Regeling van de Minister van Economische Zaken van 12 december 2012, nr. WJZ/12367047, houdende de openstelling van subsidieaanvragen en de vaststelling van subsidieplafonds (Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2013)

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op:

  • de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies, en

  • de artikelen 1:3, 1:7, 1:8, 1:13, 1:15, 1:17, en bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel b van de Regeling LNV-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Minister:

Minister van Economische Zaken;

b. regeling:

Regeling LNV-subsidies;

c. verordening (EG) nr. 1234/2007:

verordening (EG) Nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (‘Integrale-GMO-verordening’) (PbEG L 299).

d. Veenkoloniën:

gebied bestaand uit de gemeenten Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Emmen, Hoogezand-Sappemeer,Veendam, Pekela, Stadskanaal, Vlagtwedde, Bellingwedde.

Artikel 2

  • 1. De subsidies, bedoeld in artikel 1:3, vijfde lid, van de regeling, zijn de subsidies bedoeld in hoofdstuk 2 van dit besluit.

  • 2. De subsidies, bedoeld in artikel 1:20 van de regeling, zijn de subsidies bedoeld in de volgende titels van hoofdstuk 2 van dit besluit: titel 1 tot en met 3.

HOOFDSTUK 2. CONCURRERENDE LANDBOUW

TITEL 1. KENNISVERSPREIDING (PRAKTIJKNETWERKEN)

Artikel 3
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door:

    • a. samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen waarbij een meerderheid van de landbouwondernemingen buiten de Veenkoloniën gevestigd is;

    • b. samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen waarbij een meerderheid van de landbouwondernemingen in de Veenkoloniën gevestigd is.

  • 2. De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen uitsluitend worden ingediend voor projecten als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, onderdeel c, van de regeling en hebben een duur van ten hoogste anderhalf jaar.

  • 3. De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden ingediend in de periode van 1 maart 2013 tot en met 28 maart 2013.

  • 4. In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, van de regeling, kunnen aanvragen tot subsidievaststelling worden ingediend tot en met 1 juli 2015.

Artikel 4

De subsidie bedraagt voor aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, 80% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 40.000.

Artikel 5
  • 1. Het subsidieplafond voor aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, bedraagt € 1.800.000.

  • 2. Het subsidieplafond voor aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, bedraagt € 1.000.000.

Artikel 6
  • 1. De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking, waarbij aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate:

    • a. het gekozen thema en de gekozen aanpak van het project inhoudelijk meer vernieuwend zijn;

    • b. het project een meer duurzaam karakter heeft;

    • c. de samenstelling van het samenwerkingsverband beter past bij het project;

    • d. de kennis en ervaring effectiever worden verspreid.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, rangschikt de beoordelingscommissie de aanvragen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, hoger naarmate het project beter aansluit bij de agenda’s van de topsectoren Agri & Food onderscheidenlijk Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, en bij de thema’s en speerpunten van de initiatieven Duurzame zuivelketen, Verbond van Den Bosch en van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid rangschikt de beoordelingscommissie de aanvragen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, hoger naarmate het project beter aansluit bij het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012–2020.

Artikel 7

Artikel 1:19, derde lid, van de regeling is van toepassing.

TITEL 2. ONDERZOEK EN ONTWIKKELING (SAMENWERKING BIJ INNOVATIEPROJECTEN)

Artikel 8
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door:

    • a. samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen waarbij een meerderheid van de deelnemers buiten de Veenkoloniën gevestigd is;

    • b. samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen waarbij een meerderheid van de deelnemers in de Veenkoloniën gevestigd is.

  • 2. De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen uitsluitend worden ingediend voor innovatieprojecten die passen binnen één of meer van de nieuwe uitdagingen: klimaatverandering, waterbeheer, hernieuwbare energie en biodiversiteit.

  • 3. De aanvragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden ingediend in de periode van 1 februari 2013 tot en met 28 februari 2013.

  • 4. In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, van de regeling, kunnen aanvragen tot subsidievaststelling worden ingediend tot en met 1 juli 2015.

Artikel 9

Per samenwerkingsverband kan slechts één aanvraag worden ingediend.

Artikel 10

De subsidie bedraagt voor aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 35% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 500.000 voor het innovatieproject, met dien verstande dat voor kosten als bedoeld in artikel 2:35, eerste lid, onderdelen c en h, van de regeling de subsidie ten hoogste € 400.000 bedraagt.

Artikel 11
  • 1. Het subsidieplafond voor aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, bedraagt € 2.000.000.

  • 2. Het subsidieplafond voor aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, bedraagt € 4.000.000.

Artikel 12
  • 1. De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking.

  • 2. In aanvulling op artikel 2:33 van de regeling rangschikt de beoordelingscommissie de aanvragen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, hoger naarmate het project waarop de aanvraag betrekking heeft beter aansluit bij het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012–2020.

TITEL 3. BEDRIJFSMODERNISERING

§ 1. Marktintroductie energie-innovaties
Artikel 13
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in energie-innovaties, niet zijnde aardwarmteprojecten, als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel a, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energie-innovatie op grond van artikel 2.3.2 van de Subsidieregeling Energie en Innovatie subsidie ontvangen.

  • 2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 mei 2013 tot en met 14 juni 2013.

Artikel 14

Per aanvrager kan slechts één aanvraag van subsidie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, worden ingediend.

Artikel 15

De subsidie bedraagt voor aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.500.000.

Artikel 16

Het subsidieplafond voor aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, bedraagt € 3.500.000.

Artikel 17
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in energie-innovaties, als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel b, van de regeling, niet zijnde semi-gesloten teeltsystemen met een koelcapaciteit over het hele bedrijf gemeten van boven de 70 W/m2, kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energie-innovatie op grond op grond van artikel 2.3.2 van de Subsidieregeling Energie en Innovatie worden gesubsidieerd.

  • 2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 mei 2013 tot en met 14 juni 2013.

Artikel 18

Per aanvrager kan slechts één aanvraag van subsidie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, worden ingediend.

Artikel 19

De subsidie bedraagt voor aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.500.000, met dien verstande dat de subsidiabele kosten worden gemaximeerd op € 100/m2 oppervlak voor het gesloten en bijbehorende open gedeelte of het totale oppervlak semi-gesloten kas.

Artikel 20

Het subsidieplafond voor aanvragen van subsidie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, bedraagt € 5.500.000.

Artikel 21

In afwijking van artikel 13, eerste lid, en artikel 17, eerste lid, kunnen geen aanvragen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden daarvan, indien deze ondernemingen lid zijn van een erkende producentenorganisatie als bedoeld in artikel 122 van Verordening (EG) nr. 1234/2007, tenzij wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 103 ter of 103 quater van die verordening voor kosten die uit hoofde van bijlage 2, hoofdstuk 2, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.

Artikel 22

Indien subsidie wordt verleend aan een samenwerkingsverband van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen en het aandeel van de met de investering opgewekte energie dat door die landbouwonderneming of -ondernemingen aan de glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen wordt geleverd minder is dan 100% van de energiecapaciteit die met gebruik van de investering kan worden opgewekt, wordt de overeenkomstig artikel 19 vastgestelde subsidie naar rato van dat aandeel verlaagd.

Artikel 23

De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, en 17, eerste lid, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking, waarbij de aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate de energie-innovatie naar het oordeel van de commissie:

  • a. meer bijdraagt aan klimaatneutrale glastuinbouw door een zo laag mogelijk gebruik van primaire energie en een zo laag mogelijke CO2-uitstoot;

  • b. meer teelttechnisch en economisch perspectief heeft en meer perspectief biedt voor toepassing door andere ondernemingen, of

  • c. gericht is op teelttechnische of economische inpasbare systemen die een hoger niveau van doorontwikkeling vertegenwoordigen.

§ 2. Jonge landbouwers
Artikel 24
  • 1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 28 oktober 2013.

  • 2. Een jonge landbouwer kan slechts één aanvraag indienen.

Artikel 25

Aanvragen tot subsidievaststelling kunnen worden ingediend tot en met 1 juli 2015.

Artikel 26

Er worden geen voorschotten verleend.

Artikel 27

Het subsidieplafond bedraagt € 5.300.000.

Artikel 28
  • 1. De subsidiabele kosten bedragen niet meer dan € 80.000.

  • 2. De subsidie bedraagt 25% van de subsidiabele kosten en ten minste € 5000 en ten hoogste € 20.000.

TITEL 4. GARANTSTELLING

Artikel 29

Aanvragen voor garantstellingen als bedoeld in hoofdstuk 2, titel 12, paragraaf 1, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 2 januari 2013 tot en met 27 december 2013.

Artikel 30

Het subsidieplafond bedraagt:

  • a. € 50.000.000 voor garantstellingen als bedoeld in artikel 2:70, eerste lid, van de regeling;

  • b. € 80.000.000 voor garantstellingen als bedoeld in artikel 2:80, tweede lid, van de regeling.

HOOFDSTUK 3. NATUUR, LANDELIJK ERFGOED EN RECREATIE

TITEL 1. NATIONALE EN GRENSOVERSCHRIJDENDE PARKEN

Artikel 31

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:34 van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 2 januari 2013 tot en met 31 december 2013.

Artikel 32

Het subsidieplafond bedraagt ten aanzien van aanvragen door:

  • a. de IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie: € 1.487.788,70;

  • b. Stichting Samenwerkingsverband Nationale Parken: € 250.000;

  • c. Stichting Nationale Landschappen: € 50.000.

TITEL 2. BEHOUD ZELDZAME LANDBOUWHUISDIERENRASSEN

Artikel 33

Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:61 van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 2 januari 2013 tot en met 28 februari 2013.

Artikel 34

Het subsidieplafond bedraagt € 160.000.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

De volgende subsidieplafonds worden, voor zover van toepassing , naar rato verhoogd:

  • a. de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 5, tweede lid, en artikel 11, tweede lid, met het bedrag overgebleven door het niet bereiken van een van deze subsidieplafonds;

  • b. de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid, met het bedrag overgebleven door het niet bereiken van een van deze subsidieplafonds;

  • c. de subsidieplafonds, bedoeld in artikelen 16 en 20 met het bedrag overgebleven door het niet bereiken van een van deze subsidieplafonds.

Artikel 36

Als beoordelingscommissie bedoeld in de artikelen 6, 12 en 23 wordt ingesteld de beoordelingscommissie concurrerende landbouw.

Artikel 37

Als rekenmodel bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel b, van de regeling (Marktintroductie energie-innovaties) wordt vastgesteld de bij dit besluit horende bijlage.

Artikel 38

De Regeling LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2:71, onderdeel e, komt te luiden:

  • e. indien aan de aanvrager reeds een garantstelling is verstrekt door de Minister of het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw, en:

    • die garantstelling is verleend in het tijdvak van twee jaren voorafgaand aan de datum van ontvangst van de aanvraag, of

    • met garantstelling waarop de aanvraag betrekking heeft het totaal aan garantstellingen, verleend aan de landbouwonderneming € 2.500.000 of hoger wordt.

B

In de artikelen 2:71, onderdeel k, 2:79, tweede lid, en 2:80, eerste lid, wordt ‘de garantstelling’ vervangen door: de lening waarvoor de garantstelling wordt verstrekt.

C

In artikel 2:79, eerste en derde lid, wordt ‘De garantstelling’ vervangen door: De lening waarvoor de garantstelling wordt verstrekt.

D

In artikel 3:34 wordt na ‘Amsterdam’ ingevoegd: , de Stichting Nationale Landschappen, statutair gevestigd te Rotterdam.

Artikel 39

  • 1. Het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2012 wordt ingetrokken.

  • 2. De verlening en vaststelling van een subsidie die is aangevraagd onder het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2012 wordt afgehandeld op grond van het recht zoals dat gold voorafgaand aan de intrekking van dat besluit.

