TOELICHTING
Algemeen
Deze wijzigingsregeling bevat de wijzigingen in het Voorschrift Vreemdelingen 2000
ter implementatie van de richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad
van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen
of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme
status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire
bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) (PbEU 2011,
L 337). Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de richtlijn moet deze uiterlijk op
21 december 2013 zijn omgezet.
De omzetting vereist geen aanpassing van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit
2000. Om die reden is de vernieuwde transponeringstabel als bijlage toegevoegd aan
de toelichting van deze wijzigingsregeling.
Daarnaast bevat dit wijzigingsbesluit een wijziging van de formulering van de woorden
‘folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld
in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet’. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting.
Voorts bevat deze wijzigingsregeling een aanpassing van bijlage 1, behorend bij artikel
2.1, eerste lid, onder a (artikel I, onderdeel B), een tweetal wijzigingen ten aanzien
van de leges (artikel I, onderdeel C en D), een wijziging van het derde lid van artikel
6.3 (artikel I, onderdeel M) en een opname, omwille van de kenbaarheid, van de te
handhaven voorschriften uit de Schengengrenscode in het nieuwe artikel 7.1h (artikel
I, onderdeel N).
De invoeringstermijn van deze regeling bedraagt minder dan twee maanden. Hiermee wordt
afgeweken van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde
uitgangspunt. Deze afwijking is toegestaan nu 1 oktober 2013 het laatste vaste verandermoment
is voor de datum waarop de Kwalificatierichtlijn moet zijn omgezet (uitzonderingsgrond
4 Europese of internationale regelgeving, Aanwijzing 174, vierde lid, onder d, Aanwijzingen
voor de regelgeving).
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In artikel 1.1 worden om taaleconomische redenen de begrippen ‘vervolging’ en ‘ernstige
schade’ toegevoegd en gedefinieerd.
Onderdeel B
Bijlage 1, behorend bij artikel 2.1, eerste lid, onder a, wijst de vervoerders aan
die de documenten van hun passagiers dienen te fotograferen, te fotokopiëren of te
scannen. Hiervoor zijn alle vervoerders aangewezen indien zij vanaf bepaalde luchthavens
naar Nederland vliegen. Om de luchtvaartmaatschappijen niet onnodig te belasten, is
de opsomming beperkt tot een aantal luchthavens waarvandaan niet gedocumenteerde vreemdelingen
worden aangevoerd. Teneinde de maatregel zo effectief mogelijk te laten zijn, wordt
de lijst met luchthavens steeds geactualiseerd aan de hand van ervaringsgegevens.
Naast de publicatie van de lijst in de Staatscourant worden alle luchtvaartmaatschappijen
die een regelmatige lijndienst op Schiphol onderhouden door middel van een emailbericht
rechtstreeks op de hoogte gesteld van de gewijzigde lijst.
De ervaringsgegevens van februari 2013 tot en met juli 2013 hebben geleid tot een
aangepaste lijst van zevenentwintig afschriftplichtige luchthavens. Zesentwintig luchthavens
die het laatste half jaar op de lijst worden genoemd, blijven gehandhaafd. Zes luchthavens
zijn van de lijst gehaald en één luchthaven is aan de lijst toegevoegd.
De luchthavens Aleppo International Airport, Damascus International, Airport, Harare
International Airport, Kigali International Airport, Lusaka International Airport
en Teheran Imam Khomeini International Airport zijn van de lijst gehaald omdat niet meer aan de criteria voor het
plaatsen op de lijst wordt voldaan.
De luchthaven Dakar Léopold Sédar Senghor International Airport wordt nieuw op de
lijst geplaatst als preventieve maatregel gezien de aanvoer van ongedocumenteerden
vanaf deze luchthaven naar omringende Europese landen.
Onderdeel C
Bij brief van 20 september 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
is de toelatingsregeling voor vermogende vreemdelingen uiteengezet. Het betreft een
nadere invulling van artikel 3.29a van het Vreemdelingenbesluit 2000. Het legesbedrag
voor een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend
met verblijf als economisch niet-actieve ingezetene of vermogende vreemdeling in het
kader van verblijf als vermogende vreemdeling is vastgesteld op € 2.000. Voor de aanvraag
om verlenging van de verblijfsvergunning is het legesbedrag vastgesteld op € 1.000.
