Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 30 maart 2012, nr. IENM/BSK-2012/44689, houdende vaststelling van de Regeling tarieven Spoorwegwet 2012

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 91 van de Spoorwegwet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

wet:

Spoorwegwet;

deel A:

de constatering, bedoeld in artikel 16, vierde lid, onder a, van het Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattest hoofdspoorwegen;

deel B:

de constatering, bedoeld in artikel 16, vierde lid, onder b, van het Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattest hoofdspoorwegen.

Artikel 2

  • 1. Voor de behandeling van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 106,– per uur.

  • 2. Voor de behandeling van een aanvraag om het geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van een of meer technische specificaties inzake interoperabiliteit als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 5.300,–.

  • 3. Voor de behandeling van een aanvraag tot het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 8, zesde lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 106,– per uur.

  • 4. De kosten, bedoeld in het eerste en derde lid, worden voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag begroot en aan de aanvrager medegedeeld.

Artikel 3

  • 1. Voor de behandeling van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 9, eerste, lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 106,– per uur.

  • 2. Voor de behandeling van een aanvraag tot beoordeling van een informatiedossier als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 5.300,–.

  • 3. Voor de behandeling van een aanvraag om het geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van een of meer technische specificaties inzake interoperabiliteit als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 5.300,–.

  • 4. De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag begroot en aan de aanvrager medegedeeld.

Artikel 4

  • 1. Voor de behandeling van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 16a, tweede lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 106,– per uur.

  • 2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag begroot en aan de aanvrager medegedeeld.

Artikel 5

Voor de behandeling van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 28 van de wet is een tarief verschuldigd als opgenomen in onderstaande tabel:

Vergunning

bedrijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet;

€ 8.701,–

beperkte bedrijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de wet en artikel 8, eerste lid, van het Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattest;

€ 1.242,–

beperkte bedrijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de wet en artikel 8, tweede lid, van het Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattest.

€ 4.050,–

Artikel 6

  • 1. Voor de behandeling van een aanvraag tot het verlenen van een veiligheidsattest als bedoeld in artikel 32 van de wet is een tarief verschuldigd als opgenomen in onderstaande tabel:

    Veiligheidsattest

    Deel A

    Deel B

    veiligheidsattest voor een spoorwegonderneming die minder dan 300 personeelsleden een veiligheidsfunctie laat uitoefenen;

    € 11.933,–

    € 7.954,–

    veiligheidsattest voor een spoorwegonderneming die 300 personeelsleden of meer een veiligheidsfunctie laat uitoefenen;

    € 25.359,–

    € 16.906,–

    veiligheidsattest voor een spoorwegonderneming die gebruik maakt van de hoofdspoorweg op één locatie ten behoeve van overgave van spoorvoertuigen of met zelfrijdend gereedschap of een daarmee vergelijkbaar voertuig om werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorweg uit te voeren op een deel van een hoofdspoorweg dat daartoe buiten dienst is gesteld.

    € 4.555,–

    -

  • 2. Voor de behandeling van een aanvraag tot het opnieuw verlenen van een veiligheidsattest als bedoeld in artikel 32 van de wet is een tarief verschuldigd als opgenomen in onderstaande tabel:

    Hernieuwd veiligheidsattest

    Deel A

    Deel B

    hernieuwd veiligheidsattest voor een spoorwegonderneming die minder dan 300 personeelsleden een veiligheidsfunctie laat uitoefenen;

    € 9.353,–

    € 5.967,–

    hernieuwd veiligheidsattest voor een spoorwegonderneming die 300 personeelsleden of meer een veiligheidsfunctie laat uitoefenen;

    € 12.798,–

    € 7.060,–

    hernieuwd veiligheidsattest voor een spoorwegonderneming die gebruik maakt van de hoofdspoorweg op één locatie ten behoeve van overgave van spoorvoertuigen of met zelfrijdend gereedschap of een daarmee vergelijkbaar voertuig om werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorweg uit te voeren op een deel van een hoofdspoorweg dat daartoe buiten dienst is gesteld.

    € 4.555,–

    -

Artikel 7

Voor de behandeling van een aanvraag tot wijziging van een veiligheidsattest als bedoeld in artikel 33, zesde lid, van de wet is een tarief verschuldigd als opgenomen in onderstaande tabel:

Wijziging veiligheidsattest

Deel A

Deel B

wijziging van een veiligheidsattest voor een spoorwegonderneming die minder dan 300 personeelsleden een veiligheidsfunctie laat uitoefenen;

€ 5.967,–

€ 3.978,–

Wijziging van een veiligheidsattest voor een spoorwegonderneming die 300 personeelsleden of meer een veiligheidsfunctie laat uitoefenen;

€ 8.950,–

€ 5.967,–

wijziging van een veiligheidsattest voor een spoorwegonderneming die gebruik maakt van de hoofdspoorweg op één locatie ten behoeve van overgave van spoorvoertuigen of met zelfrijdend gereedschap of een daarmee vergelijkbaar voertuig om werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorweg uit te voeren op een deel van een hoofdspoorweg dat daartoe buiten dienst is gesteld.

