TOELICHTING
Algemeen
De Regeling tarieven Spoorwegwet 2012, gebaseerd op artikel 91 van de Spoorwegwet,
vervangt de Regeling tarieven Spoorwegwet. Net als de vorige regeling strekt onderhavige
regeling tot het vaststellen van de vergoedingen die verschuldigd zijn voor de behandeling
van aanvragen tot het verlenen van documenten die worden afgegeven op basis van de
Spoorwegwet. Daarnaast strekt de regeling tot het vaststellen van de vergoedingen
voor te verrichten inschrijvingen in het voertuigregister en af te nemen examens.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: de Inspectie; voorheen: de Inspectie
Verkeer en Waterstaat) oefent deze bevoegdheid tot het afgeven van deze documenten
uit namens de Minister van Infrastructuur en Milieu. Als gemandateerd instituut voor
het afnemen van examens is de Stichting Veiligheid en Vakmanschap Railvervoer beoogd
(nu nog bekend als: Stichting Examens Railvervoer).
Net als in de vorige regeling sluit het vergoedingsstelsel aan bij het toetsingskader
uit het rapport ‘Maat houden’ (Stcrt. 2000, 90). Dat wil zeggen dat de kosten die in rekening worden gebracht uitsluitend betrekking
hebben op de fase van toelating en post-toelating, zoals gedefinieerd in dit rapport,
en niet op de handhavingsfase. Zoals voorheen is bij de hoogte van de tarieven uitgegaan
van kostendekkendheid.
De Spoorwegwet (hierna: de wet) is bij wet van 16 december 2010 (Stb. 2011, 218) gewijzigd. Een aantal van die wijzigingen is op 15 november 2011 in werking getreden
(Stb. 2011, 518) en een aantal is op 1 april 2012 in werking getreden (Stb. 2012, 112). Het gaat om aanpassingen die verband houden met de implementatie van de Interoperabiliteitsrichtlijn,
de Spoorwegveiligheidsrichtlijn en de Machinistenrichtlijn, waardoor ook onderliggende
regelgeving, zoals onderhavige regeling, aangepast moet worden.
Uit deze wijzingen vloeien een aantal nieuwe vergunningen en erkenningen voort die
bijbehorende werkzaamheden voor de Inspectie en andere gemandateerde instituten met
zich meebrengen.
Het gaat om de volgende categorieën:
-
– vergunningen op het gebied van toelating van hoofdspoorweginfrastructuur, zoals bepaald
in artikel 8 en 9 van de wet;
-
– de veiligheidsvergunning voor de beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur, zoals
bepaald in artikel 16a van de Wet;
-
– vergunningen op het gebied van toelating van spoorvoertuigen en de registratie daaromtrent,
zoals bepaald in de artikelen 36 tot en met 37b van de wet;
-
– de verlening van een onderhoudscertificaat, zoals bepaald in artikel 46, vijfde lid,
van de wet;
-
– de erkenning van keuringsinstituten, zoals geregeld in artikel 50, eerste lid, van
de wet;
-
– de beoordeling van examenkandidaten, zoals bepaald in artikel 50 en 51a van de wet;
-
– de erkenning van opleidingsinstituten, zoals bepaald in artikel 51b van de wet.
Voor deze werkzaamheden wordt een tarief in rekening gebracht: grotendeels door de
Inspectie, en wat betreft de beoordeling van examenkandidaten door een andere gemandateerde
instelling. Voor een aantal van de werkzaamheden is dat een uurtarief. Voordat een
aanvraag in behandeling wordt genomen, wordt een nauwkeurige inschatting gemaakt van
het benodigd aantal uren. Hiervan wordt de aanvrager in kennis gesteld. De werkelijk
kosten kunnen door middel van een naheffing in rekening gebracht worden. Voor een
nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
Nieuwe regeling
In verband met het groot aantal nieuwe tarieven en de onduidelijkheid die het invoegen
van nieuwe artikelen tussen de bestaande artikelen met zich mee zou brengen, is ervoor
gekozen de regeling in zijn geheel opnieuw vast stellen. De volgorde van de artikelen
is hierdoor geheel veranderd; de regeling volgt nu de volgorde van de artikelen van
de Spoorwegwet zoals die luidt na inwerkingtreding van de wijzigingswet van 16 december
2010.
