Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
De Nederlandsche Bank | Staatscourant 2012, 17536 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
De Nederlandsche Bank | Staatscourant 2012, 17536 | Besluiten van algemene strekking |
Regeling van de Stichting Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank N.V. van 21 augustus 2012 tot vaststelling van nadere voorschriften op het gebied van het gedragstoezicht en het prudentieel toezicht en van nadere integriteitsregels voor financiële ondernemingen die in of vanuit de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hun bedrijf uitoefenen krachtens de Wet financiële markten BES en de op die wet gebaseerde lagere regelgeving, alsmede ter uitvoering van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES (Regeling AFM en DNB nadere voorschriften Wfm BES en Wwft BES 2012)
De Stichting Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank N.V.,
Gelet op de Wet financiële markten BES (Stb. 2011, 612), in het bijzonder hoofdstuk 3, paragrafen 2, 3, 5 en 7;
Gelet op het Besluit financiële markten BES (Stb. 2012, 238), in het bijzonder hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3, hoofdstuk 4, paragrafen 2 tot en met 9, en hoofdstuk 5, paragraaf 2;
Gelet op artikel 3.13 en hoofdstuk 5 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES (Stb. 2011, 613), in samenhang met afdeling 7 van de Sanctiewet 1977;
Besljuiten:
In deze regeling wordt verstaan onder:
de Nederlandsche Bank N.V.;
Stichting Autoriteit Financiële Markten;
Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, alsmede haar rechtsvoorgangster, de Bank van de Nederlandse Antillen;
de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
de Wet financiële markten BES (Stb. 2011, 612);
het Besluit financiële markten BES (Stb. 2012, 238);
de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES (Stb. 2011, 613);
de gelijknamige munteenheid van de Verenigde Staten van Amerika.
De beroepsaansprakelijkheidsverzekering (BAV), bedoeld in artikel 3:24 van de Wfm BES en artikel 4:47 van het Bfm BES, dekt de aansprakelijkheid van de adviseur, bemiddelaar, niet zijnde een bemiddelaar in effecten, of de gevolmachtigd agent of ondergevolmachtigd agent voor een bedrag van ten minste USD 50.000 per jaar.
Voor de toepassing van artikel 3:16 van het Bfm BES kwalificeren de AFM en DNB in elk geval de volgende categorieën functies bij een financiële onderneming als integriteitsgevoelig:
a. de functies van leidinggevende functionarissen die ressorteren onder op betrouwbaarheid te toetsen beleidsbepalers of medebeleidsbepalers, als bedoeld in artikel 3:4 van de Wfm BES, in het eerste echelon van de financiële onderneming, waaronder directeuren van business units, stafdirecteuren, hoofden van stafdiensten, adjunct-directeuren en overige leden van het management team op het niveau van de tweede echelon;
b. de zogenoemde sleutelfuncties waaraan een bevoegdheid is verbonden die een wezenlijk risico bevat voor de integere bedrijfsuitoefening door de financiële onderneming, bedoeld in artikel 3:8 van de Wfm BES, welke sleutelfuncties onder meer betrekking hebben op:
1° de beschikking over of het beheer van vermogen of waarden van de financiële onderneming of van derden, dan wel het aangaan van verplichtingen namens de onderneming (vertrouwensfuncties);
2° de toegang tot persoonsgegevens of bedrijfsgevoelige informatie over de financiële onderneming of over derden (risicofuncties); en
3° de uitvoering van controlerende of toezichthoudende werkzaamheden ten aanzien van de administratieve organisatie en het systeem van interne controle van de financiële onderneming en de naleving van toepasselijke wet- en regelgeving en interne voorschriften (overige sleutelfuncties); en tevens
c. de functies in de zin van de onderdelen a of b, indien die functies worden vervuld door personen die niet op basis van een arbeidsovereenkomst bij de financiële onderneming werkzaam zijn, maar bijvoorbeeld op inhuur- of detacheringsbasis te werk zijn gesteld.
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
een rekening waarop een saldo in geld, effecten, edele metalen of andere waarden kan worden aangehouden en waarbij de identiteit van de cliënt bij de transactieverwerking niet zichtbaar is of anderszins afgeschermd is door slechts gebruik te maken van een rekeningnummer, een ander nummer of een codewoord, terwijl de identiteit van de cliënt wel bekend is bij de kredietinstelling;
een cliënt als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wwft BES.
2. Ter uitvoering van artikel 3:10, tweede lid, van het Bfm BES gelden met het oog op een integere uitoefening van het bedrijf met betrekking tot afgeschermde rekeningen die bij een kredietinstelling worden aangehouden, de volgende regels:
a. de kredietinstelling voert een restrictief beleid ten aanzien van het openen van afgeschermde rekeningen;
b. de kredietinstelling stelt geen afgeschermde rekeningen open, anders dan met het oog op de bescherming van privacy en veiligheid van cliënten dan wel ter voorkoming van misbruik van voorwetenschap;
c. de kredietinstelling stelt adequate instructies voor het personeel op met betrekking tot het openen en beheren van afgeschermde rekeningen;
d. onverminderd de op de kredietinstelling rustende verplichtingen op grond van de Wwft BES, houdt de kredietinstelling een centraal register aan van het gebruik van afgeschermde rekeningen;
e. de kredietinstelling legt in het centraal register ten minste de gegevens vast, bedoeld in artikel 2.13 en Bijlage B van de Wwft BES, voor zover van toepassing;
f. de kredietinstelling zorgt dat het centraal register ten minste op naam en nummer of aan de hand van een codesleutel toegang verschaft tot afgeschermde rekeningen;
g. de kredietinstelling wijst een beheerder van het centraal register aan;
h. de kredietinstelling draagt zorg voor voldoende interne controle op de volledigheid en juistheid van de in het centraal register opgenomen gegevens met betrekking tot afgeschermde rekeningen; en
i. onverminderd het bepaalde in artikel 3:8 van het Bfm BES heeft de in die bepaling bedoelde compliance officer op elk moment en binnen korte tijd toegang tot het centraal register van afgeschermde rekeningen en tot alle gegevens die daarmee verband houden.
3. Dit artikel heeft betrekking op nog open te stellen afgeschermde rekeningen die worden aangehouden bij een kredietinstelling, alsmede op afgeschermde rekeningen die reeds bestonden op het moment van inwerkingtreding van deze regeling.
In het kader van de beheerste uitoefening van zijn bedrijf, bedoeld in artikel 3:9, tweede lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Wfm BES, treft een geldtransactiekantoor dat in of vanuit Caribisch Nederland geldtransacties uitvoert in de zin van onderdeel c van de definitie van geldtransactie in artikel 1:1 van de Wfm BES, adequate maatregelen om de voor de uitvoering van dergelijke geldtransacties ontvangen en nog niet betaalde of betaalbaar gestelde gelden of geldswaarden veilig te stellen.
1. Een melding door een financiële onderneming op grond van artikel 3.13, eerste lid, van de Wwft BES dat de identiteit van een relatie overeenkomt met een natuurlijk persoon, rechtspersoon of entiteit als bedoeld in de Sanctiewet 1977 en de Sanctieregeling BES (Stcrt. 2011, 2873) en de op grond van die wet vastgestelde sanctieregelingen en sanctiebesluiten met betrekking tot het financieel verkeer, geschiedt door middel van het daartoe door DNB vastgestelde Meldformat.
2. De melding aan DNB geschiedt zo spoedig mogelijk nadat de financiële onderneming een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid (dat wil zeggen een ‘hit’) heeft geconstateerd, onder opgave van alle in het Meldformat opgenomen gegevens, voor zover deze van toepassing zijn. Bij de melding geeft de financiële onderneming tevens aan op basis van welke sanctieregeling of sanctiebesluit zij de melding doet.
1. Een kredietinstelling met zetel in een openbaar lichaam berekent haar solvabiliteit en liquiditeit conform de regels ter zake in de rapportagestaten, bedoeld in artikel 8, en houdt zich in dat kader tevens aan de navolgende voorschriften van de CBCS:
a. Supervisory regulations for credit institutions I 1 – Extension of credit to Executive Officers, Supervisory Directors, Principal Shareholders and their related interests and to employees of a credit institution (voorschriften inzake het verlenen van krediet door een kredietinstelling aan de leden van haar bestuur en de raad van commissarissen of een vergelijkbaar orgaan, belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken binnen de kredietinstelling, haar aandeelhouders en werknemers);
b. Supervisory regulations for credit institutions II 2 – Restrictions on transactions with affiliates and loans to affiliates (voorschriften inzake transacties met en leningen aan ondernemingen die aan de kredietinstelling zijn gelieerd);
c. Supervisory regulations for credit institutions III 3 – Limitations on extensions of credit to any one borrower or group of connected borrowers (‘large exposure regulation’) (voorschriften inzake limieten op het verstrekken van leningen aan één debiteur of een groep onderling gelieerde debiteuren (‘grote posities’));
d. Supervisory regulations for credit institutions IV 4 – Country Risk Policy (voorschriften inzake landenrisico’s); en
e. Supervisory regulations for credit institutions V 5 – General and Specific Provisions for loan losses of credit institutions (voorschriften inzake algemene en specifieke voorzieningen van kredietinstellingen voor afschrijvingen op uitstaande leningen).
2. In het geval van wijziging door de CBCS van de Supervisory regulations, bedoeld in het eerste lid, houdt een kredietinstelling met zetel in de openbare lichamen zich met ingang van het tijdstip waarop die wijzigingen van toepassing zijn aan deze gewijzigde Supervisory regulations, met inachtneming van het eventuele bijbehorende overgangsregime zoals dat is vastgesteld door de CBCS. Onder wijziging wordt in dit verband mede verstaan een aanvulling van de Supervisory regulations, al dan niet in de vorm van een nieuwe set voorschriften.
3. Voor de toepassing van het eerste lid dient in de Supervisory regulations te worden gelezen:
a. voor ‘the National Ordinance on the Supervision of Banking and Credit Institutions 1994’: het bepaalde bij of krachtens de Wet financiële markten BES, voor zover van toepassing op kredietinstellingen met zetel in de openbare lichamen;
b. voor ‘the Bank’: DNB;
c. voor ‘the Netherlands Antilles’: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
d. voor de geldbedragen inSupervisory regulations for credit institutions I:
1°. ‘NAf. 100.000’: USD 56.000;
2°. ‘NAf. 50.000’: USD 28.000.
4. De paragrafen ‘Grandfathering provision’ in respectievelijk onderdeel I.11 van de Supervisory regulations for credit institutions I; in onderdeel II.8 van de Supervisory regulations for credit institutions II; en in onderdeel III.10 van de Supervisory regulations for credit institutions III, zijn niet van toepassing op kredietinstellingen met zetel in de openbare lichamen.
5. Hetgeen in Supervisory regulations for credit institutions III is bepaald ten aanzien van ‘back to back positions’, strekt mede ter uitvoering van artikel 3:11 van het Bfm BES inzake back-to-back leningen.
6. Hetgeen in Supervisory regulations for credit institutions I is bepaald met betrekking tot het verlenen van financiële diensten op basis van personeelscondities aan personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen en groepsbestuurders, strekt mede ter uitvoering van artikel 3:15, tweede lid, van het Bfm BES inzake belangenverstrengeling.
7. Met betrekking tot de erkenning van kredietbeoordelingbureaus, bedoeld in artikel 4:13 van het Bfm BES, is het bepaalde in artikel 88 van het Besluit prudentiële regels Wft (Stb. 2006, 519, zoals nadien gewijzigd) van overeenkomstige toepassing.
1. Een kredietinstelling met zetel in de openbare lichamen dient bij DNB de volgende staten in:
a. Chart of accounts for Financial institutions van de CBCS, zoals opgenomen in bijlage 1; of
b. Chart of accounts manual for International institutions van de CBCS, zoals opgenomen in bijlage 2.
2. De frequentie waarmee en de termijnen waarbinnen de staten, bedoeld in het eerste lid, worden ingediend, zijn de frequentie en termijnen zoals vermeld in de in het eerste lid genoemde charts of accounts. Ook de te hanteren valuta en rekeneenheden en de wijze van afronding zijn zoals vermeld in de in het eerste lid genoemde charts of accounts.
3. In het geval van wijziging of aanvulling door de CBCS van de charts of accounts, bedoeld in het eerste lid, dan wel van vervanging ervan door ‘New Charts of accounts’, dient een kredietinstelling met zetel in de openbare lichamen de gewijzigde of vervangende staten in bij DNB met ingang van de eerste rapportageperiode waarvoor de gewijzigde of vervangende charts of accounts gelden.
4. Voor de toepassing van het eerste lid dient in de charts of accounts, bedoeld in dat lid, te worden gelezen:
a. voor ‘the National Ordinance on the Supervision of Banking and Credit Institutions 1994’: het bepaalde bij of krachtens de Wet financiële markten BES, voor zover van toepassing op kredietinstellingen met zetel in de openbare lichamen;
b. voor ‘the Bank’: DNB;
c. voor ‘the Netherlands Antilles’: de openbare lichamen;
d. voor ‘ANG’ of ‘dollar’: USD.
5. De bijlagen 1 en 2, bedoeld in het eerste lid, liggen voor een ieder kosteloos ter inzage bij DNB.
1. Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in de openbare lichamen dient bij DNB de volgende staten in:
a. voor het levensverzekeringsbedrijf: de staten zoals opgenomen in bijlage 3; en
b. voor het schadeverzekeringsbedrijf: de staten zoals opgenomen in bijlage 4.
2. De staten die een verzekeraar bij DNB indient, de frequentie waarmee en de termijnen waarbinnen deze staten worden ingediend, alsmede de te hanteren valuta en rekeneenheden en de wijze van afronding, zijn zoals vermeld in de in het eerste lid genoemde staten.
3. De door een verzekeraar met zetel in een openbaar lichaam in te dienen staten worden ondertekend door de dagelijks beleidsbepalers.
4. De staten, in te dienen door een verzekeraar met zetel in de openbare lichamen die in het buitenland een bijkantoor heeft, bevatten zowel de gegevens die betrekking hebben op het in de openbare lichamen uitgeoefende bedrijf, als de gegevens die betrekking hebben op het door middel van het bijkantoor in het buitenland uitgeoefende bedrijf.
5. Een verzekeraar die het levensverzekeringsbedrijf onderscheidenlijk het schadeverzekeringsbedrijf uitoefent vanuit een zetel in de openbare lichamen, maakt de volgende staten openbaar:
a. voor het levensverzekeringsbedrijf: de staten die zijn opgenomen in bijlage 3, onder File 101, File 102, File 104, File 128, File S01, File S02 en File S04;
b. voor het schadeverzekeringsbedrijf: de staten die zijn opgenomen in bijlage 4, onder File 201, File 202, File 204 en File 234.
6. De bijlagen 3 en 4, bedoeld in het eerste en het vijfde lid, liggen voor een ieder kosteloos ter inzage bij DNB.
Ter uitvoering van de artikelen 4:48 en 4:49 van het Bfm BES voldoet een kredietinstelling met zetel in de openbare lichamen die deel uitmaakt van een groep op geconsolideerd niveau aan de Provisions for the Disclosure of Consolidated Financial Highlights of Domestic Banking Institutions van de CBCS van januari 2009 en januari 2010, inclusief de bijbehorende Appendices.
Ter uitvoering van de artikelen 4:50 en 4:51 van het Bfm BES voldoet een verzekeraar met zetel in Caribisch Nederland die deel uitmaakt van een groep op geconsolideerd niveau aan de Provisions for the Disclosure of Consolidated Financial Highlights of Insurance Companies, Transacting Business in the Netherlands Antillesvan de CBCS van januari 2010, inclusief de bijbehorende Appendices 1 tot en met 3 (Life insurers) dan wel de bijbehorende Appendices 4 tot en met 6 (Indemnity insurers).
Deze regeling kan worden gewijzigd bij besluit van de AFM en DNB gezamenlijk, dan wel bij afzonderlijk besluit van de AFM onderscheidenlijk van DNB, voor zover het domein van de andere toezichtautoriteit door die wijziging niet wordt geraakt.
1. Met uitzondering van de artikelen 2, 5 en 6, treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2012.
2. De artikelen 2, 5 en 6 van deze regeling treden in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Amsterdam, 21 augustus 2012
De Nederlandsche Bank N.V., A.J. Kellermann, directeur.
J. Sijbrand, directeur.
Stichting Autoriteit Financiële Markten, R. Gerritse, voorzitter.
Th.F. Kockelkoren, bestuurder.
De Wet financiële markten BES (de Wfm BES; gepubliceerd in Staatsblad 2011, nr. 612) regelt met ingang van 1 juli 20121 het toezicht op de financiële markten in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In deze Wfm BES worden de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) als toezichtautoriteit aangewezen voor financiële ondernemingen die activiteiten verrichten op deze BES-eilanden (hierna ook Caribisch Nederland genoemd), in lijn met de financiële toezichtwetten die met ingang van de transitiedatum 10 oktober 2010 voor Caribisch Nederland zijn ingevoerd. Daarbij heeft de AFM tot taak gekregen gedragstoezicht uit te oefenen op financiële markten, dat is gericht op ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van consumenten of cliënten (zie artikel 1:6 van de Wfm BES). Aan DNB is het prudentiële toezicht opgedragen, dat is gericht op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector (zie artikel 1:5 van de Wfm BES). Een belangrijk onderdeel van zowel het gedragstoezicht als het prudentieel toezicht is voorts het zogeheten integriteitstoezicht, dat in de Wfm BES naar voren komt in bijvoorbeeld het toezicht op de integere bedrijfsuitoefening van financiële ondernemingen en de toetsing van de betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers van onder toezicht staande ondernemingen die in Caribisch Nederland actief zijn.
Een aantal van de bepalingen van de Wfm BES is nader uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, namelijk het Besluit financiële markten BES (het Bfm BES; zie Stb. 2012, 238). In dat Bfm BES is vervolgens voor een aantal onderwerpen voorzien in een bevoegdheid voor de AFM en DNB om (nadere) regels te stellen in een zogenoemde toezichthouderregeling. Die regelgevende bevoegdheden van de AFM en DNB worden ingevuld met deze Regeling AFM en DNB nadere voorschriften Wfm BES en Wwft BES 2012.
De regels die in Caribisch Nederland gelden op het gebied van het voorkomen van witwassen en de bestrijding van terrorismefinanciering zijn met ingang van 1 juli 2012 (zie eveneens Stb. 2012, 240) gebundeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES (de Wwft BES; zie Stb. 2011, 613) en de bij die wet behorende lagere regelgeving. Deze regels vormen een ander belangrijk onderdeel van het integriteitstoezicht. De Wwft BES dient op één punt nader te worden uitgewerkt op het niveau van een regeling van DNB. Het gaat dan om de meldplicht van financiële ondernemingen aan DNB als zij in hun administratie een naam aantreffen van een relatie die ook staat opgenomen in een sanctieregeling of -besluit die is vastgesteld op grond van de Sanctiewet 1977. Dergelijke sanctieregelingen bevatten namen van (rechts)personen of entiteiten uit landen of jurisdicties of namen van organisaties waartegen door de Europese Unie (EU) internationale sancties zijn ingesteld op het gebied van het financieel verkeer. Deze meldplicht op grond van artikel 3.13 van de Wwft BES is nader uitgewerkt in artikel 6 van deze regeling.
Deze Regeling AFM en DNB nadere voorschriften Wfm BES en Wwft BES 2012 is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 (met als titel: ‘Algemene bepalingen’) bevat de definities van enkele veelgebruikte begrippen in deze regeling. Hoofdstuk 2 bevat nadere voorschriften van de AFM op het gebied van het gedragstoezicht, wat vooralsnog beperkt is gebleven tot nadere regels over de hoogte van het verzekerde bedrag voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering (BAV) voor bepaalde tussenpersonen (zie artikel 2). Vervolgens zijn in hoofdstuk 3 van deze regeling enkele regels gebundeld op het gebied van de integere en beheerste bedrijfsuitoefening, waarbij alleen artikel 3 regels bevat van zowel de AFM als DNB en de overige bepalingen (de artikelen 4, 5 en 6) nadere regels omvatten die alleen van DNB afkomstig zijn. Hoofdstuk 4 bevat alle nadere voorschriften van DNB op het gebied van het prudentieel toezicht, waarbij een splitsing is aangebracht tussen prudentiële regels voor kredietinstellingen (§ 4.1.), verzekeraars (§ 4.2.) en financiële groepen (§ 4.3.). Verder zijn in hoofdstuk 5 enkele slotbepalingen opgenomen, waarin onder meer de inwerkingtreding van deze regeling van de AFM en DNB is geregeld.
Zoals blijkt uit artikel 1:2 van de Wfm BES en uit artikel 1.3 van de Wwft BES, zijn deze beide toezichtwetten en de lagere regelgeving onder die wetten alleen van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze openbare lichamen worden in deze toelichting soms aangeduid met de term ‘BES’ of ‘BES-eilanden’, maar meestal met de inmiddels gangbaardere term ‘Caribisch Nederland’ (afgekort CN). In de artikelen van deze regeling wordt voor Caribisch Nederland steeds de – wettelijke – term ‘openbare lichamen’ gebruikt. De landen Curaçao, Sint Maarten en Aruba vormen samen met de BES-eilanden het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, waarvan verder het Europese deel van het Koninkrijk – dus het land Nederland – deel uitmaakt.
Om het raamwerk van de regels op het gebied van het gedrags-, het integriteits- en het prudentiële toezicht zo compact en overzichtelijk mogelijk te houden, hebben de AFM en DNB besloten om één gezamenlijke Regeling AFM en DNB nadere voorschriften Wfm BES en Wwft BES 2012 op te stellen en te publiceren. Deze regeling is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen beide toezichtautoriteiten en in overleg met het ministerie van Financiën in Den Haag, Nederland. Ook zijn de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS), de Centrale Bank van Aruba (CBA) en organisaties van marktpartijen in het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden vooraf geconsulteerd over deze regeling. Meer in algemene zin hebben het Nederlandse ministerie van Financiën en de toezichtautoriteiten in april 2011 en in februari 2012 voorlichting gegeven aan marktpartijen en andere belanghebbenden over de inrichting van het financieel toezicht in Caribisch Nederland vanaf juli 2012 (het zogenoemde eindmodel). Het streven is steeds geweest om de inhoud van deze gezamenlijke regeling af te stemmen op de kenmerken van de lokale financiële markten en waar mogelijk aan te laten sluiten bij de toezichtregels die door de CBCS zijn opgesteld voor financiële ondernemingen die activiteiten verrichten in of vanuit de landen Curaçao of Sint Maarten.
De definities die in dit artikel 1 zijn opgenomen, gelden in aanvulling op de definities in artikel 1:1 van de Wfm BES en van artikel 1.1 van de Wwft BES. Voor de leesbaarheid wordt in deze regeling gebruik gemaakt van een aantal gangbare afkortingen.
De beroepsaansprakelijkheidsverzekering (BAV) is op grond van artikel 3:24 van de Wfm BES verplicht voor tussenpersonen, dat wil zeggen voor adviseurs, bemiddelaars (niet zijnde bemiddelaars in effecten) en gevolmachtigd of ondergevolmachtigd agenten. Deze verplichting is nader uitgewerkt in artikel 4:47 van het Bfm BES. De BAV dekt de aansprakelijkheid wegens fouten, verzuimen en nalatigheden in de uitoefening van het beroep of bedrijf van de tussenpersoon. Naast eisen aan de verzekeraar die de BAV aanbiedt, gelden krachtens de Wfm BES ook eisen aan de dekking van deze verzekering. Voor dit laatste is in artikel 2 van deze regeling door de AFM vastgesteld dat een dekking van ten minste USD 50.000 per jaar doorgaans voldoende zekerheid zou moeten bieden.
Ook in artikel 4:21 van het Bfm BES wordt verwezen naar een BAV voor bemiddelaars in effecten die uitsluitend orders van cliënten ontvangen en doorgeven. De in artikel 2 van deze regeling opgenomen nadere regels van de AFM zijn (nog) niet van toepassing op die partijen. De activiteiten van deze partijen zijn dermate anders van aard, dat dit ook een andere minimum dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering zou vergen. Mocht dit actueel worden, dan zal de AFM de minimumdekking voor deze subcategorie bemiddelaars in effecten nader invullen.
Artikel 3 van deze regeling dient ter nadere uitwerking van artikel 3:16 van het Bfm BES, dat onder andere ziet op het aanwijzen van categorieën functies die in ieder geval kwalificeren als integriteitsgevoelig voor wat betreft het bedrijf van de financiële onderneming in Caribisch Nederland. Ook dit is een belangrijk onderdeel van de regels over de integere bedrijfsuitoefening, in de zin van artikel 3:8 van de Wfm BES. De opsomming in artikel 3 is een lijst van functies die in ieder geval als integriteitsgevoelige functies kwalificeren. Deze lijst is dan ook niet limitatief.
Ten aanzien van integriteitsgevoelige functies is ook de bestaande CBCS Beleidsregel integere bedrijfsvoering bij incidenten en integriteitsgevoelige functies van januari 2011 van belang. Naar – onder meer – deze beleidsregel van de CBCS wordt verwezen in artikel 5 van de afzonderlijke Beleidsregel AFM en DNB toepassing en uitvoering Wfm BES 2012 en in de toelichting bij artikel 6 van die beleidsregel.
Op grond van artikel 3:10, tweede lid, van het Bfm BES kan DNB regels stellen met betrekking tot het beleid van kredietinstellingen inzake afgeschermde rekeningen. Ter uitvoering hiervan schrijft artikel 3 van deze regeling voor aan welke regels een kredietinstelling die actief is in Caribisch Nederland moet voldoen, indien zij dergelijke afgeschermde rekeningen aanhoudt. Deze nadere regels van DNB zijn van belang met het oog op een integere uitoefening van het bedrijf door kredietinstellingen, als bedoeld in artikel 3:8 van de Wfm BES. Afgeschermde rekeningen zijn (bank)rekeningen waarbij de gegevens over de identiteit van een cliënt niet zichtbaar zijn, terwijl die identiteitsgegevens wel (elders) binnen de kredietinstelling bekend zijn. Afgeschermde rekeningen hebben veelal ten doel de privacy of de veiligheid van de betrokken cliënt(en) te beschermen. Hoewel dat op zichzelf gerechtvaardigde belangen zijn, is ook van belang dat kredietinstellingen restrictief omgaan met het openen van dergelijke rekeningen. Om aan zowel het belang van de cliënt(en) als de gewenste transparantie tegemoet te komen, worden in artikel 4 van deze regeling concrete regels gesteld door DNB met betrekking tot het openen en beheren van afgeschermde rekeningen door kredietinstellingen.
Het derde lid van artikel 4 dient om expliciet te maken dat de in het tweede lid opgenomen regels ook gelden voor afgeschermde rekeningen die reeds bestonden op het moment dat deze regeling in werking treedt (1 juli 2012).
In artikel 3:23 van de Wfm BES zijn voor enkele categorieën financiële ondernemingen specifieke vereisten opgenomen met betrekking tot de zogeheten vermogensscheiding, namelijk voor vermogensbeheerders of bepaalde bemiddelaars in effecten (zie artikel 3:23, eerste en vierde lid), voor trustkantoren die gelden of geldswaarden onder zich houden die toebehoren aan derden (tweede lid) en voor elektronischgeldinstellingen (derde lid). Kort gezegd houden deze vereisten in dat financiële ondernemingen adequate maatregelen moeten treffen ter waarborging en bescherming van de rechten van hun cliënten. Deze vermogensscheiding en bescherming is onder meer en vooral van belang in het geval van surséance van betaling of een faillissement van die financiële onderneming.
Geldtransactiekantoren vallen buiten de reikwijdte van artikel 3:23 van de Wfm BES. Bepaalde geldtransactiekantoren houden echter voor korte of langere tijd gelden of geldswaarden van cliënten onder zich, met name geldtransactiekantoren die zogenoemde geldtransfers (vaak ook moneytransfers genoemd) uitvoeren in de zin van onderdeel c van de definitie van ‘geldtransactie’ in artikel 1:1 van de Wfm BES2. Zolang een geldtransfer niet volledig is uitgevoerd en het te transfereren bedrag nog niet aan de begunstigde is uitbetaald, bestaat dus het risico dat de gelden verloren gaan, omdat het betrokken geldtransactiekantoor in de tussentijd in surséance van betaling of in staat van faillissement is komen te verkeren. Om tegen te gaan dat de cliënt van het geldtransferkantoor in dat geval zijn of haar geld kwijt is of dat de begunstigde van een nog niet voltooide geldtransfer niets ontvangt, bestaat aanleiding om ook van een geldtransactiekantoor dat in of vanuit Caribisch Nederland geldtransfers uitvoert, te verlangen dat dit kantoor adequate maatregelen treft om de gelden die het heeft ontvangen ten behoeve van een geldtransfer veilig te stellen. Dit vereiste geldt ongeacht van wie de ontvangen gelden afkomstig zijn en zolang die gelden nog niet zijn betaald of betaalbaar zijn gesteld aan de begunstigde.
Deze bescherming van de rechten van cliënten acht DNB een onlosmakelijk onderdeel van de beheerste bedrijfsuitoefening van geldtransactiekantoren die dergelijke geldtransfers uitvoeren in of vanuit Caribisch Nederland. De in artikel 5 van deze regeling opgenomen eis is aldus terug te voeren op artikel 3:19 van het Bfm BES inzake de algemene aspecten van de beheerste bedrijfsvoering van – in casu – geldtransferkantoren. Voor het veiligstellen van de ontvangen gelden zijn diverse methoden denkbaar, zoals een onvoorwaardelijke bankgarantie of een daarmee vergelijkbare garantstelling van een derde, of het overboeken van de ontvangen gelden naar een afgescheiden rekening. Het is aan het betrokken geldtransactiekantoor om een adequate methode voor vermogensscheiding door te voeren.
Op grond van de Sanctiewet 1977 (afdeling 7) en de Sanctieregeling BES (Stcrt. 2011, 2873) gelden internationale sancties op het gebied van het financieel verkeer ook in Caribisch Nederland. Het gaat hierbij – kort gezegd – om internationale financiële sancties tegen landen of jurisdicties, (rechts)personen, organisaties of entiteiten. Zo gelden er bijvoorbeeld financiële sancties tegen Iran ingesteld vanwege het niet nakomen van het verbod op de proliferatie van kernwapens en zijn er financiële sancties tegen organisaties die betrokken zijn bij (internationaal) terrorisme, zoals Al-Qa’ida of de Taliban. Zo’n financiële sanctie houdt vaak in dat alle tegoeden van een (rechts)persoon of organisatie moeten worden bevroren of dat met betrekking tot die (rechts)persoon of organisatie geen (nieuwe) financiële transacties meer mogen worden uitgevoerd en geen financiële diensten meer mogen worden verricht.
Op grond van artikel 3.13, eerste lid, van de Wwft BES geldt voor een financiële onderneming de verplichting om aan DNB te melden als zij in hun administratie een ‘hit’ aantreffen tussen een relatie – dat wil zeggen een (rechts)persoon of entiteit die betrokken is bij een financiële dienst of een financiële transactie – en een gesanctioneerd natuurlijk persoon, rechtspersoon of entiteit. Op grond van het tweede lid van artikel 3.13 van de Wwft BES bepaalt DNB de wijze waarop een dergelijke melding moet worden gedaan. Dit laatste is uitgewerkt in artikel 6 van deze regeling. Deze uitwerking houdt in dat een melding van een hit plaatsvindt door gebruik te maken van het door DNB vastgestelde Meldformat, dat beschikbaar wordt gesteld via de speciale website van DNB voor Caribisch Nederland (www.cn.dnb.nl). De financiële onderneming die de melding doet, vult dit Meldformat zo volledig mogelijk in en stuurt dit vervolgens zo spoedig mogelijk na het constateren van een hit per beveiligde e-mail of per fax naar DNB. Ook geeft de financiële onderneming bij een melding aan op basis van welke sanctieregeling of sanctiebesluit zij de melding doet.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in artikel 3.13 van de Wwft BES ook de verplichting is opgenomen om meldingen en de bijbehorende gegevens te bewaren gedurende vijf jaar nadat de regeling die de basis vormde voor die melding, buiten werking is gesteld (zie het derde lid). Ook is een financiële onderneming verplicht om desgevraagd de gegevens aan DNB te verstrekken met betrekking tot de uitvoering van deze meldplicht (zie artikel 3.13, vierde lid, van de Wwft BES).
In de artikelen 7 en 8 van deze regeling zijn de prudentiële voorschriften en het toepasselijke rapportagekader opgenomen voor kredietinstellingen met zetel in de openbare lichamen, dus in Caribisch Nederland. In de periode vanaf 10 oktober 2010 tot 1 juli 2012 (dat wil zeggen: in de zogeheten transitiefase) waren deze prudentiële voorschriften en het geldende rapportagekader opgenomen in hoofdstuk 2 (getiteld ‘Kredietinstellingen’) en bijlage I (getiteld ‘Supervisory regulations for credit institutions’) van de ministeriële Regeling financiële markten BES 2010 (Stcrt. 2010, 14616)3. Onder de Wfm BES is de bevoegdheid tot het stellen van deze nadere prudentiële regels weer bij DNB zelf belegd.
Met artikel 7 van deze regeling geeft DNB tevens uitvoering aan de volgende opdrachten in het Bfm BES tot het stellen van (nadere) regels op het gebied van financiële waarborgen:
• Regels met betrekking tot het minimumbedrag aan eigen vermogen en de solvabiliteit (het toetsingsvermogen) van kredietinstellingen:
– artikel 4:9, tweede lid, van het Bfm BES (standaardbenadering voor het kredietrisico);
– artikel 4:10, tweede lid, van het Bfm BES (gebruik kredietbeoordelingen);
– artikel 4:14, eerste lid van het Bfm BES (vereiste solvabiliteit voor het marktrisico);
– artikel 4:15, tweede lid, van het Bfm BES (basisindicator voor het operationeel risico);
– artikel 4:19, derde lid, van het Bfm BES (grote posities); en
• Regels met betrekking tot de liquiditeit van kredietinstellingen:
– artikel 4:29, vierde lid, van het Bfm BES (liquiditeit kredietinstellingen).
Met artikel 7, zevende lid, van deze regeling geeft DNB uitvoering aan artikel 4:13 van het Bfm BES met betrekking tot de erkenning van kredietbeoordelingsbureaus (‘credit rating agencies’) en de daarvoor geldende procedure4.
Voor de toepassing van de artikelen 7 en 8 van deze regeling is het overgangsrecht in verband met het Kapitaalakkoord Bazel II relevant, dat is opgenomen in artikel 11:1 van het Bfm BES5. De invoering van Bazel II door de CBCS is thans voorzien met ingang van het boekjaar 2014 en gaat gepaard met de invoering van nieuwe rapportagestaten, de New Charts of accounts. Uit het overgangsrecht van artikel 11:1 van het Bfm BES volgt dat tot aan de invoering van Bazel II de voorheen geldende prudentiële regels van de CBCS met betrekking tot het minimumbedrag aan eigen vermogen, de solvabiliteit (het toetsingsvermogen) en de liquiditeit van kredietinstellingen van kracht blijven. Dit geldt ook voor het huidige rapportagekader voor kredietinstellingen van de CBCS (de huidige Charts of accounts). Dit betekent dat kredietinstellingen tot aan de invoering van Bazel II gebruik kunnen blijven maken van de bestaande Charts of accounts van de CBCS en door (tijdige) indiening van die rapportagestaten kunnen aantonen te voldoen aan de prudentiële vereisten voor het minimumvermogen, de solvabiliteit en de liquiditeit.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat kredietinstellingen met zetel in het buitenland zijn vrijgesteld van de verplichting om staten in te dienen bij DNB. Dit volgt uit artikel 1:5, eerste lid, van de Regeling financiële markten BES 2012 (de Rfm BES 2012; zie Stcrt. 2012, 10818) in samenhang met artikel 5:5 van het Bfm BES. Het gaat hierbij dus om kredietinstellingen met een (statutaire) zetel buiten de BES – lees: een zetel in Curaçao of Sint Maarten6 – die activiteiten verrichten in Caribisch Nederland door middel van een bijkantoor of via het verrichten van diensten.
In het geval een kredietinstelling met zetel in Caribisch Nederland deel uitmaakt van een groep, zijn ook de regels over geconsolideerd toezicht op kredietinstellingen van belang. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar artikel 10 van deze regeling en de toelichting daarbij.
In artikel 4:27, tweede lid, van het Bfm BES is bepaald dat DNB nadere regels kan stellen met betrekking tot de mate waarin en de voorwaarden waaronder vermogensbestanddelen worden meegerekend bij het bepalen van de solvabiliteitsmarge van verzekeraars. Vooralsnog maakt DNB geen gebruik van deze regelgevende bevoegdheid. Dat betekent dat de prudentiële voorschriften van DNB met betrekking tot verzekeraars met zetel in Caribisch Nederland, vooralsnog beperkt blijven tot de in artikel 9 opgenomen regels over de periodiek in te dienen staten. In de transitiefase van 10 oktober 2010 tot 1 juli 2012 was dit rapportagekader opgenomen in hoofdstuk 3 van de Regeling financiële markten BES 2010 (Stcrt. 2010, 14616) van de Minister van Financiën. Onder de Wfm BES is de regelgevende bevoegdheid op dit vlak weer bij DNB zelf belegd.
Ook hier geldt dat verzekeraars met zetel in het buitenland zijn vrijgesteld van de verplichting om staten in te dienen bij DNB. Dit volgt uit artikel 1:5, tweede lid, van de Rfm BES 2012, in samenhang met artikel 5:6 van het Bfm BES. Het gaat hierbij dus om verzekeraars met een (statutaire) zetel buiten de BES – lees: een zetel in Curaçao of Sint Maarten7 – die activiteiten verrichten in Caribisch Nederland door middel van een bijkantoor of via het verrichten van diensten.
In het geval een verzekeraar met zetel in Caribisch Nederland deel uitmaakt van een groep, zijn ook de regels over aanvullend groepstoezicht op verzekeraars van belang. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar artikel 11 van deze regeling en de toelichting daarbij.
In de artikelen 3:44 tot en met 3:48 van de Wfm BES zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het zogeheten groepstoezicht. Hierbij kan een nader onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds geconsolideerd toezicht op kredietinstellingen die hun zetel in Caribisch Nederland hebben en die deel uitmaken van een groep (zie met name artikel 3:45 van de Wfm BES), en anderzijds aanvullend toezicht op verzekeraars die hun zetel in Caribisch Nederland hebben en die deel uitmaken van een groep (zie met name artikel 3:46 van de Wfm BES).
Deze bepalingen in de Wfm BES over groepstoezicht zijn voor wat betreft het geconsolideerd toezicht op kredietinstellingen nader uitgewerkt in de artikelen 4:48 en 4:49 van het Bfm BES en in artikel 10 van deze regeling. Deze regeling komt erop neer dat een kredietinstelling met zetel in Caribisch Nederland die deel uitmaakt van een groep, op geconsolideerd niveau – dat wil zeggen op het niveau van de moederonderneming – voldoet aan de Provisions for the Disclosure of Consolidated Financial Highlights of Domestic Banking Institutions en de daarbij behorende appendices van de CBCS van 2009/20108. Anders gezegd: in het geval een kredietinstelling met zetel in Caribisch Nederland een dochteronderneming is van een moederkredietinstelling of een moederholding die haar statutaire zetel in het land Curaçao of in het land Sint Maarten heeft, moet op het niveau van die moederonderneming worden voldaan aan het geconsolideerde rapportagekader van de CBCS. De Consolidated Financial Highlights van de moeder – die periodiek bij de CBCS worden ingediend – hebben in dat geval ook betrekking op de zelfstandige dochterbank in Caribisch Nederland.
In de artikelen 4:50 en 4:51 van het Bfm BES en in artikel 11 van deze regeling wordt het aanvullend groepstoezicht op verzekeraars nader uitgewerkt. Ook dit houdt in dat een verzekeraar met zetel in Caribisch Nederland op geconsolideerd niveau – dat wil zeggen op het niveau van de moederonderneming – voldoet aan de Provisions for the Disclosure of Consolidated Financial Highlights of Insurance Companies, Transacting Business in the Netherlands Antilles van de CBCS van januari 20109, inclusief de bijbehorende appendices10.
Met de artikelen 10 en 11 van deze regeling geeft DNB tevens uitvoering aan de opdracht in artikel 4:48, derde lid, van het Bfm BES (inzake het geconsolideerd toezicht op kredietinstellingen) respectievelijk in artikel 4:50, derde lid, van het Bfm BES (inzake het aanvullend toezicht op verzekeraars in een groep) met betrekking tot – kort gezegd – de rapportage van intragroepsovereenkomsten en -posities van bankengroepen respectievelijk van verzekeringsgroepen.
Om te voorkómen dat voor elke toekomstige wijziging of aanvulling van deze regeling een besluit van zowel de AFM als van DNB noodzakelijk is, is in artikel 12 van deze regeling opgenomen dat deze regeling ook bij afzonderlijk besluit van de AFM dan wel van DNB kan worden gewijzigd. Een belangrijke voorwaarde voor een dergelijke eenzijdige wijziging is dat het toezichtdomein van de andere toezichtautoriteit niet wordt geraakt. Zo zal de AFM in de toekomst eenzijdig de hoogte van het verzekerd bedrag voor de BAV van tussenpersonen (zie artikel 2 van deze regeling) kunnen wijzigen, zonder dat daarvoor ook een besluit van DNB noodzakelijk is. Andersom zal DNB eenzijdig de regels inzake de integere en beheerste bedrijfsvoering van paragraaf 3.2, de regels inzake de sanctiewetgeving van paragraaf 3.3 en de prudentiële regels uit hoofdstuk 4 van deze regeling kunnen wijzigen, zonder dat ook de AFM hiervoor een wijzigingsbesluit hoeft vast te stellen. Daarentegen zal bijvoorbeeld de lijst van integriteitsgevoelige functies in artikel 3 van deze regeling in beginsel wel een gezamenlijk besluit van beide toezichtautoriteiten vereisen, want deze bepaling raakt het domein van beide toezichtautoriteiten. Het ligt overigens in de rede dat de AFM en DNB wijzigingen of aanvullingen van deze regeling altijd onderling afstemmen en elkaar op de hoogte houden van voorgenomen wijzigingen.
Met betrekking tot de datum waarop deze regeling van de AFM en DNB in werking treedt, wordt opgemerkt dat deze datum is gelijkgetrokken met het moment waarop de Wfm BES en de Wwft BES in werking zijn getreden, namelijk 1 juli 2012 (zie Stb. 2012, 24011). In dit kader is in artikel 13 terugwerkende kracht voorzien tot en met 1 juli 2012. Voor de onder toezicht staande financiële ondernemingen heeft die terugwerkende kracht geen materiële betekenis, want deze regeling bouwt voor het grootste deel voort op de reeds sinds 10 oktober 2010 bestaande toezichtregels voor Caribisch Nederland. Op deze terugwerkende kracht wordt een uitzondering gemaakt met betrekking tot de onderdelen die nieuw zijn ten opzichte van de toezichtregels die vóór 1 juli 2012 golden. Uitgezonderd zijn de minimumdekking van de BAV voor bepaalde tussenpersonen (artikel 2), de vermogensscheiding bij geldtransactiekantoren (artikel 5) en het voorgeschreven meldformat voor ‘hits’ op grond van de sanctieregelgeving (artikel 6). Deze uitgezonderde bepalingen treden in werking vanaf de dag na publicatie van deze regeling in de Staatscourant.
In de in artikel 14 opgenomen citeertitel komt ook duidelijk tot uiting dat het hier gaat om een regeling van de AFM en DNB gezamenlijk. Deze citeertitel behoeft verder geen toelichting.
De Nederlandsche Bank N.V., A.J. Kellermann, directeur.
J. Sijbrand, directeur.
Stichting Autoriteit Financiële Markten, R. Gerritse, voorzitter.
Th.F. Kockelkoren, bestuurder.
Zie http://www.centralbank.an/index.php?eid=1011 en Bijlage I bij de Regeling financiële markten BES 2010 (Stcrt. 1 oktober 2010, 14616, pag. 1–9).
Zie http://www.centralbank.an/index.php?eid=1012 en Bijlage I bij de Regeling financiële markten BES 2010 (Stcrt. 1 oktober 2010, 14616, pag 9–11).
Zie http://www.centralbank.an/index.php?eid=1013 en Bijlage I bij de Regeling financiële markten BES 2010 (Stcrt. 1 oktober 2010, 14616, pag 11, en Stcrt. 19 november 2010, 14616 rectificatie, pag. 1–2).
Zie http://www.centralbank.an/index.php?eid=1014 en Bijlage I bij de Regeling financiële markten BES 2010 (Stcrt. 19 november 2010, 14616 rectificatie, pag 2–3).
Zie http://www.centralbank.an/index.php?eid=1015 en Bijlage I bij de Regeling financiële markten BES 2010 (Stcrt. 19 november 2010, 14616 rectificatie, pag 4–8).
De Wfm BES is grotendeels in werking getreden met ingang van 1 juli 2012. Dit is geregeld in het Besluit van 22 mei 2012 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet financiële markten BES, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES, het Besluit financiële markten BES en het Besluit ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES (Stb. 2012, 240).
Artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wfm BES luidt: ‘In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder: [...] geldtransactie: [...] c. het in het kader van een geldelijke overmaking ter beschikking krijgen van gelden of geldswaarden teneinde deze al dan niet in dezelfde vorm aan een derde elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel het betalen of betaalbaar stellen van gelden of gelds-waarden die elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld, een en ander voor zover de geldelijke overmaking een op zichzelf staande dienst is; [...]’.
De volledige titel van deze ministeriële regeling luidt: Regeling van de Minister van Financiën van 17 september 2010, houdende bepalingen ter uitvoering van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES, de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES, de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES, de Wet zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen BES en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES (Regeling financiële markten BES 2010). De oorspronkelijke versie van deze regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 1 oktober 2010, nr. 14616, en is aangevuld in de Staatscourant van 19 november 2010, eveneens onder nr. 14616.
Op het moment van opstellen van deze regeling was in Open Boek Toezicht in het factsheet ‘Toepassing van de regels voor het kredietrisico – erkende kredietbeoordelingsbureaus’ (zie: http://www.toezicht.dnb.nl/2/50-201810.jsp) onder meer het volgende te lezen: ‘DNB heeft in overleg met de andere bankentoezichthouders uit de Europese Unie de volgende vier EKBIs erkend ('eligible ECAIs'): DBRS (Dominion Bond Rating Services); Fitch Ratings; Moody's Investors Service; Standard & Poor's Ratings Services’.
Dit overgangsartikel 11:1 van het Bfm BES luidt als volgt:
‘Hoofdstuk 11. Slotbepalingen
§ 1. Overgangsrecht
Artikel 11:1 (overgangsrecht in verband met Bazel II)
Een kredietinstelling met zetel in de openbare lichamen beschikt in afwijking van de bij of krachtens artikel 4:3 of 4:29 gestelde regels, tot 1 januari 2014 over voldoende solvabiliteit en liquiditeit, indien zij voldoet aan de artikelen 2.2 tot en met 2.5 van de Regeling financiële markten BES 2010, zoals deze regeling luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit’.
De artikelsgewijze toelichting bij dit overgangsartikel 11:1 van het Bfm BES luidt: ‘De regels in hoofdstuk 4, paragraaf 2, van dit besluit, die betrekking hebben op het minimum eigen vermogen en de solvabiliteit van kredietinstellingen, zijn gebaseerd op Bazel II. Hetzelfde geldt voor de in artikel 4:29 neergelegde liquiditeitsvoorschriften voor kredietinstellingen. De invoering van Bazel II vereist dat nieuwe rapportagestaten zijn vastgesteld en dat de kredietinstellingen die het betreft hun systemen daarop hebben aangepast. Invoering wordt voorzien met ingang van 2014, dat wil zeggen op een later tijdstip dan waarop de onderhavige regeling in werking treedt. In verband daarmee bevat artikel 11:1 een regeling van overgangsrecht. Tot aan de invoering van Bazel II blijven de voorheen bestaande regels, zoals neergelegd in hoofdstuk 2, paragrafen 2 (solvabiliteit en liquiditeit) en 3 (rapportages) van de Regeling financiële markten BES 2010, nog tijdelijk van kracht. Dit betekent dat kredietinstellingen gebruik kunnen blijven maken van de oude, door de CBCS uitgevaardigde rapportagestaten en door middel van diezelfde staten kunnen aantonen over voldoende solvabiliteit respectievelijk liquiditeit te beschikken. Deze overgangsmaatregel is van kracht tot de invoering van de nieuwe, op Bazel II gebaseerde rapportagestaten met ingang van 2014’.
Zie artikel 3:1, eerste lid, van de Wfm BES voor het vereiste dat een financiële onderneming haar zetel in Curaçao of Sint Maarten moet hebben. Zie ook het overgangsrecht van artikel 10:3 van de Wfm BES voor buitenlandse financiële ondernemingen die reeds vóór 1 juli 2012 werkzaamheden verrichten in Caribisch Nederland.
Zie http://www.centralbank.an/uploads/files/Provisions%20Disclosure%20Financial%20Highlights.pdf
Dit betreft het Besluit van 22 mei 2012 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet financiële markten BES, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES, het Besluit financiële markten BES en het Besluit ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES (Stb. 2012, 240).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-17536.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.