Onderdeel D
In deze bepaling is, als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State van 9 oktober 2012 (zie de brief van 28 november 2012 aan de
Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer (Kamerstukken I 2012/13, 31 549, K)), het legesbedrag voor een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie-
of gezinslid in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend
met niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef
en onder a, ten eerste, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (het voormalige voortgezet
verblijf), vastgesteld op € 225.
Onderdelen E en H tot en met L
In de onderhavige bepalingen zijn de woorden ‘folteringen, onmenselijke of vernederende
behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van
de Wet’ vervangen door ‘ernstige schade’. Deze woorden sluiten beter aan bij artikel
15 van de Kwalificatierichtlijn en – via de definitie in artikel 1.1 Voorschrift Vreemdelingen
2000 – bij artikel 29, eerste lid, onder b, zoals aangepast bij wet van 20 mei 2010
tot wijziging van de Vw 2000 in verband met het aanpassen van de asielprocedure, Stb. 2010, 202, in werking getreden op 1 juli 2010, Stb. 2010, 244. Naar aanleiding van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie
over artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn, zijn de onderdelen a en c
van dat artikel, die voorheen waren opgenomen in artikel 3.105d van het Vreemdelingenbesluit
2000, toegevoegd aan artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet. Van een inhoudelijke
wijziging is met de gewijzigde formulering geen sprake.
Onderdeel E, onder 2
De wijziging van artikel 3.35, derde lid, onder b, dient om taalkundig meer aan te
sluiten bij de redactie van artikel 4, vijfde lid, onder b, van de Kwalificatierichtlijn.
Onderdeel F
In artikel 3.36, derde lid, is artikel 9, derde lid, van de richtlijn geïmplementeerd.
De delegatiegrondslag is artikel 3.105a van het Vreemdelingenbesluit 2000. Het gaat
om het vereiste dat er een verband moet zijn tussen de daden van vervolging en de
gronden voor vervolging. Ingevolge de nieuwe Kwalificatierichtlijn kan ook aan dit
connexiteitsvereiste zijn voldaan wanneer er een verband is tussen de gronden voor
vervolging en het ontbreken van bescherming tegen daden van vervolging.
Onderdeel G
In artikel 3.37, eerste lid, onder d, wordt de laatste alinea van artikel 10, eerste
lid, onder d van de richtlijn geïmplementeerd. De delegatie grondslag is artikel 3.105a
van het Vreemdelingenbesluit 2000. De wijziging houdt in dat in de omschrijving van
de erkenningsgrond ‘het behoren tot een bepaalde sociale groep’ wordt aangegeven wat
de betekenis is van genderaspecten.
De wijziging van artikel 3.37, eerste lid, onder e, dient tot aansluiting bij de redactie
van artikel 10, eerste lid, onder e, van de Kwalificatierichtlijn.
Onderdeel H
De wijziging van de formulering ‘indien aannemelijk is gemaakt’ in de formulering
‘indien kan worden aangetoond’ dient om taalkundig aan te sluiten bij de redactie
van artikel 6, onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
Onderdeel J
In artikel 3.37c, eerste en tweede lid, is artikel 7, eerste en tweede lid, van de
richtlijn geïmplementeerd. De delegatiegrondslag is artikel 3.105a van het Vreemdelingenbesluit
2000.
Onderdeel K
In artikel 3.37d, eerste en tweede lid, is artikel 8, eerste en tweede lid, van de
richtlijn geïmplementeerd. De delegatiegrondslag is artikel 3.105a van het Vreemdelingenbesluit
2000.
Artikel 3.37d gaat over binnenlandse bescherming (een vlucht- of vestigingsalternatief):
onder voorwaarden kan worden besloten om geen internationale bescherming te verlenen
indien ten minste in een deel van het land van herkomst bescherming beschikbaar is.