€ 1.518,–

-

Artikel 8

  • 1. Voor de behandeling van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning voor indienststelling van een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 36, derde lid, van de wet of een aanvullende vergunning voor indienststelling van een spoorvoertuig als bedoelde in artikel 36, vijfde lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 5.192,–.

  • 2. Voor de behandeling van een aanvraag om het buiten toepassing laten van een voor een subsysteem geldende technische specificatie inzake interoperabiliteit als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 5.300,–.

  • 3. Voor de behandeling van een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 36, negende lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 2.356,–.

  • 4. Voor de behandeling van een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 36, tiende lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 2.356,–.

Artikel 9

  • 1. Voor het inschrijven van spoorvoertuigen in het register, bedoeld in artikel 37, derde lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 60,– per voertuig.

  • 2. Voor het wijzigen van gegevens, bedoeld in artikel 37, vijfde lid, van de wet, of het schrappen van inschrijvingen, bedoeld in artikel 37, zevende lid, van de wet is per wijziging een tarief verschuldigd van € 20,–

Artikel 10

Voor de behandeling van een aanvraag voor het verlenen van een vergunning voor indienststelling of een aanvullende vergunning voor indienststelling van een type spoorvoertuigen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 5.192,–.

Artikel 11

  • 1. Voor de behandeling van een aanvraag tot beoordeling van een informatiedossier als bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 1.000,–.

  • 2. Voor de behandeling van een aanvraag om een of meer voor het betrokken subsysteem vastgestelde technische specificaties inzake interoperabiliteit buiten toepassing te laten als bedoeld in artikel 37b, vijfde lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 5.300,–.

Artikel 12

Voor de behandeling van een aanvraag voor het verlenen van een onderhoudscertificaat als bedoeld in artikel 46, vijfde lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 6.360,–.

Artikel 13

  • 1. Voor de behandeling van een aanvraag tot het verlenen van een erkenning in verband met onderhoud en herstel van spoorvoertuigen als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de wet is per locatie een tarief van € 6.713,– verschuldigd.

  • 2. Voor de behandeling van een aanvraag tot het wijzigen van een erkenning als bedoeld in het eerste lid, is per locatie een tarief van € 1.945,– verschuldigd.

Artikel 14

  • 1. Voor de behandeling van een aanvraag voor het verlenen van een erkenning van een keuringsinstituut als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onder a, van de wet is een tarief van € 1.739,– verschuldigd en voor een erkenning van een vestiging waar keuringen worden uitgevoerd is een tarief van € 1.080,– verschuldigd.

  • 2. Voor de behandeling van een aanvraag voor een wijziging van een erkenning als bedoeld in het eerste lid is een tarief van € 1.080,– verschuldigd en de behandeling van een aanvraag voor een wijziging voor een erkenning van een vestiging waar keuringen worden uitgevoerd, is een tarief van € 1.080,– verschuldigd.

Artikel 15

  • 1. Voor de examinering van de vastgestelde eisen inzake algemene kennis en vaardigheden van een machinist, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onder a, en artikel 51a, eerste lid, onder c, van de wet, is een tarief verschuldigd als opgenomen in onderstaande tabel:

    Profiel machinist

    module 1: Vergunning;

    € 200,–

    module 2: Basiskennis NL;

    € 200,–

    module 3: Machinist Reizigers BB en VB;

    € 200,–

    module 4: Machinist Goederen BB en VB;

    € 200,–

    module 5: Veiligheidscommunicatie;

    € 400,–

    module 6 (optioneel): Rijden op ERTMS baanvakken.

    € 200,–

  • 2. Voor de examinering van de vastgestelde eisen inzake specifieke vakkennis van de spoorvoertuigen en de hoofdspoorweginfrastructuur van een machinist, bedoeld in artikel 51a, vierde lid, onder b, van de wet, is een tarief verschuldigd als opgenomen in onderstaande tabel:

    materieelexamen per materieelsoort;

    € 25,–

    wegkennisexamen per baanvak.