Artikel 40

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 41

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2013.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 december 2012

De Minister van Economische Zaken,

BIJLAGE. REKENMODEL ALS BEDOELD IN ARTIKEL 37

Marktintroductie energie-innovaties: beperking van co2-emmissie door toepassing van een semi-gesloten kas

Bedrijfsnaam:

Eigenaar/indiener:

Bedrijfsadres:

Postcode/plaats:

Bedrijfswebsite:

Correspondentieadres:

Postcode/plaats:

Telefoonnummer:

E-mailadres:

Aanvraagnummer:

De berekeningen zijn gemaakt op grond van de door de aanvrager ingevulde karakteristieken met betrekking tot het verwarmings- en koelingsysteem, de installaties die in kas en ketelhuis worden voorzien en het door de tuinder gewenste kasklimaat.

Als rekenmodel wordt gebruik gemaakt van programmatuur die in het kader van het project Synergie is ontwikkeld ten behoeve van de technische, energetische en economische beoordeling van gesloten kasconcepten. Dit rekenmodel is gebouwd en wordt onderhouden door de Business Unit Glas van Wageningen UR.

Het model rekent op uurbasis de warmte- en koudebehoefte van de door de aanvrager beschreven kasconfiguratie in een gemiddeld Nederlands jaar. Vanuit deze gegevens wordt voor elk uur uitgerekend welke gas-, elektriciteits-, CO2-behoefte en laagwaardig warmtegebruik of -overschot voor deze kas verwacht mag worden.

Deze berekening wordt gemaakt voor de geconditioneerde kas en voor een relevante referentie.

  • De vergelijking van de berekende CO2-emissie voor het hierbij ingediende geconditioneerde kasconcept met de referentie leidt tot de conclusie dat de verwachte CO2-emissiereductie bedraagt.

Deel 1. Kasklimaatwensen en kasuitrusting

In de tuinbouw staat de klimatiseringsinstallatie ten dienste van het gewas om een zo gunstig mogelijk kasklimaat te realiseren. Er blijft evenwel, zelfs in geconditioneerde kassen, altijd een spanningsveld tussen het klimaat waarbij het gewas het beste zou groeien en de kosten de gepaard gaan met het realiseren van dat klimaat. Zo wordt in de gangbare tuinbouw weliswaar bij hoge instraling een hoge CO2-concentratie gewenst, maar de dosering wordt toch begrensd om de CO2-gift in overeenstemming te houden met de hoeveelheid warmte die bij de productie van rookgassen vrijkomt. Ook wordt geaccepteerd dat, omwille van een gunstig gascontract, op heel koude dagen de gewenste etmaaltemperatuur niet gerealiseerd wordt. Het model houdt met al deze zaken rekening (middels de begrenzingen van het klimatiseringssysteem (zie deel 2).

De kasklimaatinstellingen die in dit deel moeten worden ingevuld moeten dan ook worden opgevat op dezelfde manier als waarop de instellingen van de kasklimaatcomputer worden gebruikt.

Er staan twee kolommen met invoergegevens en indien de geconditioneerde kas niet de gehele unit beslaat maar slechts een fractie dan komt er nog een derde kolom die aangeeft hoe het klimaat in het niet-geconditioneerde deel gewenst wordt.

In de eerste kolom staan de instellingen die voor de geconditioneerde kas gaan gelden.

De tweede kolom wordt gebruikt om de referentiesituatie te beschrijven. Veel getallen zullen gelijk zijn, maar wellicht wordt in de geconditioneerde kas de temperatuur waarboven gekoeld wordt wat hoger gekozen dan u in de referentie zou hebben gedaan. Ook het gebruik van minimumbuis zal in de geconditioneerde kas vaak minder zijn.

De derde kolom verschijnt in afhankelijkheid van de gesloten kasfractie. De teelt-instellingen in de derde kolom zullen veel gelijkenis vertonen met de instellingen van de tweede kolom.

  • Elk veld heeft een uitleg, die naar voren komt als de muis erop wordt gelegd. Achterin dit document staan alle toelichtingen bij elkaar geplaatst.

 

Omschrijving

Eenheid

Geconditioneerde afdeling

Referentie

Niet geconditioneerd deel

1

Gesloten kas fractie

%

50

n.v.t.

50

2

Gewas (kies: groente, potplant of snijbloem)

 

groente

groente

groente

3

Kasdek (kies: enkelglas, dubbel of triple)

 

enkelglas

enkelglas

enkelglas

4

Stooktemperatuur dag

°C

18

18

18

5

Stooktemperatuur nacht

°C

17

17

17

6

Koel- of ventilatietemperatuur

°C

27

27

27

7

Pband ventilatie/koeling

°C

2

2

2

8

Maximale ventilatie met buitenlucht

m3/(m2 hr)

0

n.v.t.

n.v.t.

9

Toegestane RV in de kas

%

85

85

85

10

Deksproeiers (kies ja of nee)

 

nee

nee

nee

11

Minimumbuistemperatuur

°C

40

40

40

12

VO van het minimumbuisnet

m2 buis/m2

0,2

0,2

0,2

13

Streefwaarde CO2

ppm

900

900

900

14

Maximale doseercapaciteit

kg/(ha hr)

120

180

180

15

Stralingscrit. voor schaduwscherm

W/m2

1000

1000

1000

16

Schaduwfactor schaduwscherm

%

30

30

30

17

Buitentemp sluiten energiescherm

°C

12

12

12

18

Besparingspercentage v.h. scherm

%

45

45

45

19

Belichtingsintensiteit

Wel/m2

0

0

0

20

Belichtingsschema (kies schema 1, 2 of 3)

 

2

2

2

Belichtingsschema’s

Op deze pagina treft u drie belichtingsschema’s die u kunt gebruiken om de door u gebruikte wijze van belichting vast te leggen. U kunt voor verschillende kasafdelingen verschillende schema’s gebruiken (dus voor de geconditioneerde kasafdeling een ander schema dan voor de referentie of voor de niet-geconditioneerde delen van het nieuw te bouwen of te vernieuwen kascomplex), maar u kunt ook voor alle afdelingen hetzelfde schema gebruiken.

De drie getoonde schema’s zijn voorzien van default instellingen. U kunt ze evenwel naar eigen inzicht aanpassen.

