Regeling van de Minister van Economische Zaken van 4 februari 2013, nr. WJZ/13010801, houdende wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 31, negende lid, onderdeel d, en 77c van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 15, vierde lid, 62, vierde lid, en 68, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie’ vervangen door: de Minister van Economische Zaken.

2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG 2001 C 37)’ vervangen door: de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (PbEG 2008 C 82).

3. In het tweede lid, onderdeel e, wordt ‘ten eerste tot en met ten vierde’ vervangen door: a tot en met d.

B

In artikel 3, eerste lid, wordt na ‘binnen een jaar na de datum van’ ingevoegd: inwerkingtreding van.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid, vervalt.

2. Het vijfde tot en met zevende lid worden vernummerd tot het vierde tot en met zesde lid.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘bedoeld in het zesde lid’ vervangen door: bedoeld in het vijfde lid.

D

Artikel 7a, eerste lid, aanhef, komt te luiden: Een subsidieontvanger wiens productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas onderdeel is van een groen gas hub, waarop twee of meer productie-installaties zijn aangesloten, draagt er zorg voor dat het aandeel van de productie-installatie in de totale productie van de groen gas hub gemeten wordt door:.

E

In artikel 7h, vijfde lid, wordt ‘ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van dit biogas gebruikt’ vervangen door: ten aanzien van de grondstof die hij bij het ontstaan van dit biogas gebruikt.

F

In artikel 7j, tweede lid, wordt ‘respectievelijk artikel 6, vijfde tot en met zevende lid’ vervangen door: respectievelijk artikel 6, vierde tot en met zesde lid.

G

Aan artikel 8 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger, voor voorschotten betaald tot en met 2012, een teveel aan verstrekte maandelijkse bedragen of een teveel op het verstrekte jaarlijkse bedrag als bedoeld in artikel 68, tweede lid, van het besluit, tot het teveel betaalde bedrag volledig is verrekend, verrekenen door het bedrag van het teveel betaalde voorschot aan de subsidieontvanger in delen in mindering te brengen op de volgende te verstrekken maandelijkse bedragen of op de volgende te verstrekken jaarlijkse bedragen. Indien geen maandelijkse of jaarlijkse bedragen meer verschuldigd zijn, wordt een teveel betaald voorschot teruggevorderd.

H

Artikel 9, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘als bedoeld in artikel 62, derde lid,’ vervangen door: als bedoeld in artikel 62, derde lid, van het besluit.

2. In onderdeel b wordt ‘de productie’ vervangen door: de maandelijkse productie.

3. Er worden twee onderdelen toegevoegd, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel b door een puntkomma, luidende:

  • c. de minister na het begin van de voorschotverlening meer dan een maand geen productiegegevens heeft ontvangen over de betreffende productie-installatie, of

  • d. de cumulatieve productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas in het betreffende kalenderjaar ten minste 20% zal achterblijven dan wel achter is gebleven ten opzichte van de in de beschikking tot voorschotverlening opgenomen maximum productie in kWh, GJ of Nm3 aardgasequivalent.

I

Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Als productie-installaties als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit worden aangewezen productie-installaties waarvoor subsidie is verstrekt op grond van:

    • a. artikelen 3, eerste lid,15, eerste lid, 22, eerste lid 29, eerste lid, van de regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008;

    • b. artikel 2, eerste lid, 7a, eerste en tweede lid, 15, eerste lid, 22, eerste lid, 29, eerste lid, 35, eerste lid, van de regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009;

    • c. artikel 2, eerste lid, 15, eerste lid, 22, eerste lid, 29, eerste lid, 35, eerste lid, van de regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2010, en

    • d. artikel 4, eerste lid, 10, eerste lid, 16, eerste lid, 21, eerste lid, 26, eerste lid, 31, eerste lid, 35, eerste lid, 44, eerste lid, 48, eerste lid, 52, eerste lid, 56, eerste lid, van de regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2011.

ARTIKEL II

De Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel c, wordt ‘op een installatie ingevoede elektriciteit’ vervangen door: op een installatie of een directe lijn ingevoede elektriciteit.

B

Artikel 2b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘het meetrapport uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar’ vervangen door: het meetrapport, bedoeld in artikel 3, eerste lid, uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar.