    € 25,–

  • 3. Voor de examinering van de vastgestelde eisen inzake algemene kennis, bekwaamheid en ervaring van een rangeerder, wagencontroleur of treindienstleider, bedoeld in artikel 50, eerste, onder a, van de wet, is een tarief verschuldigd als opgenomen in onderstaande tabel:

    Profiel rangeerder (BB, VB)

    module 1: Algemene vakkennis;

    € 200,–

    module 2: Samenstellen en begeleiden van treinen;

    € 200,–

    module 3: Veiligheidscommunicatie;

    € 400,–

    Profiel wagencontroleur

    module 1: Basisbekwaamheden;

    € 200,–

    module 2: Veiligheidscommunicatie;

    € 400,–

    module 3: Vervoer gevaarlijke stoffen;

    € 200,–

    Profiel treindienstleider

    module 1: Treindienstleider centraal bediend gebied (CBG);

    € 1.300,–

    module 2: Treindienstleider niet-centraal bediend gebied (NCBG).

    € 1.300,–

  • 4. Voor niet in het eerste tot en met derde lid van een tarief voorziene elementen, verband houdende met de examinering, bedoeld in de artikelen 50, eerste lid, onder a, 50, tweede lid, onder a, 51a, eerste lid, onder c, en 51a, vierde lid, onder b, van de wet, is een tarief verschuldigd als opgenomen in onderstaande tabel:

    module veiligheidscommunicatie;

    € 400,–

    overige losse modules;

    € 200,–

    inzage van een examen.

    € 50,–

Artikel 16

  • 1. Voor de behandeling van een aanvraag van een machinistenvergunning als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 100,–.

  • 2. Voor het verstrekken van een duplicaat van een machinistenvergunning als bedoeld in artikel 51a, achtste lid, onder b, van de wet is een tarief verschuldigd van € 41,–.

Artikel 17

Voor de behandeling van een aanvraag voor de verlening van een erkenning van een opleidingsinstituut als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van de wet is een tarief verschuldigd van € 4.500,–.

Artikel 18

  • 1. Voor de behandeling van een aanvraag voor een aanwijzing van een keuringsinstantie als bedoeld in artikel 93, eerste lid, van de wet is een tarief van € 3.891,– verschuldigd.

  • 2. Voor de behandeling van een aanvraag voor een wijziging van een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is een tarief van € 1.513,– verschuldigd.

Artikel 19

Voor de behandeling van de aanvraag van de goedkeuring van het systeem van personeelsbeheer als bedoeld in artikel 17, van het Besluit spoorwegpersoneel 2011 is een tarief van € 3.891,– verschuldigd.

Artikel 20

In afwijking van de bedragen genoemd in de eerste en tweede rij van de tabel in artikel 5 en de bedragen genoemd in de artikelen 6, 7, 13, 14 en 18, is voor de behandeling van een aanvraag van de in die artikelen bedoelde beschikkingen een tarief van € 947,– verschuldigd, indien daarvoor een documentatiebeoordeling volstaat.

Artikel 21

In afwijking van de genoemde bedragen in de artikelen 2 tot en met 20, met uitzondering van artikel 9 en 16, bedraagt het tarief voor de behandeling van een aanvraag die uitsluitend betrekking heeft op een administratieve aanpassing € 134,–.

Artikel 22

Voor een aanvraag van een beschikking als bedoeld in deze regeling door een organisatie die met historische spoorvoertuigen voor niet commerciële doeleinden gebruik maakt van de hoofdspoorweg, is een vergoeding van 10% van het voor de betreffende beschikking bepaalde tarief verschuldigd, met een minimum van € 215,– met uitzondering van administratieve aanpassingen als bedoeld in artikel 21, waarvoor geen tarief verschuldigd is.

Artikel 23

  • 1. De beslissing op een aanvraag om verlening van een beschikking als bedoeld in deze regeling wordt niet eerder genomen dan nadat het daarvoor verschuldigde tarief is voldaan.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de beslissing op een aanvraag om verlening van een beschikking waarvoor een uurtarief geheven wordt, niet eerder genomen dan nadat het verschuldigde tarief zoals dat ingevolge artikel 2, vierde lid, artikel 3, vierde lid of artikel 4, tweede lid, vooraf is begroot, is voldaan.

  • 3. Bij een beschikking waarvoor een uurtarief geheven wordt, kunnen via een naheffing de werkelijke kosten in rekening gebracht worden. De naheffing wordt berekend door het genoemde uurtarief te vermenigvuldigen met het aantal werkelijk bestede uren, minus het reeds betaalde tarief, bedoeld in het tweede lid. De aanvrager voldoet de naheffing binnen dertig kalenderdagen na de verzending van een betalingsverzoek daartoe.

Artikel 24

Deze regeling is niet van toepassing op aanvragen voor beschikkingen die gedaan worden in verband met de vervanging van de Spoorwegwet 1875 door de wet.

Artikel 25

  • 1. Buitenlandse reis- en verblijfkosten die verband houden met de in deze regeling genoemde handelingen of werkzaamheden, worden tegen de werkelijke kosten in rekening gebracht en zijn separaat verschuldigd naast de in deze regeling genoemde tarieven. Binnenlandse reis- en verblijfkosten worden niet separaat in rekening gebracht.