Hoewel de artikelen die reeds bestonden nu op een andere plek in de regeling staan,
en sommige daarvan zijn opgesplitst in verschillende leden, is aan de hoogte van de
tarieven niets veranderd. Met uitzondering van artikel 6 en 7 (oud) zijn de artikelen
uit de voormalige regeling qua gevolgen dus niet gewijzigd. De artikelen uit de wet
waarop de tarieven uit artikel 6 en 7 (oud) gebaseerd waren, hebben een geheel andere
inhoud gekregen, waardoor het geregelde in deze artikelen komt te vervallen.
Tevens is van de gelegenheid gebruikt gemaakt om de gehanteerde terminologie aan de
Algemene wet bestuursrecht aan te passen.
Administratieve lasten
Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
Consultatie
De hoogte van de tarieven is voorafgaand de vaststelling van deze regeling behandeld
in het Overleg Infrastructuur en Milieu (hierna: OIenM). Daarop volgden enkele reacties.
MRC Europe vroeg zich met name af of bij cross-acceptance situaties de tarieven niet
lager kunnen zijn. Aangezien er bij cross-acceptance situaties geen sprake is van
minder werk voor de Inspectie, kan dat niet.
De NS is van mening dat bij behandeling van twee identieke aanvragen slechts éénmaal
kosten gerekend zouden moeten worden. Indien in een concreet geval naar de mening
van de aanvrager twee aanvragen identiek zijn, zal de Inspectie - daar waar dat inderdaad
zo is - de aanvraag als één aanvraag afdoen. Twee niet identieke aanvragen kunnen
niet als één aanvraag behandeld worden.
De Spoorwegwet introduceert vergunningen die voorheen nog niet formeel aan de infrastructuurbeheerder
werden uitgegeven. ProRail heeft aangegeven dat zij de kosten die hierdoor bij haar
in rekening worden gebracht zal doorbelasten aan IenM, waardoor tevens extra administratie
ontstaat. In dit rondpompen van geld ziet ProRail geen nuttig doel. Inspectie en DGB
hebben hierover contact gehad met ProRail. De verplichting van de vergunning voor
de infrastructuurbeheerder bestaat op grond van Europese regelgeving. De Inspectie,
die sedert 2007 een baten-lastendienst is, moet aan aanvragers kosten in rekening
brengen voor de verrichtte werkzaamheden. Dit staat overigens niet ter discussie.
In overleg met DGB is besloten dat ProRail, en niet DGB, de tarieven van de Inspectie
betaalt. Tot slot is door ProRail aangegeven dat de inrichting en aanpassing van de
administratie niet voor 1 april 2012 operationeel zal zijn. ProRail is de mening toegedaan
dat de haar hiervoor gegunde termijn te kort is. Indien zich op korte termijn een
casus voordoet waarbij de administratie een probleem mocht vormen, zullen nadere afspraken
tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en ProRail worden gemaakt.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Artikel 1 is een definitiebepaling en heeft dezelfde inhoud als voormalig artikel
1 Regeling tarieven Spoorwegwet. Het voorheen gehanteerde onderscheid in ‘Deel A’
en ‘Deel B’ van veiligheidsattesten blijft gehandhaafd, aangezien dit nog steeds voortvloeit
uit richtlijn 2004/49/EG (Spoorwegveiligheidsrichtlijn). Zie hiervoor ook de toelichting
onder artikel 6.
Artikel 2
Het in artikel 8, derde lid, bedoelde onderzoek dat gedaan moet worden om te kunnen
bepalen of een vergunning voor indienststelling van een nieuw hoofdspoorweg afgegeven
kan worden, varieert sterk van aard, omvang en complexiteit. De beoordelingen van
de aanvragen van vergunningen zullen daardoor qua tijdsduur erg uiteen lopen. Tegen
deze achtergrond is er voor gekozen voor de behandeling van een aanvraag een uurtarief
te hanteren. Hetzelfde geldt voor het verlenen van een ontheffing, waarvoor ook een
uurtarief gehanteerd wordt.
De wet geeft in artikel 8, derde lid, daarnaast de mogelijkheid de toepasselijke specificaties
inzake interoperabiliteit (hierna: TSI’s) bij de infrastructuurtoelating buiten toepassing
te laten. Voor de behandeling van de aanvraag hiertoe wordt een kostendekkend tarief
gehanteerd.
Artikel 3
Bij vergunningen voor vernieuwing of verbetering van hoofdspoorweginfrastructuur is
een groot verschil in omvang en tijdsduur voor de vergunningverlening voorzien. Daarom
is voor de behandeling van aanvragen van deze vergunningen gekozen voor een tarief
per uur.
De Inspectie beslist aan de hand van het informatiedossier als bedoeld in artikel
9, tweede lid, van de wet of bovenvermelde vergunning noodzakelijk is. Voor de behandeling
van een aanvraag tot beoordeling van dit informatiedossier wordt een kostendekkend
tarief geheven.
Artikel 9, vijfde lid, van de wet geeft de mogelijkheid de toepasselijke specificaties
inzake interoperabiliteit bij de vergunning tot indienststelling vernieuwde of verbeterde
hoofdspoorweginfrastructuur buiten toepassing te laten. Het tarief voor de behandeling
van een hiertoe strekkende aanvraag is hetzelfde als dat voor de beoordeling genoemd
in artikel 2, tweede lid.
Artikel 4
Bij het verlenen van een veiligheidsvergunning aan de beheerder wordt een uurtarief
gehanteerd. De Inspectie heeft al eerder aanvragen om veiligheidsvergunningen van
de infrastructuurbeheerder in behandeling genomen. De verplichting tot het hebben
van een veiligheidsvergunning stond niet in de wet, maar in de aan ProRail verleende
Beheerconcessie. Er was dus geen wettelijke grondslag voor het heffen van een tarief,
waardoor tot nu toe geen kostendekkend tarief werd geheven.
Artikel 5
In artikel 5 is geregeld wat voorheen in artikel 2 Regeling tarieven Spoorwegwet stond.
Inhoudelijk is er niets gewijzigd. Artikel 28 van de wet kent in samenhang met artikel
8, eerste lid en tweede lid, van het Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattest,
nog steeds drie verschillende typen bedrijfsvergunningen. Aan een beperkte vergunning
als bedoeld in artikel 28, tweede lid van de wet, worden minder eisen gesteld dan
aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid van dat artikel. Naarmate meer vergunningseisen
worden gesteld, is de beoordeling van een aanvraag van een vergunning meer werk, en
wordt een hoger tarief gehanteerd.
Artikel 6
In dit artikel is bijeengevoegd wat voorheen geregeld werd in artikel 3 en 4 Regeling
tarieven Spoorwegwet. De tarieven voor behandeling van een aanvraag van een veiligheidsattest
blijven opgesplitst in een veiligheidsattest voor een spoorwegonderneming die minder
dan driehonderd personeelsleden een veiligheidsfunctie laat uitoefenen, en een veiligheidsattest
voor een spoorwegonderneming die driehonderd personeelsleden of meer een veiligheidsfunctie
laat uitoefenen. Het aantal mensen dat veiligheidsfuncties uitvoert is namelijk een
goede maatstaf voor de omvang van de activiteiten die de spoorwegonderneming verricht,
en daarom voor de omvang van het onderzoek dat nodig is om te bepalen of een veiligheidsattest
afgegeven kan worden. Ook de onderverdeling in tarieven voor de behandeling van een
aanvraag tot verlening van een veiligheidsattest dat in heel Europa geldig is (onderdeel
A) en tarieven voor de behandeling van een aanvraag tot de verlening van een veiligheidsattest
dat alleen in Nederland geldig is (onderdeel B) wordt gehandhaafd. Een kennelijke
verschrijving in de tarieven voor onderdeel B van de tabel, in het tweede lid, is
hersteld.
Artikel 7
In artikel 7 is geregeld wat voorheen te vinden was in artikel 5 Regeling tarieven
Spoorwegwet. Bij een aanvraag tot wijziging van een veiligheidsattest vindt een beoordeling
plaats die dezelfde procedure kent als een initiële beoordeling, maar die in het algemeen
minder uitgebreid is, waardoor het tarief voor de behandeling van een aanvraag van
een wijziging lager is.
Artikel 8
In het eerste lid is een tarief bepaald voor de behandeling van een aanvraag voor
een vergunning voor indienststelling of een aanvullende indienststelling uit artikel
36, derde en vijfde lid, van de wet. Het benodigde aantal uren dat de Inspectie voor
beide soorten vergunningen nodig heeft, ligt even hoog, daarom is het tarief hetzelfde.
In het geval van de vergunning voor indienststelling hebben de keuringsinstanties
voorbereidend werk gedaan, in het geval van de aanvullende vergunning voor indienststelling
is er voorbereidend werk verricht door de andere lidstaat.
Artikel 36, vierde lid, van de wet geeft de mogelijkheid de toepasselijke specificaties
inzake interoperabiliteit bij de vergunning tot indienststelling van nieuwe spoorvoertuigen
buiten toepassing te laten. Het tarief voor de behandeling van een aanvraag hiertoe,
genoemd in het tweede lid van onderhavig artikel, is hetzelfde als dat voor de behandeling
van een aanvraag genoemd in artikel 2, tweede lid.
Artikel 9
Het tarief van € 60,–, zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel, wordt gehanteerd
voor de eerste inschrijving van een voertuig(type) in het register. Voor iedere wijzigingen
die daarna eventueel plaatsvindt, bijvoorbeeld de wijziging van eigenaar, houder of
met het onderhoud belaste entiteit, of een wijziging aan het voertuig(type) zelf,
die in het register moeten worden ingeschreven, is een tarief van € 20,– verschuldigd.
Artikel 10
Artikel 37a van de wet gaat over de behandeling van aanvragen voor het verlenen van
typevergunningen en aanvullende typevergunningen. Het benodigde aantal uren dat de
Inspectie voor beide soorten vergunningen nodig heeft ligt ongeveer even hoog, daarom
is het tarief voor beide gevallen gelijk. In het geval van de vergunning voor indienststelling
hebben de keuringsinstanties namelijk voorbereidend werk gedaan, in het geval van
de aanvullende vergunning voor indienststelling is er voorbereidend werk verricht
door een andere lidstaat.
Artikel 11
Op het moment dat een spoorwegonderneming een vernieuwing of verbetering aan zijn
spoorvoertuigen wil doorvoeren, moet worden bekeken of deze vernieuwing of verbetering
vergunningplichtig is. Uit het informatiedossier moet blijken of van een vergunningsplicht
sprake is. Voor de behandeling van een aanvraag tot beoordeling van een informatiedossier
wordt in het eerste lid een tarief geheven.
Het tweede lid verwijst naar artikel 37b, vijfde lid, van de wet, dat de mogelijkheid
geeft de toepasselijke specificaties inzake interoperabiliteit bij de vergunning tot
indienststelling van nieuwe spoorvoertuigen buiten toepassing te laten. Het tarief
voor de beoordeling van een aanvraag hiertoe hiervan is het zelfde als die voor de
behandeling van een aanvraag genoemd in artikel 2, tweede lid.
Artikel 12
Voor de behandeling van de aanvragen van een onderhoudscertificaat is een dossierstudie
en een audit nodig. Deze zijn qua werk voor de Inspectie vergelijkbaar met de aanvragen
tot het verlenen van een erkenning in verband met onderhoud en herstel van spoorvoertuigen
als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de wet. Het tarief is daarom nagenoeg hetzelfde.