2. Het vierde lid komt te luiden:

De producent legt het meetrapport, bedoeld in artikel 3, tweede lid, uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop het meetrapport betrekking heeft, over aan de garantiebeheersinstantie.

3. Na het vierde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien het meetrapport, bedoeld in het derde en vierde lid, niet tijdig wordt ingediend, verlaagt de garantiebeheerinstantie de hoeveelheid nuttig aangewende warmte over het desbetreffende kalenderjaar iedere maand dat de termijn, bedoeld in het derde en vierde lid, wordt overschreden met één twaalfde deel van de in het kalenderjaar nuttig aangewende warmte.

  • 6. Indien het meetrapport, bedoeld in het derde en vierde lid, niet binnen 16 maanden na afloop van het kalenderjaar waarop het meetrapport betrekking heeft aan de garantiebeheerinstantie wordt overlegd, stelt de garantiebeheerinstantie de hoeveelheid hoeveelheid nuttig aangewende warmte over het desbetreffende kalenderjaar vast op nul GJ.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘wordt de hoeveelheid opgewekte duurzame elektriciteit’ vervangen door: worden de hoeveelheid opgewekte duurzame elektriciteit of de hoeveelheid nuttig aangewende warmte.

2. In het tweede lid wordt ‘geschiedt de meting gelijktijdig met de jaarlijkse bepaling van de meterstanden’ vervangen door: geschiedt de meting, bedoeld in het eerste lid, jaarlijks en gelijktijdig met de jaarlijkse bepaling van de meterstanden.

3. In het derde lid wordt ‘Indien de duurzame elektriciteit jaarlijks wordt gemeten, verdeelt de netbeheerder de meetgegevens in gelijke delen over de twaalf voorgaande kalendermaanden’ vervangen door: Indien de duurzame elektriciteit of nuttig aangewende warmte jaarlijks wordt gemeten, verdeelt de netbeheerder of het toegelaten meetbedrijf de meetgegevens in gelijke delen over de twaalf voorgaande kalendermaanden.

ARTIKEL III

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdeel I, werkt terug tot en met 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 4 februari 2013

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Met deze regeling worden de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: Algemene uitvoeringsregeling) en de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit (hierna: GvO-regeling) gewijzigd. De wijzigingen in de Algemene uitvoeringsregeling hangen samen met de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013 (hierna: Aanwijzingsregeling 2013).

2. Algemene uitvoeringsregeling

2.1 IJkmoment

Subsidie-ontvangers waren op basis van artikel 3, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling verplicht om binnen een jaar na de datum van beschikking, de opdrachten te verstrekken voor de bouw van de installatie. Voor installaties met een elektrisch vermogen groter dan 125 MW is deze termijn moeilijk te halen, doordat de subsidie aan deze installaties na beschikking nog moet worden goedgekeurd door de Europese Commissie op basis van de communautaire richtsnoeren inzake staatsteun voor milieubescherming. Daardoor zijn subsidieontvangers voor grote installaties vaak pas enkele maanden na ontvangst van de subidiebeschikking zeker van subsidieverlening en hebben dan nog onvoldoende voorbereidingstijd over om de opdrachten binnen de termijn te verstrekken.

Door te bepalen dat de subsidieontvanger de opdrachten verstrekt binnen een jaar na inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening wordt mogelijk gemaakt dat de verplichting tot het verstrekken van opdrachten pas aanvangt na goedkeuring van de steunbeschikking door de Europese Commissie. Voorheen ging deze termijn in na de datum van beschikking. Voor installaties met een elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 125 MW verandert hiermee in de praktijk niets, omdat de datum van beschikking vrijwel altijd gelijk is aan de datum van inwerkingtreding van de beschikking. Voor installaties met een elektrisch vermogen groter dan 125 MW betekent dit dat de termijn voor opdrachtverstrekking later ingaat.

2.2 Groen gas hubs

In artikel 7a van de Algemene uitvoeringsregeling zijn voorwaarden opgenomen voor de bemetering van groen gas hubs. Deze voorwaarden zijn aanvullend ten opzichte van de algemene voorschriften voor groen gas installaties, omdat het hernieuwbare gas dat op een gasnet wordt ingevoed, verdeeld moet worden over de achterliggende vergisters. De vergisters ontvangen immers ieder individueel subsidie voor het eigen aandeel in de gezamenlijke energieproductie. Voor individuele installaties is het niet nodig om aan deze voorwaarden te voldoen. In de Aanwijzingsregeling 2013 wordt er geen onderscheid meer gemaakt tussen hubs en solo-installaties. Daarmee werd minder duidelijk wanneer producenten aan de specifieke voorwaarden voor groen gas hubs in artikel 7a moeten voldoen. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een installatie bestaat uit één vergister en één WKK, maar dat de producent van plan is om op een toekomstig moment een hub te vormen door een andere vergister op de bestaande WKK aan te sluiten. Zolang deze installatie echter uit één vergister bestaat, is er geen reden om aan de voorwaarden in artikel 7a te voldoen. Met de onderhavige regeling wordt in de Algemene uitvoeringsregeling expliciet opgenomen dat alleen aan deze regels moet worden voldaan als op een groen gas hub twee of meer installaties zijn aangesloten.

2.3 Verrekenen teveel betaalde voorschotten

Op grond van artikel 8, derde lid, van de algemene uitvoeringsregeling verrekent de minister een teveel aan betaalde voorschotten, door het bedrag van het teveel betaalde voorschot aan de subsidie-ontvanger in mindering te brengen op het eerst volgende te verstrekken maandelijkse bedrag of op het eerst volgende te verstrekken jaarlijkse bedrag. Indien verrekening met de eerst volgende maandelijkse of jaarlijkse betaling niet voldoende is om het teveel betaalde voorschot volledig te verrekenen wordt vervolgens verrekend op zoveel maandelijkse of jaarlijkse bedragen als nodig is om het teveel betaalde voorschot volledig te verrekenen.

Voor voorschotten betaald tot en met 2012 wordt met de introductie van het vierde lid van artikel 8 voor subsidie-ontvangers de mogelijkheid gecreëerd om spreiding van de verrekening van de teveel betaalde voorschotten over een langere periode aan te vragen.

In plaats van dat de producent bijvoorbeeld twee maanden geen voorschot krijgt, kan de minister bepalen dat hij vier maanden lang een half voorschot krijgt, zodat het te veel verkregen budget wel in mindering wordt gebracht, maar over een langere periode.

Deze mogelijkheid wordt geïntroduceerd omdat de te veel betaalde bedragen in enkele gevallen tot hoge bedragen hebben kunnen oplopen. Dit kan er in die gevallen toe leiden dat de tijd dat geen voorschotten meer worden betaald dusdanig lang wordt dat het financiële problemen kan opleveren voor bedrijven. Met deze wijziging wordt het mogelijk gemaakt om de verrekening van de te veel betaalde bedragen over een langere periode uit te smeren, waardoor producenten minder snel in de problemen komen. Deze mogelijkheid zal slechts in uitzonderlijke situaties worden toegepast. Als gevolg van de hieronder beschreven wijzigingen in artikel 9, vierde lid, van de mogelijkheden om voorschotten te herberekenen zal deze situatie zich vanaf 2013 niet snel meer voordoen en bestaat er geen behoefte meer aan deze uitzondering. Daarom geldt deze uitzondering alleen voor voorschotten die tot en met 2012 zijn verstrekt.

2.4 Bijstellen voorschotten

In artikel 9 van de algemene uitvoeringsregeling worden regels opgesteld voor de maandelijkse of jaarlijkse uitbetaling van voorschotten op subsidie. In het vierde lid zijn situaties beschreven waarin de Minister, in de praktijk vertegenwoordigd door Agentschap NL, het voorschotbedrag kan herberekenen. Naar aanleiding van ervaringen in de praktijk worden daar twee situaties aan toegevoegd:

  • 1. Indien er meer dan een maand geen productiegegevens zijn verstrekt. Dit geldt ook als er wel gegevens zijn verstrekt over maanden na de betreffende maand waarvan de gegevens ontbreken.

  • 2. Indien de energieproductie van de productie-installatie 20% of meer zal achterblijven of achter is gebleven op de productie waarmee de uit te betalen voorschotten zijn berekend.