  • 2. De in het eerste lid genoemde buitenlandse reis- en verblijfkosten worden voorafgaand aan het in behandeling nemen van een aanvraag begroot en aan de aanvrager medegedeeld. De werkelijk gemaakte kosten mogen het begrote bedrag niet overstijgen.

Artikel 26

De Regeling tarieven Spoorwegwet wordt ingetrokken.

Artikel 27

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel 15, dat in werking treedt op 1 juli 2012.

Artikel 28

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tarieven Spoorwegwet 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

TOELICHTING

Algemeen

De Regeling tarieven Spoorwegwet 2012, gebaseerd op artikel 91 van de Spoorwegwet, vervangt de Regeling tarieven Spoorwegwet. Net als de vorige regeling strekt onderhavige regeling tot het vaststellen van de vergoedingen die verschuldigd zijn voor de behandeling van aanvragen tot het verlenen van documenten die worden afgegeven op basis van de Spoorwegwet. Daarnaast strekt de regeling tot het vaststellen van de vergoedingen voor te verrichten inschrijvingen in het voertuigregister en af te nemen examens. De Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: de Inspectie; voorheen: de Inspectie Verkeer en Waterstaat) oefent deze bevoegdheid tot het afgeven van deze documenten uit namens de Minister van Infrastructuur en Milieu. Als gemandateerd instituut voor het afnemen van examens is de Stichting Veiligheid en Vakmanschap Railvervoer beoogd (nu nog bekend als: Stichting Examens Railvervoer).

Net als in de vorige regeling sluit het vergoedingsstelsel aan bij het toetsingskader uit het rapport ‘Maat houden’ (Stcrt. 2000, 90). Dat wil zeggen dat de kosten die in rekening worden gebracht uitsluitend betrekking hebben op de fase van toelating en post-toelating, zoals gedefinieerd in dit rapport, en niet op de handhavingsfase. Zoals voorheen is bij de hoogte van de tarieven uitgegaan van kostendekkendheid.

De Spoorwegwet (hierna: de wet) is bij wet van 16 december 2010 (Stb. 2011, 218) gewijzigd. Een aantal van die wijzigingen is op 15 november 2011 in werking getreden (Stb. 2011, 518) en een aantal is op 1 april 2012 in werking getreden (Stb. 2012, 112). Het gaat om aanpassingen die verband houden met de implementatie van de Interoperabiliteitsrichtlijn, de Spoorwegveiligheidsrichtlijn en de Machinistenrichtlijn, waardoor ook onderliggende regelgeving, zoals onderhavige regeling, aangepast moet worden.

Uit deze wijzingen vloeien een aantal nieuwe vergunningen en erkenningen voort die bijbehorende werkzaamheden voor de Inspectie en andere gemandateerde instituten met zich meebrengen.

Het gaat om de volgende categorieën:

  • vergunningen op het gebied van toelating van hoofdspoorweginfrastructuur, zoals bepaald in artikel 8 en 9 van de wet;

  • de veiligheidsvergunning voor de beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur, zoals bepaald in artikel 16a van de Wet;

  • vergunningen op het gebied van toelating van spoorvoertuigen en de registratie daaromtrent, zoals bepaald in de artikelen 36 tot en met 37b van de wet;

  • de verlening van een onderhoudscertificaat, zoals bepaald in artikel 46, vijfde lid, van de wet;

  • de erkenning van keuringsinstituten, zoals geregeld in artikel 50, eerste lid, van de wet;

  • de beoordeling van examenkandidaten, zoals bepaald in artikel 50 en 51a van de wet;

  • de erkenning van opleidingsinstituten, zoals bepaald in artikel 51b van de wet.

Voor deze werkzaamheden wordt een tarief in rekening gebracht: grotendeels door de Inspectie, en wat betreft de beoordeling van examenkandidaten door een andere gemandateerde instelling. Voor een aantal van de werkzaamheden is dat een uurtarief. Voordat een aanvraag in behandeling wordt genomen, wordt een nauwkeurige inschatting gemaakt van het benodigd aantal uren. Hiervan wordt de aanvrager in kennis gesteld. De werkelijk kosten kunnen door middel van een naheffing in rekening gebracht worden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

Nieuwe regeling

In verband met het groot aantal nieuwe tarieven en de onduidelijkheid die het invoegen van nieuwe artikelen tussen de bestaande artikelen met zich mee zou brengen, is ervoor gekozen de regeling in zijn geheel opnieuw vast stellen. De volgorde van de artikelen is hierdoor geheel veranderd; de regeling volgt nu de volgorde van de artikelen van de Spoorwegwet zoals die luidt na inwerkingtreding van de wijzigingswet van 16 december 2010.