Daarbij moet het beginsel van non-refoulement worden geëerbiedigd en moet het begrip
internationale bescherming in overeenstemming zijn met artikel 3 EVRM, zoals dat in
het Salah Sheekh-arrest van het EHRM is geïnterpreteerd (EHRM 11 januari 2007, Salah
Sheekh v. the Netherlands, no. 1948/04). De wijziging van de Kwalificatierichtlijn
en van artikel 3.37d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 strekt tot codificatie
van die uitspraak. Dit is als volgt geschied:
-
1. De voorwaarden uit het arrest voor toepassing van het vlucht- dan wel vestigingsalternatief
zijn toegevoegd, namelijk dat het moet gaan om een locatie waar de vreemdeling op
een veilige en wettige manier naartoe kan reizen, zich toegang kan verschaffen, en
waar redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt;
-
2. De mogelijkheid om het binnenlandse vlucht- dan wel vestigingsalternatief toe te passen
ondanks dat er technische belemmeringen bestaan om terug te keren naar het land van
herkomst is geschrapt.
-
3. De autoriteiten zijn verplicht nauwkeurige en actuele informatie te verzamelen over
de algemene situatie in het land van herkomst.
In artikel 8, tweede lid, van de nieuwe Kwalificatierichtlijn zijn de woorden ‘in
overeenstemming met artikel 4’ toegevoegd. Dit is omgezet door de verwijzing in het
tweede lid van artikel 3.37d naar de artikelen in het Voorschrift Vreemdelingen 2000
waarin artikel 4 van de richtlijn is omgezet, namelijk de artikelen 3.35 en 3.45 van
het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en artikel 3.111, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit
2000. Hiermee is beoogd duidelijk te maken dat de vreemdeling ook ter zake van de
beschermingsalternatieven een bewijsplicht heeft (zie de brief aan de Tweede Kamer
van 29 februari 2012, Kamerstukken II 2011/12, 30 573, nr. 96).
Onderdeel L
Om overlap te schrappen zijn in artikel 3.37e het eerste en tweede lid samengevoegd.
Inhoudelijk is de tweede volzin van artikel 3.37e nieuw, die humanitaire uitzonderingen
bevat op de intrekkings- of niet-verlengingsgrond dat de omstandigheden voor verlening
van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben opgehouden te bestaan.
Dit is de omzetting van het nieuwe artikel 11, derde lid, en artikel 16, derde lid,
van de Kwalificatierichtlijn. De delegatiegrondslagen zijn artikel 3.105c, derde lid,
en artikel 3.105f, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Onderdeel M
De vertrektermijn kan ingevolge de hoofdregel neergelegd in artikel 6.3 Voorschrift
Vreemdelingen 2000 voor een duur van ten hoogste drie maanden worden verlengd. Indien
voorafgaand aan het verblijf in Nederland een langer verblijf dan drie maanden voorzienbaar
is, ligt in de rede dat de vreemdeling een daartoe strekkende titel aanvraagt.
Artikel 6.3, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 vormt een door internationale
verplichtingen ingegeven uitzondering op deze hoofdregel. De regeling ziet op de getuigen,
en in voorkomende gevallen verdachten die niet in hechtenis zijn genomen, die omwille
van hun bijdrage aan de procedures voor het Internationaal Strafhof in Nederland moeten
verblijven. In bijzondere omstandigheden is hun aanwezigheid noodzakelijk terwijl
geen mogelijkheid meer bestaat om het aan hen verleende visum te verlengen. De maximale
duur van een visum is immers in artikel 12, tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000,
gelezen in samenhang met artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, begrensd op
zes maanden. Aanpassing van de wet ligt gezien de verwachte beperkte omvang dan deze
groep, niet in de rede. Er bestaat in deze situatie evenmin goede grond voor het verlenen
van een verblijfsvergunning omdat dit afbreuk zou doen aan het tijdelijke karakter
van de aanwezigheid van deze personen.