Indien deze situaties zich voordoen en de voorschotten worden niet bijgesteld, kan het zo zijn dat aan het einde van het jaar een aanzienlijk hoger voorschot is uitgekeerd, dan de totale subsidie waar de producent op basis van zijn productie recht op heeft. Dit levert een financieel risico op voor de overheid. Ook heeft het tot gevolg dat er een bepaalde tijd in het opvolgende jaar geen subsidie kan worden uitbetaald aan de producent, omdat de te veel ontvangen voorschotten worden verrekend. Daarom is de bevoegdheid in de regeling opgenomen om de voorschotten gedurende het jaar te herberekenen, indien daar aanleiding toe is, zodat de voorschotten zo veel mogelijk in lijn zijn met het uiteindelijke subsidiebedrag waar de producent recht op heeft. Agentschap NL bekijkt per geval of de voorschotten moeten worden herberekend en wat de nieuwe voorschotten moeten worden.

2.5 Subsidie op niet-netlevering van elektriciteit voor bestaande installaties

Vanaf 2012 geldt voor nieuwe installaties dat naast hernieuwbare elektriciteit die op een elektriciteitsnet wordt ingevoed ook elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet wordt ingevoed, maar op een installatie of een directe lijn, subsidiabel is. Voor installaties die een subsidiebeschikking hebben op basis van een ministeriele regeling van voor 2012, was tot nu toe alleen de productie die op een elektriciteitsnet werd ingevoed subsidiabel. In deze regeling wordt vastgelegd dat ook elektriciteit die niet op een elektriciteitsnet wordt ingevoed, subsidiabel is voor alle bestaande installaties met een beschikking op basis van het besluit SDE. Producenten krijgen voor deze productie garanties van oorsprong voor niet-netlevering. Aanleiding voor deze wijziging is de wet ter implementatie van het derde energiepakket. Met deze wet is het begrip ‘directe lijn’ geïntroduceerd in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Omdat een directe lijn geen net is, kunnen producenten van duurzame elektriciteit geen gebruik maken van een directe lijn als zij subsidie op grond van hun beschikking van voor 2012 willen ontvangen. Gelet op de doelstelling omtrent het produceren van duurzame energie en het feit dat het begrip directe lijn mede is geïntroduceerd met het oog op duurzame energieproductie, is dit onwenselijk. Om die reden wordt de koppeling van een directe lijn met een installatie met een SDE of SDE+ beschikking mogelijk gemaakt door ook voor bestaande SDE en SDE+ beschikkingen elektriciteit te subsidiëren die niet op een net is ingevoed.

3. GVO-regeling

3.1 Definitie garantie van oorsprong voor niet-net levering

Als gevolg van een wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met de implementatie van het derde energiepakket is het begrip ‘directe lijn’ geïntroduceerd in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Dit heeft tot gevolg de definitie van garantie van oorsprong voor niet-netlevering moet worden uitgebreid. Naast hernieuwbare elektriciteit die op installatie wordt ingevoed moet ook elektriciteit die op een directe lijn wordt ingevoed in de defintie van garantie van oorsprong voor niet-net levering worden opgenomen.

3.2 Meting nuttig aangewende warmte

In de regeling garanties van oorsprong wordt bij eisen met betrekking tot het meten van elektriciteit onderscheid gemaakt tussen installaties die zijn aangesloten op een kleinverbruikersaansluiting (≤ 3 x 80A) en installaties die zijn aangesloten op een grootverbruikersaansluiting (> 3 x 80A). Bij installaties die op een grootverbruikersaansluiting zijn aangesloten moeten de geproduceerde elektriciteit en nuttig aangewende warmte maandelijks worden gemeten. Omdat de administratieve lasten van het meten voor kleine installaties relatief groot zijn, geldt voor installaties die zijn aangesloten op een kleinverbruikersaansluiting dat zij de geproduceerde elektriciteit jaarlijks mogen meten. Met deze wijziging wordt geregeld dat eveneens met het oog op administratieve lasten, ook de nuttig aangewende warmte jaarlijks mag worden gemeten bij installaties die zijn aangesloten op een kleinverbruikersaansluiting.