Hoewel de artikelen die reeds bestonden nu op een andere plek in de regeling staan, en sommige daarvan zijn opgesplitst in verschillende leden, is aan de hoogte van de tarieven niets veranderd. Met uitzondering van artikel 6 en 7 (oud) zijn de artikelen uit de voormalige regeling qua gevolgen dus niet gewijzigd. De artikelen uit de wet waarop de tarieven uit artikel 6 en 7 (oud) gebaseerd waren, hebben een geheel andere inhoud gekregen, waardoor het geregelde in deze artikelen komt te vervallen.

Tevens is van de gelegenheid gebruikt gemaakt om de gehanteerde terminologie aan de Algemene wet bestuursrecht aan te passen.

Administratieve lasten

Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Consultatie

De hoogte van de tarieven is voorafgaand de vaststelling van deze regeling behandeld in het Overleg Infrastructuur en Milieu (hierna: OIenM). Daarop volgden enkele reacties.

MRC Europe vroeg zich met name af of bij cross-acceptance situaties de tarieven niet lager kunnen zijn. Aangezien er bij cross-acceptance situaties geen sprake is van minder werk voor de Inspectie, kan dat niet.

De NS is van mening dat bij behandeling van twee identieke aanvragen slechts éénmaal kosten gerekend zouden moeten worden. Indien in een concreet geval naar de mening van de aanvrager twee aanvragen identiek zijn, zal de Inspectie - daar waar dat inderdaad zo is - de aanvraag als één aanvraag afdoen. Twee niet identieke aanvragen kunnen niet als één aanvraag behandeld worden.

De Spoorwegwet introduceert vergunningen die voorheen nog niet formeel aan de infrastructuurbeheerder werden uitgegeven. ProRail heeft aangegeven dat zij de kosten die hierdoor bij haar in rekening worden gebracht zal doorbelasten aan IenM, waardoor tevens extra administratie ontstaat. In dit rondpompen van geld ziet ProRail geen nuttig doel. Inspectie en DGB hebben hierover contact gehad met ProRail. De verplichting van de vergunning voor de infrastructuurbeheerder bestaat op grond van Europese regelgeving. De Inspectie, die sedert 2007 een baten-lastendienst is, moet aan aanvragers kosten in rekening brengen voor de verrichtte werkzaamheden. Dit staat overigens niet ter discussie. In overleg met DGB is besloten dat ProRail, en niet DGB, de tarieven van de Inspectie betaalt. Tot slot is door ProRail aangegeven dat de inrichting en aanpassing van de administratie niet voor 1 april 2012 operationeel zal zijn. ProRail is de mening toegedaan dat de haar hiervoor gegunde termijn te kort is. Indien zich op korte termijn een casus voordoet waarbij de administratie een probleem mocht vormen, zullen nadere afspraken tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en ProRail worden gemaakt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 is een definitiebepaling en heeft dezelfde inhoud als voormalig artikel 1 Regeling tarieven Spoorwegwet. Het voorheen gehanteerde onderscheid in ‘Deel A’ en ‘Deel B’ van veiligheidsattesten blijft gehandhaafd, aangezien dit nog steeds voortvloeit uit richtlijn 2004/49/EG (Spoorwegveiligheidsrichtlijn). Zie hiervoor ook de toelichting onder artikel 6.

Artikel 2

Het in artikel 8, derde lid, bedoelde onderzoek dat gedaan moet worden om te kunnen bepalen of een vergunning voor indienststelling van een nieuw hoofdspoorweg afgegeven kan worden, varieert sterk van aard, omvang en complexiteit. De beoordelingen van de aanvragen van vergunningen zullen daardoor qua tijdsduur erg uiteen lopen. Tegen deze achtergrond is er voor gekozen voor de behandeling van een aanvraag een uurtarief te hanteren. Hetzelfde geldt voor het verlenen van een ontheffing, waarvoor ook een uurtarief gehanteerd wordt.

De wet geeft in artikel 8, derde lid, daarnaast de mogelijkheid de toepasselijke specificaties inzake interoperabiliteit (hierna: TSI’s) bij de infrastructuurtoelating buiten toepassing te laten. Voor de behandeling van de aanvraag hiertoe wordt een kostendekkend tarief gehanteerd.

Artikel 3

Bij vergunningen voor vernieuwing of verbetering van hoofdspoorweginfrastructuur is een groot verschil in omvang en tijdsduur voor de vergunningverlening voorzien. Daarom is voor de behandeling van aanvragen van deze vergunningen gekozen voor een tarief per uur.

De Inspectie beslist aan de hand van het informatiedossier als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet of bovenvermelde vergunning noodzakelijk is. Voor de behandeling van een aanvraag tot beoordeling van dit informatiedossier wordt een kostendekkend tarief geheven.

Artikel 9, vijfde lid, van de wet geeft de mogelijkheid de toepasselijke specificaties inzake interoperabiliteit bij de vergunning tot indienststelling vernieuwde of verbeterde hoofdspoorweginfrastructuur buiten toepassing te laten. Het tarief voor de behandeling van een hiertoe strekkende aanvraag is hetzelfde als dat voor de beoordeling genoemd in artikel 2, tweede lid.

Artikel 4

Bij het verlenen van een veiligheidsvergunning aan de beheerder wordt een uurtarief gehanteerd. De Inspectie heeft al eerder aanvragen om veiligheidsvergunningen van de infrastructuurbeheerder in behandeling genomen. De verplichting tot het hebben van een veiligheidsvergunning stond niet in de wet, maar in de aan ProRail verleende Beheerconcessie. Er was dus geen wettelijke grondslag voor het heffen van een tarief, waardoor tot nu toe geen kostendekkend tarief werd geheven.

Artikel 5

In artikel 5 is geregeld wat voorheen in artikel 2 Regeling tarieven Spoorwegwet stond. Inhoudelijk is er niets gewijzigd. Artikel 28 van de wet kent in samenhang met artikel 8, eerste lid en tweede lid, van het Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattest, nog steeds drie verschillende typen bedrijfsvergunningen. Aan een beperkte vergunning als bedoeld in artikel 28, tweede lid van de wet, worden minder eisen gesteld dan aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid van dat artikel. Naarmate meer vergunningseisen worden gesteld, is de beoordeling van een aanvraag van een vergunning meer werk, en wordt een hoger tarief gehanteerd.

Artikel 6

In dit artikel is bijeengevoegd wat voorheen geregeld werd in artikel 3 en 4 Regeling tarieven Spoorwegwet. De tarieven voor behandeling van een aanvraag van een veiligheidsattest blijven opgesplitst in een veiligheidsattest voor een spoorwegonderneming die minder dan driehonderd personeelsleden een veiligheidsfunctie laat uitoefenen, en een veiligheidsattest voor een spoorwegonderneming die driehonderd personeelsleden of meer een veiligheidsfunctie laat uitoefenen. Het aantal mensen dat veiligheidsfuncties uitvoert is namelijk een goede maatstaf voor de omvang van de activiteiten die de spoorwegonderneming verricht, en daarom voor de omvang van het onderzoek dat nodig is om te bepalen of een veiligheidsattest afgegeven kan worden. Ook de onderverdeling in tarieven voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een veiligheidsattest dat in heel Europa geldig is (onderdeel A) en tarieven voor de behandeling van een aanvraag tot de verlening van een veiligheidsattest dat alleen in Nederland geldig is (onderdeel B) wordt gehandhaafd. Een kennelijke verschrijving in de tarieven voor onderdeel B van de tabel, in het tweede lid, is hersteld.

Artikel 7

In artikel 7 is geregeld wat voorheen te vinden was in artikel 5 Regeling tarieven Spoorwegwet. Bij een aanvraag tot wijziging van een veiligheidsattest vindt een beoordeling plaats die dezelfde procedure kent als een initiële beoordeling, maar die in het algemeen minder uitgebreid is, waardoor het tarief voor de behandeling van een aanvraag van een wijziging lager is.

Artikel 8

In het eerste lid is een tarief bepaald voor de behandeling van een aanvraag voor een vergunning voor indienststelling of een aanvullende indienststelling uit artikel 36, derde en vijfde lid, van de wet. Het benodigde aantal uren dat de Inspectie voor beide soorten vergunningen nodig heeft, ligt even hoog, daarom is het tarief hetzelfde. In het geval van de vergunning voor indienststelling hebben de keuringsinstanties voorbereidend werk gedaan, in het geval van de aanvullende vergunning voor indienststelling is er voorbereidend werk verricht door de andere lidstaat.

Artikel 36, vierde lid, van de wet geeft de mogelijkheid de toepasselijke specificaties inzake interoperabiliteit bij de vergunning tot indienststelling van nieuwe spoorvoertuigen buiten toepassing te laten. Het tarief voor de behandeling van een aanvraag hiertoe, genoemd in het tweede lid van onderhavig artikel, is hetzelfde als dat voor de behandeling van een aanvraag genoemd in artikel 2, tweede lid.

Artikel 9

Het tarief van € 60,–, zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel, wordt gehanteerd voor de eerste inschrijving van een voertuig(type) in het register. Voor iedere wijzigingen die daarna eventueel plaatsvindt, bijvoorbeeld de wijziging van eigenaar, houder of met het onderhoud belaste entiteit, of een wijziging aan het voertuig(type) zelf, die in het register moeten worden ingeschreven, is een tarief van € 20,– verschuldigd.