Artikel 13
In dit artikel wordt geregeld wat voorheen in artikel 8 Regeling tarieven spoorwegwet
stond: het erkennen van onderhoudswerkplaatsen. De Inspectie doet daarvoor audit van
het kwaliteitszorgsysteem. Als er meer locaties zijn, is het controleren van de werking
van het zorgsysteem meer werk.
Artikel 14
In dit artikel is geregeld wat voorheen in artikel 9 van de Regeling tarieven Spoorwegwet
stond, namelijk de tarieven voor de behandeling van aanvragen tot de erkenning van
keuringsinstituten en tot de wijziging van zo’n erkenning. Voor een volledige beoordeling
van de aanvraag van een erkenning toetst de Inspectie of er sprake is van een adequaat
werkend kwaliteitssysteem. Het is daarvoor nodig dat alle vestigingen van een instituut
onderworpen worden aan een onderzoek. Omdat het aantal vestigingen van een instituut
kan verschillen, wordt per vestiging een tarief geheven. Daarnaast geldt een vast
tarief voor alle keuringsinstituten.
Net als in artikel 50 van de wet, waar deze tarieven op gebaseerd zijn, is het woord
‘aanwijzing’ telkens vervangen door ‘erkenning’.
Artikel 15
In dit artikel worden de tarieven vastgesteld voor de examinering van treinpersoneel.
Ingevolge de wet is de minister verantwoordelijk voor de beoordeling (examinering)
van de voor de desbetreffende veiligheidsfunctie vastgestelde eisen inzake de kennis,
bekwaamheid en vaardigheden, ten behoeve van de verlening van een machinistenvergunning,
een bevoegdheidsbewijs of een bedrijfspas. Aan een derde partij is opdracht gegeven
om dit namens de minister uit te voeren.
Het examenprogramma is modulair opgebouwd, per module wordt een tarief gehanteerd.
Deze tarieven zijn tot stand gekomen op grond van een raming van de kosten die gemaakt
moeten worden om het gewenste examenprogramma uit te voeren, een inschatting van de
aantallen examens die zullen plaatsvinden in de komende jaren en de randvoorwaarde
dat de uitvoering kostendekkend moet plaatsvinden.
De letteraanduidingen VB en BB staan voor respectievelijk volledig bevoegd en beperkt
bevoegd.
Artikel 17
Tot de inwerkingtreding van artikel 51b van de wet was het geven van opleiding aan
machinisten niet geregeld in de Spoorwegwet. Uiteraard is er altijd al opleiding gegeven
aan machinisten. De instanties die opleidingsactiviteiten verrichten in de zin van
het genoemde wetsartikel, zijn sinds de inwerkingtreding van artikel 51b van de wet
verplicht hiervoor een erkenning aan te vragen.1 Voor deze erkenning wordt een tarief geheven, geregeld in het eerste lid.
Artikel 16
In dit artikel wordt geregeld wat voorheen in artikel 11a Regeling tarieven spoorwegwet
geregeld werd, nu verdeeld over het eerste en tweede lid. Het betreft het behandelen
van aanvragen om machinistenvergunningen en het verstrekken van duplicaten daarvan.
Voor deze werkzaamheden wordt een kostendekkend tarief in rekening gebracht.
Artikel 18
In dit artikel staat wat voorheen geregeld werd in artikel 10 Regeling tarieven Spoorwegwet,
namelijk het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor de aanwijzing
van een keuringsinstituut. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een
wijziging in de aanwijzing wordt een lager tarief gehanteerd omdat dit minder uren
kost.
Artikel 19
In dit artikel wordt geregeld wat voorheen geregeld werd in artikel 11 van de Regeling
tarieven Spoorwegwet. Met de inwerkingtreding van het nieuwe Besluit Spoorwegpersoneel
2011 (Stb. 2011, 518) valt de goedkeuring van een systeem van personeelsbeheer onder artikel 17 van dat
besluit, terwijl die goedkeuring voorheen in het oude Besluit Spoorwegpersoneel in
artikel 40 werd geregeld. Daarom is het onderhavige artikel dienovereenkomstig gewijzigd.
Het in rekening te brengen tarief verandert niet.
Artikel 20
In dit artikel staat wat voorheen geregeld werd in artikel 12 van de Regeling tarieven
Spoorwegwet. Het is mogelijk dat een beperkte beoordeling van een aanvraag voor de
afgifte van een bepaald document volstaat. Voor de behandeling van de aanvraag voor
deze beperkte handelingen wordt een lager tarief geheven. Overigens moet deze documentatiebeoordeling
niet verward worden met de beoordeling van een informatiedossier als bedoeld in artikel
3 of een dossierstudie als bedoeld in artikel 12.
Artikel 21
Hier is te vinden wat geregeld was in artikel 12a van de Regeling tarieven Spoorwegwet.
De behandeling van een aanvraag tot een beperkte administratieve aanpassing, zoals
een naamswijziging, komt voor een lager tarief in aanmerking. Kleine aanpassingen
in de producten die voortvloeien uit artikel 37 van de Spoorwegwet vallen niet onder
deze bepaling, aangezien hiervoor in artikel 9 van deze regeling een apart tarief
gehanteerd wordt. Tevens is artikel 16 uitgezonderd, omdat het daarin gehanteerde
tarief voor het aanvragen van een vergunning lager is dan het tarief voor een administratieve
aanpassing op grond van onderhavige bepaling.
Artikel 22
Dit artikel regelt hetzelfde als hetgeen voorheen in artikel 13 van de Regeling tarieven
Spoorwegwet stond.
Artikel 23
In het eerste lid wordt geregeld wat voorheen in artikel 14 van de Regeling tarieven
Spoorwegwet stond, namelijk dat niet eerder dan na betaling van het tarief dat gehanteerd
wordt voor de behandeling van een aanvraag van een bepaalde beschikking tot die behandeling
wordt overgegaan.
In verband met de introductie van uurtarieven in artikel 2, 3 en 4 wordt in het tweede
lid gespecificeerd dat tot behandeling van een aanvraag wordt overgaan op het moment
dat het begrootte tarief is betaald.
In het derde lid is geregeld dat bij aanvragen van beschikkingen waarvoor een uurtarief
gehanteerd wordt een naheffing in rekening gebracht kan worden.
Artikel 24
Hierin staat wat voorheen geregeld was in artikel 15 van de Regeling tarieven Spoorwegwet,
namelijk dat er geen tarieven geheven worden voor de behandeling van aanvragen die
verband houden met de vervanging van de Spoorwegwet 1875 door de Spoorwegwet
Artikel 25
In dit artikel wordt geregeld wat voorheen in artikel 15a Regeling tarieven Spoorwegwet
stond, waarbij ‘besluiten’ is vervangen door ‘beschikkingen’. Het komt voor dat treinen
in het buitenland gebouwd worden, maar in Nederland in dienst moeten worden gesteld.
Om voor deze treinen vergunningen te kunnen verlenen moet de Inspectie naar het buitenland
toe. Bij het in behandeling nemen van een aanvraag wordt een begroting van de reis-
en verblijfkosten gemaakt.
Artikel 26
Aangezien deze regeling de Regeling tarieven Spoorwegwet geheel vervangt, wordt laatstgenoemde
ingetrokken.
Artikel 27
Aangezien het gaat om tarieven voor aanvragen die verband houden met implementatie
van Europese regelgeving wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Artikel 15
treedt per 1 juli in werking, aangezien vanaf dat moment examinering zal plaatsvinden.
Artikel 28
Om onderscheid te kunnen maken tussen de oude en de nieuwe regeling, heet deze regeling:
Regeling tarieven Spoorwegwet 2012.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.