3.3 Sanctionering niet (tijdig) aanleveren meetrapporten

Wanneer de termijn voor het aanleveren van een meetrapport wordt overschreden of het meetrapport niet wordt aangeleverd gold op grond van artikel 2b, vierde lid, (oud) dat de nuttig aangewende warmte over de desbetreffende kalendermaanden op nul wordt vastgesteld. Omdat de meetrapporten voor installaties die zijn aangesloten op een grootverbruikinstallaties op grond van artikel 2b, derde lid, niet maandelijks, maar gezamenlijk eens per jaar door de producent aan de garantiebeheersinstantie worden overlegd, betekent dit in de praktijk dat een geringe termijnoverschrijding lijdt tot het op nul vaststellen van de hoeveelheid nuttig aangewende warmte voor het gehele kalenderjaar. Deze sanctie is niet proportioneel.

Voor installaties die zijn aangesloten op een kleinverbruikersaansluiting is, zoals in paragraaf 3.2 is toegelicht, is de mogelijkheid gecreëerd om de nuttig aangewende warmte jaarlijks te meten. Ook hier zou een beperkte termijnoverschrijding neerkomen op het vaststellen van de hoeveelheid opgewekte duurzame elektriciteit en de hoeveelheid nuttig aangewende warmte vast op nul GJ. Dit is niet proportioneel.

Door de hoeveelheid opgewekte duurzame elektriciteit en de hoeveelheid nuttig aangewende warmte per maand dat de termijn overschreden wordt met één twaalfde deel te verlagen en pas na een jaar op nul vast te stellen wordt voorzien in een meer proportionele sanctie.

4. Administratieve lasten

4.1 Uitvoeringsregeling

Bij de publicatie van de Algemene uitvoeringsregeling (Stcrt. 2008, 44) en een wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling (Stcrt. 2009, 60) zijn de administratieve lasten zoals die samenhangen met het Besluit SDE en de onderliggende regelgeving die daarop is gebaseerd uitgebreid toegelicht. De administratieve lasten zijn destijds per € 100 miljoen open te stellen subsidiebudget bepaald, zodat de daadwerkelijke hoogte van de administratieve lasten die samenhangen met de openstelling van de subsidieregelingen eenvoudig per openstelling bepaald kunnen worden. Omdat zon-pv projecten qua investeringskosten en administratieve lasten over het algemeen sterk zullen afwijken van projecten uit de andere categorieën, zijn voor zon-pv projecten de administratieve lasten afzonderlijk bepaald.

De onderhavige wijzigingsregeling levert geen wijziging op in de administratieve lasten van de Algemene uitvoeringsregeling. Met betrekking tot het ijkmoment, wijzigt slechts in een deel van de gevallen het moment dat hieraan moet worden voldaan. De handelingen door de producent die hieraan verbonden zijn wijzigen echter niet. Het bijstellen van de voorschotten, geeft Agentschap NL meer bevoegdheid, maar heeft geen invloed op de administratieve lasten van de producent. De subsidie voor niet-netlevering verruimt de mogelijkheden van de subsidie-ontvange voor afzet van elektriciteit, maar ook hieraan zijn geen administratieve lasten verbonden.

Uit de berekening van de administratieve lasten in toelichting van de wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling (Stcrt. 2011, 9427) waarin de bepalingen over biogashubs werden toegevoegd, blijkt dat hiervoor geen extra administratieve lasten zijn gerekend, omdat de meeteisen in de regeling aansluiten bij de metingen die in de praktijk al door producenten in een hub worden uitgevoerd. Op dat moment werd echter nog een duidelijk onderscheid gemaakt in de aanwijzingsregelingen tussen installaties die zijn aangesloten op een hub en individuele installaties. In de aanwijzingsregeling 2013 zijn de categorieën voor hubs en individuele installaties samengevoegd en daardoor zou het kunnen voorkomen dat er discussie ontstaat of een individuele installatie aan de meeteisen voor hubs moet voldoen. Door hierover duidelijkheid te scheppen in de onderhavige regeling, wordt voorkomen dat de administratieve lasten toenemen. Deze wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling levert zodoende geen wijziging in de administratieve lasten op.

