling vereist bovendien dat innovatie mogelijk wordt gemaakt die anders op wettelijke grenzen zou stuiten.5 De toelichting geeft er geen blijk van dat aan dit vereiste wordt voldaan. Ten slotte merkt de Afdeling op dat niet is toegelicht hoe de bouw van een prefabgebouw met duurzame en milieuvriendelijke materialen, rekening houdend met hergebruik, bijdraagt aan de duurzaamheid in de zin van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet.

De Afdeling adviseert de aanwijzing van het project Dijckerwaal in het licht van de criteria van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet dragend te motiveren.

2. Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte

Het ontwerpbesluit maakt experimenten mogelijk met een verbrede reikwijdte van bestemmingsplannen voor een aantal specifieke gebieden. De voorgestelde regeling biedt gemeenten mogelijkheden om bij bestemmingsplan van een aantal wettelijke regelingen af te wijken, waardoor bestemmingsplannen het karakter krijgen van een omgevingsplan in de zin van de toekomstige Omgevingswet.6 Op grond van het ontwerpbesluit kunnen zeven gemeenten deelnemen aan het experiment.

De Afdeling merkt over het voorgestelde artikel 7c het volgende op.

a. Beleidsregels (zesde en zevende lid)

Ingevolge het voorgestelde zesde lid kunnen in een bestemmingsplan regels worden gesteld waarvan de uitleg bij de uitoefening van een bij die regels aan te geven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Daarbij kan worden bepaald dat de beleidsregels worden vastgesteld door de gemeenteraad of door burgemeester en wethouders. Als de regels, bedoeld in het zesde lid, betrekking hebben op het uiterlijk van bouwwerken en bij de toepassing een interpretatie behoeven, stelt de gemeenteraad ingevolge het zevende lid de criteria vast die worden toegepast bij de beoordeling van het uiterlijk van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit betrekking heeft.

In de uitvoering van het voorgestelde experiment kunnen zich situaties voordoen waarin het college van burgemeester en wethouders ten gunste van een concreet project wil afwijken van een bestemmingsplanregel waarvoor een beleidsregel is vastgesteld. Ziet de Afdeling het goed, dan kan zich in dergelijke situaties een samenloop van afwijkingsbevoegdheden voordoen. Van bestemmingsplanregels kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning terwijl aan beleidsregels de zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid is verbonden. De afwijkingsbevoegdheid voor beleidsregels in de Algemene wet bestuursrecht7 is strikter geclausuleerd dan de afwijkingsbevoegdheid voor omgevingsvergunningen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.8

Onduidelijk is of beide afwijkingsbevoegdheden kunnen worden gebruikt in de bedoelde situaties, dan wel slechts een van de twee en zo ja, welke. Nu de toepassingsmogelijkheden van de beide bevoegdheden uiteenlopen, behoeft het ontwerpbesluit in zoverre verduidelijking.

De Afdeling adviseert het ontwerpbesluit op dit punt aan te passen.

b. Beperking van vergoeding van planschade (achtste lid)

In de plangebieden die onder het experiment Bredere reikwijdte bestemmingsplan vallen9, kan de gemeenteraad bij de vaststelling besluiten om af te wijken van de regeling voor vergoeding van planschade voor zover het gaat om het wegnemen van planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden die ten minste drie jaar ongebruikt zijn gebleven.10

Dit onderdeel van het experiment betreft een afwijking van de Wet ruimtelijke ordening.11 Volgens de toelichting is onder meer deze afwijking identiek aan de regeling voor het experiment met flexibele bestemmingsplannen dat is opgenomen in de zesde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.12

De thans in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet vervatte beperking van vergoeding van planschade is van toepassing wanneer aan drie voorwaarden is voldaan:

  • a. de desbetreffende herziening van het bestemmingsplan is ten minste drie jaar voor de vaststelling van het bestemmingsplan aangekondigd;

  • b. van de voorgenomen herziening kennis is gegeven aan de eigenaren in het gebied, en

  • c. gedurende deze termijn bestond de mogelijkheid de bouw- of gebruiksmogelijkheden te realiseren.13

De voorgestelde bepaling brengt evenwel mee dat de aanspraak op planschadevergoeding reeds wordt beperkt wanneer bouw- en gebruiksmogelijkheden ten minste drie jaar voorafgaande aan de bestemmingsplanherziening ongebruikt zijn gebleven. Anders dan het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bevat de voorgestelde bepaling niet de onder a. en b. genoemde voorwaarden. Daardoor ontbreekt een termijn van drie jaren na een aankondiging waarbinnen de eigenaren in het gebied de mogelijkheid hebben om te anticiperen op het aanstaande verlies van hun bouw- of gebruiksmogelijkheden door deze alsnog te realiseren.14

Wanneer een gemeenteraad besluit tot uitoefening van de voorgestelde bevoegdheid, betekent dit voor de betrokken eigenaren dat hun zowel een anticipatietermijn als een planschadevergoeding wordt onthouden. Naar het oordeel van de Afdeling worden deze eigenaren door een dergelijk besluit van de gemeenteraad onevenredig benadeeld. Het ontwerpbesluit biedt aldus een grondslag voor overheidsoptreden dat strijdt met de notie van behoorlijk bestuur

Daarenboven acht de Afdeling dergelijk overheidsoptreden in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Aangezien een anticipatietermijn in artikel 7c, achtste lid, ontbreekt, waarborgt deze bepaling niet dat de maatregel die de inmenging in het eigendomsrecht van de betrokken eigenaren kan rechtvaardigen, te weten de herziening van het bestemmingsplan, voorzienbaar is. Voorts kan dit leiden tot een aantasting van de rechtszekerheid van de eigenaren.

Gelet hierop zal de gemeenteraad niet voetstoots kunnen besluiten tot uitoefening van de voorgestelde bevoegdheid, maar zal hij bij de financiële onderbouwing van zijn plannen moeten onderzoeken of schadevergoeding op basis van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM aan de orde is. Het zal dan in het bijzonder gaan om de vraag of er een redelijk evenwicht is tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van fundamentele rechten van het individu. Daarbij zal vooral gelet moeten worden op de ernst van de inbreuk op de eigendom en de mate waarin rechtszekerheid of gewekte verwachtingen zijn aangetast.15

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling een anticipatietermijn in het de voorgestelde bepaling op te nemen, teneinde een willekeurige toepassing van die bepaling uit te sluiten en de voorzienbaarheid en rechtszekerheid voor eigenaren te waarborgen.

c. Artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (negende lid)

Het negende lid verklaart artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit van overeenkomstige toepassing op bestemmingsplannen in de zin van artikel 7c.

De voorgestelde bepaling strekt ertoe experimenten mogelijk te maken waarin wordt bekeken op welke wijze een afwijkende norm voor geluidsbelastingen voor gevoelige bestemmingen in een bestemmingsplan kan worden opgenomen.

Zoals de toelichting terecht vermeldt, is artikel 2.19 tot op heden niet in werking getreden. Deze bepaling maakt daarmee nog geen deel uit van het geldende recht. Naar het oordeel van de Afdeling kan artikel 2.19 dan ook niet van overeenkomstige toepassing worden verklaard in het voorliggende ontwerpbesluit.

De Afdeling adviseert het negende lid te vervangen door een bepaling waarin de regeling van artikel 2.19 inhoudelijk is uitgeschreven.

d. Toepassing op plangebieden – Assen (twaalfde lid)

Het ontwerpbesluit verklaart de experimentenregeling voor bestemmingsplannen met een verbrede reikwijdte onder meer van toepassing op het plangebied Toeristisch, recreatieve zone (inclusief het TT-circuit) in de gemeente Assen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 39 bij het ontwerpbesluit.16 De toelichting vermeldt dat het gebied tussen TT-circuit Assen en verkeerspark Assen, inclusief het natuurgebied Witterveld, voor een deel onderdeel uit maakt van de toeristisch-recreatieve zone van het project FlorijnAs. Dit project is aangemerkt als lokaal project met nationale betekenis op grond van Afdeling 7 van Hoofdstuk 2 van de Chw. De toeristisch-recreatieve zone moet uitgroeien tot een hoogwaardig recreatief gebeid met een grote aantrekkingskracht voor zowel bewoners als toeristen. Deelname aan het experiment biedt de gemeente Assen de gelegenheid om flexibel in te spelen op initiatieven uit de markt om het gebied verder te ontwikkelen.17

De Afdeling merkt op dat het genoemde natuurgebied Witterveld de status van een Natura 2000-gebied heeft.18 Hierop is de Natuurbeschermingswet 1998 van toepassing. Op grond van deze wet moet voor plannen, projecten of andere handelingen die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor zo'n gebied, een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelen van dat gebied. Voor dergelijke plannen, projecten of andere handelingen kan slechts toestemming worden verleend wanneer de zekerheid is verkregen dat zij de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zullen aantasten.19

Gelet op het beschermingsregime dat op het Witterveld van toepassing is, acht de Afdeling het niet aannemelijk dat ontwikkelingen in dit gebied worden voorzien die van het Witterveld een ‘hoogwaardig recreatief gebied met een grote aantrekkingskracht voor zowel bewoners als toeristen’ kunnen maken. Naar het oordeel van de Afdeling ontbreekt daarom de zin om het Witterveld deel te laten uitmaken van het plangebied waarvoor een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte kan worden vastgesteld.

De Afdeling adviseert het Natura 2000-gebied Witterveld uit te zonderen van het plangebied Toeristisch, recreatieve zone (inclusief het TT-circuit) in de gemeente Assen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 39 bij het ontwerpbesluit.

e. Overige onderdelen van het experiment

Bij een aantal onderdelen van het experiment met bestemmingsplannen met een verbrede reikwijdte is de toelichting dermate summier dat onduidelijk is in welk opzicht de deelnemende gemeenten meer mogelijkheden krijgen ten opzichte van de geldende wetgeving. Ook is onduidelijk hoe deze mogelijkheden zich verhouden tot de geldende wetgeving. De Afdeling acht het gewenst dat de toelichting meer aanknopingspunten biedt voor de uitvoeringspraktijk van het experiment, mede met het oog op het verkrijgen van ervaring in anticipatie op de toekomstige Omgevingswet. Met name betreft dit de volgende onderdelen:

  • De verruimde reikwijdte van bestemmingsplannen.20 In de toelichting ontbreekt een uitleg van hetgeen meer mogelijk wordt gemaakt ten opzichte van de mogelijkheden in de geldende Wet ruimtelijke ordening.21

  • De mogelijkheid om voor de fysieke leefomgeving relevante algemeen verbindende voorschriften op te nemen in het bestemmingsplan.22 Niet is toegelicht aan welke voorschriften wordt gedacht.

  • De mogelijkheid om activiteiten aan een verbod behoudens omgevingsvergunning te onderwerpen.23 Niet toegelicht is aan welke activiteiten wordt gedacht en hoe deze mogelijkheid zich verhoudt tot de omgevingsvergunningplichten onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De Afdeling adviseert de toelichting op deze punten aan te vullen, waar mogelijk aan de hand van concrete voorbeelden.

3. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W14.14.0038/IV

  • In artikel 7c, vijfde lid, de woorden ‘in ieder geval’ schrappen.

  • In artikel 7c, achtste lid, onderdeel a, de woorden ‘de Wet ruimtelijke ordening’ vervangen door: de volgende artikelen van de Wet ruimtelijke ordening. Voorts onder 1 en 2 telkens ‘artikel’ schrappen.

  • In artikel 7c, achtste lid, onderdeel b, de woorden ‘het Besluit ruimtelijke ordening’ vervangen door: de volgende artikelen van het Besluit ruimtelijke ordening. Voorts onder 1 en 2 telkens ‘artikel’ schrappen.

  • In artikel 7c, achtste lid, onderdeel c, schrappen. Vervolgens in een afzonderlijk lid bepalen dat artikel 8.42b van overeenkomstige toepassing is op een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7c.

  • In artikel 7c, achtste lid, onderdeel e, onder 1, de woorden ‘van die wet’ vervangen door: van de Wet geluidhinder.

  • In artikel 7c het elfde lid samenvoegen met het tweede lid.

  • In artikel 7d, onderdeel b, de zinsnede ‘als toepassing is gegeven aan artikel 76, tweede lid, onder a, van die wet,’ schrappen. Deze zinsnede is overbodig omdat de aangehaalde bepaling verwijst naar artikel 83 van de Wet geluidhinder.

  • In artikel 7d, onderdeel b, onder 2, de zinsnede ‘voor woningen in stedelijk gebied’ schrappen.

  • In artikel 7d, onderdeel c, de bepaling onder 1 schrappen. Het bepaalde volgt reeds uit onderdeel b, onder 1.

  • In artikel 7d, onderdeel c, onder 2, de zinsnede ‘vanwege een weg ... binnen het bestemmingsplan’ schrappen. Artikel 3.2 van het Besluit geluidhinder gaat niet over woningen.

  • In de artikelsgewijze toelichting bij artikel III (inwerkingtreding) de tweede alinea schrappen. Het ontwerpbesluit bevat geen voorziening voor een experiment met AEC-bodemassen in de gemeente Lelystad.

Tekst zoals aangeboden aan de Raad van State: Besluit van ............ tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zevende tranche)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, van 11 februari 2014, nr. IenM/BSK-2014/ 31814, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 1.1, 1.2, 2.2 en 2.4 van de Crisis- en herstelwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel u door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • v. Haven- en industriegebied Oosterhorn Delfzijl, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 36;

  • w. Haven- en industriegebied Eemshaven Eemsmond, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 37.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘a. het plangebied Spoorzone in de gemeente Eindhoven of b. het CHV-terrein in de gemeente Veghel,’ vervangen door:

  • a. het plangebied Spoorzone in de gemeente Eindhoven,

  • b. het CHV-terrein in de gemeente Veghel of

  • c. het project Dijckerwaal in de gemeente Westland,.

2. In het tweede lid wordt na ‘plangebied Spoorzone in de gemeente Eindhoven’ ingevoegd: en het project Dijckerwaal in de gemeente Westland.

C

In artikel 6g, eerste lid, wordt ‘voor een periode van vijf jaar’ vervangen door ‘tot 6 maart 2018’ en na ‘Haarlemmermeer,’ ingevoegd: Hoogeveen,.

D

Na artikel 6g wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6h

In afwijking van artikel 3.5, eerste volzin, van de Wet ruimtelijke ordening kunnen binnen de provincie Flevoland bij een bestemmingsplan gebieden worden aangewezen waarbinnen de daar aanwezige windturbines, die economisch of technisch zijn afgeschreven, dienen te worden gemoderniseerd of vervangen door windturbines met meer bouwmassa.

E

Aan het slot van paragraaf 3. Innovatie worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7c
  • 1. In afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een bestemmingsplan vast voor een plangebied, waarbij in aanvulling op of in afwijking van de in die bepaling bedoelde regels de bij dit plan te stellen regels tevens strekken ten behoeve van het:

    • a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en

    • b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

  • 2. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening geldt voor het bestemmingsplan een looptijd van twintig jaar. Artikel 3.1, derde tot en met vijfde lid, is niet van toepassing.

  • 3. In afwijking van artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een voorlopige functie voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

  • 4. Het bestemmingsplan kan de door het gemeentebestuur gestelde regels als bedoeld in artikel 108 van de Gemeentewet bevatten die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

  • 5. De regels in het bestemmingsplan kunnen voorts in ieder geval inhouden:

    • a. een plicht om van het verrichten van een daarbij aangewezen activiteit mededeling te doen aan burgemeester en wethouders,

    • b. een verbod om zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders een daarbij aangewezen activiteit te verrichten,

    • c. een verbod om een daarbij aangewezen activiteit te verrichten of zonder omgevingsvergunning te verrichten.

  • 6. In het bestemmingsplan kunnen tevens regels worden gesteld waarvan de uitleg bij de uitoefening van een bij die regels aan te geven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Daarbij kan worden bepaald dat de beleidsregels worden vastgesteld door de gemeenteraad of door burgemeester en wethouders. Als de regels betrekking hebben op het uiterlijk van bouwwerken en bij de toepassing een interpretatie behoeven, stelt de gemeenteraad de criteria vast die worden toepast bij de beoordeling van het uiterlijk van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit betrekking heeft. Deze criteria zijn zoveel mogelijk toegesneden op de onderscheiden bouwwerken.

  • 7. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan kan de gemeenteraad besluiten tot afwijking van de volgende artikelen:

    • a. van de Wet ruimtelijke ordening:

      6.1, eerste lid, voor zover die afwijking betrekking heeft op planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden die ten minste vijf jaar ongebruikt zijn gebleven, en

      6.12, eerste en derde lid, met dien verstande dat een exploitatieplan door burgemeester en wethouders kan worden vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen;

    • b. van het Besluit ruimtelijke ordening:

      3.1.6, eerste lid, onder a en f en vierde lid, onder c;

    • c. van de Wet geluidhinder:

      45, eerste lid, en 83, eerste lid, in verbinding met 76, tweede lid, onder a, met dien verstande dat de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, bedoeld in de artikelen 44 en 82, eerste lid van die wet, in het bestemmingplan voor woningen in stedelijk gebied niet hoger mag worden vastgesteld dan 65 dB(A), en

      hoofdstuk VIIIa;

    • d. van het Besluit geluidhinder:

      3.2, eerste lid, onder b, met dien verstande dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een weg, bedoeld in artikel 3.1 van dat besluit, voor andere geluidsgevoelige gebouwen dan woningen in stedelijk gebied binnen het bestemmingplan niet hoger mag worden vastgesteld dan 68 dB(A), en

      5.4, of

    • e. van de Wet milieubeheer:

      8.42b, met dien verstande dat in het bestemmingsplan regels kunnen worden gesteld die kunnen afwijken van de in het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde regels, voor zover die afwijking nodig is voor de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde belangen.

  • 8. Artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is op het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing.

  • 9. De gemeenteraad kan de bevoegdheid tot het wijzigen van onderdelen van het bestemmingsplan delegeren aan burgemeester en wethouders.

  • 10. Dit artikel is van toepassing op de volgende plangebieden:

    • Oosterwold in de gemeente Almere, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 38;

    • Weerwater in de gemeente Almere, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 39;

    • Toeristisch, recreatieve zone (inclusief het TT-circuit) in de gemeente Assen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 40;

    • Spoorzone in de gemeente Culemborg, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 41;

    • Binckhorst in de gemeente Den Haag, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 42;

    • luchthaven Twente in de gemeente Enschede, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 43;

    • Bloemendalerpolder in de gemeente Weesp, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 44;

    • Hembrugterrein in de gemeente Zaandstad, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 45.

Artikel 7d

De ophoging van het bedrijventerrein Flevokust in de gemeente Lelystad, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 46, wordt in afwijking van artikel 1 van het Besluit Bodemkwaliteit als werk beschouwd. Voor de ophoging van dit terrein mogen voor de duur van 15 jaar bouwstoffen, niet zijnde IBC-bouwstoffen, worden toegepast. Alle eisen, gesteld in het Besluit Bodemkwaliteit ten aanzien van het toepassen van bouwstoffen in een werk, zijn op de ophoging van toepassing.

Artikel 7e

Indien binnen de op de kaart in bijlage 47 aangegeven gebieden Amstel III en Teleport in de gemeente Amsterdam bij een herziening van een bestemmingsplan onbenutte bouwmogelijkheden worden wegbestemd, wordt de planschade aangemerkt als voorzienbaar in de zin van artikel 6.3, aanhef en onder a, indien de herziening tenminste vijf jaar daarvoor is aangekondigd, hiervan kennis is gegeven aan de eigenaren in het gebied en gedurende deze termijn de mogelijkheid bestond de bouwmogelijkheden te realiseren.

ARTIKEL II

De Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Bijlage I, categorie 11. Duurzame mobilitie, wordt als volgt gewijzigd:

1. Subcategorie 11.2 wordt genummerd 11.2a.

2. Drie subcategorieën worden toegevoegd, luidende:

  • 11.2b aanleg en uitbreiding van tankstations met installaties voor kleinschalige productie van waterstof bijvoorbeeld via elektrolyse of steamreforming en het afleveren van de waterstof aan voertuigen voor goederen- en personen transport;

  • 11.3 aanleg en uitbreiding van tankstations met installaties voor het afleveren van CNG, LNG, L-CNG en andere alternatieve brandstoffen aan voertuigen voor goederen- en personentransport

  • 11.4 aanleg en uitbreiding van tankstations met installaties voor het afleveren van hogere blends biobandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen aan voertuigen voor goederen- en personentransport.

B

Aan categorie Aa. Overige ruimtelijke projecten van bijlage II van de Crisis- en herstelwet worden de volgende projecten toegevoegd:

20

Zeehaven- en industriegebied Oosterhorn

Industriegebied van 1.290 ha, gelegen in de gemeente Delfzijl

Oosterhorn is een groot industriegebied voor zware industrie en havengebonden activiteiten en één van de grootste ontwikkelingsclusters voor chemie in Nederland.

       

21

Zeehaven- en industriegebied Eemshaven

Haven- en industriegebied, gelegen binnen de gemeente Eemsmond

De Eemshaven is een multi-modaal toegankelijk industriecomplex waar zich vooral bedrijven uit de sectoren chemie, energie, logistiek en recycling bevinden. Het gebied vervult een belangrijke rol in de nationale energievoorziening

       

22

Eiland van Schalkwijk

Landelijk gebied tussen Lek, Lekkanaal en Amsterdam-Rijnkanaal, gelegen in de gemeente Houten

De structuurvisie voor het Eiland voorziet in behoud en versterking van het landelijk karakter en de economische structuur. Landbouw en recreatie krijgen de ruimte om zich duurzaam te ontwikkelen.

       

23

Diary Campus

Internationaal onderzoeksinnovatie- en kenniscentrum, gelegen in de gemeente Leeuwarden

Doel van de campus is een bijdrage te leveren aan een verdere ontwikkeling van een toekomstbestendige melkveehouderij en zuivelsector.

       

24

Valkenburg

Voormalig (militair) vliegveld, gelegen in de gemeente Katwijk

De herontwikkeling van het voormalige vliegveld omvat de bouw van maximaal 5.000 woningen, alsmede de realisatie van 20 ha hoogwaardig bedrijventerrein en grootschalige natuurontwikkeling.

       

25

Kickersbloem III

Uitbreiding bedrijven-terrein, gelegen in de gemeente Hellevoetsluis

Op Kickersbloem zijn vooral bedrijven gevestigd in de sectoren bouw, dienstverlening (groot)handel en logistiek. De derde fase van het bedrijventerrein levert circa 47 ha (bruto) extra bedrijfsvloeroppervlakte op.

       

26

Amsterdam ZuidasDok

Multimodaal vervoersproject in de gemeente Amsterdam

Combinatie van stedelijke ontwikkeling en verbetering van bereikbaarheid, zowel via de weg als het openbaar vervoer. Onderdelen van het project zijn herinrichting van de A10-Zuid en de knooppunten Nieuwe Meer en Amstel en herinrichting van de openbaar vervoer-terminal.

       

27

Markerwadden

Natuurontwikkelingsproject in de gemeente Lelystad

Aanleg van geulenstelsel, zandwinputten en natuureilanden ten behoeve van de verbetering van de ecologische kwaliteit van het Markermeer.

       

28

Stadionpark Rotterdam

Herontwikkeling stedelijk gebied in de gemeente Rotterdam

Herontwikkeling van het gebied rondom het voetbalstadion De Kuip en enkele bestaande sportcomplexen

       

29

Dijckerwaal

Bouw van een tijdelijk logiesgebouw/labourhotel in de gemeente Westland

De bouw van het logiesgebouw zal voorzien in de tijdelijke huisvesting van 350 arbeidsmigranten in ’s-Gravenzande.

       

30

Weerwater

Gebiedsontwikkeling in het centrum van Almere

Gebied van 413 ha dat geleidelijk wordt ontwikkeld naar een (boven)regionaal centrumgebied, waar bijzondere thematische concepten op het gebied van economie, leisure, recreatie, sport en zorg (of een mix daarvan) een plaats kunnen krijgen. De Floriade (2022) is daarvan een eerste invulling.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst met uitzondering van artikel I, onderdeel E, artikel 7d, dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit bevat de zogenaamde zevende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

In artikel I wordt het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet aangevuld.

De gebieden Oosterhorn (gemeente Delfzijl) en Eemshaven (gemeente Eemsmond) worden aangewezen als ontwikkelingsgebieden, als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Crisis- en herstelwet (Chw) (onderdeel A).

Het project Dijckerwaal (gemeente Westland) wordt toegevoegd aan artikel 6, eerste lid, hetgeen betekent dat gedurende vijftien jaar kan worden afgeweken van het bestemmingsplan (onderdeel B).

De gemeente Hoogeveen wordt toegevoegd aan het experiment met de verlichte bouwtoets (onderdeel C).

In de provincie Flevoland kunnen bij een bestemmingsplan locaties worden aangewezen waarbinnen de daar aanwezige windturbines, die economisch of technisch zijn afgeschreven, moeten worden vervangen (onderdeel D).

Daarnaast vindt in onderdeel E de aanwijzing plaats van een drietal nieuwe innovatieve projecten als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2, van de Crisis- en herstelwet (Chw):

  • een experiment met het faciliteren van organische groei via het omgevingsplan (vooruitlopend op de totstandkoming van de Omgevingswet) met deelname door de gemeenten Almere, Assen, Culemborg, Den Haag, Enschede, Weesp en Zaanstad;

  • een experiment met AEC-bodemassen in de gemeente Lelystad;

  • een experiment met planschade in de gemeente Amsterdam.

In artikel II wordt de in Bijlage I van de Chw (Categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid) opgenomen categorie 11 (duurzame mobiliteit) uitgebreid met een drietal subcategorieën voor de aanleg en uitbreiding van tankstations met installaties voor het afleveren van (brand)stoffen aan voertuigen voor goederen- en personen transport:

  • kleinschalige productie van waterstof bijvoorbeeld via elektrolyse of steamreforming;

  • CNG, LNG, L-CNG en andere alternatieve brandstoffen, en

  • hogere blends biobandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen.

Voorts wordt aan categorie Aa (Overige ruimtelijke projecten) van bijlage II van de Chw een elftal projecten toegevoegd:

  • zeehaven- en industriegebied Oosterhorn in de gemeente Delfzijl;

  • zeehaven- en industriegebied Eemshaven in de gemeente Eemsmond;

  • het Eiland van Schalkwijk in de gemeente Houten;

  • het project Dairy Campus in de gemeente Leeuwarden;

  • het project Valkenburg in de gemeente Katwijk;

  • het project Kickersbloem III in de gemeente Hellevoetsluis;

  • het project ZuidasDok in de gemeente Amsterdam;

  • het project Markerwadden in de gemeente Lelystad;

  • het Stadionpark in de gemeente Rotterdam;

  • het project Dijckerwaal in de gemeente Westland;

  • het project Weerwater in de gemeente Almere.

De aanwijzing van de ontwikkelingsgebieden en projecten vindt plaats op verzoek van de betrokken gemeenten en provincies.

Dit besluit schept geen verplichtingen voor bedrijven of burgers en heeft derhalve geen gevolgen voor de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingkosten.

Op grond van artikel 5.2a van de Chw is het ontwerpbesluit op [d-m-2013] in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt nr. ).

Naar aanleiding van de voorpublicatie is (g)een zienswijze ontvangen van [PM]. Naar aanleiding van deze zienswijze is [PM].

Op grond van artikel 5.2a van de Chw is het ontwerpbesluit door de Minister van Infrastructuur en Milieu bij brief van [d-m-2013] (IenM/BSK-2013/... resp. ...) voorgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal (Kamerstuk 32 127, nr. ...). Naar aanleiding van de voorhang is op [d-m-2013] door de vaste Kamercommissie van Infrastructuur en Milieu een verslag van een schriftelijk overleg opgesteld (Kamerstuk II 2011/12, 32 127, nr. ...).

Artikelsgewijs

Artikel I (Aanvulling en wijzing Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet)
Onderdeel A (aanvulling artikel 2)

De gemeenten Delfzijl en Eemsmond, de provincie Groningen – mede ondersteund door het Havenschap Delfzijl-Eemshaven – willen de juridische planologische regeling voor de industrieterreinen Oosterhorn en Eemshaven actualiseren. Vanwege een aantal milieuproblemen op het gebied van externe veiligheid, geluid, geur en stikstof is dit tot op heden niet gelukt. Industrieterrein Oosterhorn is gericht op havengebonden activiteiten, het is één van de grootste chemieclusters in Nederland. Eemshaven is gericht op havengebonden activiteiten en zware industrie en vervult een belangrijke rol in de nationale energievoorziening. Beide gemeenten willen het instrumentarium voor het ontwikkelingsgebied inzetten, om te kunnen voldoen aan regelgeving op het gebied van natuur en milieu en om een betere balans te creëren tussen, ecologie, economie en leefbaarheid. Met het instrumentarium voor het ontwikkelingsgebied kan de milieugebruiksruimte op het juiste schaalniveau en proactief worden beheerd. Via de vergunningverlening kan worden gestuurd op een duurzame ruimtelijke economische ontwikkeling van het gebied. De industriële invulling kan worden gerealiseerd zonder dat dit leidt tot ongewenste significante (cumulatieve) milieueffecten op Natura2000-gebieden en de leefbaarheid in de omgeving van beide industriegebieden.

Onderdeel B (aanvulling artikel 6)

De gemeente Westland kent een sterke tuinbouwsector, waaraan arbeidsmigranten een belangrijke economische bijdrage leveren. De gemeente streeft naar een eerlijk woon- en werkklimaat. Voor arbeidsmigranten die kort in het Westland verblijven is huisvesting op maat nodig, zoals zogenoemde ‘short-stay faciliteiten. De arbeidsmigranten en hun werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor het realiseren van huisvesting, de gemeente faciliteert. Tegen deze achtergrond wil de gemeente meewerken aan het mogelijk maken van het project Dijckerwaal, waarin een particuliere initiatiefnemer een logiesgebouw-labourhotel voor 350 arbeidsmigranten wil realiseren voor maximaal 15 jaar. Het prefabgebouw wordt gemaakt van duurzame en milieuvriendelijke materialen. Bij het ontwerp wordt rekening gehouden met hergebruik na afloop van het gebruik op Dijckerwaal.

De bouw van de tijdelijke huisvesting is in strijd met de vigerende glastuinbouwbestemmingen. De vaste periode voor tijdelijk gebruik van 5 jaar is te beperkt voor de investering, de procedure vergt ook teveel tijd. Daarom vraagt de gemeente om de toegestane duur voor tijdelijk gebruik te verlengen tot 15 jaar en de voorbereidingsperiode te vereenvoudigen waardoor deze terugloopt van 26 naar 8 weken. Overeenkomstige experimenten zijn ook toegestaan in Eindhoven (Spoorzone) en Veghel (CHV-terrein).

Het project draagt bij aan de economische dynamiek in het Westland, biedt een innovatieve oplossing voor de huisvesting van arbeidsmigranten, draagt bij aan een duurzame economie en het gebouw is door ontwerp, bouw en beoogde hergebruik ook duurzaam.

Onderdeel C (aanvulling artikel 6g)

De gemeente Hoogeveen heeft zich aangemeld voor het reeds lopende experiment met een verlichte bouwtoets (artikel 6g). Dit experiment loopt met ingang van 6 maart 2013 voor een periode van vijf jaar. Met dit experiment wordt het verkrijgen van een vergunning voor deze bouwwerken vereenvoudigd, doordat niet vooraf, in het kader van de vergunningprocedure, door het bevoegd gezag wordt beoordeeld of het desbetreffende bouwwerk voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De initiatiefnemer is daarvoor – net als bij vergunningvrij bouwen – zelf verantwoordelijk. Op grond van artikel 1b van de Woningwet is hij verplicht om bij het bouwen aan het Bouwbesluit 2012 te voldoen.

Doel van dit experiment is een vermindering van de regeldruk alsmede lastenverlichting. Voor een nadere toelichting op artikel 6g wordt kortheidshalve verwezen naar de nota van toelichting bij de vijfde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.1

De nadere toelichting, zoals opgenomen in het Besluit van 5 februari 2013, is ook van toepassing op het experiment in de gemeente Hoogeveen.

De reden dat Hoogeveen aan het experiment wordt toegevoegd, is dat de woningmarkt in Hoogeveen afwijkt van die in de gemeenten die reeds deelnemen. Hoogeveen ligt in een gebied waar sprake is van minder groei en dat te maken heeft met ontgroening en vergrijzing. De nadruk ligt minder op nieuwbouw en meer op aanpassing en verbetering van de bestaande bouw. Specifiek voor Hoogeveen geldt dat de kern Hoogeveen nog blijft groeien en dat de groei van de dorpen op dit moment afvlakt en in de richting van krimp van het aantal inwoners gaat. Hier komt dan het element van de woonkwaliteit in de bestaande voorraad bij (het grootste deel van de voorraad is in de jaren ’60 en ’70 gerealiseerd). Het plan is om bij renovatie van de woningen ook een slag te maken op het gebied van duurzaamheid. Door een gemeente als Hoogeveen toe te voegen, waar een groot deel van de aanvragen om omgevingsvergunning verbouw van en uitbouw aan bestaande woningbouw betreft, kan bij uitstek beoordeeld worden welke (toegevoegde) waarde het schrappen van de bouwtechnische toets heeft.

Onderdeel D (nieuw artikel 6h)

Flevoland wil meer energie opwekken met minder windmolens door het op dit moment productieve areaal van 600MW te herstructureren. Eerste verkenningen wijzen uit dat herstructurering tot 2025 ruimte biedt voor de nieuwbouw van 1.000–1.200MW waardoor de elektriciteitsproductie met een factor 2,5 groeit. Daarmee zou het totale areaal in Flevoland doorgroeien naar circa 1.770MW. Om hier ruimte voor te creëren moeten de bestaande windopstellingen in Flevoland geherstructureerd worden. Herstructurering van de bestaande windmolens is nodig omdat de beschikbare ruimte voor windmolens al nagenoeg volledig in gebruik is voor windenergieopwekking. Hieruit volgt dat de medewerking van zittende eigenaren vereist is om het aanwezige potentieel te benutten. Zij zijn dan ook de logische initiatiefnemers. Dit houdt niet in dat andere marktpartijen geen kansen hebben op de Flevolandse markt. Zij kunnen door de zittende eigenaren worden gevraagd om de eigenlijke projectontwikkeling ter hand te nemen.

Ter aanvulling op het bij de vijfde tranche aan het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet toegevoegde project ‘Opschalen en saneren Windturbineparken provincie Flevoland’ wordt daarom bij wijze van experiment voor de provincie Flevoland artikel 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening opgerekt. Het in dat artikel voorkomende criterium ‘van gelijke of nagenoeg gelijke bouwmassa’ wordt losgelaten, waardoor het mogelijk wordt de verouderde kleine windturbines te moderniseren en op te waarderen.

Met dit experiment wordt voor deze concrete toepassing binnen de provincie Flevoland vooruitgelopen op een meer algemene moderniseringsbepaling in het kader van de Omgevingswet.

Onderdeel E (nieuwe artikelen 7c, 7d en 7e)
Artikel 7c (pilot Bredere reikwijdte bestemmingsplan)

In een zevental gemeenten (Almere, Assen, Culemborg, Den Haag, Enschede, Weesp en Zaanstad) zijn gebieden aangemeld om te experimenteren met een bredere reikwijdte van het bestemmingsplan. Daarmee krijgen deze bestemmingsplannen het karakter van een – omgevingsplan.

Met deze pilot wordt dus geëxperimenteerd op de in de toekomstige Omgevingswet beoogde verbreding van het bestemmingsplan tot een omgevingsplan. Zolang de beoogde Omgevingswet niet is vastgesteld en in werking is getreden, geldt een experimenteel omgevingsplan als een buitenwettelijk en vormvrij plan. Met artikel 7c wordt aan deze plannen een wettelijke grondslag gegeven voor deze experimentele bestemmingsplannen.

In het kader van dit experiment mag worden afgeweken van de aangegeven onderdelen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet geluidhinder (Wgh), het Besluit geluidhinder (Bgh), de Wet milieubeheer (Wm) en het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Hieronder zal nader op deze afwijkingsmogelijkheden worden ingegaan.

Eerste lid

De reikwijdte van het bestemmingsplan wordt, in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, verbreed van ‘een goede ruimtelijke ordening’ tot een veilige en gezonde fysieke leefomgeving alsmede het doelmatig beheer, gebruik en ontwikkeling van die fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. De verruimde reikwijdte van het bestemmingsplan maakt het bijvoorbeeld mogelijk regels op het gebied van milieu in het plan op te nemen.

Tweede lid

Voor deze bestemmingsplannen geldt geen actualiseringsplicht ex artikel 3.1, tweede lid. Voor de looptijd van deze bestemmingplannen is aangesloten bij het in de zesde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet opgenomen experiment met een looptijd van twintig jaar (artikel 7b van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet). Dientengevolge behoeft ook niet te worden voldaan aan de in de jurisprudentie ontwikkelde verplichting dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat dit binnen tien jaar kan worden gerealiseerd. In het kader van uitnodigingsplanologie treedt de gemeente faciliterend op en neemt ze de ontwikkeling van het gebied niet (altijd) zelf in handen.

Derde lid

Bij het bestemmingsplan kunnen voorlopige functies worden toegedeeld en met het oog hierop voorlopige regels worden gegeven. Een voorlopige functie geldt voor een daarbij te stellen termijn van ten hoogste tien jaar in plaats van de in artikel 3.2 genoemde maximale termijn van vijf jaar.

Vierde lid

Daarnaast is bepaald dat ook overige voor de fysieke leefomgeving relevante regelingen, die voorheen zouden zijn opgenomen in zelfstandige verordeningen, kunnen worden geïntegreerd in één instrument. Regels op het gebied van de fysieke leefomgeving kunnen daardoor worden gebundeld.

Zesde lid

In het bestemmingsplan kunnen regels worden gesteld waarvan de uitleg bij de uitoefening van een bij die regels aan te geven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Daarbij kan worden bepaald dat de beleidsregels (kunnen) worden vastgesteld door de gemeenteraad of door burgemeester en wethouders.

Zevende lid

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan wordt door de betreffende gemeenteraad bepaald van welke hieronder genoemde artikelen wordt afgeweken. Er bestaat dus geen verplichting om met alle hier genoemde afwijkingsmogelijkheden te experimenteren. Aan de deelnemende gemeenten worden dezelfde mogelijkheden geboden, maar het is aan de gemeenten zelf om te bepalen in hoeverre hiervan gebruikt wordt gemaakt.

– Wet ruimtelijke ordening (Wro)

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan kan worden besloten dat in afwijking van artikel 6.1, eerste lid, Wro geen recht op planschade bestaat bij het vervallen van planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden die ten minste vijf jaar ongebruikt zijn gebleven. Het idee van het experiment is om nieuwe initiatieven te faciliteren. Veel gemeenten hebben voor de crisis bestemmingsplannen opgesteld om bijvoorbeeld de bouw van woningen, kantoren of bedrijventerreinen mogelijk te maken. In de huidige tijd is er weinig tot geen vraag naar deze functies, terwijl er vaak wel animo is om op de hiervoor bestemde gronden andere activiteiten te ontplooien. Deze activiteiten kunnen een vliegwielfunctie hebben om de ontwikkeling van het gebied van de grond te krijgen. Indien hiervoor echter een wijziging van het bestemmingsplan nodig is, zijn veel gemeenten geneigd om hier niet in mee te gaan, omdat zij vrezen met hoge planschadeclaims te worden geconfronteerd. In het kader van dit experiment wordt aan de deelnemende gemeenten de mogelijkheid geboden om bij de vaststelling van het bestemmingsplan, te bepalen dat geen recht op planschade bestaat bij het vervallen van planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden die ten minste vijf jaar ongebruikt zijn gebleven. Het gaat daarbij om bouw- en gebruiksmogelijkheden die bestonden op grond van het bestemmingsplan dat door dit plan wordt vervangen. Om te voorkomen dat eigenaren van braakliggende gronden plotseling met een gewijzigde bestemming worden geconfronteerd, zullen zij tijdig op de hoogte worden gesteld van het voornemen tot wijziging van het bestemmingsplan. Een eigenaar die op dat moment een project in voorbereiding heeft of voornemens is om op korte termijn met de voorbereiding te beginnen, heeft dan voldoende gelegenheid om dat bij de gemeente te melden (als dat al niet is gebeurd), zodat het project in het nieuwe plan kan worden meegenomen. Op deze wijze wordt tevens invulling gegeven aan het begrip ‘voorzienbaarheid’ in artikel 6.3, aanhef en eerste lid, Wro. Indien de eigenaar zich niet meldt, heeft hij blijkbaar niet de behoefte om de bestemming te verwezenlijken en kan worden geconcludeerd dat deze niet uitvoerbaar is.

Er kan eveneens worden afgeweken van de verplichting ex artikel 6.12, eerste en derde lid, Wro zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan door kan schuiven naar de concrete aanvraag van een omgevingsvergunning. Dit past goed bij de in de pilots gewenste uitnodigingsplanologie. Daarbij is het wenselijk om via het bestemmingsplan uit te nodigen om tot een organische ontwikkeling van een gebied te komen. De ontwikkeling van het gebied wordt daarbij voor een belangrijk deel aan (private) initiatiefnemers overgelaten. Het is in die gevallen over het algemeen niet gewenst om al bij de wijziging van het bestemmingsplan te worden geconfronteerd met de verplichting om een exploitatieplan vast te stellen.

Het kostenverhaalsinstrumentarium wordt met de afwijking geflexibiliseerd. De verplichting om kosten te verhalen blijft in stand. Uiteraard is het ook bij het verlenen van de vergunning mogelijk om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (indien bijvoorbeeld een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer is gesloten).

– Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Zoals hiervoor in relatie tot artikel 3.2 Wro reeds is aangegeven, hoeft geen inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Artikel 3.1.6, eerste lid, onderdelen a en f zijn dan ook niet van toepassing op het bestemmingsplan.

In afwijking van artikel 3.1.6, vierde lid, onder c, hoeft de toelichting op het bestemmingsplan geen beschrijving te bevatten van de wijze waarop de krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Het past niet bij de opzet van het bestemmingsplan en organische groei om voorafgaand aan de vaststelling door de gemeente in detail te laten onderzoeken welke gevolgen de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen voor het milieu zullen hebben. Deze verantwoordelijkheid wordt, op een later moment, (grotendeels) bij de initiatiefnemer neergelegd. De systematiek wordt dat de gemeente voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan de gevolgen voor het milieu globaal onderzoekt en dat de initiatiefnemer in het kader van de vergunningverlening de gevolgen van zijn initiatief (meer) in detail in beeld brengt. Op deze manier kan het onderzoek beperkt blijven tot de gevolgen van het concrete initiatief, daar waar in de huidige situatie bij de voorbereiding van een bestemmingsplan allerlei onderzoeken worden gedaan naar de gevolgen van ontwikkelingen die het plan weliswaar mogelijk maakt, maar die in de praktijk niet zullen worden gerealiseerd. Volledigheidshalve wordt hier nog opgemerkt dat de wet- en regelgeving op het gebied van de milieueffectrapportage onverkort van toepassing blijft.

De afwijking van de Wro en het Bro zijn identiek aan de regeling voor het experiment met flexibele bestemmingsplannen in de zesde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (artikel 7a, Platform 31).

– Wet geluidhinder (Wgh) en Besluit geluidhinder (Bgh)

Op grond van artikel 45 Wgh geldt een maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) voor woningen binnen de zone rond een gezoneerd industrieterrein. In veel gevallen legt een zone rond een industrieterrein daarmee een aanzienlijke ruimteclaim op een gebied dat met functiemenging kan worden doorontwikkeld. Het huidige artikel 51 Wgh biedt de ruimte tot een maximale ontheffingswaarde van 65 dB(A) in geval van een inbreidingslocatie. Deze is echter aan restricties onderhevig. Met name de beperking dat sprake moet zijn van een beperkte wijziging ten opzichte van de bestaande stedenbouwkundige structuur staat op gespannen voet met het beginsel van uitnodigingsplanologie. De gebiedsontwikkeling gestoeld op functiemenging brengt veelal een wijziging van de stedenbouwkundige structuur met zich mee. In het kader van dit experiment mag de in artikel 45, eerste lid, genoemde maximale ontheffingswaarde op 65 dB(A) worden gesteld, waarbij deze afwijking gedurende maximaal 10 jaar is toegestaan.

In hoofdstuk VIIIa, afdeling 2 (de artikelen 110d t/m 110i), Wgh is het detailniveau van een akoestisch onderzoek beschreven, dat in het kader van een ruimtelijk plan moet worden uitgevoerd. Dit detailniveau is afgestemd op de bestaande ruimtelijke besluiten. De voor de pilotgebieden gewenste bestemmingsplannen met een bredere reikwijdte bevatten een regeling op hoofdlijnen. Het akoestisch onderzoek dat de akoestische validiteit van dit omgevingsplan moet onderschrijven, zal op dit hogere abstractieniveau moeten worden afgestemd. Eén en ander past binnen de denkrichting van Swung-2. ‘Swung’ staat daarbij voor ‘Samenwerken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid’. Onder deze noemer wordt momenteel gewerkt aan een grootschalige aanpassing van de Wet geluidhinder. De invoering van geluidproductieplafonds voor de rijksinfrastructuur (Swung-1) is per 1 juli 2012 geregeld middels het opnemen van een nieuw hoofdstuk 11 (Geluid) in de Wet milieubeheer. In het traject Swung-2 wordt de geluidsregelgeving rond provinciale en gemeentelijke wegen en rond gezoneerde industrieterreinen aangepast. Op 28 maart 2013 heeft de staatssecretaris van IenM een brief naar de Tweede Kamer gestuurd, waarin de beleidskeuzes voor Swung-2 zijn verwoord (IenM/BSK-2013/55805)2.

Het onderzoek dient daarbij vanzelfsprekend wel voldoende concrete informatie te bevatten om bijvoorbeeld het besluit tot het verlenen van hogere waarden in het bestemmingsplan te kunnen integreren. Ook in een globaal bestemmingsplan moet worden onderbouwd dat de wens tot het realiseren van geluidsgevoelige functies reëel is. In de fase van planvorming is het namelijk nog mogelijk om geluidsproblemen te voorkomen door middel van een andere inrichting van het gebied. Om deze reden is het niet toegestaan om het meer gedetailleerde geluidsonderzoek volledig door te schuiven naar de procedure die moet leiden tot het afgeven van een omgevingsvergunning.

In artikel 3.2 Bgh zijn beperkingen opgenomen voor de maximale ontheffingswaarde voor wegverkeerslawaai De pilotgebieden liggen binnen zones langs verschillende wegen. Ook deze leggen een aanzienlijke ruimteclaim op de pilotgebieden. De bestaande in de Wet geluidhinder opgenomen normen knellen onnodig als het gaat om uitnodigingsplanologie en organische gebiedsontwikkeling. Dit voorstel sluit aan op bestaande in de wet opgenomen ontheffingsbevoegdheden. Er wordt namelijk aangesloten bij de ontheffingsmogelijkheden zoals opgenomen in artikel 83, vijfde lid, Wgh, met dien verstande dat de daaraan gestelde beperkingen ten aanzien van de stedenbouwkundige structuur zijn komen te vervallen. Dit in verband met de strijdigheid van dit beginsel met de binnen de pilotgebieden beoogde functiemenging.

In artikel 5.4 Bgh zijn voorwaarden gesteld aan een akoestisch onderzoek, die zijn afgestemd op de bestaande ruimtelijke regelingen. De voorwaarden van dit artikel zijn afgestemd op het abstractieniveau van de gewenste bestemmingsplannen.

In de huidige praktijk is het besluit tot vaststelling van de hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder een separaat besluit naast het ruimtelijke besluit. Omdat de grondslag en de ruimtelijke verantwoording van een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde voortvloeit uit en is opgenomen in het bestemmingsplan met brede reikwijdte, wordt dit plan het vehikel voor het vaststellen van de hogere grenswaarde. Dit besluit is daarmee geïntegreerd in het bestemmingsplan.

– Wet milieubeheer (Wm) en Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 8.42 van de Wet milieubeheer bevat de mogelijkheid voor het vaststellen van een maatwerkvoorschrift voor inrichtingen waarop het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is. Voor de pilotgebieden kunnen gebiedsgerichte milieuvoorschriften tevens worden opgenomen in het bestemmingsplan. Dit is geregeld door aan te haken bij artikel 8.42b van de Wet milieubeheer. Daarbij geldt dat de in het bestemmingsplan opgenomen regels van invloed zijn op de milieuhygiënische kwaliteit van de leefomgeving die met het bestemmingsplan moet worden geborgd. Bovendien kunnen door de koppeling met het bestemmingsplan deze regels van toepassing zijn op een bestemming of toegekende functie in plaats van op individuele inrichtingen. Tenslotte wordt door de koppeling aan het ruimtelijke besluit het vaststellen van het maatwerkvoorschrift digitaal kenbaar gemaakt.

Achtste lid

In artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor geluidbelasting ter hoogte van gevoelige bestemmingen. Met name in gebieden waarin de gebiedsontwikkeling wordt gekenmerkt door een grote mate van functiemeningen, kunnen deze grenswaarden een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden met zich meebrengen. Er zal bij organische gebiedsontwikkeling over het algemeen slechts sprake zijn van een relatief beperkte duur van deze hogere milieubelasting. Hierin ligt de redelijkheid van de tijdelijke relatief hogere milieubelasting besloten. Er wordt dan ook afgeweken van de in de voornoemde artikelen opgenomen grenswaarden. Dit met dien verstande dat de onderbouwing van deze ontheffing kan worden neergelegd in het bestemmingsplan. Daarmee wordt vooruitgelopen op de inwerkingtreding van artikel 2.19 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Dit artikel biedt gemeenten de mogelijkheid om bij verordening een afwijkende geluidsnorm vast te stellen. In afwachting van het opstellen van een modelverordening door de VNG treedt dit artikel voorlopig niet in werking. In het kader van dit experiment zal onder andere worden bekeken op welke wijze de afwijkende norm in het bestemmingsplan kan worden opgenomen. Indien een gemeente daarvoor kiest, betekent dat overigens wel dat de afwijkende norm, evenals de rest van het bestemmingsplan, vatbaar is voor bezwaar en beroep.

Tiende lid

Hieronder volgt een overzicht van de gebieden en projecten waarvoor de gemeenten een ‘verbreed bestemmingsplan’ gaan opstellen:

Almere/Zeewolde – Oosterwold

Oosterwold is één van de gebiedsontwikkelingen in het kader van Almere 2.0 en beslaat een gebied van ruim 4.300 ha tussen Almere en Zeewolde. Het gebied is nu nog grotendeels agrarisch. De regio heeft met het Rijk afgesproken dat in het gebied de komende 20 jaar ruimte wordt geboden voor een organische ontwikkeling naar een groen woon-werkgebied, waarbij het agrarische karakter voor een groot deel behouden blijft. Kenmerkend voor deze organische ontwikkeling is dat er vooraf geen eindbeeld in de vorm van een masterplan of blauwdruk wordt opgesteld. Hoe het gebied er in de toekomst uit zal zien en waar de verschillende functies in het gebied een plaats gaan krijgen, wordt overgelaten aan de initiatieven van burgers, bedrijven en instellingen. De gezamenlijke structuurvisie, die de gemeenten Almere en Zeewolde voor het gebied hebben opgesteld, biedt initiatiefnemers een raamwerk waarbinnen ze aan de slag kunnen.

Deze werkwijze, waarbij wordt uitgegaan van een gevarieerde en gefaseerde invulling van het gebied en waarbij over een langere periode veel ruimte wordt geboden aan initiatiefnemers, maakt dat het wenselijk is om te beschikken over een juridisch-planologisch instrument dat enerzijds voldoende basis biedt voor het verlenen van omgevingsvergunningen, maar dat zich tegelijkertijd beperkt tot het beschrijven van de hoofdlijnen van de gewenste gebiedsontwikkelingen, zonder dat vooraf al te gedetailleerde onderzoeken naar bijvoorbeeld de gevolgen voor milieu, archeologie, water en natuur nodig zijn. Daarnaast dient het instrument een bij de procesaanpak passende looptijd (20 jaar) te hebben en moet het ruimte bieden voor een gebiedsexploitatie op hoofdlijnen.

Almere – Centrum Weerwater

Almere Centrum Weerwater is aangemerkt als ontwikkelingsgebied onder Afdeling 2 van hoofdstuk 2 van de Chw. Het gebied ligt in het centrum van Almere ter hoogte van de A6, die in de periode tot 2020 wordt verdubbeld. Het gebied beslaat 413 ha en is één van de drie grote ontwikkellocaties waarbinnen de groeiopgave voor Almere moet worden gerealiseerd. Het (concept)gebiedsontwikkelingsplan, dat in mei 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld, bevat een kansenstrategie voor de geleidelijke ontwikkeling van het gebied naar een (boven)regionaal centrumgebied, waar bijzondere thematische concepten op het gebied van leisure, zorg, recreatie, economie en sport (of een mix daarvan) kunnen landen. De Floriade is daarvan een eerste invulling. Bij deze ontwikkeling past een vernieuwend juridisch-ruimtelijke concept dat ruimte geeft aan de kansen die zich voordoen. De huidige systematiek van het bestemmingsplan sluit niet goed aan door de beperkte geldingsduur en de noodzaak de uitvoerbaarheid vooraf aan te tonen. Het experiment met de bredere reikwijdte van het bestemmingsplan biedt nieuw perspectief waar de gemeente Almere gebruik van wil maken. Om de verdubbeling van de A6 volgens de huidige planning te kunnen realiseren, is het noodzakelijk dat de gemeente op 1 januari 2015 over een onherroepelijk bestemmingsplan beschikt. Dit betekent dat het experiment met de nodige voortvarendheid zal worden opgepakt en dat de ervaringen die in dit kader worden opgedaan nog in de Omgevingswet kunnen worden verwerkt.

Assen – toeristisch-recreatieve zone (inclusief TT-circuit)

Het gebied tussen TT-circuit Assen en Verkeerspark Assen, incl. het natuurgebied Witterveld, maakt voor een deel onderdeel uit van de toeristisch recreatieve zone van het project FlorijnAs. Dit omvangrijke programma is aangemerkt als lokaal project met nationale betekenis op grond van de Afdeling 7 van Hoofdstuk 2 van de Crisis- en herstelwet. De toeristisch recreatieve zone moet uitgroeien tot een hoogwaardig recreatief gebied met een grote aantrekkingskracht voor zowel bewoners als toeristen. De ontsluiting wordt met een nieuwe op- en afrit op de A28 en met een aanleg van een evenementenstation van de NS sterk verbeterd. De economische potentie van het TT Circuit wordt vergroot en er wordt ruimte gegeven aan ontwikkelingen zoals TT World en diverse attractieve programma's. Het is de bedoeling dat meer bedrijven aansluiten om het leisure-gebied verder te ontwikkelen. De gemeente Assen wil vooral kansen uit de markt halen en die zo goed mogelijk ondersteunen. Om flexibel te kunnen inspelen op die initiatieven neemt de gemeente deel aan het experiment.

Culemborg – Spoorzone

De Spoorzone in de gemeente Culemborg bestaat aan de westzijde uit een gesloten stortplaats en verlaten bedrijfsterrein. De gemeente wil het gebied rond het NS-station samen met commerciële partijen herontwikkelen met vervoersvoorzieningen, winkels, hotels, horeca, bedrijvigheid, wonen etc. De ontwikkeling vergt een lange doorloop en flexibele invulling waarin ruimte is voor marktontwikkelingen die nu nog niet bekend zijn. Het bestemmingsplan kent daarvoor een te korte geldingsduur, is te weinig flexibel en vraagt teveel duidelijkheid vooraf. Het experiment moet daarvoor de betrouwbare juridische basis verschaffen. Deze innovatieve aanpak moet de economische ontwikkeling op gang helpen. Een specifiek punt van duurzaamheid is dat het plan het hergebruik van een voormalige stortplaats mogelijk maakt.

Den Haag – Binckhorst

Omdat de drijvende krachten achter de stedelijke ontwikkeling ingrijpend zijn gewijzigd heeft de gemeente Den Haag voor de Binckhorst het roer omgegooid. De kantoormarkt is structureel veranderd en de woningmarkt zit op slot. In plaats van een grootschalige geplande herontwikkeling gaat de gemeente, voor dit omvangrijke gebied met veel kantoren en bedrijven, inmiddels uit van een gebiedsaanpak waarin de initiatieven uit de markt moeten komen en de gemeente ondersteunt. Daarbij hoort ook een ander juridisch-ruimtelijke basis, die gevonden kan worden door het experimenteren met een instrument met de kenmerken van het omgevingsplan. De gemeente wil de economische groei in dit innovatieve experiment nieuwe kansen geven. De inzet geeft op diverse manieren inhoud aan duurzaamheid: terugdringen van de automobiliteit, ruimte voor fietsen en wandelen, intensivering van het ruimtegebruik en versterken van de kwaliteit van de openbare ruimte met onder meer groen zijn daarvan voorbeelden.

Enschede – Luchthaven Twente

Het project omvat de transformatie van de grond van de voormalige vliegbasis Twenthe en herontwikkeling van de voormalige militaire kampen. De gebiedsontwikkeling bestaat in hoofdlijnen uit:

  • de ontwikkeling van een burgerluchtvaartterrein op de locatie van het voormalige militaire vliegveld Twenthe. De aan het vliegveld gelieerde functies zoals parkeren en luchthavengerelateerde bedrijvigheid, alsmede leisure en een veiligheidscentrum, liggen allemaal ten noorden van de start- en landingsbaan;

  • herontwikkeling van de overigen deelgebieden (natuurontwikkeling, leisure, bedrijvigheid, evenementen en woningbouw).

Bij het opstellen van een structuurvisie in opdracht van Rijk, provincie en gemeente voor de gebiedsontwikkeling van Luchthaven Twente e.o. is initieel een tweetal plannen opgesteld. Bij de uiteindelijke keuze voor plan B heeft een aantal factoren een doorslaggevende rol gespeeld. Plan B vertaalt een visie met een sterk accent op hergebruik van de bestaande bebouwing en inpassing van ecologische waarden en EHS. In deze visie is ook een aanzienlijk werkprogramma opgenomen. De argumenten voor deze keuze kunnen allen ontleend worden aan de verwachte effecten op het gebied van milieu, economie en planexploitatie. Belangrijk verbindend element is de invulling van het begrip duurzaamheid dat in de missie van de gehele gebiedsontwikkeling is verankerd. Ook scoorde plan B het beste op het gebied van economische ontwikkeling en werkgelegenheid. De economische versterking van Twente is immers een van de uitgangspunten geweest bij het opstellen van de herinrichtingplannen van het gebied.

Met de Gebiedsagenda Twente werken provincie, regio en Twentse gemeenten verder aan de kwaliteiten van een internationaal toonaangevende regio. Voor de ontwikkeling van economie en werkgelegenheid is de ontwikkeling van de luchthaven een belangrijke factor. Het realiseren van een compacte luchthaven in het groen is een concrete mogelijkheid tot het realiseren van directe en indirecte werkgelegenheid. Hierbij valt te denken aan bedrijven voor vliegtuigonderhoud, logistieke bedrijven en opleidingsinstituten. Bestaande bedrijven profiteren en de aanwezigheid van een luchthaven is voor nieuwe bedrijven een extra vestigingsfactor. Een duurzame inbedding van deze nieuwe bedrijvigheid in de regio vraagt om een ruimtelijke ontwikkeling die zorg moet dragen voor een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. Door een samenhangend programmatische aanpak op een aantal punten zoals profilering en acquisitie worden de projecten in hun kracht versterkt. Een organische ontwikkeling van het gebied zorgt voor de mogelijkheid tijdelijke verhuur van panden en bedrijfshuisvesting te faciliteren en genereert inkomsten en werkgelegenheid.

Het vernieuwende karakter van het project is niet in hoofdzaak op de fysieke uitvoering gericht, maar zit in de wijze waarop het organische proces ingevuld gaat worden. Voor de gebiedsontwikkeling wordt flexibiliteit gezocht voor twee onderdelen:

  • 1. Snel schakelen tussen beleid, ruimtelijk-juridisch kader en uitvoering

  • 2. Benutten van de omvang en de bestaande waarden van het gebied

De duurzaamheidskansen van het project concentreren zich met name rond energie, behoud en ontwikkeling van biodiversiteit en de beleefbaarheid van natuur en landschap. In de herinrichtingsplannen van het gebied is een aantal ruimtelijke dragers opgenomen ten behoeve van deze duurzame gebiedsontwikkeling, zoals:

  • Het versterken en herstellen van het watersysteem als één van de dragers van continuïteit in het natuurnetwerk en het landschap. Het gaat hierbij om het gehele systeem vanaf de bron tot buiten het gebied, zowel ten aanzien van geohydrologie als het oppervlaktewater

  • Het verbinden van de natuur binnen en buiten het gebied, onder andere via de beken en de landgoederenstructuur, met natuurcomplexen op afstand ten zuidwesten (Driene, Twekkelo) en ten oosten (Oldenzaalse stuwwal) van het gebied;

  • Het vergroten van de specifieke natuurkwaliteiten van het gebied, verbonden aan natte en droge heide, bossen, schrale graslanden, beken en moerassen;

  • Het hergebruik en de inpassing van bestaand vastgoed en behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen.

Duurzaamheid is integraal opgevat als het toevoegen van waarde aan de gebiedsontwikkeling. Rond de compacte luchthaven ontstaat veel ruimte voor robuuste natuurontwikkeling en een ecologische kwaliteitsimpuls van bos en natuur. Het doel is het creëren van een zodanige leefomgeving dat mensen er graag wonen, werken of recreëren en dat zij bereid zijn daarin structureel te investeren. Voor de toekomstig exploitant van de luchthaven Twente e.o. is in de aanbestedingsdocumenten de voorwaarde opgenomen dat aan vooraf vastgestelde duurzaamheidcriteria moet worden voldaan eer overgegaan wordt tot gunning.

Weesp – Bloemendalerpolder

In de Bloemendalerpolder wordt de bouw van maximaal 2.750 woningen hard gekoppeld aan de ontwikkeling van een groenblauwe structuur. Marktpartijen zijn zelfstandig verantwoordelijk voor de totale gebiedsontwikkeling binnen afspraken op hoofdlijnen. Bij deze ontwikkeling past geen strak ruimtelijk keurslijf maar flexibiliteit. De gemeenten willen een langere doorlooptijd en ruimte om flexibel in te spelen op de strakke kaders van de Wet geluidhinder. Het ontwikkelingsconcept is innovatief, de koppeling van rood (woningen) aan blauw (water) en groen (natuur en landschap) duurzaam en de totale ontwikkeling stimuleert de economie.

Zaanstad – Hembrugterrein

Het Hembrugterrein is een voormalig defensieterrein van 43 ha bestaande uit bos (18 ha) en bedrijfsbebouwing, waarvan ongeveer de helft de monumentenstatus heeft. De gebouwen staan goeddeels leeg. Het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) is eigenaar van het gebied. RVOB, provincie Noord-Holland en gemeente Zaanstad willen het terrein herontwikkelen tot een duurzaam en gemengd stedelijk gebied met (creatieve) bedrijvigheid, culturele instellingen, horeca en waar mogelijk ook woningen. Woningbouw is niet eenvoudig in te passen vanwege de milieucontouren van het nabij gelegen bedrijventerrein Westpoort en Schiphol. De ontwikkeling vergt een lange termijn met nog veel onzekerheden, waardoor het niet mogelijk is om de economische uitvoerbaarheid binnen en beperkte tijd van een bestemmingsplanperiode op de gebruikelijke wijze te onderbouwen. Ook is een andere aanpak nodig om planvorming en investering in woningbouw uit te lokken. Te denken valt aan het toestaan van woningbouw onder voorbehoud van een toekomstig aanvaardbaar geluidniveau. De ontwikkeling van het Hembrugterrein blokkeert en het huidige instrumentarium biedt geen ruimte voor de voorgestane aanpak. De gemeente Zaanstad wil het experiment aangaan om met een innovatie en duurzame aanpak wel de beoogde (economische) ontwikkeling op gang te krijgen.

Artikel 7d (Flevokust Lelystad: toepassing van Besluit bodemkwaliteit)

Flevokust is een samenwerkingsverband van de gemeente Lelystad, de provincie Flevoland en het Havenbedrijf Amsterdam om een nieuwe haven bij Lelystad te ontwikkelen voor de binnenvaart met bijbehorend bedrijventerrein. Het project zorgt voor een vermindering van de vrachtwagenmobiliteit en draagt bij aan het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van de Metropool Regio Amsterdam. Voor het aanleggen en realiseren van het bedrijventerrein is het noodzakelijk een gebied van 115 ha circa 7 meter op te hogen (van –5 tot +2,25 NAP). Om het gebruik van zand en grond (=primaire bouwstof) te besparen kunnen deze op een deel van het terrein functioneel en nuttig worden vervangen door schone (vrij toepasbare) bouwstof (=secundaire bouwstof).

Op 7 maart 2012 is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de Vereniging Afvalbedrijven de Green Deal ‘Verduurzaming Nuttige Toepassing AEC-bodemas’ getekend. In deze Green Deal hebben partijen afgesproken om de AEC-bodemas op te werken tot schone (vrij toepasbare) bouwstof. Het afgesproken tijdpad is: In 2017 is de helft van alle jaarlijks geproduceerde bodemas bewerkt of opgewerkt en in 2020 100%. Het project Flevokust levert aan deze doelstelling. Het zuidelijk deel van het plangebied wordt ingericht voor de ontwikkeling van onder andere een reinigingsinrichting voor AEC-bodemas. Het recyclingsbedrijf zal vooruitlopend op de inrichting van de reinigingsinrichting op Flevokust elders een (kleine) reinigingsinstallatie bouwen om het opwerkingsproces te optimaliseren en om medio 2014 aan te vangen met het reinigen van AEC-bodemas tot schone (vrij toepasbare) bouwstof voor toepassing voor de aanleg en ophoging van het project Flevokust. Hiermee wordt vooruitgelopen op de Green Deal ‘Verduurzaming Nuttige Toepassing AEC-bodemas’. In de Green Deal ‘Verduurzaming nuttige toepassing AEC Bodemassen’ worden de voorwaarden hiervoor nader uitgewerkt.

In het kader van deze Green Deals wordt in artikel 7c de werkingsfeer van het Besluit Bodemkwaliteit (BBk) voor de duur van vijftien jaar verruimd, zodat dit project kan plaatsvinden. Op grond van het BBk mogen bouwstoffen niet gebruikt worden voor een dergelijk werk. Door dit project – de ophoging van het bedrijventerrein – aan te merken als ‘werk’ in de zin van het BBk gelden alle daarin gestelde regels voor het toepassen van de gereinigde AEC-bodemassen bij dit project.

Artikel 7e (Amsterdam – voorzienbaarheid schade bij green fields)

Amsterdam heeft te kampen met een grote en structurele kantorenleegstand, bijvoorbeeld in de gebieden Teleport (Sloterdijk) en Amstel III. Alhoewel deze zijn aangewezen in het kader van de Leegstandswet en de Leegstandsverordening, kan het bestaande kantorenareaal op basis van de vigerende bestemmingsplannen nog aanzienlijk worden uitgebreid. De gemeente wil de bestemmingsplannen voor deze gebieden herzien en daarbij de onbenutte mogelijkheden voor de bouw van kantoren ‘wegbestemmen’. Het probleem is dat dit wegbestemmen tot grote planschadeclaims kan leiden. Dit risico kan worden beperkt door ervoor te zorgen dat de wijziging van het bestemmingsplan voorzienbaar wordt. Deze voorzienbaarheid kan onder andere worden vormgegeven door in een openbaar (ruimtelijk) beleidsstuk aan te geven dat het kantorenbeleid zal worden herzien, met als oogmerk om het kantorenareaal binnen de gemeente terug te brengen. Indien belanghebbenden, nadat het voornemen tot de beleidswijziging bekend is gemaakt, gedurende een zekere periode geen initiatief nemen om de bestaande bouwmogelijkheden te benutten, verspelen zij hun recht op vergoeding van planschade. Er is dan sprake van ‘passieve risico-aanvaarding’. In de Wro is echter niet geregeld welke termijn moet zijn verstreken alvorens er sprake is van voorzienbaarheid en uit de jurisprudentie wordt dit evenmin helder. Middels het opnemen van artikel 7e wordt voor Teleport en Amstel III duidelijkheid geboden. Daarbij is gekozen voor een termijn van vijf jaar. Deze termijn is identiek aan de termijn, genoemd in artikel 7a, eerste lid (zesde tranche) en 7c, zesde lid (deze tranche).

Artikel II, onderdeel A (uitbreiding bijlage I categorie 11 Chw)

De bij de zesde tranche toegevoegde categorie 11 (duurzame mobiliteit) versnelt en vereenvoudigt de vergunningverlening voor de aanleg en uitbreiding van elektrische snellaadstations en tankstations voor het afleveren van waterstof aan voertuigen voor goederen en personentransport. Aan deze categorie worden twee subcategorieën toegevoegd. Deze uitbreiding versnelt en vereenvoudigt de vergunningverlening voor de aanleg en uitbreiding van tankstations het afleveren van CNG (Compressed Natural Gas), LNG (Liquefied Natural Gas), L-CNG (CNG afkomstig van LNG), alternatieve brandstoffen zoals methanol, hogere blends biobrandstoffen zoals E-85 en E-10 en andere hernieuwbare brandstoffen. Inzet van alternatieve brandstoffen vergroot de zekerheid van de energievoorziening voor verkeer en kan een bijdrage leveren aan vermindering van de milieubelasting door verkeer.

Artikel II, onderdeel B (uitbreiding bijlage II categorie Aa Chw)

Aan bijlage II van de Chw zijn toegevoegd de projecten Zeehaven- en industriegebieden Oosterhorn en Eemshaven, het Eiland van Schalkwijk, de Dairy Campus, Valkenburg, Kickersbloem III, ZuidasDok, Markerwadden en het Stadionpark Rotterdam met als doel de bevordering van de duurzame economische ontwikkeling.

Delfzijl en de Eemshaven zijn zeehavens van nationaal belang en vormen tezamen met de stad Groningen een stedelijke regio met topsectoren, zoals benoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De haven- en industriegebieden zijn grote industriële complexen met multimodale toegankelijkheid, die vooral sterk ontwikkeld zijn op de sectoren energie, chemie, logistiek en recycling.

Oosterhorn is een groot industrieterrein in de gemeente Delfzijl voor zware industrie en havengebonden activiteiten. Oosterhorn is daarnaast één van de grote chemie-ontwikkelingsclusters in Nederland. Het totale plangebied van Oosterhorn omvat circa 1.290 ha (bruto). Oosterhorn is hiermee het grootste bedrijventerrein in Noord-Nederland en van groot belang voor de gehele provincie Groningen. Het is bovendien één van de weinige bedrijventerreinen in Nederland waar nog ontwikkelingsruimte is voor zware chemische industrie. Een deel van het terrein is reeds ingevuld met bedrijven en infrastructuur.

De Eemshaven is een haven- en industrieterrein binnen de gemeente Eemsmond. Het is een terrein voor havengebonden activiteiten en zware industrie. De Eemshaven vervult een belangrijke rol in de nationale energievoorziening. Een deel van het terrein is al ingevuld met bedrijven en infrastructuur.

Het Eiland van Schalkwijk is een groen en landelijk gebied in de gemeente Houten en wordt omringd door het Amsterdam-Rijnkanaal, de Lek en het Lekkanaal. Eind 2011 is een structuurvisie vastgesteld. De belangrijkste uitgangspunten hiervan zijn behoud en versterking van het landelijk karakter en de economische structuur. De landbouw en de recreatie krijgen de ruimte om zich duurzaam te ontwikkelen en op te bloeien tot de economische motoren.

Het project ‘Dairy Campus’ betreft een (inter)nationaal onderzoeks-, innovatie- en kenniscentrum dat bijdraagt aan de verdere ontwikkeling van een toekomstbestendige melkveehouderij en zuivelsector. De campus ligt aan de Boksymerdyk in Leeuwarden en bestaat uit een innovatie- en onderzoeksboerderij met onderwijs- en trainingsvoorzieningen. Deze zullen de komende jaren worden uitgebreid.

Het project Locatie Valkenburg omvat de bouw van maximaal 5.000 woningen en 20 ha hoogwaardig werkpark alsmede grootschalige natuurontwikkeling en kent een nauwe relatie met de Rijnlandroute en het HOV-Net Zuid-Holland Noord. Het project wordt uitgevoerd in samenwerking met de Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsmaatschappij.

De derde fase het bedrijventerrein Kickersbloem in de gemeente Hellevoetsluis levert 47 ha (bruto) extra bedrijfsvloeroppervlakte op in sectoren als (groot)handel, logistiek, bouw en dienstverlening. Deze oppervlakte biedt ruimte aan circa 350 bedrijven met een gezamenlijke werkgelegenheidsimpuls van 2.900 arbeidsplaatsen. Veel van deze arbeidsplaatsen komen ten goede aan de ‘zwakkere’ groepen op de arbeidsmarkt: jongeren (19%), ouderen (12%) en lager opgeleiden (36%). Hierdoor wordt de uitstroom van forenzen, die in Hellevoetsluis relatief groot is, beperkt.

Het project ZuidasDok is een combinatie van stedelijke ontwikkeling en verbetering van de bereikbaarheid van de Amsterdamse Zuidas en de noordelijke Randstad, zowel over de weg als met het openbaar vervoer. Het project voorziet onder andere in herinrichting van de A10-Zuid en de knooppunten Nieuwe Meer en Amstel en een uitbreiding van de ov-terminal. De aanwijzing van het project is in aanvulling op de reeds aangewezen gebiedsontwikkeling Zuidas en om zeker te stellen dat ook ZuidasDok, inclusief de infrastructurele onderdelen, onder de werking van de Crisis- en herstelwet valt.

Het Markermeer verkeert in ecologisch opzicht in een slechte toestand. Als gevolg van het afsluiten van het IJsselmeer middels Afsluitdijk en Houtribdijk is er sprake van het ophopen van slib. Dit slib maakt het water in het Markermeer troebel en verstikt het bodemleven. Als gevolg hiervan hebben vissen, schelpdieren en waterplanten moeite met overleven en dreigt er voor trekvogels gebrek aan voedsel te ontstaan. Het project Marker-Wadden bestaat uit een bovenwater- en een onderwaterlandschap. Het onderwaterlandschap bestaat uit zandwinputten en een geulenstelsel waarin slib wordt ingevangen. Met de bouwstoffen uit de zandwinput en het geulenstelsel wordt vervolgens het bovenwaterlandschap in de vorm van één of meer natuureilanden ‘gebouwd’. Dit bovenwaterlandschap bestaat uit slikplaten, rietvelden, vloedbossen en stranden en zal met een rif tegen golfslag worden beschermd. De uitvoering van dit project draagt enerzijds bij aan de ondersteuning van de Nederlandse economie, met name de weg- en waterbouwsector en levert anderzijds een belangrijke bijdrage aan de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied en aan de versterking van de Ecologische Hoofdstructuur van Nederland.

Het Stadionpark Rotterdam ligt in Rotterdam-Zuid en omvat grofweg de Stadiondriehoek (gebied rondom het Station Feyenoord, begrensd door de Stadionweg, Olympiaweg en Coen Moelijnweg), park De Twee Heuvels, het sportpark Varkenoord en het gebied tussen park De Twee Heuvels en de buitendijk. De gemeente Rotterdam heeft plannen om het gebied rondom de Kuip en enkele bestaande sportcomplexen te herontwikkelen, al dan niet in combinatie met de bouw van een nieuw stadion en andere voorzieningen ten behoeve van sport en recreatie.

Als grootste tuinbouwgemeente in Nederland, biedt de gemeente Westland veel werkgelegenheid op allerlei niveaus. Het productiewerk in de tuinbouwsector wordt veelal verricht door arbeidsmigranten. Zij dragen daarmee in belangrijke mate bij aan het in stand houden van de economische kracht van Westland. De gemeente Westland streeft naar een goed woon- en leefklimaat voor deze werknemers. Het project Dijckerwaal voorziet in de bouw van een tijdelijk logiesgebouw/labourhotel, dat moet voorzien in de (tijdelijke) huisvesting van 300 arbeidsmigranten.

Almere Centrum Weerwater is een gebiedsontwikkeling in het centrum van Almere. Het gebied ligt ter hoogte van de A6, die in de periode tot 2020 wordt verdubbeld. Het gebied beslaat 413 ha en is één van de drie grote ontwikkellocaties waarbinnen de groeiopgave voor Almere moet worden gerealiseerd. Het concept-gebiedsontwikkelingsplan, dat in mei 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld, bevat een kansenstrategie voor de geleidelijke ontwikkeling van het gebied naar een (boven)regionaal centrumgebied, waar bijzondere thematische concepten op het gebied van leisure, zorg, recreatie, economie en sport (of een mix daarvan) kunnen landen. De Floriade is daarvan een eerste invulling.

Artikel III

Gelet op het belang dat gemoeid is met dit besluit is geen toepassing gegeven aan de regeling inzake vaste verandermomenten en een invoeringstermijn van drie maanden. De gemeenten die het betreft, hebben verzocht om deze wijzigingen en profiteren van de kortere invoeringstermijn.

De inwerkingtreding van het nieuwe artikel 7d is afhankelijk van de voortgang bij de uitvoering van de Green Deal ‘Opwerking AEC-bodemassen in relatie tot de ontwikkeling en aanleg van het project Flevokust’. Beoogd is dat uiterlijk op 31 december 2015 op deze locatie een grootschalige reinigingsinrichting voor AEC-bodemassen gerealiseerd zal zijn.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,


X Noot
1

Artikel I, onderdeel B.

X Noot
2

Nota van toelichting, Artikel I, onderdeel B (aanvulling artikel 6).

X Noot
3

Artikel 2.4, tweede lid, van de Crisis- en herstelwet.

X Noot
4

Zie het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 25 april 2013 over het ontwerpbesluit tot wijziging van de het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zesde tranche), W01.13.0072/I, Stcrt. 2013 nr. 19563, blz. 4.

X Noot
5

Zie het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 7 december 2012 over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (vijfde tranche), W01.12.0438/I, punt 2.a, www.raadvanstate.nl.

X Noot
6

Nota van toelichting, Artikelsgewijs, Artikel I, onderdeel E (nieuwe artikelen 7c, 7d en 7e), Artikel 7c (pilot Bredere reikwijdte bestemmingsplan).

X Noot
7

Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge deze bepaling is afwijking toelaatbaar indien handelen overeenkomstig de beleidsregels ‘voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen’.

X Noot
8

Artikel 2.12, lid 1 onderdeel a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ingevolge deze bepaling is afwijking mogelijk ‘indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat’.

X Noot
9

Zie het twaalfde lid van het voorgestelde artikel 7c.

X Noot
10

Voorgesteld artikel 7c, achtste lid, onderdeel a, onder 1.

X Noot
11

Artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toekennen, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

X Noot
12

Nota van toelichting, artikelsgewijs, Onderdeel E, artikel 7c, achtste lid, onder ‘Besluit ruimtelijke ordening (Bro)’.

X Noot
13

Artikel 7a, tweede lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

X Noot
14

Anders dan de toelichting stelt, is de afwijking van de Wro op dit punt niet identiek aan de al geldende beperking van vergoeding van planschade in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

X Noot
15

Vergelijk in deze zin het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van State van 25 april 2013 over het ontwerpbesluit tot wijziging van de het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zesde tranche), W01.13.0072/I, Stcrt. 2013 nr. 19563, blz. 5. De gemeenteraad kan in het kader van deze afweging uit eigen beweging besluiten de eigenaren een anticipatietermijn te gunnen.

X Noot
16

Voorgesteld artikel 7c, twaalfde lid, onderdeel c.

X Noot
17

Nota van toelichting, artikelsgewijs, Onderdeel E, artikel 7c, twaalfde lid, onder ‘Assen – toeristisch-recreatieve zone (inclusief TT-circuit)’.

X Noot
18

Bij besluit van 10 september 2009 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het gebied Witterveld aangewezen als Natura 2000-gebied. Het gebied is aangewezen voor vijf natuurlijke habitattypen opgenomen in bijlage I van Richtlijn 92/43/EEG (H4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix, H4030 Droge Europese heide, H7110 Actief hoogveen, H7120 Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is, en H91D0 Veenbossen.

Volgens de gebiedsbeschrijving in de nota van toelichting behorende bij het aanwijzingsbesluit is het Witterveld een heide- en hoogveengebied. In het gebied worden vochtige en droge heidevegetaties, rustend hoogveen, levende hoogveenvegetaties, plaatselijk opgaand bos, enkele schraalgraslanden en open water aangetroffen. Er is een goed ontwikkelde gradiënt van hoogveen naar droge heide op zandgrond aanwezig, waarin alle bijbehorende habitattypen goed ontwikkeld voorkomen. In de heide liggen enkele pingoruïnes.

X Noot
19

Zie de artikelen 19d en 19j van de Natuurbeschermingswet 1998.

X Noot
20

Voorgesteld artikel 7c, eerste lid.

X Noot
21

Zie artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

X Noot
22

Voorgesteld artikel 7c, vierde lid.

X Noot
23

Voorgesteld artikel 7c, vijfde lid.

X Noot
1

Besluit van 5 februari 2013 tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (vijfde tranche), Stb. 2013, nr. 77.

X Noot
2

Kamerstukken II 2012/13, 32 252, nr. 52.

Naar boven