  • [Schema 1] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 1 kiest

    1

    DagnrStartBel

    280

     

    (→ dit is 6 oktober)

    2

    DagnrStopBel

    80

     

    (→ dit is 20 maart en betekent 165 dg belichting)

    3

    IglobBelUit

    150

    W/m2 globale straling buiten de kas

    4

    SavondsUit

    20

    uur

    (belichting is 2 uur uit)

    5

    SavondsAan

    22

    uur

     
  • [Schema 2] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 2 kiest

    1

    DagnrStartBel

    260

     

    (→ dit is 16 september)

    2

    DagnrStopBel

    91

     

    (→dit is 31 maart en betekent 196 dg belichting)

    3

    IglobBelUit

    150

    W/m2 globale straling buiten de kas

    4

    SavondsUit

    22

    uur

    (belichting is 4 uur uit)

    5

    SavondsAan

    2

    uur

     
  • [Schema 3] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 3 kiest

    1

    DagnrStartBel

    330

     

    (→ dit is 25 november)

    2

    DagnrStopBel

    300

     

    (→ dit is 26 oktober en betekent 335 dg belichting)

    3

    IglobBelUit

    150

    W/m2 globale straling buiten de kas

    4

    SavondsUit

    20

    uur

    (belichting is 4 uur uit)

    5

    SavondsAan

    24

    uur

     

Deel 2. Ketelhuis

Met de installatie van een semi-gesloten kas zal een nieuw ketelhuis worden neergezet of het bestaande ketelhuis worden gerenoveerd. Er zal waarschijnlijk een warmtepomp, een aquifer en een etmaalbuffer voor laagwaardige warmte/kou worden geplaatst en er wordt waarschijnlijk een WK geplaatst. Ook is het denkbaar dat de nieuwe of vernieuwde kas wordt voorzien van additionele CO2-voorziening in de vorm van zuivere- of OCAP-CO2.

In dit deel kunt u de eigenschappen van het nieuwe ketelhuis vastleggen.

Indien het ontwerp om een systeem gaat waarbij de semi-gesloten kas een fractie is van het totale kasoppervlak dat door het nieuw (ingerichte) ketelhuis wordt verwarmd, dan gaat het rekenprogramma er van uit dat de in de zomer verzamelde warmte in de winter zowel op het geconditioneerde deel als op het niet geconditioneerde deel wordt gebruikt (zoals bijvoorbeeld bij Themato).

Als u in het vorige deel hebt aangegeven dat de geconditioneerde kasfractie 100% is, dan betekent dit dat de nieuwe of vernieuwde ketelhuisconfiguratie die hier in deel 2 wordt beschreven uitsluitend wordt ingezet voor (de) geconditioneerde afdeling(en).

  • Teneinde de gerealiseerde CO2-emissiebeperking te kunnen berekenen dient u ook het referentie-ketelhuis te beschrijven.

Nieuw of vernieuwd ketelhuis

     

1

Kasoppervlak

1

ha

   
 

Geconditioneerd oppervlak

0,5

ha

Niet geconditioneerd opp. 0,5 ha

2

Buffercapaciteit

200

m3

200

m3/ha

3

Thermisch warmtepompvermogen

700

kW th

700

kW/ha

4

Efficientie v.d. warmtepomp

45

%

   

5

Capaciteit aquifer

200

m3/uur

400

m3/ha gecond. kas per uur

6

Temp verlies scheidingswisselaar

1

°C

   

7

Bufferinhoud koudebuffer

1500

m3

3000

m3/ha gecond. kas

8

Koude bron laden op

8

°C

   

9

WK-vermogen

60

kW el.

60

kW/ha

10

elektrisch WK-rendement

42

%

   

11

thermisch WK-rendement

55

%

   

12

WK inzetten tijdens piek-uren (ja/nee)

ja

     

13

Zomerse WK-warmte oversch. in aquif.

nee

     

Referentie ketelhuis

       

14

Kasoppervlak

1

ha

   

15

Buffercapaciteit

100

m3

100

m3/ha

16

WK-vermogen

0

kW el.

0

kW/ha

17

elektrisch WK-rendement

42

%

   

18

thermisch WK-rendement

55

%

   

19

WK inzetten tijdens piek-uren (ja/nee)

nee

     

Deel 3. Koel- en verwarmkarakteristieken

In de geconditioneerde kasafdeling zijn luchtbehandelingunits geplaatst. Tijdens gebruik van deze units leveren ze een bepaalde koelcapaciteit. Deze is vooral afhankelijk van het temperatuurverschil tussen ingaand water en ingaande lucht en van de hoeveelheid lucht die er doorheen wordt geblazen.

Daarnaast speelt ook de luchtvochtigheid een rol. (Deze kan worden verhoogd door gebruik te maken van een fogging installatie (afhankelijk van de instelling in deel 1)).

Bij het gebruik van de installatie koelsysteem wordt er elektriciteit gebruikt. Vooral voor het circuleren van de lucht, maar ook voor het verpompen van water.

Het elektriciteitsverbruik per eenheid koelvermogen, maar ook het waterdebiet en de opwarming van het water is door dit alles sterk afhankelijk van de gekozen luchtbehandelingunits, het aantal dat daarvan gebruikt wordt en de kasklimaatcondities waaronder gekoeld wordt.

Het is niet waarschijnlijk dat de luchtbehandelingskast-leverancier de prestatie van de koelunit onder al die variabele omstandigheden voorhanden heeft. Laat staan dat die dan ook nog gedocumenteerd zouden zijn.

Omdat de kwaliteit van de koelunits echter een duidelijke invloed heeft op het energiebesparingresultaat van semi-gesloten kassen is het noodzakelijk om toch over zo'n prestatie karakterisering te beschikken.

  • In dit deel wordt vanuit een bench-mark punt (dat bij voorkeur zo dicht mogelijk ligt bij de werkingscondities die representatief zijn voor het gebruik in uw situatie) een karakterisering van het koelsysteem gemaakt die toegesneden is op uw kasklimaatwensen en die het deellastgedrag in beeld brengt. Er worden grafieken gemaakt van het elektriciteitsverbruik als functie van het koelvermogen, het waterdebiet door de koelers en de temperatuur waarmee het water uit de koelers zal komen. Tevens wordt op grond van de koeleigenschappen een karakterisering gemaakt voor het gedrag van deze units bij gebruik voor verwarming.

Koelen

         

Lege Velden

Hiernaast ziet u een invulveld waarin u specificaties van de gebruikte koelunits kunt aangeven. Vanuit deze specificaties maakt het programma relaties voor het elektriciteitsverbruik tijdens het koelen. Hierbij zijn vanuit de benchmark gegevens, rekening houdend met de achterliggende fysische processen (convectie en condensatie), extrapolaties gemaakt.

 

Benchmark punten v.d. Koelunit

     

0

 

1

Koelvermogen[kW]

20

kW

 

0

 

2

Watertemp in [°C]

12

°C

17

0

 

3

Watertemp uit [°C]

22

°C

0

0

 

4

Luchttemperatuur in [°C]

26

°C

21

0

 

5

Luchttemperatuur uit [°C]

16

°C

0

0

 

6

Koelvermogen geldt bij een RV van

85

%

 

0

 

7

Maximaal luchtdebiet [m3/uur]

2000

m3/uur

 

0

 

8

Electr.gebr.vent bij max luchtdeb.

0,3

kW

 

0

 

9

Waterzijdige drukval

1,2

bar

 

0

Vanuit de benchmark punten kan worden berekend dat de ontvochtigingscapaciteit 19,6 liter/uur is.

Dit betekent een latente warmteafvoer van 13,3 kW. De voelbare warmteoverdracht is dus 6,67 kW.

Er worden (vraag 10) 60 van deze units op de gekoelde afdeling van 0,5 ha geplaatst ( 83 m2 per unit).

  • De voelbare warmteoverdrachtscoëfficiënt blijkt 1,67 kW per °C verschil tussen gemiddelde water- en luchttemperatuur.

Verwarmen

Het programma gaat ervan uit dat de luchtbehandelingkasten ook voor verwarmen worden gebruikt.

Op grond van de warmte-overdrachtgegevens in de koelmodus wordt voor de verwarming verondersteld dat de units 0,045 W ventilatorenergie gebruiken per overgedragen W verwarmingsvermogen.

Dit komt neer op een COP-verwarming van 22,2 (dit is exclusief het verbruik van de warmtepomp).

De combinatie van benchmark-punten en kasklimaat in de geconditioneerde afdeling levert de volgende karakteristieken van de koeler:

Hieruit worden de onderstaande tabellen afgeleid waarmee het simulatiemodel zal rekenen.

Elektriciteitsverbruik ventilator

Approach temperatuur als functie van koelvermogen

belasting

Elekverbruik [W/m2]

koelverm

Approachtemperatuur

–1,00

0,00

0,00

0,20

0,10

1,36

32,57

2,42

0,15

1,67

48,86

3,06

0,20

1,92

65,14

3,52

0,25

2,15

81,43

3,87

0,30

2,36

97,71

4,14

0,35

2,55

114,00

4,36

0,40

2,72

130,29

4,53

0,45

2,89

146,57

4,67

0,50

3,04

162,86

4,77

0,55

3,19

179,14

4,85

0,60

3,33

195,43

4,91

0,65

3,47

211,71

4,95

0,70

3,60

228,00

4,97

0,75

3,60

244,29

4,98

0,80

3,60

260,57

4,98

0,85

3,60

276,86

4,96

0,90

3,60

293,14

4,93

0,95

3,60

309,43

4,90

1,00

3,60

325,71

4,85

100,00

3,60

800,00

19,90

  • Gemiddeld is het uittredend 4,46 °C lager dan de intredende lucht. Voor de pompen wordt met een drukval van 0,69667 bar/(m3/uur) gewerkt.

Deel 4. Overzicht van de resultaten

  • Hier ziet u de resultaten m.b.t. de teelt en de resultaten qua energieverbruik en CO2-emissie.

Resultaten teelt

Omschrijving

Eenheid

Nieuwe situatie

Referentiesituatie

Gem. teelttemperatuur winterperiode

°C

17,9

17,8

Gem. teelttemperatuur zomerperiode

°C

0,0

0,0

Gem. CO2 concentratie zomerperiode

ppm

677

405

Jaarlijkse CO2-gift

kg/m2

25

37

Jaarlijks aantal energieschermuren

uur

2291

2291

Jaarlijks aantal schaduwschermuren

uur

0

0

Jaarlijks aantal belichtingsuren

uur

0

0

Resultaten warmte, koude en elektra

     

Jaarlijkse warmtevraag

MJ/m2

1486

1542

Jaarlijkse laagwaardige warmte naar Aquifer

MJ/m2

372

n.v.t.

Gemiddelde temperatuur naar warme bron

°C

22,3

 

Jaarlijkse laagwaardige warmte uit Aquifer

MJ/m2

361

n.v.t.

Hoogwaardig warmte-overschot

MJ/m2

0

0

Elektriciteit voor belichting

kWh/m2

0

0

Electriciteit voor koeling en verwarming

kWh/m2

12

n.v.t.

Elektriciteitsgebruik Warmtepomp

kWh/m2

45

n.v.t.

Effectieve COP Warmtepomp

2,9

n.v.t.

Resultaten gas en elektra

     

Gasinkoop

m3/m2

35

49

Elektra inkoop

kWh/m2

27

1

Elektra verkoop

kWh/m2

12

0

Netto elektra inkoop

kWh/m2

15

1

Resultaten CO2-emissie

     

CO2-emissie Ketel

kg/m2

42

87

CO2-emissie WKK voor eigen gebruik

kg/m2

14

0

CO2-emissie WKK voor netlevering

kg/m2

6

0

 

kg/m2

62

87

Conclusie CO2 emissiebeperking

   

29%

TOELICHTING

§ 1. Inleiding

De Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) biedt het integrale kader voor subsidies die kunnen worden verleend door de Minister van Economische Zaken ten aanzien van het beleid ter zake van de landbouw, de bosbouw, de natuur, het landschap, de visserij en de openluchtrecreatie (artikel 2, Kaderwet LNV-subsidies). Op grond van artikel 1:3 van de Regeling kunnen de subsidies echter uitsluitend worden verstrekt indien de Minister van Economische Zaken de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag. Het onderhavige Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2013 (hierna: Openstellingsbesluit) strekt tot deze openstelling voor subsidieaanvragen in 2013 voor de onderstaande onderdelen (modules) van de Regeling.

Van hoofdstuk 2 (Concurrerende landbouw) van de Regeling zijn opengesteld:

Titel 1: Kennisverspreiding (onderdeel praktijknetwerken);

Titel 2: Onderzoek en ontwikkeling (onderdeel samenwerking bij innovatieprojecten);

Titel 3: Bedrijfsmodernisering (onderdelen marktintroductie energie-innovaties en jonge landbouwers);

Titel 4: Garantstellingen.

Van hoofdstuk 3 (Natuur, landelijk erfgoed en recreatie) van de Regeling zijn opengesteld:

Titel 1: Nationale en grensoverschrijdende parken;

Titel 2: Behoud zeldzame landbouwhuisdierrassen.

In het Openstellingsbesluit zijn, op grond van artikel 1:3 van de Regeling, ten aanzien van de hiervoor genoemde onderdelen de mogelijkheden tot het doen van een subsidieaanvraag nader ingeperkt tot bepaalde activiteiten en categorieën van aanvragers. Ook zijn in het Openstellingsbesluit nadere voorschriften gesteld over voorschotverlening, voor subsidie in aanmerking komende kosten, subsidiebedragen en subsidiepercentages.

Ingevolge artikel 1:20 van de Regeling worden subsidies waarmee uitvoering wordt gegeven aan het Nederlandse programma voor plattelandsontwikkeling 2007–2013 aangewezen in het Openstellingsbesluit; artikel 2 van het Openstellingsbesluit strekt daartoe. Deze subsidies betreffen de volgende – in het kader van dit besluit opengestelde – onderdelen van de modules:

  • praktijknetwerken;

  • samenwerking bij innovatieprojecten;

  • bedrijfsmodernisering (onderdelen marktintroductie energie-innovaties en jonge landbouwers).

Op deze subsidies zijn de bijzondere bepalingen in artikel 1:20 van de Regeling neergelegde voorschriften, die voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), van toepassing.

Ingevolge artikel 2 van het Openstellingsbesluit zijn overeenkomstig artikel 1:3, vijfde lid, van de Regeling tevens de Europese subsidies aangegeven. Op deze subsidies zijn bepaalde algemene bepalingen van de Regeling van toepassing, zoals die zijn neergelegd in hoofdstuk 1.

§ 2. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 2 van de Regeling

In deze paragraaf worden de diverse openstellingen voor subsidieaanvragen in 2013 nader toegelicht.

§ 2.1 Praktijknetwerken (artikelen 3 tot en met 7 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:11 van de Regeling)

De subsidiemodule praktijknetwerken is gericht op onderlinge uitwisseling van kennis en ervaring tussen ondernemers. Ingevolge artikel 3 van het Openstellingsbesluit kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door kleinschalige netwerken (netwerken met minimaal twee deelnemers). De netwerken richten zich op projecten die betrekking hebben op het verkrijgen of vergroten van kennis van innovaties op het gebied van klimaatverandering, hernieuwbare energie, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (grond- en oppervlaktewater) en biodiversiteit. In artikel 6 van het Openstellingsbesluit zijn nadere criteria opgesteld waaraan de aanvragen in het kader van de rangschikking worden getoetst.De aanvragen worden hoger gerangschikt naarmate het project een meer duurzaam karakter heeft, de samenstelling van het netwerk beter past bij het project, de kennis effectiever wordt verspreid of het project beter aansluit bij de agenda’s van de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen, en bij de agenda’s en speerpunten van de initiatieven Duurzame Zuivelketen, het Verbond van Den Bosch en de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. Dit laatste criterium is nieuw ten opzichte van de openstelling in 2012.

Voor aanvragen van subsidie door samenwerkingsverbanden waarbij een meerderheid van de landbouwondernemingen in de Veenkoloniën gevestigd zijn (een hoofd- of nevenvestiging in de Veenkoloniën), is een apart subsidieplafond vastgesteld. Voor deze aanvragen wordt tevens een nieuwe eis voor rangschikking toegevoegd, namelijk dat de aanvragen uit de Veenkoloniën worden hoger gerangschikt naarmate het project beter aansluit bij het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012–2020. Hiermee wil het ministerie een impuls geven aan de innovatie in de Veenkoloniën, vooruitlopend op de veranderingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, en ondersteunt daarmee de doelstelling voor 2020 van het innovatieprogramma dat de landbouw in de Veenkoloniën een vitale sector is en blijft. Het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën is te vinden op: http://www.veenkolonien.nl/

§ 2.2 Samenwerking bij innovatieprojecten (artikelen 8 tot en met 12 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:32 van de Regeling)

Ingevolge artikel 8 van het Openstellingsbesluit kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend ter dekking van de voor de samenwerking gemaakte kosten voor de uitvoering van innovatieprojecten. Alleen samenwerkingsprojecten die verdergaande verduurzaming van de land- en tuinbouw in het kader van de nieuwe uitdagingen: ‘klimaatverandering, waterbeheer, hernieuwbare energie en biodiversiteit’ ondersteunen komen voor subsidie in aanmerking. Innovatie kan namelijk bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe technologieën, producten en procédés en kan op deze wijze de inspanningen ondersteunen om de nieuwe uitdagingen aan te pakken.

Op grond van artikel 2:33 van de Regeling is bepaald dat subsidieaanvragen hoger worden gerangschikt naarmate het project waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft onder andere een meer innovatief of meer duurzaam karakter heeft. In artikel 12 van het Openstellingsbesluit is een aanvullend beoordelingscriterium opgenomen. De aanvragen door samenwerkingsverbanden waarbij een meerderheid van de deelnemers in de Veenkoloniën gevestigd zijn (een hoofd- of nevenvestiging in de Veenkoloniën), worden hoger gerangschikt naarmate het project beter aansluit bij het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012–2020. Hiermee wil het ministerie een impuls geven aan de innovatie in de Veenkoloniën, vooruitlopend op de veranderingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, en ondersteunt daarmee de doelstelling voor 2020 van het innovatieprogramma dat de landbouw in de Veenkoloniën een vitale sector is en blijft. Het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën is te vinden op: http://www.veenkolonien.nl/.

§ 2.3 Energietransitiebeleid: MEI (artikelen 13 tot en met 23 van het Openstellingsbesluit; bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling))

De glastuinbouw heeft in het kader van het energietransitiebeleid de ambities dat vanaf 2020 in nieuw te bouwen kassen netto klimaatneutraal en rendabel geproduceerd kan worden en dat in bestaande kassen met de helft van de fossiele energie en rendabel geproduceerd kan worden. Het is noodzakelijk dat de omslag naar duurzame energievoorziening voor deze sector versneld plaatsvindt. Bovendien wordt daarmee de CO2-uitstoot verminderd. In het kader van het programma Kas als Energiebron zijn daarvoor stimuleringsmaatregelen ontwikkeld: de marktintroductie voor energie-innovaties (hierna: MEI). Op grond van het onderdeel ‘bedrijfsmodernisering’ van de Regeling wordt uitvoering gegeven aan de MEI.

Doel van de MEI is het stimuleren en versnellen van de vroege marktintroductie van energiesystemen door glastuinbouwondernemingen. Ingevolge de artikelen 13 en 17 van het Openstellingsbesluit kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling genoemde investeringen op het terrein van de MEI. De aanvragen als bedoeld in artikel 13 van het Openstellingsbesluit hebben betrekking op investeringen in energiesystemen die tot ten minste 25% reductie leiden van CO2-emissie en 15% energiebesparing op nationaal niveau uit glasopstanden van glastuinbouwondernemingen.

Aardwarmteprojecten worden ook in 2013 uitgesloten van subsidie, omdat die projecten vallen onder de zogeheten SDE+ (subsidie krachtens het Besluit stimulering duurzame energieproductie). Tuinders die willen investeren in aardwarmte kunnen daarom een aanvraag om subsidie doen in het kader van de SDE+.

De in artikel 17 van het Openstellingsbesluit bedoelde aanvragen hebben betrekking op investeringen in semi-gesloten kassystemen en dienen tevens te leiden tot ten minste 25% reductie van de CO2 uitstoot en 15% primaire energiebesparing op nationaal niveau. Ook investeringen in het nieuwe telen vallen hieronder. Semi-gesloten teeltsystemen met een koelcapaciteit over het hele bedrijf gemeten van boven de 70 W/M2 worden in 2013 uitgesloten van subsidie. Met deze systemen is inmiddels voldoende ervaring opgedaan.

Zoals uit bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling voortvloeit, komen uitsluitend energiesystemen voor subsidie in aanmerking die in de beginfase van de marktintroductie verkeren. Met deze introductie van nieuwe energiesystemen wordt beoogd dat deze systemen – ook na verdere doorontwikkeling – op grote schaal in de glastuinbouw toegepast gaan worden.

De aanvragen kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen, samenwerkingsverbanden van twee of meer glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen. Nieuw is dat nu slechts één aanvraag per aanvrager kan worden ingediend. Glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energie- innovatie subsidie ontvangen op grond van het hoofdstuk EOS-demonstratieprojecten van de Subsidieregeling energie en innovatie kunnen geen aanvragen indienen. In artikel 21 van het Openstellingsbesluit zijn nadere criteria opgenomen waaraan de beoordelingscommissie de aanvragen in het kader van de rangschikking zal toetsen.

§ 2.4 Jonge Landbouwers (artikelen 24 tot en met 28 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:42 van deRegeling)

Aanvragen voor subsidieverlening kunnen worden ingediend door jonge landbouwers voor investeringen om het pas gestarte bedrijf duurzaam en vitaal te houden. Deze landbouwers beschikken meestal over onvoldoende financiële middelen voor dergelijke investeringen omdat de bedrijfsovername gepaard gaat met een hoge schuldenlast.

De subsidie is gekoppeld aan de lening die de jonge landbouwer aangaat voor de investering. Net zoals bij de vorige openstelling dient de hoogte van de lening ten minste gelijk aan de hoogte van de subsidiabele kosten te zijn (artikel 2:45, tweede lid, van de regeling).

§ 2.5 Garantstelling (artikelen 29 en 30 van het Openstellingsbesluit; artikelen 2:70 en 2:80 van deRegeling)

De module Garantstelling van de Regeling voorziet in de mogelijkheid om subsidie te verstrekken in de vorm van een garantstelling voor de terugbetaling van een lening. Onder andere is het onder de garantie-‘plus’-faciliteit mogelijk garanties te verstrekken tot een maximum van € 2.500.000 voor bepaalde duurzame investeringen. De module staat in 2013 het hele jaar open voor aanvragen.

§ 3. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 3 van de Regeling

Van Hoofdstuk 3 van de Regeling worden de modules ‘Nationale en grensoverschrijdende parken’ (artikelen 31 en 32) en ‘Behoud zeldzame landbouwhuisdierrassen’ opengesteld (artikelen 33 en 34). Voor deze modules geldt dat met de openstelling voor 2013 het beleid wordt voortgezet.

In de module ‘Nationale en grensoverschrijdende parken’ wordt in 2013 een deel van het totaal beschikbare subsidiebedrag toegekend aan de Stichting Nationale Landschappen. In 2013 wil deze organisatie een structurele samenwerking met het Samenwerkingsverband Nationale Parken realiseren. Dit initiatief kan door het toekennen van subsidie worden ondersteund.

§ 4. Toelichting bij hoofdstuk 4 van het Openstellingsbesluit

§ 4.1 Flexibele subsidieplafonds (artikel 35 van het Openstellingsbesluit)

In artikel 35 wordt geregeld dat subsidieplafonds met bedragen, overgebleven door het niet bereiken van andere subsidieplafonds, naar rato kunnen worden aangevuld. De overheveling kan alleen plaatsvinden tussen de in artikel 35 genoemde subsidieplafonds. Dit artikel brengt met zich mee dat er flexibel kan worden omgegaan met budgetten, indien bepaalde subsidieplafonds niet worden bereikt en andere subsidieplafonds worden overschreden.

§ 4.2 Beoordelingscommissie concurrerende landbouw (artikel 36 van het Openstellingsbesluit)

Net als voorafgaande jaren wordt met het Openstellingsbesluit de beoordelingscommissie concurrerende landbouw ingesteld. De leden van de beoordelingscommissie worden echter niet meer in het Openstellingsbesluit benoemd. De benoeming zal plaatsvinden in een apart benoemings- en vergoedingsbesluit, conform de departementale lijn inzake benoemingen.

§ 4.3 Vaststelling rekenmodel waaraan de CO2 reductie en de primaire energie reductie wordt getoetst in het kader van de module ‘Marktintroductie energie-innovaties’ (artikel 37 van het Openstellingsbesluit)

Het rekenmodel is identiek aan het rekenmodel dat in voorgaande jaren is gepubliceerd. Als rekenmodel wordt gebruik gemaakt van programmatuur die in het kader van het project Synergie is ontwikkeld ten behoeve van de technische, energetische en economische beoordeling van gesloten kasconcepten. Dit rekenmodel is gebouwd en wordt onderhouden door de Business Unit Glas van Wageningen UR.

Het model rekent op uurbasis de warmte- en koudebehoefte van de door de aanvrager beschreven kasconfiguratie in een gemiddeld Nederlands jaar. Vanuit deze gegevens wordt voor elk uur uitgerekend welke gas-, elektriciteits-, CO2-behoefte en laagwaardig warmtegebruik of -overschot voor deze kas verwacht mag worden.

§ 4.4 Wijzigingen Regeling (artikel 38 van het Openstellingsbesluit)

Onderdelen A t/m C

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele redactionele verduidelijkingen aan te brengen in hoofdstuk 2, titel 12, paragraaf 1, inzake de weigeringgronden van de aanvragen en inzake de hoogte van de lening waarvoor de garantstelling wordt verstrekt.

Onderdeel D

Ingevolge deze wijziging van de Regeling wordt het mogelijk om subsidie ten behoeve van de kwaliteitsverbetering, samenwerking, educatie, voorlichting en onderzoek van nationale parken toe te kennen aan de Stichting Nationale Landschappen. Deze stichting is de formele opdrachtgever van het Servicenet Nationale Landschappen, een organisatie die in 2011 is opgericht om de samenwerking en kennisuitwisseling tussen de nationale landschappen te organiseren en om de gezamenlijke belangen te behartigen. In 2012 zijn daartoe tussen Servicenet en de Stichting Samenwerkingsverband Nationale Parken (SNP) afspraken gemaakt. Het SNP is een samenwerkingsverband tussen de twintig nationale parken, de overheid, grondeigenaren, terreinbeheerders en natuurorganisaties, dat al lange tijd een rijksbijdrage ontvangt. In 2013 wordt de samenwerking tussen Servicenet, het SNP en de afzonderlijke nationale parken geïntensiveerd en zal naar een structurele samenwerking toegewerkt worden. De samenwerking tussen de nationale landschappen en de nationale parken is effectief gebleken. Om die reden zal het vanaf 1 januari 2013 de mogelijk zijn om subsidie toe te kennen aan de Stichting Nationale Landschappen ten behoeve van hun samenwerking met de nationale parken.

§ 5. Administratieve lasten

Met het Openstellingsbesluit worden zeven modules opengesteld. Voor de administratieve lasten die met deze openstelling samenhangen, wordt verwezen naar § 6 van de toelichting van eerdere regelingen (Stcrt. 2007, nr. 33 en Stcrt. 2010, nr. 7577). De hoogte van het opengestelde subsidiebedrag (tabel hieronder, zie kolom H) is gepubliceerd in het Openstellingsbesluit. De modules overschrijden soms de grens van 5% relatieve administratieve lasten, die Actal als maximum heeft voorgesteld. Daar waar dit het geval is, is dit het gevolg van het feit dat het opstellen van een projectplan en begroting volledig als een administratieve last zijn berekend. Strikt genomen zijn dit echter zogenaamde ‘bedrijfseigen kosten’, omdat voor elk project van enige omvang omwille van de projectsturing, ook zonder dat er een subsidieaanvraag wordt gedaan, een projectplan en financiële onderbouwing zullen worden opgesteld.

kolom A

kolom B

kolom C

kolom D

kolom E

kolom F

kolom G

kolom H

Module in de Regeling

aantal aanvragen

AL per aanvraag (in €)

aantal toekenningen

AL per toekenning (in €)

AL totaal (in €)

totaal opengesteld subsidiebedrag (in €)

AL als % van het opengestelde subsidiebedrag

Hoofdstuk 2

             

Titel 4, § 1

90

824

70

4621

397.630

2.800.000

14,2%

Titel 5, § 2

50

5544

25

6174

431.550

6.000.000

7,2%

Titel 6, § 1

23

3027

12

3896

116.373

9.000.000

1,3%

Titel 6, § 2

479

129

270

128

96.351

5.300.000

1,8%

Titel 12

 100

2497 

   

249.700 

130.000.000 

Garantstelling

Hoofdstuk 3

             

Titel 5

3

360

3

2460

8.460

2.237.789

0,4%

Titel 9

1

1263

1

3993

5.256

160.000

3,3%

§ 6. Vaste Verandermomenten

In lijn met de uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving (zie Kamerstukken II 2007–2008, 29 515 en 31 201, nr. 243) treedt deze wijziging van het Openstellingsbesluit in werking op 1 januari 2013. Indien het Openstellingsbesluit op 1 januari 2013 in werking treedt, dan dient ingevolge de vaste verandermomenten het Openstellingsbesluit uiterlijk 1 november te worden gepubliceerd, met het oog op de implementatie en de uitvoeringsvoorbereiding. De wijziging van het Openstellingsbesluit is niet tijdig gepubliceerd, nu deze na 1 november is gepubliceerd, echter ook met deze overschrijding van de publicatiedatum wordt nog steeds een ruime invoeringstermijn gegarandeerd waarmee bedrijfsleven, burgers en met de uitvoering belaste diensten voldoende voorbereidingstijd wordt geboden.

De Minister van Economische Zaken,

Naar boven