4.2 GvO-regeling

De wijziging in de GvO-regeling levert een reductie in de administratieve lasten op. In de wijziging van de GvO-regeling (Stcr 2009, nr. 60) waarin werd geregeld dat een producent bij de garantiebeheerinstantie een aanvraag kan indienen om ook de nuttig aangewende warmte te registeren, zijn voor het meten van warmte administratieve lasten meegenomen. Daarin is gerekend met een tijdbesteding van één uur per maand voor de maandelijkse bepaling en verificatie van warmtestromen. Er is gerekend met een uurloon van € 60,–. Doordat met de onderhavige regeling wordt geregeld dat voor kleinschalige installaties niet meer maandelijks maar jaarlijks gemeten moet worden, worden 12 metingen vervangen door 1 meting. De reductie in administratieve lasten per project is zodoende 12-1 metingen x 1 uur x € 60,– = € 660,– per jaar. Het aantal installaties dat is geregistreerd bij CertiQ en waarvoor de jaarlijkse meting van warmte gaat gelden is 2. De totale reductie van de administratieve lasten is zodoende: € 660,– x 2 = € 1320,–.

5. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

De inwerkingtredingsbepaling wijkt af van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. De regeling betreft uitvoeringsbepalingen omtrent de subsidie voor de productie van duurzame energie waarvoor afwijking in dat kabinetsstandpunt wegens uitzonderingsgrond 1 (de regelgeving heeft een directe relatie met andere jaarindelingen, zoals het subsidiejaar, en de doelgroepen zijn gebaat bij een spoedige inwerkingtreding) in dit geval is toegestaan.

De toevoeging van artikel 14, vierde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie werkt terug tot en met 1 januari 2013 omdat artikel 15, vierde lid, van het besluit ziet op productie per kalenderjaar.

De terugwerkende kracht is geoorloofd nu de wijziging een begunstigend karakter heeft.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Onderdeel A strekt tot aanpassing van twee definities die zijn opgenomen in artikel 1, eerste lid. Tevens is in het tweede lid, onderdeel e, een onjuiste verwijzing gecorrigeerd.

In onderdeel a wordt de definitie van de Minister aangepast aan de nieuwe titel van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, te weten de Minister van Economische Zaken. In onderdeel c wordt de verwijzing naar de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (Pb EG 2001 C 37) vervangen door een verwijzing naar op haar 2 april 2008 inwerking getreden opvolger, de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (Pb EG 2008 C 82).

Het tweede lid, onderdeel e, bevatte een abusievelijk een onjuiste verwijzing naar de toepassingen bedoeld onder ten eerste tot en met ten vierde van het tweede lid. Dit moeten zijn de toepassingen bedoeld onder a tot en met d van het tweede lid.

Onderdeel C

In artikel 6 is, onder vernummering van de daarop volgende leden en verwijzingen naar deze leden, is het vierde lid geschrapt. Op grond van dit lid werden certificeringssystemen die ter toetsing zijn voorgelegd aan de Europese Commissie geacht certificeringssystemen te zijn die accuraat bevonden zijn door de Europese Commissie, tot het moment dat een er certificeringssysteem beschikbaar is dat accuraat bevonden is door de Europese Commissie. Omdat er inmiddels certificeringssystemen beschikbaar zijn die accuraat bevonden zijn door de Europese Commissie bestaat aan deze mogelijkheid geen behoefte meer en kan dit lid vervallen.

Onderdeel E

Onderdeel E strekt tot correctie van artikel 7h, vijfde lid. In dit lid was abusievelijk het woordje ‘hij’ achterwege gelaten. Deze omissie is hersteld.

Onderdeel F

In artikel 7j, tweede lid, is een verwijzing naar artikel 6, vijfde tot en met zevende lid, vernummerd. Dit is het gevolg van het schrappen van artikel 6, vierde lid, en de daarmee samenhangende vernummering van de daarop volgende leden.

Onderdeel H

In artikel 9, vierde lid, onderdeel a, was in de verwijzing abusievelijk de vermelding van ‘het besluit’ achterwege gelaten. Deze omissie is hersteld. Aan artikel 9, vierde lid, onderdeel b, is ter verduidelijking het woordje ‘maandelijks’ toegevoegd.

Aan artikel 9, vierde lid, zijn tevens twee onderdelen toegevoegd. Deze wijziging is toegelicht in paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel I

Aan artikel 14 is een vierde lid toegevoegd. Deze wijziging is toegelicht in paragraaf 2.5 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel II

Onderdeel C

In artikel 2b, derde lid, is ter verduidelijking een verwijzing naar artikel 3, eerste lid, opgenomen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven