Advies Raad van State betreffende besluit van ...... houdende wijziging van het Besluit geluidhinder en enkele andere besluiten in verband met de invoering van de wet van ... tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Stb. ...) (Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds)

Nader Rapport

30 maart 2012

IenM/BSK-2012/13194

Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 juli 2011, nr. 11.001810, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 27 februari 2012, nr. W14.11.0310/IV, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met haar opmerkingen rekening zal zijn gehouden.

Hieronder ga ik in op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State.

1. Beschermingsniveau

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen met een nadere uiteenzetting over de afweging van het belang van de bescherming tegen geluidhinder van verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven.

De nota van toelichting is dienovereenkomstig aangevuld. Zowel in paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting als in de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel B, wordt nader ingegaan op de vereenvoudiging van de normstelling en het belang van de bescherming tegen geluidhinder van de genoemde gebouwen.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de eerder voorgestelde beperking tot medische kinderdagverblijven is vervallen ter uitvoering van de motie Paulus Jansen / Samsom (Kamerstukken II 2011/12, 27 664, nr. 75). Alle kinderdagverblijven zullen worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen.

2. Kinderdagverblijven

a. Bepaling geluidsbelasting avond- en nachtperiode

De Afdeling adviseert om, ter verduidelijking van de werkingssfeer van het ontwerpbesluit, in de toelichting het onderscheid tussen medische en gewone kinderdagverblijven te expliciteren, de gevolgen van het onderscheid uiteen te zetten en in te gaan op de vraag of bij de komende herziening van de Wet geluidhinder een wijziging van artikel 1b, eerste en derde lid, van deze wet wenselijk is.

Met de Invoeringswet geluidproductieplafonds wordt artikel 1b, eerste en derde lid, van de Wet geluidhinder gewijzigd. Er wordt niet langer gesproken over onderwijsgebouwen en medische kleuterdagverblijven, maar over ‘bij algemene maatregel van bestuur aangegeven categorieën van andere geluidsgevoelige gebouwen’. Deze aanwijzing zal plaatsvinden in het Besluit geluidhinder.

Met het ontwerpbesluit worden, ter uitvoering van de eerder genoemde motie Paulus Jansen / Samsom, alle kinderdagverblijven aangewezen als andere geluidsgevoelige gebouwen. De reikwijdte van artikel 1b, eerste en derde lid, van de Wet geluidhinder is, na inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds, niet langer beperkt tot medische kinderdagverblijven, maar omvat alle kinderdagverblijven. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 2 van het algemeen deel van de nota van toelichting.

In artikel 1.6 van het ontwerpbesluit en de bijbehorende toelichting wordt per abuis nog gesproken over ‘medische kinderdagverblijven’. Dit is niet langer juist, de regeling zal gelden voor alle kinderdagverblijven. Het ontwerpbesluit en de nota van toelichting worden op dit punt aangepast.

b. Hogere waarden

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen met de redenen voor het onderscheid tussen medische en gewone kinderdagverblijven en zo nodig de regelingen in de artikelen 2.2, 2.3 en 3.6 aan te passen.

Het onderscheid tussen medische kinderdagverblijven en gewone kinderdagverblijven komt geheel te vervallen. De genoemde regelingen gelden straks voor alle kinderdagverblijven.

In de artikelen 2.2, 2.3 en 3.6 van het ontwerpbesluit en de bijbehorende toelichting wordt per abuis nog gesproken over ‘medische kinderdagverblijven’. Dit is niet langer juist. Het ontwerpbesluit en de nota van toelichting worden op dit punt aangepast.

2. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn overgenomen, met dien verstande dat de nota van toelichting is aangevuld met een artikelsgewijze toelichting op artikel IV van het ontwerpbesluit. Dit artikel was eerder genummerd artikel V.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele kleine correcties in het ontwerpbesluit en de nota van toelichting aan te brengen:

  • Het opschrift wordt ingekort en komt te luiden: Besluit van (...) houdende wijziging van het Besluit geluidhinder en enkele andere besluiten in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds (Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds). Ook is een artikel VI opgenomen, waarmee een citeertitel wordt vastgesteld.

  • In artikel 1.1 van het Besluit geluidhinder wordt een begripsbepaling van ‘wijziging van een spoorweg’ opgenomen. Deze begripsbepaling was eerder opgenomen in de Wet geluidhinder, maar wordt met de Invoeringswet geluidproductieplafonds geschrapt uit die wet. In de memorie van toelichting bij de invoeringswet is reeds aangekondigd dat ook het begrip ‘wijziging van een spoorweg’ in het Besluit geluidhinder zou worden opgenomen. De nota van toelichting is aangevuld met een artikelsgewijze toelichting op deze begripsbepaling.

  • De aanwijzing van kinderdagverblijven als andere geluidsgevoelige gebouwen en van ligplaatsen in het water, bestemd om door woonschepen te worden ingenomen als geluidsgevoelige terreinen werkt rechtstreeks door in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Dit leidt tot een beperking van de geluidruimte van bedrijven die onder het laatstgenoemde besluit vallen, waarop deze bedrijven zich niet hebben kunnen voorbereiden. Daarom is een overgangsregeling opgenomen in artikel 1.2, vijfde en zesde lid. Deze overgangsregeling is voorzien van een artikelsgewijze toelichting. Een vergelijkbare overgangsregeling is in het zevende lid getroffen voor gezoneerde industrieterreinen voor de toepassing van artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, om te voorkomen dat de geluidruimte van industrieterreinen op eenzelfde manier zou worden beperkt als gevolg van de introductie van ligplaatsen en kinderdagverblijven als geluidsgevoelig object.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.

Advies Raad van State

No. W14.11.0310/IV

’s-Gravenhage, 27 februari 2012

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 26 juli 2011, no.11.001810, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit geluidhinder en enkele andere besluiten in verband met de invoering van de wet van .... tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Stb) (Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit voorziet in de wijziging van het Besluit geluidhinder en enkele andere algemene maatregelen van bestuur. Deze wijzigingen volgen uit de wijziging van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds).1 De voorgestelde wijzigingen betreffen met name de reikwijdte van het Besluit geluidhinder, de zone langs spoorwegen, de hogere waarden en de sanering.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot het beschermingsniveau en de kinderdagverblijven. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Beschermingsniveau

De Wgh bepaalt dat, naast woningen, bij algemene maatregel van bestuur andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen worden aangewezen die vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeven.2 In het Besluit geluidhinder is bepaald welke objecten geluidsgevoelig zijn en daarmee de reikwijdte van de bescherming ingevolge de Wgh. Het ontwerpbesluit beperkt deze reikwijdte door poliklinieken en medische centra niet langer aan te wijzen als ‘andere geluidgevoelige gebouwen’ en ook de terreinen rond gezondheidszorggebouwen niet langer aan te merken als ‘geluidsgevoelige terreinen’.3 Reden hiervoor is volgens de toelichting dat de bezoeken aan deze gebouwen doorgaans zeer kort zijn respectievelijk de terreinen rond gezondheidsgebouwen veelal voldoende zijn beschermd door de voorkeurswaarde en de maximale waarde voor het gebouw.4

Verder wijzigt het ontwerpbesluit de normen voor de hogere waarden van verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven. Voor deze gebouwen geldt na inwerkingtreding van het ontwerpbesluit dezelfde norm als voor ziekenhuizen, verpleeghuizen en onderwijsgebouwen, te weten 58 dB(A) (in buitenstedelijk gebied) of 63 dB(A) (in stedelijk gebied) in plaats van 53 dB(A).5 Volgens de toelichting is in het kader van de deregulering besloten om de normen voor alle ‘andere geluidsgevoelige gebouwen’ gelijk te trekken.6 Deze vereenvoudiging sluit aan bij de norm voor hogere waarden voor ‘andere geluidsgevoelige gebouwen’ langs een spoorweg, waar in het Besluit geluidhinder geen sprake was van differentiatie tussen typen ‘andere geluidsgevoelige gebouwen’, aldus de toelichting.

De gewijzigde reikwijdte en normstelling in het ontwerpbesluit hebben tot gevolg dat de bescherming tegen geluidhinder door het Besluit geluidhinder wordt verminderd.7 In de toelichting ontbreekt een analyse van de voor- en nadelen van de voorgestelde wijzigingen in de reikwijdte en de normstelling. Dit klemt temeer nu de verhoging van de toegestane geluidsbelasting met 10 dB in stedelijk gebied voor de verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven aanzienlijk is. Weliswaar kan om beleidsmatige redenen, zoals het streven naar de vereenvoudiging van normstelling, worden gekozen voor een lager beschermingsniveau, maar een dergelijke keuze vergt een nadere afweging van het belang van de bescherming tegen geluidhinder, in het licht van de oorspronkelijke redenen voor de verdergaande bescherming van deze geluidgevoelige gebouwen.

Gelet hierop adviseert de Afdeling de toelichting aan te vullen met een nadere uiteenzetting over de afweging van het belang van bescherming tegen geluidhinder van bovengenoemde gebouwen.

2. Kinderdagverblijven

In het ontwerpbesluit wordt voorgesteld het Besluit geluidhinder zodanig te wijzigen dat niet alleen medische maar alle kinderdagverblijven worden beschermd als andere geluidsgevoelige gebouwen, ter uitvoering van een motie van de Tweede Kamerleden Jansen en Samsom.8 De Afdeling maakt de volgende opmerkingen.

a. Bepaling geluidsbelasting avond- en nachtperiode

Het ontwerpbesluit voorziet eveneens in een aantal tot medische kinderdagverblijven beperkte regelingen. Zo voorziet het in de regeling dat bij de bepaling van de geluidsbelasting bij medische kinderdagverblijven de waarde voor de avond- en nachtperiode buiten beschouwing wordt gelaten, voor zover de gebouwen in de betrokken periode niet als zodanig worden gebruikt.9 Eveneens wordt voorgesteld dat voor deze gebouwen de geluidsbelasting Lnight niet van toepassing is, weer voor zover zij in de betrokken periode niet als zodanig worden gebruikt. Deze regeling geldt niet voor de gewone kinderdagverblijven. De toelichting gaat niet in op het onderscheid naar type kinderdagverblijven. Evenmin bevat de toelichting dragende redenen voor dit onderscheid.

De Afdeling onderkent dat de voorgestelde regeling is gebaseerd op artikel 1b, eerste en derde lid, van de Wgh, dat slechts ziet op medische kinderdagverblijven. Gelet daarop, dient de regeling ook in het ontwerpbesluit tot medische kinderdagverblijven beperkt te blijven. Nu het ontwerpbesluit ook geldt voor gewone kinderdagverblijven, is het de vraag of het gemaakte onderscheid in de bovengenoemde regeling nog langer wenselijk is.

Voor gewone kinderdagverblijven mag immers, evenals voor medische kinderdagverblijven, worden verwacht dat in het algemeen weinig tot geen gebruik zal worden gemaakt van de gebouwen in de avond- en nachtperiode,10 zodat derhalve deze periode ook bij de gewone kinderdagverblijven buiten beschouwing zou kunnen worden gelaten.

Ter verduidelijking van de werkingssfeer van het ontwerpbesluit, adviseert de Afdeling in de toelichting het onderscheid tussen medische en gewone kinderdagverblijven te expliciteren, de gevolgen van het onderscheid uiteen te zetten en in te gaan op de vraag of bij de komende herziening van de Wgh wijziging van artikel 1b, eerste en derde lid, van deze wet wenselijk is.

b. Hogere waarden

Het ontwerpbesluit voorziet in specifieke regelingen van de hoogst toelaatbare geluidsbelasting vanwege een industrieterrein dan wel wegen voor medische kinderdagverblijven in de artikelen 2.2, onderdeel b en 2.3, onderdeel b, respectievelijk artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b, sub 2, van het Besluit geluidhinder.11 Deze regelingen gelden niet voor gewone kinderdagverblijven, zodat voor deze gebouwen een andere geluidsbelasting kan gelden dan voor medische kinderdagverblijven. Zo vloeit uit artikel 2.2, onderdeel b, in samenhang met artikel 2.1 voort dat voor alle kinderdagverblijven de hoogst toegestane geluidsbelasting 50 dB(A) mag zijn. Voor zover hier van belang, kan alleen voor een medisch kinderdagverblijf een hogere waarde van maximaal 55 dB(A) worden vastgesteld.

De toelichting gaat niet in op het onderscheid naar type kinderdagverblijven. Evenmin bevat de toelichting dragende redenen voor dit onderscheid. Anders dan bij de bepaling van de geluidsbelasting in de avond- en nachtperiode, verplicht de Wgh niet tot een dergelijk onderscheid.

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen met de redenen voor het onderscheid tussen medische en gewone kinderdagverblijven en zo nodig de bovengenoemde regelingen aan te passen.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W14.11.0310/IV met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • In Artikel I, onderdeel FF, in het voorgestelde eerste lid van artikel 4.21 verwijzen naar het tweede lid van artikel 4.18.

  • De nota van toelichting aanvullen met een (artikelsgewijze) toelichting op Artikel V van het ontwerpbesluit.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van ...... houdende wijziging van het Besluit geluidhinder en enkele andere besluiten in verband met de invoering van de wet van ... tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Stb. ...) (Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds)

Wij, Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van12 juli 2011, nr. IenM/BSK-2011/101161, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 1, 1b, 105, 106 en 174 van de Wet geluidhinder, artikel 11A.2 van de Wet milieubeheer en artikel 186 van de Wegenverkeerswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van ..., nr. ..., Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit geluidhinder wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt.

2. De onderdelen c tot en met f worden geletterd b tot en met e.

3. Onderdeel d (nieuw), subonderdeel 3°, komt te luiden:

  • 3°. onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven;.

B

Artikel 1.2 komt te luiden:

Artikel 1.2
  • 1. Als ander geluidsgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1 van de wet worden aangewezen:

    • a. een onderwijsgebouw;

    • b. een ziekenhuis;

    • c. een verpleeghuis;

    • d. een verzorgingstehuis;

    • e. een psychiatrische inrichting;

    • f. een medisch kinderdagverblijf.

  • 2. De aanwijzing als ander geluidsgevoelig gebouw in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, geldt niet voor de delen van een gebouw die een andere bestemming hebben dan genoemd in artikel 1.1, onderdeel d.

  • 3. Als geluidsgevoelig terrein als bedoeld in artikel 1 van de wet worden aangewezen:

    • a. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Huisvestingswet, en

    • b. een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.

  • 4. In afwijking van het derde lid wordt, indien het bij koninklijke boodschap van 7 december 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) tot wet wordt verheven en in werking treedt, een ligplaats in het water, die op de datum van inwerkingtreding van dat wetsvoorstel in een gemeentelijke verordening is aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen, voor de eerste toepassing na die datum van de artikelen 59, 76, 76a en 77 van de wet en van artikel 4.1 niet aangemerkt als geluidsgevoelig terrein.

C

Artikel 1.3 komt te luiden:

Artikel 1.3

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen worden de volgende gebouwen niet aangemerkt als woning als bedoeld in artikel 1 van de wet:

  • a. een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire inrichtingenwet;

  • b. een justitiële jeugdinrichting als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

  • c. een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in artikel 37d, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

D

Artikel 1.4, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een spoorweg die is aangegeven op de kaart, bedoeld in artikel 106 van de wet, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte aan weerszijden van de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, als aangegeven op die kaart.

E

Na artikel 1.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.4a
  • 1. Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, als aangegeven in onderstaande tabel, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt.

    Hoogte geluidproductieplafond

    Breedte zone (in meters)

    Kleiner dan 56 dB

    100

    Gelijk aan of groter dan 56 dB en kleiner dan 61 dB

    200

    Gelijk aan of groter dan 61 dB en kleiner dan 66 dB

    300

    Gelijk aan of groter dan 66 dB en kleiner dan 71 dB

    600

    Gelijk aan of groter dan 71 dB en kleiner dan 74 dB

    900

    Gelijk aan of groter dan 74 dB

    1200

  • 2. Indien zich langs een spoorweg als bedoeld in het eerste lid een zone bevindt met verschillende breedten, geldt voor de aansluiting van de verschillende zonedelen dat het breedste zonedeel over een afstand gelijk aan een derde van de breedte van dat zonedeel, gemeten vanaf het laatste referentiepunt, behorende bij het breedste zonedeel, nog langs de spoorweg doorloopt en met een loodlijn aansluit op de smallere zone.

  • 3. Aan de uiteinden van een spoorweg als bedoeld in het eerste lid loopt de zone door over een afstand gelijk aan de breedte van de zone ter hoogte van het einde van de spoorweg. De zone loopt door langs een lijn die is gelegen in het verlengde van de spooras. Zij behoudt de breedte die zij had ter hoogte van het einde van de spoorweg.

  • 4. Indien bij een deel van een spoorweg als bedoeld in het eerste lid een afschermende voorziening staat, die is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 11.25 van de Wet milieubeheer, is de breedte van de zone langs het deel en aan de kant van de spoorweg waar de voorziening staat, in afwijking van het eerste lid gelijk aan de breedte van het breedste zonedeel direct naast de uiteinden van de afschermende voorziening.

  • 5. De ruimte onder en boven de spoorweg behoort tot de zone, bedoeld in het eerste lid.

F

In hoofdstuk 1 wordt na artikel 1.5 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.6
  • 1. Bij de bepaling van de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, vanwege een weg of vanwege een spoorweg, van de gevel van onderwijsgebouwen en medische kinderdagverblijven wordt de waarde van de geluidsbelasting over de periode 19.00 – 23.00 uur (avond) of de periode 23.00 – 07.00 uur (nacht) buiten beschouwing gelaten, voor zover deze gebouwen in de betrokken periode niet overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt.

  • 2. De geluidsbelasting Lnight vanwege een industrieterrein, vanwege een weg of vanwege een spoorweg is niet van toepassing ten aanzien van de gevel van onderwijsgebouwen en medische kinderdagverblijven, voor zover deze gebouwen in de betrokken periode niet overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt.

G

Artikel 2.2, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. 55 dB(A) voor verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven;.

H

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt de zinsnede ‘en andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenstandplaatsen’.

2. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. 60 dB(A) voor verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven.

3. Onderdeel c vervalt.

I

In de aanhef van artikel 2.5 wordt ‘artikel 111’ telkens vervangen door ‘artikel 111b’ en vervalt de zinsnede ‘en andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenstandplaatsen’.

J

Artikel 3.1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. In geval van aanleg van een weg is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege die weg, van de gevel van andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van die weg, 48 dB.

K

Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een krachtens artikel 85 van de wet vast te stellen hogere waarde dan de in artikel 3.1 genoemde waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, mag niet hoger worden vastgesteld dan:

    • a. 58 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen in buitenstedelijk gebied;

    • b. 63 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen in stedelijk gebied;

    • c. 53 dB voor geluidsgevoelige terreinen.

2. In het tweede lid wordt ‘onderwijsgebouwen, ziekenhuizen of verpleeghuizen’ vervangen door: andere geluidsgevoelige gebouwen.

L

Artikel 3.3, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing aan de grens van geluidsgevoelige terreinen.

M

Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdelen 1° en 2° komen te luiden:

  • 1°. 58 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen in buitenstedelijk gebied;

  • 2°. 63 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen in stedelijk gebied.

b. Onderdeel 3° vervalt.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Voor andere dan de in het tweede lid bedoelde andere geluidsgevoelige gebouwen wordt de krachtens het eerste lid vast te stellen waarde niet hoger vastgesteld dan 68 dB.

3. Het vijfde lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de waarde niet hoger mag worden vastgesteld dan 53 dB.

N

Artikel 3.6 komt te luiden:

Artikel 3.6
  • 1. De artikelen 89, 90 en 98 van de wet zijn met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. het op te stellen saneringsprogramma maatregelen bevat die de geluidsbelasting vanwege de weg zoveel mogelijk beperken tot 48 dB op de gevel van andere geluidsgevoelige gebouwen en om zo nodig te voldoen aan artikel 3.10, tweede lid;

    • b. de met overeenkomstige toepassing van artikel 90, tweede lid, van de wet door Onze Minister vast te stellen ten hoogste toelaatbare waarde voor de geluidsbelasting, vanwege de weg, niet hoger mag worden vastgesteld dan:

      • 1°. 68 dB voor onderwijsgebouwen, ziekenhuizen of verpleeghuizen, en

      • 2°. 58 dB voor verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven.

  • 2. Met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen is artikel 3.5, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

O

Artikel 3.7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. vermindering van de geluidsoverdracht van de weg naar de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen;.

2. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. onttrekking aan de bestemming van een of meer van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen.

P

Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede ‘betrokken woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenterreinen alsmede’ vervangen door: betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen alsmede.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt de zinsnede ‘betrokken woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenterreinen’ vervangen door: betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen.

3. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt de zinsnede ‘onderscheidenlijk aan de grens van andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenterreinen tot 53 dB’.

4. Het derde lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de zone langs de weg of wegen en de ligging van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen;

5. In het derde lid, onderdeel c, wordt de zinsnede ‘betrokken woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenterreinen binnen’ vervangen door: betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen.

Q

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt ‘bedoeld in artikel 1.4’ vervangen door: bedoeld in artikel 1.4 of artikel 1.4a.

2. In het vierde lid wordt ‘de artikelen 106d tot en met 106h van de wet’ vervangen door: de artikelen 4.9 tot en met 4.15.

R

In artikel 4.2 wordt ‘bedoeld in artikel 1.4’ vervangen door: bedoeld in artikel 1.4 of artikel 1.4a.

S

In artikel 4.3, eerste lid, wordt ‘bedoeld in artikel 1.4’ vervangen door: bedoeld in artikel 1.4 of artikel 1.4a.

T

In artikel 4.4 wordt ‘toekomstige zone’ vervangen door: toekomstige zone, bedoeld in artikel 1.4,.

U

In artikel 4.5, eerste lid, wordt ‘zone van de spoorweg’ vervangen door: zone van de spoorweg, bedoeld in artikel 1.4,.

V

In artikel 4.6, eerste lid, wordt ‘de zone’ vervangen door: de zone, bedoeld in artikel 1.4,.

W

Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Tot wijziging van een spoorweg met betrekking waartoe een melding is gedaan als bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, wordt niet overgegaan dan nadat Onze Minister met betrekking tot de in die bepaling bedoelde woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4, uitvoering heeft gegeven aan artikel 4.23, tweede en derde lid.

2. In het tweede lid wordt ‘de zone van die spoorweg’ vervangen door: de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4,.

3. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het eerste lid, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4.26:

    • a. is artikel 4.18 niet van toepassing, en

    • b. worden in afwijking van artikel 4.23, tweede en derde lid, de in die leden bedoelde maatregelen en ten hoogste toelaatbare waarden vastgesteld als onderdeel van een tracébesluit, en blijft in het tweede lid de zinsnede ‘na ontvangst van zodanig saneringsprogramma’ buiten toepassing.

X

In art. 4.8, tweede lid, vervalt de zinsnede ‘in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’.

Y

Artikel 4.9 komt te luiden:

Artikel 4.9
  • 1. Behoudens artikel 4.10 is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, van de gevel van woningen 55 dB, in geval van:

    • a. aanleg van deze spoorweg, voor zover de woningen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4;

    • b. nog niet geprojecteerde woningen, voor zover de woningen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4 of artikel 1.4a.

  • 2. Behoudens artikel 4.11 is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, van de gevel van andere geluidsgevoelige gebouwen 53 dB, in geval van:

    • a. aanleg van deze spoorweg, voor zover de andere geluidsgevoelige gebouwen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4;

    • b. nog niet geprojecteerde andere geluidsgevoelige gebouwen, voor zover de andere geluidsgevoelige gebouwen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4 of artikel 1.4a.

  • 3. Behoudens artikel 4.12 is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, aan de grens van geluidsgevoelige terreinen 55 dB, in geval van:

    • a. aanleg van deze spoorweg, voor zover de geluidsgevoelige terreinen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4;

    • b. nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige terreinen, voor zover de geluidsgevoelige terreinen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4 of artikel 1.4a.

Z

In artikel 4.12 wordt ‘artikel 4.8, derde lid’ vervangen door: artikel 4.9, derde lid.

AA

In artikel 4.13, eerste en derde lid, wordt ‘de zone van die spoorweg’ telkens vervangen door: de zone van die spoorweg, bedoeld in artikel 1.4,.

BB

Artikel 4.15, derde lid, vervalt.

CC

Artikel 4.17 vervalt.

DD

Artikel 4.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘van de in artikel 4.17 bedoelde woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van de in dat artikel bedoelde geluidsgevoelige terreinen, zoveel mogelijk te beperken tot 55 dB(A)’ vervangen door: van de voor 1 januari 2007 aan Onze Minister gemelde woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, zoveel mogelijk te beperken tot 55 dB.

2. In het tweede en derde lid wordt ‘artikel 4.17’ telkens vervangen door: artikel 4.7.

3. In het derde lid wordt ‘binnen de zone van de spoorweg gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen’ vervangen door: binnen de zone van de spoorweg, bedoeld in artikel 1.4, gelegen woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

EE

In artikel 4.19, eerste lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede ‘of geluidsgevoelige terreinen’.

FF

Artikel 4.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de resultaten van het akoestisch onderzoek dat is voorafgegaan aan de melding, bedoeld in artikel 4.18, eerste lid;.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen’ vervangen door: woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

3. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt de zinsnede ‘en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen’.

4. In het eerste lid, onderdeel i, wordt ‘74, 106b en 108 van de wet’ vervangen door: 74 en 108 van de wet en artikel 1.4a.

5. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de zone, bedoeld in artikel 1.4, langs de spoorweg of spoorwegen en de ligging van de betrokken woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen;.

6. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen’ vervangen door: woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

GG

Artikel 4.23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de zinsnede ‘, onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen’.

2. In het derde lid wordt ‘woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van de geluidsgevoelige terreinen’ vervangen door: woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

HH

In hoofdstuk 4 wordt na artikel 4.25 een afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 4.5. De aanleg of wijziging van een spoorweg met toepassing van de Tracéwet
Artikel 4.26

Indien de aanleg of wijziging van een spoorweg waarop de Tracéwet van toepassing is, leidt tot aanleg, reconstructie of wijziging van een weg of spoorweg, en daartoe binnen het tracé een hogere waarde vereist is voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege die weg of spoorweg, is artikel 104a, eerste, vierde en vijfde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van ‘zijn de artikelen 79 en 99, eerste lid,’ wordt gelezen: is artikel 4.4 van het Besluit geluidhinder.

II

In artikel 5.2 wordt de zinsnede ‘reconstructie van een rijksweg’ vervangen door: reconstructie van een rijksweg die niet op de geluidplafondkaart is aangegeven.

JJ

Artikel 5.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt ‘een zone langs een spoorweg’ vervangen door: een zone langs een spoorweg als bedoeld in artikel 1.4 en, voor zover het de aanleg van nog niet geprojecteerde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen betreft, als bedoeld in artikel 1.4a,.

2. In het eerste en tweede lid wordt ‘artikel 4.17’ telkens vervangen door: artikel 4.7.

KK

Artikel 5.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘artikelen 111 en 112’ vervangen door: artikelen 111b en 112.

2. In het tweede lid wordt ‘74, 106b en 108 van de wet’ vervangen door: 74 en 108 van de wet en artikel 1.4a.

LL

Artikel 6.2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt ‘zij niet daar niet voor worden gebruikt’ vervangen door: zij daar niet voor worden gebruikt.

2. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. zij behoren tot de categorieën woonwagens of woonschepen.

MM

In artikel 6.8, derde lid, wordt ‘gegeven van artikel 6.7’ vervangen door: gegeven aan artikel 6.7.

ARTIKEL II

In artikel 60b, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vervalt onderdeel a, onder vernummering van onderdelen b en c tot onderdelen a en b.

ARTIKEL III

In artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit wordt in de begripsomschrijving van werkzaamheid ‘als bedoeld in artikel 11.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer’ vervangen door: als bedoeld in artikel 11A.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer.

ARTIKEL IV

In artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994 wordt ‘als bedoeld in artikel 111, eerste lid, van de wet’ vervangen door: als bedoeld in artikel 111b, eerste lid, van de wet.

ARTIKEL V

Artikel 1.2, vierde lid, van het Besluit geluidhinder vervalt met ingang van de dag die ligt tien jaar na de dag waarop de wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafond) (Kamerstukken II 2009/2010, 32 252, nr. 2) in werking is getreden.

ARTIKEL VI

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Met het onderhavige besluit worden het Besluit geluidhinder en enkele andere algemene maatregelen van bestuur aangepast. De wijzigingen volgen uit de wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds)12 (hierna: wetsvoorstel SWUNG I). Dit wetsvoorstel maakt deel uit van de gefaseerde herziening van de Wet geluidhinder. De invoering van hoofdstuk 11 in de Wet milieubeheer behelst een fundamentele herziening van het geluidbeleid. Met de inwerkingtreding van hoofdstuk 11 worden de geluidproductieplafonds ingevoerd als instrument voor de beheersing van geluidsbelastingen langs wegen in beheer bij het Rijk en langs hoofdspoorwegen. Deze plafonds geven de geluidproductie aan die een weg of spoorweg maximaal mag voortbrengen op aan weerszijden van de weg of spoorweg gelegen referentiepunten. De plafonds moeten permanent worden nageleefd.

Met de Invoeringswet geluidproductieplafonds13 zijn aanpassingen van andere onderdelen van de Wet milieubeheer, van de Wet geluidhinder en van enkele andere wetten aan de invoering van de plafondsystematiek geregeld.

Door de genoemde wetswijzigingen is het ook nodig om enkele algemene maatregelen van bestuur aan te passen. Het gaat daarbij met name om het Besluit geluidhinder. Het Besluit geluidhinder bevat regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder (hierna: de wet) en blijft gelden voor de wegen en spoorwegen die niet onder de plafondsystematiek vallen. Daarnaast bevat het Besluit geluidhinder een regeling voor de sanering van wegen en spoorwegen die niet onder de plafondsystematiek vallen. Deze regelingen moeten op onderdelen worden aangepast. Dit wijzigingsbesluit geeft uitvoering aan deze wijzigingen.

2. Inhoud van het besluit

In deze paragraaf worden de belangrijkste inhoudelijke wijzigingen van het onderhavige besluit toegelicht.

Definitie geluidsgevoelige objecten

Geluidsgevoelige objecten zijn gebouwen en terreinen waaraan de regels van de wet bijzondere bescherming bieden door middel van normstelling met betrekking tot de aanvaardbare geluidsbelasting. De wet maakt onderscheid tussen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen.

Het begrip woning is gedefinieerd in de wet. Daarnaast is in de wet bepaald dat de andere geluidsgevoelige gebouwen en de geluidsgevoelige terreinen kunnen worden aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Als andere geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen: onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven.

De wet volgt de structuur van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer, waarin ook is bepaald dat de geluidsgevoelige objecten bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. In de memorie van toelichting bij de Invoeringswet geluidproductieplafonds is aangegeven dat het belangrijk is dat er inhoudelijk zo min mogelijk verschil is tussen de aanwijzing van geluidsgevoelige objecten in de wet en hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer.14 Voor beide wetten is dan ook bezien welke objecten bijzondere bescherming tegen geluid behoeven, gelet op het doel om bescherming te bieden aan objecten bestemd voor langdurig verblijf van mensen of voor verblijf van kwetsbare groepen. Hierbij is in beginsel aangesloten bij de geluidsgevoelige objecten die voorheen waren aangewezen ingevolge artikel 1 van de wet en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder. In het Besluit geluid milieubeheer is bepaald welke objecten geluidsgevoelig zijn en onder de reikwijdte van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer vallen. In dit wijzigingsbesluit is bepaald welke objecten, naast woningen, geluidsgevoelig zijn in de zin van de wet. Omwille van de leesbaarheid (en omdat er geen materieel verschil is, zoals uit het voorgaande blijkt) wordt in deze toelichting, daar waar ‘woningen, ander geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen’ wordt bedoeld, steeds gesproken van ‘geluidsgevoelige objecten’.

Zone langs spoorwegen

De inhoudelijke bepalingen voor spoorwegen zijn op grond van de wet van oudsher opgenomen in het Besluit geluidhinder. Voorheen was het Besluit geluidhinder van toepassing op spoorwegen, geplaatst op de kaart, bedoeld in artikel 1.3 van het Besluit geluidhinder. Met de invoering van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer zijn de regels van de wet voor spoorwegen enkel nog van toepassing op spoorwegen, geplaatst op de kaart, bedoeld in artikel 106, eerste lid, onderdeel a, van de wet (hierna: de zonekaart). Het gaat om spoorwegen die geen hoofdspoorweg zijn, maar wel het karakter van een afzonderlijke (niet aan een weg verbonden) spoorweg hebben. De meeste spoorwegen zijn geplaatst op de geluidplafondkaart en vallen onder hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. De spoorwegen die niet op de geluidplafondkaart staan en niet op de zonekaart, worden in het kader van de wet aangemerkt als weg of een deel van een weg.

Voor de projectie van geluidsgevoelige objecten langs spoorwegen blijven de regels van de wet gelden. Deze regels gelden voor geluidsgevoelige objecten die worden geprojecteerd binnen de zone van een spoorweg aangegeven op de zonekaart of binnen de zone van een spoorweg geplaatst op de geluidplafondkaart. De breedte van de laatstgenoemde zone wordt bepaald door het nieuwe artikel 1.4a (zie ook de toelichting op dat artikel).

Hogere waarden

In het verlengde van de beoordeling van de objecten die als geluidsgevoelig worden aangemerkt, is ook nogmaals gekeken naar de hogere waarden vanwege een weg, bedoeld in artikel 3.2 en 3.4 van het Besluit geluidhinder. In het kader van deregulering is besloten om de normen voor de hogere waarden voor alle andere geluidsgevoelige gebouwen gelijk te trekken. De norm voor de hogere waarde voor ziekenhuizen, verpleeghuizen en onderwijsgebouwen is ook van toepassing op verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven. In buitenstedelijk gebied mag de hogere waarde niet hoger worden vastgesteld dan 58 dB en in stedelijk gebied niet hoger dan 63 dB (artikel I, onderdelen K en M). Deze vereenvoudiging van de regelgeving sluit aan bij de norm voor de hogere waarden voor andere geluidsgevoelige gebouwen langs een spoorweg, waar in het Besluit geluidhinder geen sprake was van differentiatie tussen typen andere geluidsgevoelige gebouwen.

Sanering

Op verschillende plaatsen in het Besluit geluidhinder zijn artikelen over sanering aangepast. De definitie in artikel 1.1, onderdeel b, van geluidsbelasting in dB(A) vanwege een spoorweg was opgenomen voor de beoordeling van saneringsgevallen. Artikel 3.6 bevatte nog een verwijzing naar artikel 88 van de wet, dat artikel is inmiddels vervallen. Artikel 4.17 over het melden van saneringsgevallen langs spoorwegen, is uitgewerkt (artikel I, onderdelen A, N, CC, DD en JJ).

De saneringsbepalingen zijn niet langer van toepassing op geluidsgevoelige terreinen. Met het onderhavige besluit worden enkel nog woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen aangewezen als geluidsgevoelige terreinen. De saneringsbepalingen waren al niet van toepassing op woonwagenstandplaatsen en de saneringsbepalingen worden niet van toepassing op ligplaatsen voor woonschepen, omdat het op grond van de wet en het Besluit geluidhinder niet langer mogelijk is om nieuwe saneringsgevallen te melden. Het is daarom niet langer nodig om in de saneringsbepalingen te verwijzen naar geluidsgevoelige terreinen. Op grond van het overgangsrecht in artikel XI bij de Invoeringswet geluidproductieplafonds, blijven de voorheen geldende saneringsbepalingen van de wet en het Besluit geluidhinder van toepassing op lopende saneringsprojecten die zijn aangewezen in het Besluit geluid milieubeheer. Geluidsgevoelige terreinen die zijn opgenomen in een saneringsprogramma voor een dergelijk project, kunnen dus nog gesaneerd worden.

Redactionele correcties

De wijzigingen in artikel I, onderdelen LL en MM, betreffen de correctie van omissies.

3. Administratieve lasten en bestuurslasten

De bepalingen van dit besluit vloeien voort uit de introductie van de geluidproductieplafonds. De administratieve lasten die verband houden met de introductie van de geluidproductieplafonds moeten dan ook worden toegerekend aan het wetsvoorstel SWUNG I. De administratieve lasten zijn berekend in het kader van onderzoek naar de administratieve lasten en de bestuurslasten ten gevolge van het wetsvoorstel SWUNG I.15 In hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel zijn deze lasten reeds toegelicht. 16

Uit het onderhavige wijzigingsbesluit vloeien in beginsel geen administratieve lasten voort, anders dan reeds aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel SWUNG I. In die memorie van toelichting is echter nog geen rekening gehouden met de aanpassing van de aangewezen geluidsgevoelige objecten. Poliklinieken, medische centra en geluidsgevoelige terreinen rond gezondheidszorggebouwen zijn niet langer aangewezen als geluidsgevoelige gebouwen. Voor deze objecten hoeven geen hogere waarden meer te worden vastgesteld. Aan de andere kant zijn ligplaatsen voor woonschepen aangewezen als geluidsgevoelig terreinen. De verwachting is dat per saldo het totale aantal geluidsgevoelige objecten ongeveer gelijk zal blijven.

Voor de bestuurslasten geldt, net als voor de administratieve lasten, dat deze voor zover aanwezig zijn weergegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel SWUNG I. Door de aanpassing van de geluidsgevoelige objecten gebouwen en terreinen zullen de bestuurslasten naar verwachting ook niet toenemen. Het aantal geluidsgevoelige objecten waarvoor hogere waarden kunnen worden vastgesteld, blijft immers naar verwachting ongeveer gelijk.

4. Uitvoering en handhaving

Door de invoering van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer is de reikwijdte van de Wet geluidhinder beperkt. De wijzigingen in het onderhavige besluit leiden niet tot een aanpassing van de systematiek van het Besluit geluidhinder. De te handhaven artikelen wijzigen niet. Voor de wijze van uitvoering en handhaving heeft dit wijzigingsbesluit dan ook geen gevolgen.

5. Gevolgen voor het milieu en de leefomgeving

Het onderhavige besluit brengt in beperkte mate verandering aan in de gevolgen voor het milieu door het Besluit geluidhinder. De aanwijzing van geluidsgevoelige objecten is gewijzigd. De objecten die niet langer zijn aangewezen als geluidsgevoelig, worden niet langer beschermd door de Wet geluidhinder. In paragraaf 2 van deze nota van toelichting is aangegeven waarom dit voor deze objecten aanvaardbaar is. De reikwijdte van de Wet geluidhinder wordt uitgebreid door de aanwijzing van een ligplaats voor woonschepen als geluidsgevoelig object.

Door het afschaffen van de aparte norm voor de hogere waarde voor verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en medische kinderdagverblijven kan een hogere waarde van 58 of 63 dB worden vastgesteld in plaats van 53 dB. Bij deze gebouwen kan dus sprake zijn van een hogere geluidsbelasting (in paragraaf 2 is al ingegaan op de reden voor deze hogere waarden).

Artikelsgewijs

Artikel I
Onderdeel B

In het nieuwe artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder is de opsomming van andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen opgenomen. Deze wijziging van de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen werkt door in een aantal andere artikelen (artikel I, onderdelen A, C, G, H, I, J, K, L, N, O, P, DD, EE, FF en GG).

Ten opzichte van het oude regime onder de wet zijn poliklinieken en medische centra niet langer aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen. De bezoeken van mensen met medische klachten aan deze gebouwen zijn doorgaans zeer kort; meestal duurt een dergelijk bezoek slechts een gedeelte van een dag. Terreinen rond gezondheidszorggebouwen zijn niet langer aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen. Het terrein rond een gezondheidszorggebouw als bijvoorbeeld een psychiatrische inrichting, dat wordt gebruikt voor de in dat gebouw verleende zorg, zal doorgaans voldoende bescherming ondervinden van de voorkeurswaarde en de maximale waarde voor het gebouw. Als geluidsgevoelige terreinen zijn aangewezen een woonwagenstandplaats en een ligplaats die bestemd is voor woonschepen. Het gaat bij ligplaatsen om legale en permanente ligplaatsen. Een legale ligplaats betekent voor de toepassing van dit besluit dat deze als zodanig is bestemd in een bestemmingsplan. De aanwijzing van een ligplaats voor een woonschip als geluidsgevoelig terrein brengt mee dat een woonschip geen verblijfsruimten heeft. Derhalve gelden de binnenwaarden uit de wet niet voor woonschepen. Er is aangesloten bij de regeling zoals die voor woonwagenstandplaatsen reeds van toepassing is. Woonschepen zijn net als woonwagens niet goed te isoleren. Het aanbrengen van geluidwerende maatregelen aan de woonschepen zal in het algemeen niet op een sobere en doelmatige wijze kunnen plaatsvinden.

Evenals voorheen gaat het bij een onderwijsgebouw om een gebouw bestemd voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, particulier onderwijs, beroepsonderwijs, volwasseneneducatie of hoger en universitair onderwijs. De delen van een onderwijsgebouw die in een bestemmingsplan een andere bestemming hebben gekregen dan leslokaal, theorielokaal of theorievaklokaal worden niet aangemerkt als een deel van het geluidsgevoelige gebouw. Bijvoorbeeld een practicumruimte, een gymnastieklokaal of een kantoorruimte die als zodanig is aangewezen in het bestemmingsplan, valt niet onder de werking van dit besluit. Als in het bestemmingsplan enkel het onderwijsgebouw als geheel is genoemd en er geen aparte bestemming is gegeven voor verschillende delen van het gebouw, valt het onderwijsgebouw in zijn geheel onder de werking van dit besluit. De wet kende een vergelijkbare bepaling, namelijk dat delen van een gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten geen deel uitmaken van een onderwijsgebouw.

Vierde lid

Bij de invoering van geluidproductieplafonds worden ligplaatsen voor woonschepen geïntroduceerd als geluidsgevoelig object. In de huidige praktijk is het mogelijk om bij gemeentelijke verordening (Woonschepenverordening, Havenverordening, Algemene Plaatselijke Verordening) een ligplaats voor een woonschip aan te wijzen, zonder dat daarvoor aanwijzing in het bestemmingsplan nodig is.

Met de introductie van ligplaatsen als geluidsgevoelig object is ook de eis geïntroduceerd dat een ligplaats moet zijn aangewezen in het bestemmingsplan. Dat betekent niet dat het niet meer is toegestaan om ligplaatsen aan te wijzen in een verordening, maar de consequentie van die keuze (althans voor wat betreft de toepassing van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer) is wel dat die ligplaats dan niet meer wordt aangemerkt als geluidsgevoelig object en dus geen speciale bescherming geniet (onder de huidige Wet geluidhinder evenmin, dus in die zin overigens geen verslechtering).

Indien een gemeente het bestemmingsplan actualiseert of opnieuw vaststelt, dan is het niet wenselijk dat de reeds bestaande ligplaatsen als nieuw object worden beschouwd – en derhalve ook aan de bijbehorende strenge normen worden getoetst. De Wet geluidhinder stelt normen voor de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting bij vaststelling of wijziging van het bestemmingsplan.

Het is echter niet redelijk om bestaande ligplaatsen te toetsen als ware het nieuwe objecten, enkel omdat ze van het ene juridische instrument (verordening) worden overgeheveld naar het andere (bestemmingsplan). Het vierde lid treft een voorziening om te bewerkstelligen dat bij die gelegenheid een bestaande ligplaats van rechtswege kan worden opgenomen in het bestemmingsplan zonder dat die wordt getoetst als geluidsgevoelig terrein (terminologie Wet geluidhinder).

Onderdeel C

De expliciete uitzondering op het begrip woning in artikel 1.3 is opgenomen om buiten twijfel te stellen dat gevangenissen en TBS-inrichtingen niet onder de reikwijdte van de wet vallen. Voorheen vielen deze gebouwen ook niet onder de definitie van woning in de wet.

Onderdeel D

In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder was reeds bepaald dat de breedte van de zone langs spoorwegen die zijn aangegeven op de kaart, bedoeld in artikel 1.3 van het Besluit geluidhinder, wordt weergegeven op die kaart. Dit artikel is aangepast met een verwijzing naar artikel 106 van de wet in plaats van de verwijzing naar artikel 1.3 van het Besluit geluidhinder.

Onderdeel E

Met onderhavige wijziging is in het Besluit geluidhinder tevens een bepaling opgenomen over de zone van een spoorweg geplaatst op de geluidplafondkaart, dat is de kaart met daarop aangegeven de wegen en spoorwegen en de geprojecteerde wegen en spoorwegen waarop de plafondsystematiek van titel 11.3 van de Wet milieubeheer van toepassing is. Artikel 1.4a bepaalt dat de breedte van de zone afhankelijk is van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt. De breedte van de zone is ten minste 100 meter en ten hoogste 1200 meter. Aangezien de breedte van de zone op ieder referentiepunt wordt bepaald, kan het zijn dat de breedte van de zone langs de spoorweg varieert. De hoogte van de geluidproductieplafonds op de referentiepunten kan immers verschillen.

In het tweede lid van artikel 1.4a is aangesloten bij artikel 75, tweede lid, van de Wet over de zonebreedte van een weg. Als langs een spoorweg bijvoorbeeld een reeks referentiepunten gelegen is met een geluidproductieplafond van circa 59 dB en een reeks referentiepunten met een geluidproductieplafond van circa 62 dB, is de breedte van de zone 200 meter en 300 meter. De overgang tussen de breedte van 200 meter naar 300 meter ligt niet op het punt waar de twee reeksen van referentiepunten op elkaar aansluiten. Het bredere zonedeel loopt, vanaf het laatste referentiepunt met een geluidproductieplafond van circa 62 dB, over een afstand van 1/3 van de breedte van het zonedeel door langs de spoorweg. In dat geval betekent het dat de zone met een breedte van 300 meter nog 100 meter langs de spoorweg doorloopt. Bij het eerste referentiepunt van de reeks met een geluidproductieplafond van circa 59 dB is de breedte van zone dus nog 300 meter in plaats van 200 meter. Vervolgens sluit het bredere zonedeel met een loodlijn aan op het smallere zonedeel.

Het derde lid geeft een voorziening voor het geval de spoorlijn eindigt. In dit geval is aangesloten bij artikel 75, derde lid, van de Wet over de zonebreedte van een weg. De zone loopt door in het verlengde van de spoorweg, over een afstand die gelijk is aan de breedte van de zone ter hoogte van het einde van de spoorweg. De breedte van de zone blijft gelijk aan de breedte van de zone ter hoogte van het einde van de spoorweg.

Het vierde lid geeft een voorziening voor het geval er langs een deel van de spoorweg een afschermende voorziening is geplaatst die is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 11.25 van de wet. Een dergelijke voorziening leidt namelijk doorgaans tot een lager geluidproductieplafond op het referentiepunt. Op grond van het eerste lid van artikel 1.4a zou dit betekenen dat de zone smaller is. Voor hoogbouw langs een weg of spoorweg heeft een afschermende voorziening echter vaak minder effect. Om die reden is bepaald dat in die gevallen de zone niet wordt versmald. De breedte van de zone blijft langs het deel van de spoorweg waar de afschermende voorziening staat, gelijk aan de breedte van het breedste zonedeel direct naast de afschermende voorziening. In het geval de breedte van het zonedeel naast het ene uiteinde van de afschermende voorziening bijvoorbeeld 300 meter is en de breedte van het zonedeel naast het andere uiteinde 600 meter is, is de breedte van de zone ter hoogte van de afschermende voorziening 600 meter.

In de bepalingen over projectie van geluidsgevoelige objecten langs spoorwegen is de verwijzing naar de zone, bedoeld in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder, toegevoegd (artikel I, onderdelen Q, R, S, Y, FF en JJ).

In de overige bepalingen van het Besluit geluidhinder waar de zone langs een spoorweg reeds was opgenomen, is voor de duidelijkheid een verwijzing naar artikel 1.4 toegevoegd (artikel I, onderdelen T, U, V, W en AA).

Onderdeel F

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 1b, eerste en derde, van de wet. De aanwijzing van onderwijsgebouwen en medische kinderdagverblijven sluit aan bij de wijze waarop dit onderwerp voorheen in de wet zelf was geregeld.

Normaal gesproken worden alle perioden van het etmaal (dag, avond en nacht) betrokken bij de bepaling van de geluidsbelasting. Bij onderwijsgebouwen en medische kinderdagverblijven wordt bij de bepaling van de geluidsbelasting de waarde voor de avond- en nachtperiode echter buiten beschouwing gelaten, voor zover deze gebouwen in de betrokken periode niet als zodanig worden gebruikt. Dit wordt geregeld in het eerste lid. In het tweede lid wordt vervolgens bepaald dat voor onderwijsgebouwen en medische kinderdagverblijven ook de geluidsbelasting Lnight niet van toepassing is, ook voor zover deze gebouwen in de betrokken periode niet als zodanig worden gebruikt. Ook in dit geval gaat het om onderwijsgebouwen en medische kinderdagverblijven die als zodanig zijn bestemd in een bestemmingsplan.

Onderdeel W

Indien een spoorwegproject tevens wijzigingen omvat aan een weg of spoorweg waarvoor geen geluidproductieplafonds gelden, worden de hogere waarden die wellicht nodig zijn voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten langs een dergelijke weg of spoorweg en gelegen binnen het tracé van de betrokken spoorweg, vastgesteld als onderdeel van het tracébesluit (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel HH). Het ligt daarnaast voor de hand om ook meteen de sanering af te ronden, indien er op grond van het Besluit geluidhinder een plicht tot saneren geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die op grond van artikel 4.17 (inmiddels vervallen) voor 1 januari 2007 zijn gemeld voor sanering, maar waarvoor nog geen saneringsmaatregelen zijn getroffen. Dat volgt dan ook uit de systematiek van artikel 4.26 juncto 4.23 juncto 4.7 van het Besluit geluidhinder. In die gevallen regelt artikel 4.7, vijfde lid, dat de Minister van Infrastructuur en Milieu het bevoegd gezag voor sanering is. In deze gevallen vervalt de eis tot het indienen van een afzonderlijk saneringsprogramma. Deze integrale aanpak voorziet in één bevoegd gezag, één afweging en één procedure. Dat vergroot tevens de efficiëntie en transparantie.

Onderdeel X

Dit artikel is aangepast aan de samenvoeging van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en van Verkeer en Waterstaat tot het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Onderdeel BB

Het derde lid van artikel 4.15 vervalt, aangezien de begripsomschrijving van wijziging van een spoorweg in de wet is vervallen.

Onderdeel FF

De wijziging in artikel 4.21, eerste lid, onderdeel i, vloeit voort uit het vervallen van artikel 106b van de wet. Dit is vervangen door een verwijzing naar artikel 1.4a van het besluit, de zone van een spoorweg op de geluidplafondkaart.

Onderdeel HH

Met de Invoeringswet geluidproductieplafonds zijn afdeling 2A van hoofdstuk VI en afdeling 2 van Hoofdstuk VII van de wet vervallen. Deze afdelingen gaven een bijzondere geluidnormering voor aanleg of wijziging van een weg of spoorweg waarop de Tracéwet van toepassing is. Hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer voorziet inmiddels in deze normering. De uitvoering van een tracébesluit kan aanleiding geven tot wijziging of aanleg van decentrale infrastructuur die is gelegen binnen het tracé van de weg of spoorweg met geluidproductieplafonds (kruisende decentrale infrastructuur). Bij deze aanleg of wijziging zullen de reguliere bepalingen van de wet worden toegepast. De bevoegdheid tot het vaststellen van hogere waarden voor de kruisende decentrale infrastructuur blijft in één hand met de bevoegdheid tot het vaststellen van het tracébesluit zelf bij de Minister van Infrastructuur en Milieu; de hogere waarden zullen ook onderdeel zijn van het tracébesluit. In de memorie van toelichting bij de Invoeringswet geluidproductieplafonds is hier op ingegaan. Artikel 104a van de wet voorziet in de benodigde aanpassing van de betrokken bepalingen voor het geval de Tracéwet van toepassing is op de aanleg of wijziging van een hoofdweg. In het geval de Tracéwet van toepassing is op de aanleg of wijziging van een spoorweg, moet hetzelfde regime van toepassing zijn. Op grond van artikel 107 van de wet verklaart het nieuwe artikel 4.26 van het Besluit geluidhinder daarom artikel 104a van de wet van overeenkomstige toepassing.

Onderdeel II

In artikel 73 van de wet is bepaald dat hoofdstuk VI van de wet van toepassing is op wegen die niet op de geluidplafondkaart zijn aangegeven. Rijkswegen zullen doorgaans aangegeven zijn op de geluidplafondkaart, maar het is niet uitgesloten dat dit niet het geval is. Daarom is in artikel 5.2 voor de duidelijkheid toegevoegd dat het enkel om een rijksweg kan gaan die niet op de geluidplafondkaart is aangegeven.

Onderdeel KK

Artikel 5.4 van het Besluit geluidhinder betreft een uitwerking van artikel 110a van de wet. Uit hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer volgt dat er voor spoorwegen die op de geluidplafondkaart zijn geplaatst geen hogere waarden worden vastgesteld. De procedure omtrent het vaststellen van die hogere waarde speelt dan ook geen rol. Aangezien een landelijke spoorweg als bedoeld in artikel 106b (oud) van de wet, op de geluidplafondkaart zal zijn geplaatst, kan de verwijzing in artikel 5.4 naar een dergelijke spoorweg vervallen.

Artikel II

Artikel 60b van het BABW is onderdeel van een paragraaf met bepalingen over tijdelijke experimenten met de maximumsnelheid. Na invoering van geluidproductieplafonds toetst de wegbeheerder voor alle wijzigingen in het gebruik of de inrichting van de weg, waaronder de maximumsnelheid, of die geluideffecten hebben die ertoe zouden leiden dat het geluidproductieplafond wordt overschreden. In dat geval zijn geluidbeperkende maatregelen, of een verhoging van het plafond aan de orde. Echter, ingeval er sprake is van tijdelijke, bijzondere omstandigheden, kan het bevoegd gezag tijdelijk – en zo nodig onder voorwaarden – ontheffing verlenen van naleving van het plafond (artikel 11.25). Die ontheffing voorziet reeds in de behoefte om zo nodig tijdelijk flexibiliteit te creëren voor de duur van het experiment; anders dan onder de huidige Wet geluidhinder, wordt een aparte voorziening niet noodzakelijk geacht en daarom wordt voorgesteld het onderdeel te laten vervallen.

Artikelen III en IV

Met de Invoeringswet geluidproductieplafonds komen artikelen uit de Wet geluidhinder te vervallen of worden artikelen uit de Wet geluidhinder overgeheveld naar de Wet milieubeheer. Daarnaast wordt een hoofdstuk uit de Wet milieubeheer vernummerd. In de artikelen III en IV worden verwijzingen in het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, het Besluit bodemkwaliteit en het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994 aangepast aan de nieuwe situatie.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,


X Noot
1

Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds), kamerstukken I en II, 32 252, aangenomen op 30 juni 2011.

X Noot
2

Artikel 1 van de Wgh, zoals is zal luiden na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Invoeringswet geluidproductieplafons, Kamerstukken 32 625, aangenomen op 30 juni 2011.

X Noot
3

Wel wordt de reikwijdte van het Besluit geluidhinder met het voorliggende ontwerpbesluit uitgebreid door de aanwijzing van alle in plaats van alleen de medische kinderdagverblijven en met woonwagenstandplaatsen en woonschipligplaatsen als geluidsgevoelige terreinen.

X Noot
4

Nota van toelichting, artikelsgewijze toelichting op Artikel I, onderdeel B.

X Noot
5

Zie Artikel I, onderdelen K en M, van het ontwerpbesluit, strekkende tot wijziging van de artikelen 3.2 en 3.4 van het Besluit geluidhinder.

X Noot
6

Nota van toelichting, paragraaf 2. Inhoud van het besluit, subparagraaf ‘Hogere waarden’.

X Noot
7

Dit wordt tevens geconstateerd in de Nota van toelichting, paragraaf 5 Gevolgen voor het milieu en de leefomgeving.

X Noot
8

Deze is op 22 december 2011 door de Tweede Kamer aangenomen, Kamerstukken II 2011/12, 27 664, nr. 75.

De wijziging komt tot uitdrukking in artikel I, onderdeel B, van het ontwerpbesluit, strekkende tot wijziging

van artikel 1.2, eerste lid, onder f, van het Besluit geluidhinder.

X Noot
9

Zie Artikel I, onderdeel F, van het ontwerpbesluit, strekkende tot het invoegen van een nieuw artikel 1.6 van het Besluit geluidhinder. Normaal gesproken worden alle perioden van het etmaal (dag, avond en nacht) betrokken bij de bepaling van de geluidsbelasting.

X Noot
10

Met uitzondering van kinderdagverblijven die avond- en weekendopvang, zogenoemde 24 uursopvang, aanbieden.

X Noot
11

Artikel I, de onderdelen G, J en N, van het ontwerpbesluit.

X Noot
12

Kamerstukken II 2009/10, 32 252 , nr. 2.

X Noot
13

Vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de wet van (...) tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Invoeringswet geluidproductieplafonds), Kamerstukken II 2010/11, 32 265, nr. 2.

X Noot
14

Kamerstukken II 2010/11, 32 625, nr. 3, p. 4.

X Noot
15

Onderzoek, getiteld Swung – fase 1, Kosten en administratieve lasten, uitgevoerd door Sight.

X Noot
16

Kamerstukken II 2009 /10, 32 252, nr. 3, paragraaf

Naar boven