Artikel 10

Artikel 37a van de wet gaat over de behandeling van aanvragen voor het verlenen van typevergunningen en aanvullende typevergunningen. Het benodigde aantal uren dat de Inspectie voor beide soorten vergunningen nodig heeft ligt ongeveer even hoog, daarom is het tarief voor beide gevallen gelijk. In het geval van de vergunning voor indienststelling hebben de keuringsinstanties namelijk voorbereidend werk gedaan, in het geval van de aanvullende vergunning voor indienststelling is er voorbereidend werk verricht door een andere lidstaat.

Artikel 11

Op het moment dat een spoorwegonderneming een vernieuwing of verbetering aan zijn spoorvoertuigen wil doorvoeren, moet worden bekeken of deze vernieuwing of verbetering vergunningplichtig is. Uit het informatiedossier moet blijken of van een vergunningsplicht sprake is. Voor de behandeling van een aanvraag tot beoordeling van een informatiedossier wordt in het eerste lid een tarief geheven.

Het tweede lid verwijst naar artikel 37b, vijfde lid, van de wet, dat de mogelijkheid geeft de toepasselijke specificaties inzake interoperabiliteit bij de vergunning tot indienststelling van nieuwe spoorvoertuigen buiten toepassing te laten. Het tarief voor de beoordeling van een aanvraag hiertoe hiervan is het zelfde als die voor de behandeling van een aanvraag genoemd in artikel 2, tweede lid.

Artikel 12

Voor de behandeling van de aanvragen van een onderhoudscertificaat is een dossierstudie en een audit nodig. Deze zijn qua werk voor de Inspectie vergelijkbaar met de aanvragen tot het verlenen van een erkenning in verband met onderhoud en herstel van spoorvoertuigen als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de wet. Het tarief is daarom nagenoeg hetzelfde.

Artikel 13

In dit artikel wordt geregeld wat voorheen in artikel 8 Regeling tarieven spoorwegwet stond: het erkennen van onderhoudswerkplaatsen. De Inspectie doet daarvoor audit van het kwaliteitszorgsysteem. Als er meer locaties zijn, is het controleren van de werking van het zorgsysteem meer werk.

Artikel 14

In dit artikel is geregeld wat voorheen in artikel 9 van de Regeling tarieven Spoorwegwet stond, namelijk de tarieven voor de behandeling van aanvragen tot de erkenning van keuringsinstituten en tot de wijziging van zo’n erkenning. Voor een volledige beoordeling van de aanvraag van een erkenning toetst de Inspectie of er sprake is van een adequaat werkend kwaliteitssysteem. Het is daarvoor nodig dat alle vestigingen van een instituut onderworpen worden aan een onderzoek. Omdat het aantal vestigingen van een instituut kan verschillen, wordt per vestiging een tarief geheven. Daarnaast geldt een vast tarief voor alle keuringsinstituten.

Net als in artikel 50 van de wet, waar deze tarieven op gebaseerd zijn, is het woord ‘aanwijzing’ telkens vervangen door ‘erkenning’.

Artikel 15

In dit artikel worden de tarieven vastgesteld voor de examinering van treinpersoneel. Ingevolge de wet is de minister verantwoordelijk voor de beoordeling (examinering) van de voor de desbetreffende veiligheidsfunctie vastgestelde eisen inzake de kennis, bekwaamheid en vaardigheden, ten behoeve van de verlening van een machinistenvergunning, een bevoegdheidsbewijs of een bedrijfspas. Aan een derde partij is opdracht gegeven om dit namens de minister uit te voeren.

Het examenprogramma is modulair opgebouwd, per module wordt een tarief gehanteerd. Deze tarieven zijn tot stand gekomen op grond van een raming van de kosten die gemaakt moeten worden om het gewenste examenprogramma uit te voeren, een inschatting van de aantallen examens die zullen plaatsvinden in de komende jaren en de randvoorwaarde dat de uitvoering kostendekkend moet plaatsvinden.

De letteraanduidingen VB en BB staan voor respectievelijk volledig bevoegd en beperkt bevoegd.

Artikel 17

Tot de inwerkingtreding van artikel 51b van de wet was het geven van opleiding aan machinisten niet geregeld in de Spoorwegwet. Uiteraard is er altijd al opleiding gegeven aan machinisten. De instanties die opleidingsactiviteiten verrichten in de zin van het genoemde wetsartikel, zijn sinds de inwerkingtreding van artikel 51b van de wet verplicht hiervoor een erkenning aan te vragen.1 Voor deze erkenning wordt een tarief geheven, geregeld in het eerste lid.

Artikel 16

In dit artikel wordt geregeld wat voorheen in artikel 11a Regeling tarieven spoorwegwet geregeld werd, nu verdeeld over het eerste en tweede lid. Het betreft het behandelen van aanvragen om machinistenvergunningen en het verstrekken van duplicaten daarvan. Voor deze werkzaamheden wordt een kostendekkend tarief in rekening gebracht.

Artikel 18

In dit artikel staat wat voorheen geregeld werd in artikel 10 Regeling tarieven Spoorwegwet, namelijk het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor de aanwijzing van een keuringsinstituut. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een wijziging in de aanwijzing wordt een lager tarief gehanteerd omdat dit minder uren kost.

Artikel 19

In dit artikel wordt geregeld wat voorheen geregeld werd in artikel 11 van de Regeling tarieven Spoorwegwet. Met de inwerkingtreding van het nieuwe Besluit Spoorwegpersoneel 2011 (Stb. 2011, 518) valt de goedkeuring van een systeem van personeelsbeheer onder artikel 17 van dat besluit, terwijl die goedkeuring voorheen in het oude Besluit Spoorwegpersoneel in artikel 40 werd geregeld. Daarom is het onderhavige artikel dienovereenkomstig gewijzigd. Het in rekening te brengen tarief verandert niet.

Artikel 20

In dit artikel staat wat voorheen geregeld werd in artikel 12 van de Regeling tarieven Spoorwegwet. Het is mogelijk dat een beperkte beoordeling van een aanvraag voor de afgifte van een bepaald document volstaat. Voor de behandeling van de aanvraag voor deze beperkte handelingen wordt een lager tarief geheven. Overigens moet deze documentatiebeoordeling niet verward worden met de beoordeling van een informatiedossier als bedoeld in artikel 3 of een dossierstudie als bedoeld in artikel 12.

Artikel 21

Hier is te vinden wat geregeld was in artikel 12a van de Regeling tarieven Spoorwegwet. De behandeling van een aanvraag tot een beperkte administratieve aanpassing, zoals een naamswijziging, komt voor een lager tarief in aanmerking. Kleine aanpassingen in de producten die voortvloeien uit artikel 37 van de Spoorwegwet vallen niet onder deze bepaling, aangezien hiervoor in artikel 9 van deze regeling een apart tarief gehanteerd wordt. Tevens is artikel 16 uitgezonderd, omdat het daarin gehanteerde tarief voor het aanvragen van een vergunning lager is dan het tarief voor een administratieve aanpassing op grond van onderhavige bepaling.

Artikel 22

Dit artikel regelt hetzelfde als hetgeen voorheen in artikel 13 van de Regeling tarieven Spoorwegwet stond.

Artikel 23

In het eerste lid wordt geregeld wat voorheen in artikel 14 van de Regeling tarieven Spoorwegwet stond, namelijk dat niet eerder dan na betaling van het tarief dat gehanteerd wordt voor de behandeling van een aanvraag van een bepaalde beschikking tot die behandeling wordt overgegaan.

In verband met de introductie van uurtarieven in artikel 2, 3 en 4 wordt in het tweede lid gespecificeerd dat tot behandeling van een aanvraag wordt overgaan op het moment dat het begrootte tarief is betaald.

In het derde lid is geregeld dat bij aanvragen van beschikkingen waarvoor een uurtarief gehanteerd wordt een naheffing in rekening gebracht kan worden.

Artikel 24

Hierin staat wat voorheen geregeld was in artikel 15 van de Regeling tarieven Spoorwegwet, namelijk dat er geen tarieven geheven worden voor de behandeling van aanvragen die verband houden met de vervanging van de Spoorwegwet 1875 door de Spoorwegwet

Artikel 25

In dit artikel wordt geregeld wat voorheen in artikel 15a Regeling tarieven Spoorwegwet stond, waarbij ‘besluiten’ is vervangen door ‘beschikkingen’. Het komt voor dat treinen in het buitenland gebouwd worden, maar in Nederland in dienst moeten worden gesteld. Om voor deze treinen vergunningen te kunnen verlenen moet de Inspectie naar het buitenland toe. Bij het in behandeling nemen van een aanvraag wordt een begroting van de reis- en verblijfkosten gemaakt.

Artikel 26

Aangezien deze regeling de Regeling tarieven Spoorwegwet geheel vervangt, wordt laatstgenoemde ingetrokken.

Artikel 27

Aangezien het gaat om tarieven voor aanvragen die verband houden met implementatie van Europese regelgeving wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Artikel 15 treedt per 1 juli in werking, aangezien vanaf dat moment examinering zal plaatsvinden.

Artikel 28

Om onderscheid te kunnen maken tussen de oude en de nieuwe regeling, heet deze regeling: Regeling tarieven Spoorwegwet 2012.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.


X Noot
1

15 november 2011 (Stb 2011, 518).

Naar boven