Voor deze zeer uitzonderlijke categorie vreemdelingen is de uitzondering in artikel
6.3, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 vastgelegd, waardoor hun aanwezigheid
in Nederland gedurende een aanvullend tijdvak wordt gedoogd doordat de vertrektermijn
wordt verlengd met zes maanden.
Door het Speciale Tribunaal voor Libanon is gevraagd om te mogen aansluiten bij de
regeling die geldt ten aanzien van personen die verschijnen voor het Internationale
Strafhof. Er bestaat geen grond om dit verzoek niet te honoreren, gegeven de verplichtingen
in het zetelverdrag met het Speciale Tribunaal voor Libanon. Om in het verzoek te
bewilligen, wordt de regeling als neergelegd in artikel 6.3 van het Voorschrift Vreemdelingen
2000 opengesteld voor de personen die voor dat tribunaal verschijnen. Tegelijk is
bezien of aanleiding bestaat om een zelfde mogelijkheid te bieden aan personen die
verschijnen voor andere internationale tribunalen die in Nederland zetelen en die
zich richten op de vervolging van personen op grond van het internationale strafrecht.
Gezien de vergelijkbare positie die Nederland krachtens de betreffende zetelverdragen
op dit punt heeft ten opzichte van deze tribunalen, en om te komen tot een eenduidige
werkwijze in vergelijkbare gevallen, is besloten de regeling ook voor de overige in
Nederland zetelende Hoven open te stellen.
Benadrukt wordt dat het gaat om een uitzonderlijke verlenging van de vertrektermijn
die noodzakelijk is in het kader van het faciliteren van de werkzaamheden gedurende
de procedures voor de tribunalen. In verreweg de meeste gevallen is de verblijfstermijn
die aan een visum is verbonden, in combinatie met de mogelijkheden tot verlenging
daarvan, afdoende. Van belang is te benadrukken dat uitgangspunt blijft dat het tribunaal
in kwestie zich inspant om de proceshandelingen binnen de maximale duur van het verleende
visum te laten plaatsvinden. In die uitzonderingssituaties waarin het betreffende
Hof aangeeft dat de goede procesorde het niet mogelijk maakt dat afhandeling binnen
die periode plaatsheeft en de situatie maakt dat geen gelegenheid bestaat om Nederland
te verlaten om in het buitenland het moment af te wachten waarop zijn aanwezigheid
voor het Hof opnieuw gewenst is, kan toepassing worden gegeven aan deze regeling.
De mogelijkheid tot verlengen van de vertrektermijn in artikel 6.3, derde lid, van
het Voorschrift Vreemdelingen 2000 is uitdrukkelijk niet bedoeld om, na afloop van
de procedure voor het betreffende internationale tribunaal, het proces van relocatie
van de vreemdeling te ondersteunen of verlengd verblijf van de vreemdeling mogelijk
te maken. Nog voor het einde van de procedures dient te worden bezien in welk land
de betreffende vreemdeling kan worden ondergebracht. Om dit tot uitdrukking te brengen
is in de bewoording van de bepaling thans opgenomen dat deze mogelijkheid alleen openstaat
indien aanwezigheid van de persoon noodzakelijk is voor de procedure voor het betreffende
tribunaal. Is de procedure afgerond, dan is de bevoegdheid om deze bijzondere procedure
toe te passen in beginsel niet aanwezig.
Onderdeel N
Teneinde te voorzien in de handhaving van de verplichtingen die zijn opgenomen in
bijlage VI van de Verordening nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire
code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode),
welke verordening met Verordening nr. 610/2013 van 26 juni 2013 is gewijzigd, is in
artikel 108, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een verwijzing naar de Schengengrenscode
opgenomen. Omwille van de kenbaarheid worden de te handhaven voorschriften die gericht
zijn tot personen, aangewezen in het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Daarbij gaat
het om de in de bijlage VI van de Schengengrenscode neergelegde specifieke voorschriften
voor personen inzake het overschrijden van land-, lucht- en zeegrenzen, welke berusten
op artikel 18 van de Schengengrenscode. Onder personen wordt hierbij ook begrepen
de gezagvoerder van een schip en een vliegtuig.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven