Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 26 april 2011, nr. WJZ/296520 (WP8255), houdende regels voor de uitgifte van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte voor landelijke commerciële radio-omroep (Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen kavels A7 en A8 in de FM-band en aanvraag vergunningen voor frequentieruimte in band III)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op artikel 3.3, vijfde lid, van de Telecommunicatiewet en de artikelen 4, 6, eerste en derde lid, 8, eerste lid, 11, derde lid, en 12 van het Frequentiebesluit;

Besluiten:

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. commerciële radio-omroep:

radio-omroep als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Mediawet 2008 die wordt verzorgd door een commerciële media-instelling als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van die wet;

c. ongeclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep:

landelijke commerciële radio-omroep waarvoor geen gebruiksvoorschriften op grond van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 gelden;

d. geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep:

landelijke commerciële radio-omroep waarvoor gebruiksvoorschriften op grond van de artikelen 2 tot en met 6 van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 gelden;

e. kavel:

frequentie of samenstel van frequenties voor het gebruik waarvan een vergunning kan worden verleend;

f. kavel A7:

kavel A7 als bedoeld in het besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 26 april 2011, nr. AT-EL&I/ 6614918, houdende de vaststelling van twee vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroep (kavels A7 en A8) alsmede twee vergunningen voor digitale radio-omroep (Stcrt. 2011, 7602);

g. kavel A8:

kavel A8 als bedoeld in het besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 26 april 2011, nr. AT-EL&I/ 6614918, houdende de vaststelling van twee vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroep (kavels A7 en A8) alsmede twee vergunningen voor digitale radio-omroep (Stcrt. 2011, 7602);

h. financieel bod:

bedrag dat de aanvrager als onderdeel van zijn aanvraag op een kavel uitbrengt;

i. radioprogramma:

radioprogramma als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Mediawet 2008;

j. vergunning voor digitale radio-omroep:

vergunning als bedoeld in het besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 26 april 2011, nr. AT-EL&I/ 6614918, houdende de vaststelling van twee vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroep (kavels A7 en A8) alsmede twee vergunningen voor digitale radio-omroep (Stcrt. 2011, 7602).

Paragraaf 2 Vergunningen voor frequentieruimte in de FM-band

Artikel 2. Beschikbare frequentieruimte

  • 1. De beschikbare frequentieruimte in de FM-band voor ongeclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep waarvoor een vergunningaanvraag kan worden ingediend, bestaat uit kavel A7.

  • 2. De beschikbare frequentieruimte in de FM-band voor geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep waarvoor een vergunningaanvraag kan worden ingediend, bestaat uit kavel A8.

Artikel 3. Vergunningaanvraag

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend bij de minister.

  • 2. Een aanvraag wordt uiterlijk op 10 juni 2011 om 14.00 uur per post ontvangen op dan wel door middel van persoonlijke overhandiging ingediend op het volgende adres: Agentschap Telecom, Emmasingel 1, 9726 AH Groningen.

  • 3. Bij persoonlijke overhandiging van de aanvraag wordt een bewijs van ontvangst afgegeven dat is voorzien van datum en tijdstip van ontvangst en ondertekening.

  • 4. Een aanvrager dient slechts één aanvraag in, ook indien die betrekking heeft op beide vergunningen als bedoeld in artikel 2. Met elkaar verbonden instellingen als bedoeld in artikel 6.24, tweede lid, van de Mediawet 2008 dienen eveneens slechts één aanvraag in.

  • 5. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het in bijlage 1 opgenomen model en gaat vergezeld van de gegevens en bescheiden, bedoeld in de bij deze regeling behorende bijlagen.

  • 6. Een aanvraag is in de Nederlandse taal gesteld.

  • 7. Met de gegevens en bescheiden, bedoeld in het vijfde lid, worden gelijkgesteld zodanige gegevens en bescheiden krachtens het recht van een van de andere lidstaten van de Europese Unie of een van de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

  • 8. De gegevens en bescheiden, bedoeld in het vijfde lid, mogen in afwijking van het zesde lid, in een van de officiële talen van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte worden gesteld. In dat geval worden die gegevens en bescheiden vergezeld van een Nederlandse vertaling van die gegevens en bescheiden.

  • 9. Teneinde te kunnen voldoen aan het Nationaal Frequentieplan 2005, doet de aanvrager zijn aanvraag vergezeld gaan van een aanvraag voor een vergunning voor digitale radio-omroep of, in het geval de eerstgenoemde aanvraag betrekking heeft op kavel A7 en kavel A8, een aanvraag voor twee vergunningen voor digitale radio-omroep als bedoeld in artikel 20.

Artikel 4. Financieel bod

Een aanvrager brengt op elke kavel waarop zijn aanvraag betrekking heeft een onvoorwaardelijk en onherroepelijk financieel bod uit.

Artikel 5. Waarborg betaling financieel bod

  • 1. Een aanvrager verstrekt ten behoeve van de betaling van het financieel bod een waarborgsom of een bankgarantie ter grootte van zijn financieel bod of, in het geval de aanvraag betrekking heeft op kavel A7 en kavel A8, ter grootte van de som van zijn financiële biedingen.

  • 2. Uiterlijk op 10 juni 2011 om 14.00 uur moet een waarborgsom zijn ontvangen op bankrekeningnummer 56.99.94.039, ten name van Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie; Agentschap Telecom, onder vermelding van ‘kavel A7/A8’ of een bankgarantie volgens het model, bedoeld in bijlage 2, zijn verstrekt.

Artikel 6. Waarborg betaling financieel instrument

  • 1. De aanvrager die een eenmalig bedrag verschuldigd is op grond van artikel 2, eerste of tweede lid, van de Regeling vaststelling eenmalig bedrag uitgifte kavel A7 2011, verstrekt een waarborgsom of een bankgarantie ter grootte van een zesde deel van het verschuldigde bedrag.

  • 2. Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De aanvrager kan voor de verstrekking van de in het eerste lid en de in artikel 5, eerste lid, bedoelde zekerheden volstaan met de verstrekking van één waarborgsom of bankgarantie.

Artikel 7. Onjuiste indiening vergunningaanvraag

Indien niet is voldaan aan artikel 3, tweede of negende lid, weigert de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de vergunning.

Artikel 8. Verzuimherstel

  • 1. Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan de in artikel 3, eerste en vierde tot en met achtste lid, of artikelen 4 tot en met 6 gestelde eisen, deelt de minister dit de aanvrager mee en stelt de minister de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid het verzuim te herstellen.

  • 2. Een aanvrager heeft gedurende vijf werkdagen te rekenen vanaf de dag na dagtekening van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de gelegenheid het verzuim te herstellen.

  • 3. De gegevens of bescheiden ten behoeve van het verzuimherstel worden per post ontvangen op dan wel door middel van persoonlijke overhandiging ingediend op het adres, genoemd in artikel 3, tweede lid, binnen de in het tweede lid bedoelde termijn, met dien verstande dat de ontvangst geschiedt vóór 17.00 uur. Verzuimherstel aangaande de waarborgsom geschiedt binnen dezelfde termijn en voor de overige aspecten overeenkomstig artikel 5, tweede lid.

  • 4. Indien het verzuim niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede en derde lid en op de wijze vermeld in het derde lid, is hersteld of de aanvrager na herstel niet heeft voldaan aan de in artikel 3, eerste en vierde tot en met achtste lid, of artikelen 4 tot en met 6 gestelde eisen, kan de aanvraag overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling worden gelaten.

Artikel 9. Entiteitsvorm en financiële positie

  • 1. Een aanvrager is een privaatrechtelijke rechtspersoon naar Nederlands recht of het equivalent daarvan naar het recht van een van de overige lidstaten van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en heeft zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of zijn hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte.

  • 2. Een aanvrager voldoet voorts aan de volgende eisen:

    • a. de aanvrager verkeert niet in staat van faillissement of liquidatie,

    • b. de aanvrager is geen surseance van betaling verleend, noch is door de aanvrager surseance van betaling aangevraagd, en

    • c. er is geen beslag gelegd op het vermogen dan wel op een of meer bedrijfsmiddelen van de aanvrager die een aanmerkelijk deel van het vermogen van de aanvrager vormen.

  • 3. Met de eisen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b en c, worden gelijkgesteld zodanige eisen volgens het recht van een van de andere lidstaten van de Europese Unie of een van de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel 10. Hoedanigheid van commerciële omroep

Een aanvrager beschikt over de vereiste toestemming van het Commissariaat voor de Media, bedoeld in artikel 3.1 van de Mediawet 2008.

Artikel 11. Eisen ten aanzien van democratische, sociale, taalkundige en culturele belangen

Een aanvrager heeft zich blijkens een door hem ondertekende verklaring overeenkomstig bijlage 3 bij deze regeling ertoe verplicht dat een krachtens deze regeling aan hem verleende vergunning zal worden gebruikt voor het uitzenden van een radioprogramma van een commerciële omroepinstelling:

  • a. dat, voor zover het gepresenteerde programmaonderdelen tussen 07.00 uur en 19.00 uur betreft, voor ten minste 50 procent in de Nederlandse of Friese taal wordt gepresenteerd, en

  • b. waarin tussen 07.00 uur en 23.00 uur, voor zover in deze uren wordt uitgezonden, ten minste één maal per uur op het hele uur een programmaonderdeel geheel bestaande uit nieuws is opgenomen.

Artikel 12. Afwijzing vergunningaanvraag op grond van materiële toets

Indien niet is voldaan aan de artikelen 9 tot en met 11, weigert de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de vergunning.

Artikel 13. Toepasselijkheid vergelijkende toets

Indien na toepassing van de artikelen 2 tot en met 12 slechts één aanvrager in aanmerking komt voor een vergunning voor een kavel, vinden de artikelen 14, 15, 17 en 18 geen toepassing en wordt door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan de desbetreffende aanvrager een vergunning voor die kavel verleend.

Artikel 14. Toetsingscriteria vergelijkende toets

  • 1. Per aanvraag wordt getoetst in hoeverre de aanvrager zich in verhouding tot andere aanvragers van een vergunning voor eenzelfde kavel, op basis van de door hem verstrekte gegevens en bescheiden een bestendige vergunninghouder toont, tot uiting komend in een op korte en lange termijn zichtbare:

    • sterke financiële positie,

    • solide inrichting van de organisatie waaruit blijkt dat hij in staat is op een professionele manier radioprogramma’s te maken.

  • 2. De toetsing, bedoeld in het eerste lid, geschiedt aan de hand van elk van de volgende elementen:

    • a) solvabiliteitsratio,

    • b) voldoening financieringsbehoefte,

    • c) rendement,

    • d) kennis en ervaring aangaande productie en exploitatie van een radioprogramma,

    • e) technische middelen voor productie en exploitatie van een radioprogramma,

    • f) rechtsvorm en

    • g) principes van goed bestuur.

  • 3. De toetsing, bedoeld in het eerste lid, geschiedt in elk geval op basis van een bedrijfsplan, dat deel uitmaakt van de aanvraag, en dat is opgesteld overeenkomstig bijlage 4 van deze regeling. Bij de toetsing aan de hand van de elementen, bedoeld in het tweede lid, wordt tevens de samenhang en het realiteitsgehalte betrokken.

  • 4. Per aanvraag die betrekking heeft op kavel A8 wordt naast de toetsing, bedoeld in het eerste lid, getoetst in hoeverre de aanvrager in verhouding tot andere aanvragers op basis van zijn programmatische voornemens significant meer biedt dan hetgeen voor die kavel is voorgeschreven op grond van artikel 4 van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003.

Artikel 15. Waardering en rangorde aanvragers

  • 1. Bij de toetsing, bedoeld in artikel 14, eerste lid, wordt de bestendigheid van de aanvrager op basis van zijn bedrijfsplan gewaardeerd met een nul (0) of een plus (+).

  • 2. De waardering van een nul (0) of een plus (+) is gebaseerd op een beoordeling van de elementen van toetsing, bedoeld in artikel 14, tweede lid, waarin de samenhang en het realiteitsgehalte worden betrokken en waarbij de gezamenlijke elementen a, b en c beduidend zwaarder wegen dan de gezamenlijke elementen d, e, f en g.

  • 3. Indien een van de elementensolvabiliteitsratio, voldoening financieringsbehoefte of rendement naar het oordeel van de Minister als onvoldoende wordt beoordeeld, kan een plus (+) als bedoeld in het eerste lid niet of niet mede gebaseerd zijn op die elementen.

  • 4. Bij de toetsing, bedoeld in artikel 14, vierde lid, worden de programmatische voornemens gewaardeerd met een nul (0) of een plus (+).

  • 5. Per kavel worden de aanvragers per kavel als volgt in een rangorde gezet:

    • a. een aanvrager die het hoogste aantal plussen (+) scoort, is hoger in rangorde dan een aanvrager die een lager aantal plussen of een nul (0) scoort,

    • b. indien er meerdere aanvragers met eenzelfde hoogste aantal plussen (+) zijn, bepaalt het financieel bod de rangorde tussen deze aanvragers waarbij de aanvrager met het hoogste financieel bod het hoogste in rangorde is, en

    • c. indien er meerdere aanvragers met eenzelfde hoogste aantal plussen (+) zijn en het door hen uitgebrachte financieel bod gelijk is, bepaalt de minister via loting wie van deze aanvragers het hoogste in rangorde is.

  • 6. Indien er voor een kavel uitsluitend aanvragers met een nul (0) zijn, is voor het bepalen van de rangorde het vijfde lid, onderdelen b en c, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16. Betaling financieel bod

Een aanvrager die een vergunning verkrijgt voor een kavel, betaalt het door hem voor die kavel uitgebrachte bod, tenzij hij als enige het hoogste aantal plussen heeft verkregen op grond van artikel 15 of hem een vergunning wordt verleend op grond van artikel 13.

Artikel 17. Toewijzing kavels

Een kavel wordt, onverminderd artikel 3.6 van de Telecommunicatiewet, toegewezen aan de aanvrager die daarvoor de hoogste in rangorde is.

Artikel 18. Voordracht en beslistermijn

  • 1. De minister draagt de aanvragers aan wie de kavels zijn toegewezen voor het verlenen van een vergunning voor aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 2. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie beslist op de aanvragen waarop de vergelijkende toets is toegepast, binnen vier weken na de voordracht, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 19. Aanwending waarborgsom of bankgarantie financieel bod

  • 1. Indien een vergunning voor kavel A7 of kavel A8 wordt verleend waarvoor op grond van artikel 16 een financieel bod moet worden betaald:

    • a. wordt de waarborgsom, bedoeld in artikel 5, eerste lid, aangewend voor betaling van het door hem op grond van artikel 16 verschuldigde bedrag;

    • b. betaalt de aanvrager aan wie een vergunning wordt verleend en die een bankgarantie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, had gesteld, binnen twee weken na de vergunningverlening het op grond van artikel 16 verschuldigde bedrag door overmaking van dat bedrag op het bankrekeningnummer, genoemd in artikel 5, tweede lid, onder vermelding van ‘Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, kavels A7/A8’.

  • 2. Indien een vergunninghouder niet binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, het door hem verschuldigde bedrag heeft betaald of niet volledig heeft betaald, wordt de door hem overgelegde bankgarantie voor betaling aangewend.

  • 3. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie stort de waarborgsom van de aanvrager aan wie geen vergunning wordt verleend, terug.

  • 4. Indien de waarborgsom van een aanvrager meer bedraagt dan het door hem op grond van artikel 16 verschuldigde bedrag, wordt het deel van de waarborgsom dat resteert, teruggestort.

  • 5. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vergoedt de rente over de gestorte waarborgsom vanaf de dag waarop hij de waarborgsom heeft ontvangen op het bankrekeningnummer, genoemd in artikel 5, tweede lid, met dien verstande dat de rente wordt vergoed tot en met de dag:

    • a. voorafgaand aan de dag waarop de waarborgsom door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wordt teruggestort: voor de aanvrager aan wie geen vergunningen worden verleend, of

    • b. waarop de vergunning voor kavel A7 of kavel A8 wordt verleend.

  • 6. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vergoedt voorts aan een aanvrager van wie de waarborgsom meer bedraagt dan het verschuldigde bedrag, rente over het restant over de periode vanaf de dag na de dag dat de vergunning is verleend tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop het restant van de waarborgsom door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wordt teruggestort, met dien verstande dat alleen rente wordt betaald over dat restant.

  • 7. De rente wordt berekend volgens actual/360 op basis van de door de Europese Centrale Bank vastgestelde Euro Overnight Index Average, minus 4 basispunten.

Paragraaf 3 Vergunningen voor frequentieruimte in band III

Artikel 20. Vergunningaanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een vergunning voor digitale radio-omroep wordt ingediend bij de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 2. De artikelen 3, tweede tot en met negende lid, en 6 tot en met 10 en 12 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21. Vergunningverlening

Indien een vergunning wordt verleend voor kavel A7 of kavel A8, verleent de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gelijktijdig een vergunning voor digitale radio-omroep.

Paragraaf 4 Wijziging Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003

Artikel 22. Wijziging Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003

De Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Als frequentieruimte als bedoeld in het eerste lid wordt aangewezen: de frequentieruimte behorend bij kavel A8, bedoeld in het besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 26 april 2011, nr. AT-EL&I/ 6614918, houdende de vaststelling van twee vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroep (kavels A7 en A8) alsmede twee vergunningen voor digitale radio-omroep (Stcrt. 2011, 7602).

B

In artikel 8, eerste lid, onder a, wordt ‘de bijlage bij deze regeling’ vervangen door: het besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van .26 april 2011, nr. AT-EL&I/ 6614918, houdende de vaststelling van twee vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroep (kavels A7 en A8) alsmede twee vergunningen voor digitale radio-omroep (Stcrt. 2011, 7602) voor zover het de kavels A7 en A8 betreft.

C

De bijlage vervalt.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 23. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 24. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen kavels A7 en A8 in de FM-band en aanvraag vergunningen voor frequentieruimte in band III.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

BIJLAGE 1: MODEL VERGUNNINGAANVRAAG ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3, VIJFDE LID EN 20, TWEEDE LID

De aanvrager voor een vergunning voor kavel A7 of A8, alsmede een vergunning voor digitale radio-omroep, volgt het format en de schema’s van deze bijlage.

Deel I. Algemene informatie

1. Algemene gegevens en documenten

  • a. naam;

  • b. rechtsvorm met vermelding van het recht van het land dat deze rechtsvorm beheerst (bv: ‘besloten vennootschap naar Nederlands recht’);

  • c. vestigingsplaats, en als deze niet dezelfde zijn, de statutaire zetel en de zetel van het hoofdbestuur;

  • d. statuten van:

    • de aanvrager;

    • eventuele dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • als de aanvrager deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de andere ondernemingen die deel uit maken van de groep.

  • e. een beschrijving van het doel en van de feitelijke werkzaamheden van de aandeelhouders van de aanvrager, voor zover deze aandeelhouders rechtspersonen zijn;

  • f. een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel dat niet ouder is dan één maand gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag:

    • van de aanvrager;

    • eventuele dochtermaatschappijen als bedoel in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • als de aanvrager deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, van de andere ondernemingen die deel uit maken van de groep.

2. Hoedanigheid als commerciële omroep

De aanvrager verstrekt een kopie van de toestemming van het Commissariaat voor de Media, bedoeld in artikel 3.1 van de Mediawet 2008, of een bewijs dat die toestemming is aangevraagd.

3. Informatie voor de beoordeling van verbondenheid

Eigendoms- en zeggenschapsverhoudingen bij de aanvrager die rechtspersoon is

Beschrijving

De aanvraag bevat een beschrijving van de eigendoms- en zeggenschapsverhoudingen die de rechtspersoon raken. De beschrijving moet inzicht geven in alle banden met andere aanvragers en bestaande vergunninghouders, zodat kan worden nagegaan of er een zodanige verbondenheid is dat er sprake is van eenzelfde instelling in de zin van artikel 6.24, tweede lid, van de Mediawet 2008.

De beschrijving bevat in elk geval gegevens over (voor zover van toepassing):

  • a. de grootte van het aandelenkapitaal, de samenstelling in soorten aandelen, zoals gewone, preferente, converteerbare of prioriteitsaandelen, en de verdeling over de aandeelhouders;

  • b. het vreemde vermogen van de aanvrager, zoals obligatieleningen, achtergestelde leningen, en leningen waarvoor een hypotheek- of pandrecht is verstrekt, wie de financiële middelen ter beschikking hebben gesteld en aan wie de aanvrager zekerheidsrechten heeft verleend;

  • c. de wijze van besluitvorming binnen het bestuur, de raad van commissarissen en de vergadering van aandeelhouders onder meer bij benoeming, schorsing of ontslag van leden van het bestuur of de raad van commissarissen;

  • d. aan wie en onder welke condities en beperkingen doorlopende volmachten zijn gegeven om de aanvrager te vertegenwoordigen (procuratie);

  • e. bestaande en voorgenomen overeenkomsten met andere rechtspersonen, vennootschappen, of natuurlijke personen, die zelf of via een dochtervennootschap radioprogramma’s via de ether verzorgen of van plan zijn dat te doen.

Documenten

De aanvrager voegt de volgende documenten bij de aanvraag (voor zover van toepassing):

  • a. een kopie van het aandeelhoudersregister die niet ouder is dan een maand gerekend vanaf de datum van aanvraag;

  • b. een kopie van verleende geldige volmachten;

  • c. kopieën van overeenkomsten tussen en volmachten van stemgerechtigden in de algemene vergadering van aandeelhouders van de aanvrager en in de algemene vergadering van aandeelhouders van de moedermaatschappij van de aanvrager;

  • d. kopieën van documenten inzake beschermingsconstructies van de aanvrager en de moedermaatschappij van de aanvrager, in het bijzonder beschermingsconstructies met betrekking tot plaatsing van preferente aandelen of prioriteitsaandelen bij een rechtspersoon of een natuurlijk persoon.

4. Schriftelijke verklaringen

Verklaring aanvrager

De aanvraag bevat een ondergetekende schriftelijke verklaring van de aanvrager:

  • a. over de volledigheid en juistheid van door hem verstrekte gegevens;

  • b. dat hij een aan hem verleende vergunning voor landelijke commerciële omroep gebruikt voor het uitzenden van een commercieel radioprogramma dat:

    • 1°. voor zover het gepresenteerde programmaonderdelen tussen 07.00 uur en 19.00 uur betreft, voor ten minste 50 procent in de Nederlandse of Friese taal wordt gepresenteerd, en

    • 2°. waarin tussen 07.00 uur en 23.00 uur, voor zover in deze uren wordt uitgezonden, ten minste één maal per uur op het hele uur een programmaonderdeel geheel bestaande uit nieuws is opgenomen.

Voor deze verklaring gebruikt de aanvrager het model van bijlage 3.

Verklaring notaris

Bij de aanvraag is een verklaring van de notaris betreffende de volledigheid en juistheid van de door de aanvrager verstrekte gegevens gevoegd die voldoet aan het volgende model:

Verklaring notaris

Ondergetekende, notaris te

..... (plaatsnaam)

verklaart zonder voorbehoud dat de informatie die in het kader van de aanvraag is verstrekt ter uitvoering van voornoemd onderdeel 1 sub a, b, c, d, eerste en tweede streepje en onderdeel 2 door hem is geverifieerd en juist en volledig is bevonden en verklaart zonder voorbehoud dat de informatie die in het kader van de aanvraag is verstrekt ter uitvoering van voornoemd onderdeel 1, sub d, derde streepje en f, en onderdeel 3 door hem naar beste kunnen is geverifieerd en naar zijn oordeel juist en volledig is.

Onderzoeksrapport accountant

De aanvraag bevat een goedkeurend onderzoeksrapport met de volgende schriftelijke ondergetekende conclusie en oordeel van een accountant.

Conclusie en oordeel

Op grond van ons onderzoek van de gegevens waarop de veronderstellingen zijn gebaseerd is ons niets gebleken op grond waarvan wij zouden moeten concluderen dat de veronderstellingen in het bedrijfsplan geen redelijke basis vormen voor de prognose in hoofdstukken 6 en 7 en bijlagen B en C. Naar ons oordeel is de prognose op een juiste wijze op basis van de veronderstellingen in het bedrijfsplan opgesteld en toegelicht in overeenstemming met de grondslagen en uitgangspunten zoals genoemd in bijlagen A en B van het bedrijfsplan, waarbij tevens de van toepassing zijnde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zoals gehanteerd in de jaarrekening1 in aanmerking zijn genomen.

BIJLAGE 2: MODELBANKGARANTIE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 5, TWEEDE LID, EN 6, TWEEDE LID

Modelbankgarantie1

I. De ondergetekende

..... (naam van een bank die is gevestigd in een van de lidstaten van de Europese Unie of in een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte), statutair gevestigd te ....., mede kantoorhoudende te ....., hierna te noemen: ‘de Bank’;

In aanmerking nemende:

  • A. dat artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet bepaalt dat voor het gebruik van frequentieruimte een vergunning is vereist van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: ‘de Minister’);

  • B. dat regels zijn gesteld over de verlening van de vergunning voor landelijke commerciële radio-omroep voor kavel A7 of A8 onder gelijktijdige verlening van een vergunning voor digitale radio-omroep. Deze regels zijn vastgelegd in de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen kavels A7 en A8 in de FM-band en aanvraag vergunningen voor frequentieruimte in band III (hierna: Regeling aanvraag) en in de Regeling vaststelling eenmalig bedrag uitgifte A7 2011 (hierna: Regeling eenmalig bedrag);

  • C. dat degene die een aanvraag om de vergunningen voor kavel A7 en/of voor kavel A8 en voor digitale radio-omroep indient:

    • 1. op grond van artikel 5 van de Regeling aanvraag verplicht is een bedrag ter grootte van zijn financiële bod dan wel zijn financiële biedingen voor de vergunning voor kavel A7 en/of voor kavel A8 te storten dan wel voor dat bedrag een bankgarantie te verstrekken, en/of

    • 2. op grond van artikel 6 van de Regeling aanvraag verplicht is bij de indiening daarvan een waarborgsom of een bankgarantie te verstrekken ter grootte van een zesde deel van het bedrag dat hij verschuldigd is op grond van artikel 2, eerste of tweede lid, van de Regeling eenmalig bedrag;

  • D. dat op grond van artikel 4:94 van de Awb op aanvraag bij beschikking uitstel van betaling kan worden verleend voor het bedrag dat op grond van de Regeling eenmalig bedrag verschuldigd is en dat aan deze beschikking de voorschriften worden verbonden dat het verschuldigde bedrag wordt betaald in zes gelijke termijnen die steeds jaarlijks vervallen op 1 september, voor het eerst op 1 september 2011, en dat de verkrijger respectievelijk de houder van de vergunningen een waarborgsom verstrekt of een bankgarantie volgens het model, opgenomen in bijlage 2 van de Regeling aanvraag en de bijlage van de Regeling eenmalig bedrag, overlegt ter hoogte van een zesde deel van het verschuldigde bedrag;

  • E. dat ..... (naam aanvrager), rechtspersoon naar ..... (het recht van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte) recht, statutair gevestigd te ....., kantoorhoudende te ....., hierna te noemen: ‘de Aanvrager’, op grond hiervan is gehouden een waarborgsom te storten of een bankgarantie te doen stellen ter zekerheid van al hetgeen de aanvrager ter zekerheid verschuldigd is, hierna te noemen: ‘de Vordering’, aan de Staat der Nederlanden, rechtspersoon naar Nederlands recht, waarvan de statutaire zetel is gevestigd te ’s-Gravenhage, hierna te noemen: ‘de Staat’;

  • F. dat de Aanvrager de Bank heeft verzocht een onherroepelijke en onafhankelijke bankgarantie te stellen ten behoeve van de Staat, welke op eerste verzoek van de Staat betaalbaar is;

II. Verbindt zich tot het navolgende:

  • 1a. De Bank stelt zich bij wijze van zelfstandige verbintenis tot een bedrag van ..... (zegge: .....) (invullen bedrag van het financiële bod dan wel de financiële biedingen, bedoeld onder I.C1), onherroepelijk garant jegens de Staat voor de betaling van al hetgeen de Staat blijkens een schriftelijke verklaring van de Staat ter zake van de Vordering van de Aanvrager te vorderen heeft, aldus dat de Bank zich verbindt het gevorderde bedrag als eigen verplichting aan de Staat te voldoen.

  • 1b. De Bank stelt zich bij wijze van zelfstandige verbintenis tot een bedrag van ..... (zegge: ..... ) (invullen bedrag van een zesde deel van het onder I.C2 bedoelde eenmalig bedrag), onherroepelijk garant jegens de Staat voor de betaling van al hetgeen de Staat blijkens een schriftelijke verklaring van de Staat ter zake van de Vordering van de Aanvrager te vorderen heeft, aldus dat de Bank zich verbindt het gevorderde bedrag als eigen verplichting aan de Staat te voldoen.

  • 2. De Bank verbindt zich om als eigen schuld op eerste verzoek en op de enkele schriftelijke mededeling van de Staat zonder overlegging van enig ander document of opgaaf van redenen te verlangen, aan de Staat te voldoen het bedrag dat de Staat verklaart ter zake van de Vordering van de Aanvrager te vorderen te hebben, met dien verstande dat de Bank nimmer gehouden is aan de Staat meer te voldoen dan het hiervoor vermelde maximumbedrag.

  • 3. Deelberoepen onder deze bankgarantie zijn mogelijk. Het maximumbedrag van deze bankgarantie wordt met een bedrag gelijk met dat van elk deelberoep verlaagd.

  • 4a. Deze bankgarantie, voor zover deze betrekking heeft op het bedrag, bedoeld in onderdeel 1a, vervalt na ontvangst door de Bank van een per aangetekende brief gezonden schriftelijke verklaring van de Staat dat de bankgarantie vervalt en in ieder geval één jaar na datum van ondertekening van deze garantie, tenzij de Bank ten minste één maand voor de einddatum van de garantie per aangetekende brief een schriftelijke verklaring van of namens de Minister heeft ontvangen dat deze bankgarantie niet vervalt, in welk geval de garantie telkens voor een nieuwe termijn van een jaar geldig is.

  • 4b. Deze bankgarantie, voor zover deze betrekking heeft op het bedrag, bedoeld in onderdeel 1b, vervalt na ontvangst door de Bank van een per aangetekende brief gezonden schriftelijke verklaring van de Staat dat de bankgarantie vervalt en in ieder geval .... jaar (invullen ‘één jaar’ indien de bankgarantie (alleen) de onder I.C1 of I.C2 bedoelde verplichting betreft; invullen ‘zes jaar’ indien de bankgarantie (mede) de onder I.D bedoelde verplichting betreft na datum van ondertekening van deze garantie, tenzij de Bank ten minste één maand voor de einddatum van de garantie per aangetekende brief een schriftelijke verklaring van of namens de Minister heeft ontvangen dat deze bankgarantie niet vervalt, in welk geval de garantie telkens voor een nieuwe termijn van een jaar geldig is.

  • 5. Deze bankgarantie wordt beheerst door Nederlands recht. Geschillen ter zake van deze bankgarantie kunnen uitsluitend worden voorgelegd aan de bevoegde Nederlandse rechter te ’s-Gravenhage.

  • 6. Na verval van deze bankgarantie kan de Staat geen enkele aanspraak meer maken jegens de Bank uit hoofde van deze bankgarantie tenzij de Bank voorafgaande aan het moment waarop deze bankgarantie zou vervallen een mededeling ontving als bedoeld onder 2 waaraan de Bank nog niet voldeed. Op verzoek van de Bank zal de Staat deze bankgarantie nadat deze is vervallen retourneren aan de Bank.

    Plaats: .....

    Datum: .....

    Naam bank en ondertekening

    .....

BIJLAGE 3: MODELVERKLARING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 11

Ondergetekende verklaart dat:

  • 1. de door hem verstrekte gegevens en documenten volledig en juist zijn;

  • 2. hij een aan hem verleende vergunning voor landelijke commerciële omroep gebruikt voor het uitzenden van een commercieel radioprogramma dat:

    • 1°. voor zover het gepresenteerde programmaonderdelen tussen 07.00 uur en 19.00 uur betreft, voor ten minste 50 procent in de Nederlandse of Friese taal wordt gepresenteerd, en

    • 2°. waarin tussen 07.00 uur en 23.00 uur, voor zover in deze uren wordt uitgezonden, ten minste één maal per uur op het hele uur een programmaonderdeel geheel bestaande uit nieuws is opgenomen.

Naam aanvrager:

Handtekening:

Schema A als bedoeld in bijlage 1, deel II, onderdeel 1

INSTRUCTIES:

Dit formulier is bestemd voor zowel de aanvraag van de vergunningen voor de kavels A7 en A8, bedoeld in artikel 3, alsmede de vergunningen voor digitale radio-omroep, bedoeld in artikel 20.

Het financieel bod luidt in hele euro’s (dus geen cijfers achter de komma);

het bedrag van het financieel bod wordt in de Nederlandse taal ingevuld en zowel in cijfers als in letters geschreven;

Kruis aan op welke kavel de aanvraag betrekking heeft

Bedrag van het bod in cijfers

Bedrag van het bod in letters

landelijke FM-kavels

  

□ A7 alsmede een vergunning voor digitale radio-omroep

 

□ A8 alsmede een vergunning voor digitale radio-omroep

 

Ik dien wel/niet1 hierbij een verzoek in om uitstel van betaling als bedoeld in artikel 4:94 Algemene wet bestuursrecht onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Regeling vaststelling eenmalig bedrag uitgifte kavel A7 2011.

Naam aanvrager:

Handtekening:

Schema B betrekking hebbend op artikel 14, vierde lid, en als bedoeld in bijlage 1, deel II, onderdeel 2B

Programmavoorschriften

Voorgeschreven minimum percentage

Ma. 07.00–19.00 uur

Di. 07.00–19.00 uur

Wo. 7.00–19.00 uur

Do. 07.00–19.00 uur

Vrij. 7.00–19.00 uur

Za. 07.00–19.00 uur

Zo. 07.00–19.00 uur

Ma. t/m Zo. 07.00–19.00 uur gemiddeld

Programmering klassieke muziek, moderne klassieke muziek daaronder begrepen, of jazzmuziek

Ten minste 50% netto-zendtijd

        

Dit schema heeft betrekking op het kavel bestemd voor geclausuleerde landelijke commerciële omroep (A8). Het schema dient volledig te worden ingevuld indien kavel A8 wordt aangevraagd. Ten aanzien van kavel A7 dient u dit schema NIET in te vullen.

Ieder vakje bevat het percentage dat in het voorgenomen radioprogramma op de desbetreffende dag van de week tussen 07.00 uur en 19.00 uur uitsluitend wordt besteed aan de voorgeschreven programmering, te weten die in het bijzonder is gericht op klassieke muziek, moderne klassieke muziek daaronder begrepen, of jazzmuziek. Dit percentage wordt verkregen door het aantal minuten dat op de desbetreffende dag tussen 07.00 uur en 19.00 uur uitsluitend aan het programmavoorschrift zal worden besteed (A) te delen door de netto zendtijd (B) en de uitkomst te vermenigvuldigen met 100%. Netto zendtijd is: de totale zendtijd in minuten tussen 07.00 uur en 19.00 uur (720 minuten) minus het totaal aantal minuten aan reclameboodschappen dat op de desbetreffende dag tussen 07.00 uur en 19.00 uur wordt uitgezonden.

Het percentage is dus A : B x 100%. Het percentage is een heel getal (dus geen cijfers achter de komma).

Het laatste vakje van het schema bevat het gemiddelde percentage per dag, gemeten over een week. Hiervoor worden de dagpercentages bij elkaar opgeteld en vervolgens gedeeld door zeven. Ook dit percentage is een heel getal.

BIJLAGE 4 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 14, DERDE LID

– Model Bedrijfsplan –

Inleiding

Algemeen

Hierbij treft u het model voor het bedrijfsplan aan. Dit model bestaat uit acht hoofdstukken en drie bijlagen. Het bedrijfsplan bij de aanvraag dient minimaal deze acht hoofdstukken te bevatten op basis van de grondslagen en uitgangspunten uit bijlage A en B bij dit model bedrijfsplan.

Het bedrijfsplan van de aanvrager gaat vergezeld van een financieel jaarverslag dat niet ouder is dan een jaar. Het financieel jaarverslag bestaat uit het jaarverslag, de jaarrekening en overige gegevens, waaronder de accountantsverklaring. Voor de aanvragende rechtspersoon die is opgericht na 1 januari 2010 geldt deze verplichting niet omdat dan de oprichtingsbalans, zoals deze naar voren moet komen uit hoofdstuk 8 en bijlage B2 van het bedrijfsplan, voldoende is voor een beoordeling van de financiële situatie waarin de aanvrager verkeert.

De afzonderlijke hoofdstukken bevatten verschillende paragrafen. Deze paragrafen hebben tot doel de aanvrager handvatten te geven voor het opstellen van het bedrijfsplan. De paragraafindeling binnen de hoofdstukken wordt dwingend voorgeschreven. De aanvrager is wel vrij om paragrafen toe te voegen indien hij dat voor zijn bedrijfsplan noodzakelijk acht. De aanvrager is tevens verplicht om aan de hand van bijlage C positieve en negatieve scenario’s te geven.

Per kavel dient een zelfstandig bedrijfsplan opgesteld te worden. De betreffende kavel en de naam van de aanvrager dienen op de voorpagina van het bedrijfsplan duidelijk te worden vermeld. Indien bepaalde passages binnen een bedrijfsplan of met andere delen van de aanvraag of met de bedrijfsplannen voor andere kavels overeenkomen, kan niet worden verwezen naar andere delen van de aanvraag of naar bedrijfsplannen voor andere kavels, maar moeten kopieën van deze passages worden opgenomen. Het bedrijfsplan geeft in beschrijvende, kwantitatieve en financiële zin de toekomstplannen en de toekomstmogelijkheden van de onderneming van de aanvrager weer. De beschrijvende elementen, de kwantitatieve elementen en de financiële berekeningen moeten consistent zijn en een duidelijke samenhang vertonen.

De aan de toekomstgerichte financiële overzichten ten grondslag liggende informatie dient correct, volledig en realistisch te zijn en dient aan te sluiten op het doel van de informatieverstrekking. De grondslagen van waardering en resultaatbepaling moeten op een duidelijke wijze in de toelichting bij de financiële informatie uiteen worden gezet (zie bijlage A).

Let op! Artikel 14, eerste lid, legt de bewijslast bij de aanvrager. Dit betekent onder meer dat een aanvrager die voor een bepaalde stelling of aannames geen of nauwelijks onderbouwing aanlevert, zijn kansen in de vergelijkende toets verkleint.

Hoofdstukken

Hoofdstuk 1 geeft de managementsamenvatting van het bedrijfsplan.

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de programmatische voornemens. Deze voornemens zullen hun doorwerking hebben in het te verwachten marktaandeel en de te verwachten omzet.

In de hoofdstukken 3 tot en met 5 wordt ingegaan op specifieke kenmerken van de aanvraag zoals kennis van de doelgroep waarop het voornemen van toepassing is en kennis van de markt en de organisatie.

In de hoofdstukken 6 tot en met 8 dient de aanvrager in te gaan op financiële zaken zoals de omzet, kosten, investeringen en financiering. Het bedrijfsplan bestrijkt een periode van 7 jaar. Het cijfermateriaal dient zowel het volledige startjaar 2011 als het volledige slotjaar van de vergunningsperiode 2017 te bevatten. Deze periode is langer dan de vergunningperiode van 6 jaar. Voor de eerste maanden voorafgaand aan de vergunningperiode kan rekening worden gehouden met een aanloopperiode waarin investeringen en aanloopkosten gemaakt worden. De aanvrager dient de tabellen uit deze hoofdstukken als leidraad voor de wijze van verstrekking van de informatie te hanteren. Indien een andere indeling van de tabellen een beter inzicht geeft, kan van de tabellen worden afgeweken.

Indien tevens een vergunning voor een tweede kavel aangevraagd wordt, mogen de effecten daarvan niet worden verwerkt in het bedrijfsplan. Het bedrijfsplan dient geschreven te zijn alsof het de enige aanvraag is.

In bijlage A wordt ingegaan op de grondslagen voor de waardering van het cijfermateriaal, het financieel instrument (eenmalig bedrag), het financieel bod en het volledige gebruik van de frequentieruimte. Deze grondslagen zijn dwingend voorgeschreven.

In bijlage B staan modellen voor de weergave van de prognoses van winst- en verliesrekening, balans en de liquiditeit. De aanvrager wordt verzocht de modeltabellen uit bijlage B als leidraad voor de wijze van verstrekking van de informatie te hanteren. De aanvrager is vrij om door toevoegingen de modellen aan te passen indien hij dat voor zijn bedrijfsplan noodzakelijk acht.

In bijlage C worden handvatten gegeven voor de scenario’s.

Toetsing van het bedrijfsplan

Het bedrijfsplan (met bijbehoren) moet duidelijk maken in hoeverre de aanvrager zich in verhouding tot andere aanvragers een bestendige vergunninghouder toont, tot uiting komend in een op korte en lange termijn zichtbare a) sterke financiële positie en b) solide inrichting van de organisatie die ervan blijk geeft dat hij in staat is op een professionele manier radioprogramma’s te maken.

Bij de beoordeling van het bedrijfsplan wordt tevens de samenhang en het realiteitsgehalte ervan betrokken. Uit de financiële hoofdstukken van het bedrijfsplan moet blijken of de aanvrager de kavel gedurende de looptijd van de vergunning kan exploiteren. Daartoe wordt niet alleen gekeken naar een gepresenteerd positief eindresultaat, maar ook naar de onderbouwing daarvan, de samenhang binnen het plan en het realiteitsgehalte van de cijfers en de gehanteerde aannames.

1. Managementsamenvatting

In de managementsamenvatting is op beknopte wijze de informatie uit het bedrijfsplan samengevat. De indeling van de managementsamenvatting is gelijk aan de hoofdstukindeling van het bedrijfsplan. De samenvatting bestaat daarom uit de onderdelen:

  • Programmatisch voornemen en kavel

  • Doelgroep

  • Markt

  • Organisatie

  • Omzet en kosten

  • Investeringen

  • Financiering

2. Programmatisch voornemen en kavel

In dit hoofdstuk wordt expliciet aangegeven op welke kavel het bedrijfsplan betrekking heeft. Daarbij wordt een zo volledig mogelijke inhoudelijke beschrijving gegeven van het programmatische voornemen op de betreffende kavel. Deze beschrijving bevat ten minste informatie over de inhoud van het uit te zenden programma en de programmaonderdelen zoals het soort uit te zenden muziek, nieuws, presentatie. Er wordt verder een uitzendschema gegeven dat representatief is voor het radiostation.

Let op: Voor de geclausuleerde kavel A8 geldt bovendien dat de in het bedrijfsplan beschreven programmatische voornemens moeten voldoen aan de 50%-vereiste zoals dat is geformuleerd in artikel 4 van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 en dat zij voor de toepassing van de vergelijkende toets ook als zelfstandig criterium worden getoetst en vergeleken met de programmatische voornemens van de andere aanvragers.

3. Doelgroep

In dit hoofdstuk wordt aangegeven wat de doelgroep is, waar de aanvrager zich met zijn programmatische voornemens en het bedrijfsplan op richt. De totale luisteraarmarkt wordt daartoe afgebakend en in kleinere segmenten verdeeld. Het gekozen segment waar de doelgroep betrekking op heeft, wordt omschreven.

De onderstaande punten gelden als handvatten waarop nader kan worden ingegaan. De aanvrager is vrij andere punten te vermelden indien dit voor het bedrijfsplan van belang is.

Ongeclausuleerd

Het bedrijfsplan bevat een beschrijving van de doelgroep onder andere betrekking hebben op:

  • demografische kenmerken (geslacht, leeftijd, inkomen, opleiding)

  • psychologische criteria (sociale klasse, levensstijl)

  • gedragscriteria (hoe vaak luistert men, wanneer luistert men)

Hierbij wordt vermeld of, en zo ja, op welke onderzoeken de beschrijving van de doelgroep is gebaseerd. Zo ja, dan gaat het bedrijfsplan vergezeld van een afschrift van die onderzoeken.

Geclausuleerd

Het bedrijfsplan bevat een beschrijving van de doelgroep naast wat is vermeld bij de ongeclausuleerde kavels, ook betrekking hebben op:

  • het verband tussen de doelgroep en het programmatische voornemen

  • de aannames die worden gemaakt in de keuze van de doelgroep

  • in hoeverre deze aannames gevoelig zijn voor veranderingen

  • waarom voor deze doelgroep is gekozen

Hierbij wordt vermeld of, en zo ja, op welke onderzoeken de beschrijving van de doelgroep is gebaseerd. Zo ja, dan gaat het bedrijfsplan vergezeld van een afschrift van die onderzoeken. Overigens kunnen deze elementen tezamen met de onderzoeken ook worden opgevoerd ter onderbouwing van een aanvraag voor een ongeclausuleerde kavel.

4. Markt

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de in hoofdstuk drie beschreven doelgroep wordt gepositioneerd. Zo is kennis van de kenmerken en wensen/eisen van de afnemers (luisteraars en adverteerders) essentieel voor het formuleren van een gericht (marketing) beleid.

Bij de omschrijving wordt ingegaan op de onder 4.1 tot en met 4.4 genoemde punten. Bij elke omschrijving wordt expliciet vermeld welke aannamen of voorspellingen worden gehanteerd. Een voorspelling of aanname is ten minste gebaseerd op een kwalitatieve analyse. Indien aan een voorspelling of aanname een onderzoek ten grondslag ligt, wordt hiervan een afschrift aan het bedrijfsplan toegevoegd.

4.1 Positionering

De concurrentiepositie wordt beschreven. Op de te onderscheiden product- en marktcombinaties wordt concurrentie ondervonden van organisaties die zich met een (enigszins) vergelijkbaar programma op de markt begeven. De mate waarin concurrenten daadwerkelijk concurrenten zijn, is voor een belangrijk deel bepalend voor de mogelijkheden van de organisatie. Elementen van de omschrijving kunnen onder andere zijn:

  • De clausuleringen van de verschillende landelijke FM-frequenties.

  • Een analyse van de huidige en toekomstige concurrentie op de markt.

  • Beschrijving van de concurrenten in aantal en in termen van doelgroep/format.

  • In welk opzicht is de eigen doelgroep c.q. programmatisch voornemen verschillend van de doelgroep c.q. programmatisch voornemen van de concurrenten.

  • Waar zit het concurrentievoordeel?

  • Welke strategie wordt gehanteerd om concurrenten voor te blijven?

4.2 Luisteraarmarkt

De luisteraarmarkt wordt beschreven. Aandachtspunten daarbij kunnen zijn:

  • Een inschatting van de luisteraarmarkt voor de gekozen doelgroep in verwachte luistertijdaandeel en luisterbereik voor de vergunningsperiode.

  • Op welke wijze identificeert de luisteraar zich met het radiostation?

4.3 Adverteerdermarkt

De adverteerdermarkt wordt beschreven. Aandachtspunten bij de adverteerdermarkt kunnen zijn:

  • Een inschatting van de adverteerdermarkt voor de gekozen doelgroep.

  • Wat zijn de drie grootste (potentiële) adverteerders?

  • Hoe zijn de adverteerders te typeren?

  • Welk verband is er tussen de inschatting van de luisteraarmarkt en de adverteerdermarkt?

4.4 Trends en ontwikkelingen

Trends en ontwikkelingen voor de aanvragende organisatie worden beschreven. De trends en ontwikkelingen in de omgeving van de organisatie bepalen of beïnvloeden haar huidige en toekomstige mogelijkheden. Omgevingsontwikkelingen zijn ontwikkelingen die op allerlei gebied plaats kunnen vinden: vergrijzing, recessie, technologische ontwikkelingen.

5. Organisatie

In dit hoofdstuk wordt de toekomstige organisatie beschreven die nodig wordt geacht voor het in gebruik nemen van de vergunning. Naast het duidelijk maken van de activiteiten van de organisatie kan dit onderdeel dienen voor het scheppen van een coherent beeld van de organisatie. Ingegaan wordt op kennis en ervaring, de opbouw en grootte van de organisatie.

5.1 Kennis en ervaring

De aanvrager beschrijft de kennis en ervaring waarover hij kan beschikken. In deze beschrijving vermeldt hij in elk geval door wie en op welke wijze die kennis en ervaring ter beschikking wordt gesteld, vergezeld van de daarop betrekking hebbende overeenkomsten.

Het gaat om kennis en ervaring waarover de aanvrager aantoonbaar kan beschikken. De aanvrager hoeft hier niet zelf over te beschikken, maar kan tevens afspraken hebben gemaakt en overeenkomsten hebben gesloten met derden die bereid zijn hun kennis en ervaring aan hem ter beschikking te stellen. De aanvrager geeft een korte beschrijving door wie en op welke wijze kennis en ervaring aan hem ter beschikking wordt gesteld. Dit kan bijvoorbeeld door inzicht te geven in:

  • de personele structuur (redactie, programmamakers);

  • de regeling van de interne onderlinge verantwoordelijkheden in een programmastatuut;

  • intentieverklaringen/overeenkomsten met derden voor de inzet van expertise en dienstverlening voor de productie van programma’s;

  • intentieverklaringen/overeenkomsten met derden voor de verwerving van uitzendrechten van programmaonderdelen.

5.2 Bedrijfsfuncties

De beschrijving gaat in op de verschillende bedrijfsfuncties die binnen de organisatie worden onderscheiden zoals:

  • marketing/sales

  • programmering

  • administratie

  • personeelszaken

  • beheer

Per functie wordt aangegeven welke werkzaamheden worden verricht en hoe groot de personele inzet hierbij is. Middels een organogram kan duidelijk worden gemaakt op welke plaats binnen de organisatie (staf/lijn) de functies zijn geplaatst. Verder kan worden duidelijk gemaakt hoeveel personeel benodigd is en wat het opleidingsniveau en de leeftijdsopbouw van het personeel is.

5.3 Technische organisatie

Hier wordt beschreven op welke wijze de technische organisatie is opgebouwd. De beschrijving gaat in op de technische hulpmiddelen die benodigd zijn voor de kerntaak van de toekomstige organisatie, hieronder begrepen het omroepzendernetwerk. Hierbij kan het productieproces – van het produceren van het programma tot het aanbieden aan de luisteraar – als leidraad worden genomen.

5.4 Rechtsvorm van de organisatie

Een beschrijving van de organisatiestructuur van de rechtspersoon die de vergunning aanvraagt, wordt gegeven. Dit wordt verder verduidelijkt met een organogram. Verder wordt een beschrijving gegeven van de groep waar de rechtspersoon deel van uitmaakt.

5.5 Management

Een goed management is een belangrijke succesfactor voor de continuïteit van de organisatie. Duidelijk wordt gemaakt in welke mate de kwaliteit en ervaring van het management is vormgegeven. De aanvrager voegt daarnaast het curriculum vitae van het management toe aan het bedrijfsplan.

5.6 Goed bestuur

De aanvrager dient inzicht te geven in de taken enbevoegdheden van de verschillende bestuursorganen. Omdat bij de beoordeling van het element ‘principes van goed bestuur’ niet alleen de bestuurlijke inrichting van de aanvragende rechtspersoon relevant is, maar ook de bestuurlijke inrichting van een eventuele moedermaatschappij dient de verstrekte informatie in een voorkomend geval ook betrekking te hebben op een dergelijke moedermaatschappij. Daarbij dient aangetoond te worden of wordt voldaan aan de volgende ‘best practice’ bepalingen uit de Nederlandse corporate governance code, indien deze code op de aanvrager van toepassing is: II.1.1 (benoeming bestuurders), II.1.2 (goedkeuring besluiten door raad van commissarissen) II.1.8 (commissariaten van een bestuurder), III.1.1 (taakverdeling en werkwijze van de raad van commissarissen), III.2.1 (eisen aan commissarissen), III. 3.4 (aantal commissarissen), III 3.5 en 3.6 (zittingsduur en aftreden commissarissen) III.4.2 (eisen aan de voorzitter van de raad van commissarissen), III 6.5 (tegenstrijdige belangen), IV.1.1 (besluiten algemene vergadering t.a.v. bevoegdheden).

Ook verenigingen en stichtingen, op wie de code niet van toepassing is, kunnen voldoen aan de ‘best practice’ bepalingen, zij moeten daartoe inzicht geven in hun bestuursstructuur. Relevant is dat in hun organisatie aangetoond wordt, op een met de code vergelijkbare wijze, in hoeverre er een systeem is van ‘checks and balances’.

Het bedrijfsplan van de aanvrager gaat, mede ter onderbouwing van de volgende hoofdstukken 6 tot en met 8, vergezeld van een financieel jaarverslag dat niet ouder is dan een jaar gerekend vanaf de dag bedoeld in artikel 3, tweede lid. Het financieel jaarverslag bestaat uit het jaarverslag, de jaarrekening en overige gegevens, waaronder de accountantsverklaring. Voor de aanvragende rechtspersoon die is opgericht na 1 januari 2010 geldt deze verplichting niet omdat dan de oprichtingsbalans, zoals deze naar voren moet komen uit hoofdstuk 8 en bijlage B2 van het bedrijfsplan, voldoende is voor een beoordeling van de financiële situatie waarin de aanvrager verkeert.

6. Omzet en kosten

In het bedrijfsplan dient een geprognosticeerde winst- en verliesrekening opgenomen te worden conform bijlage B. Daarnaast moet nader worden ingegaan op de specifieke omzet en kostenposten.

6.1 Omzet

De verwachte netto omzet wordt beschreven en gekwantificeerd voor een periode van 7 kalenderjaren (2011 tot en met 2017). De verwachting is gebaseerd op de in het hoofdstuk 3 (Doelgroep) en hoofdstuk 4 (Markt) beschreven omstandigheden. De netto omzet is onderverdeeld in inkomstenbronnen als advertentie-inkomsten, sponsoring, inkomsten uit concernverband etc.

In onderstaande tabellen wordt aangegeven op welke wijze de omzetprognose voor 7 jaar kan worden opgesteld. De omzet wordt gespecificeerd naar omzet, die verkregen wordt van derden en omzet die verkregen wordt van ondernemingen binnen concernverband. Tevens wordt bij de reclameboodschappen aangegeven, hoeveel reclameboodschappen worden uitgezonden en wat het gemiddelde tarief van een uit te zenden reclameboodschap is.

Omzet reclame-uitzendingen

Indien de advertentie-inkomsten geheel of gedeeltelijk gebaseerd zijn op barterovereenkomsten moet aandacht besteed worden aan de waardering van de inkomsten uit deze overeenkomsten. De waarde van de barterovereenkomsten moet gebaseerd zijn op de contraprestatie. Met name voor deze inkomsten is een adequate beschrijving nodig om oordeelsvorming over het realiteitsgehalte mogelijk te maken. De kosten van de tegenprestatie worden onder exploitatiekosten (paragraaf 6.2) afzonderlijk vermeld.

Omzet binnen concernverband

De inkomsten die van rechtspersonen binnen concernverband worden ontvangen, worden hier opgenomen. Indien deze inkomsten materieel zijn, wordt een gelijke specificatie gegeven als gevraagd voor inkomsten van derden. Onder een concern wordt verstaan: de gezamenlijkheid van een rechtspersoon en haar dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Omzetprognose totaal in euro x 1.000

Totalen

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Omzet derden

       

Omzet binnen concernverband

       

Totale netto omzet

       
Specificatie naar soort omzet in euro x 1.000

Derden

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Omzet reclame-uitzendingen

       

Omzet uit barterovereenkomsten

       

Inkomsten uit sponsoring

       

Omzet uit nevenactiviteiten

       

Overige omzet derden

       

Totaal omzet derden

       

Concernverband

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Omzet reclame-uitzendingen

       

Omzet uit barterovereenkomsten

       

Overige omzet concernverband

       

Totaal omzet verkregen uit concernverband

       
Nadere specificatie reclameboodschappen voor derden in euro x 1.000

Reclame uitzendingen derden

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Aantal reclameboodschappen

       

Gemiddelde tarief

       

Omzet reclame-uitzendingen

       

Barterovereenkomsten derden

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Aantal reclameboodschappen

       

Aantal tegenprestaties

       

Gemiddeld tarief tegenprestatie

       

Omzet barterovereenkomsten

       
Nadere specificatie reclameboodschappen binnen concernverband in euro x 1.000

Reclame uitzendingen concern

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Aantal reclameboodschappen

       

Gemiddelde tarief

       

Omzet reclame-uitzendingen

       

Barterovereenkomsten

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Aantal reclameboodschappen

       

Aantal tegenprestaties

       

Gemiddeld tarief tegenprestatie

       

Omzet barterovereenkomsten

       
6.2 Kosten

De verwachte kosten worden beschreven en gekwantificeerd voor een periode van 7 jaar.

Kostenprognose totaal in euro x 1.000

Totalen

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Lonen en salarissen

       

Sociale lasten en pensioenlasten

       

Afschrijving activa

       

Exploitatiekosten

       

Exploitatiekosten t-dab

       

Overige bedrijfslasten

       

Totale kosten

       

Lonen en salarissen

Hier wordt een overzicht gegeven van de lonen en salarissen per categorie werknemers alsmede de verwachte personeelsbezetting.

Lonen en salarissen, aantal FTE
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Aantal werknemers in FTE

       
Lonen en salarissen in euro x 1.000
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Leiding en administratie

       

Productie

       

Presentatie

       

Technici

       

Verkoop

       

Overigen

       

Totaal

       

Sociale lasten en pensioenlasten

Hier wordt een berekening gegeven van de sociale lasten en overige personeelskosten, met vermelding van de gehanteerde percentages.

Afschrijving vaste activa

Hierbij wordt een overzicht gegeven van de afschrijvingen per categorie investering. De afschrijving op het financieel instrument, bedoeld in de Regeling vaststelling eenmalig bedrag uitgifte kavel A7 2011, maakt deel uit van de afschrijvingskosten en worden hier opgenomen.

Afschrijving vaste activa in euro x 1.000
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitzendapparatuur

       

Uitzendapparatuur t-dab

       

Verbindingsapparatuur

       

Verbindingsapparatuur t-dab

       

Computerapparatuur

       

Computerapparatuur t-dab

       

Software

       

Software t-dab

       

Inrichting en inventaris

       

Immateriële vaste activa zoals Financieel instrument

       

Overigen

       

Totaal

       

Exploitatiekosten

Een gedetailleerd inzicht wordt gevraagd in de exploitatiekosten. Het financieel bod (het financieel instrument valt onder: vaste activa) maakt deel uit van de exploitatiekosten en wordt hierin opgenomen. De aanvrager neemt het in schema A van bijlage 1 geboden financieel bod op. De kosten van de toezichthouder, de kosten van de contraprestaties bij barterovereenkomsten alsmede de overige exploitatiekosten worden hier eveneens vermeld.

Exploitatiekosten t-dab

Een gedetailleerd inzicht wordt gevraagd in de exploitatiekosten die specifiek betrekking hebben op t-dab.

Overige bedrijfslasten

Hieronder worden de algemene kosten, de huisvestingskosten, de kantoorkosten en de overige bedrijfslasten opgenomen, volgens onderstaand model:

Overige bedrijfslasten in euro x 1.000
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Algemene kosten

       

Huisvestingskosten

       

Kantoorkosten

       

Overige bedrijfslasten

       

Totaal

       

7. Investeringen

In het bedrijfsplan dient een geprognosticeerde balans opgenomen te worden conform bijlage B. Daarnaast wordt nader ingegaan op de investeringen in de onderneming. Dit bevat zowel de technische beschrijving alsmede de financiële opstelling, waarbij ook een splitsing in jaren wordt gemaakt. Het financieel instrument (het financieel bod valt onder: exploitatiekosten) wordt hieronder eveneens meegenomen.

Overeenkomstig de navolgende tabel worden de investeringen schematisch weergegeven, waarbij tevens de afschrijvingstermijn vermeld wordt:

Totale investeringen

Investeringen totaal

Afschrijvings termijn

Inbreng

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Materiele vaste activa

         

Materiële vaste activa t-dab

         

Immateriële vaste activa

         

Totaal investeringen

         
Specificatie investeringen

Materiele vaste activa

Afschrijvings termijn

Inbreng

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Uitzendapparatuur

         

Uitzendapparatuur t-dab

         

Verbindingsapparatuur

         

Verbindingsapparatuur t-dab

         

Computerapparatuur

         

Computerapparatuur t-dab

         

Software

         

Software t-dab

         

Overige investeringen

         

Totaal

         

Immateriële vaste activa

Afschrijvings termijn

Inbreng

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Investering financieel instrument

         

Overige investeringen

         

Totaal

         

Voor alle vaste activa in de tabel wordt een technische beschrijving opgenomen. Bij bestaande ondernemingen worden de bestaande activa in deze tabel meegenomen tegen de boekwaarde onder de kolom inbreng, met dien verstande dat de waarderingsmethode in overeenstemming is met de eisen uit Bijlage A (Grondslagen voor de waardering).

8. Financiering

In het bedrijfsplan dient een geprognosticeerde liquiditeitsprognose opgenomen te worden conform bijlage B. Daarnaast worden de posten van de totale financiering toegelicht, dit betreft alle financieringsaspecten zoals:

de financieringsbehoefte voor

  • werkkapitaal

  • investeringen, waaronder financieel instrument

  • aanloopverliezen

  • financieel bod en het financieel instrument

de financieringsmiddelen zoals:

  • eigen vermogen

  • lang vreemd vermogen

  • bankkrediet

  • overige financieringsmiddelen

  • garanties

  • achtergestelde lening

Indien een garantie of achtergestelde lening wordt verstrekt door een rechtspersoon of vennootschap die onderdeel uitmaakt van dezelfde groep als bedoeld in boek 2, artikel 24b BW, dient het jaarverslag van 2010 van die rechtspersoon of vennootschap verstrekt te worden.

Ook in het geval ten behoeve van de eigen groepsmaatschappij, als bedoeld in boek 2, artikel 24b BW, een 'aansprakelijkheidsverklaring' is opgemaakt, dient het jaarverslag van 2010 van de groepsmaatschappij verstrekt te worden.

Indien er gebruik wordt gemaakt van enigerlei vorm van krediet of van garanties voor krediet ten behoeve van de materiële investeringen, het financieel instrument (eenmalig bedrag) en het financieel bod, dient de aanvrager aannemelijk te maken dat die toezeggingen kunnen worden nagekomen. De aanvrager voegt de betreffende gegevens en bescheiden toe aan het bedrijfsplan.

De hoogte van de financiële middelen en financiële toezeggingen dienen minimaal gelijk te zijn aan de hoogte van de desbetreffende posten (eigen vermogen, leningen, etc.) in de geprognosticeerde balans en wel in het jaar waarin deze de hoogste stand bereikt.

Bijlage A. Grondslagen voor de waardering

De grondslagen van waardering en resultaatbepaling moeten apart uiteen worden gezet. Zij moeten in overeenstemming zijn met de grondslagen welke gebruikt worden bij het opstellen van de jaarrekening van de onderneming en zij dienen te voldoen aan de regels van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

Het financiële instrument moet worden behandeld als een investering in immateriële activa, de boekwaarde van deze post wordt in de geprognosticeerde balans opgenomen onder immateriële activa, de afschrijving wordt in de geprognosticeerde exploitatierekeningen opgenomen onder afschrijvingen.

Het financiële bod moet in de geprognosticeerde exploitatierekeningen worden opgenomen onder exploitatiekosten.

De aanvrager dient er van uit te gaan dat voor iedere kavel de volledige frequentieruimte wordt gebruikt.

Bijlage B. Uitgangspunten voor afzonderlijke posten

B.1 Geprognosticeerde winst- en verliesrekening met toelichting

De geprognosticeerde winst- en verliesrekening geven inzicht in de financiële performance van de onderneming. De winst- en verliesrekening bestrijkt een periode van 7 jaar, voor ieder jaar is een afzonderlijke opstelling weergegeven.

Indien er posten in de winst- en verliesrekening zijn waarbij de omzet of de kosten afkomstig zijn van ondernemingen binnen concernverband wordt hiervan afzonderlijk melding gemaakt.

Aannamen

De belangrijkste veronderstellingen (aannamen) welke ten grondslag liggen aan de afzonderlijke posten van de winst- en verliesrekening worden in dit hoofdstuk expliciet vermeld en toegelicht.

De geprognosticeerde winst- en verliesrekening voldoet aan de volgende indeling
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Baten

       

Omzet reclame uitzendingen

       

Overige omzet

       

Totaal omzet

       
        

Bedrijfslasten

       

Lonen en salarissen

       

Sociale lasten

       

Afschrijving vaste activa

       

Directe productiekosten

       

Overige bedrijfslasten

       

Som der bedrijfslasten

       
        

Bedrijfsresultaat

       

Saldo opbrengst beleggingen en rente

       

Buitengewone baten en lasten

       

Exploitatieresultaat

       

De posten in de exploitatierekening sluiten aan met de specificaties die gegeven zijn in het hoofdstuk omzet en kosten.

B.2 Geprognosticeerde balans met toelichting

Voor het hele tijdspad van de financiële overzichten wordt voor het eind van ieder jaar een geprognosticeerde balans opgesteld. Deze is consistent met de cijfers uit de winst- en verliesrekening. De uitgangspositie (beginbalans van het eerste jaar) wordt duidelijk toegelicht. De balans geeft een overzicht van de financiële positie van de onderneming.

De geprognosticeerde balans voldoet aan de volgende indeling
 

Begin 2011

Eind 2011

Eind 2012

Eind 2013

Eind 2014

Eind 2015

Eind 2016

Eind 2017

Activa

        

Immateriële vaste activa

        

Materiele vaste activa

        

Financiële vaste activa

        

Voorraden

        

Vorderingen

        

Liquide middelen

        

Totaal activa

        
         

Passiva

        

Aandelenkapitaal

        

Reserves

        

Totaal eigen vermogen

        

Voorzieningen

        

Schulden op lange termijn

        

Schulden op korte termijn

        

Totaal passiva

        
 

Begin 2011

Eind 2011

Eind 2012

Eind 2013

Eind 2014

Eind 2015

Eind 2016

Eind 2017

Solvabiliteitsratio (totaal eigen vermogen/totaal passiva)

        
B.3 Liquiditeitsprognose

Voor het hele tijdspad van de financiële overzichten wordt de liquiditeitsprognose (per jaar) opgesteld.

Onderdeel van de prognose is onder andere:

  • cash flow (winst en afschrijving)

  • investeringen

  • mutaties werkkapitaal

  • aflossing leningen

De liquiditeitsprognose geeft een overzicht van de liquiditeitspositie van de onderneming en geeft inzicht in financiële knelpunten. De netto contante waarde van de toekomstige kasstromen per 1 januari 2011 wordt berekend en toegelicht.

De netto contante waarde wordt berekend door de inkomende en uitgaande kasstromen contant te maken naar het begin van de vergunningsperiode. Voor de disconteringsvoet wordt de WACC gehanteerd. Dit is de WACC die gehanteerd is voor de vaststelling van de hoogte van het eenmalig bedrag volgens de Regeling vaststelling eenmalig bedrag uitgifte kavel A7 2011, te weten 6,41%.

Het geprognosticeerde liquiditeitsoverzicht voldoet aan de volgende indeling

Inkomende liquiditeitsstroom

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Cash flow

       

Netto exploitatieresultaat

       

Afschrijvingen

       

Totaal cash flow

       

Kapitaalstortingen

       

Opgenomen langlopende leningen

       

Totaal inkomende liquiditeitsstroom

       
        

Uitgaande liquiditeitsstroom

       

Investeringen

       

Aflossing leningen

       

Mutatie saldo vorderingen en schulden

       

Totaal inkomende liquiditeitsstroom

       

Saldo liquiditeitstroom

(= cashflow t.b.v. NCW berekening)

       
        

Liquiditeiten begin van de periode

       

Liquiditeiten eind van de periode

       
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

NCW

Netto contante waarde ( = cashflow / (1 + discount rate/^T)

        

Bijlage C. Scenario’s

Ter onderbouwing van het bedrijfsplan past de aanvrager een ‘gevoeligheidsanalyse’ toe op het bedrijfsplan. Het betreffen optimistische en pessimistisch scenario’s.

Hierin wordt een overzicht gegeven van de invloed van de positieve en negatieve afwijking in elk van de afzonderlijke omzetcomponenten ‘aantal reclameboodschappen’ en ‘tarieven reclameboodschappen’ op de nettowinst, de solvabiliteit en de liquiditeit volgens onderstaande schema's:

Vermindering aantal reclameboodschappen van derden met 10%
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Totaal omzet

       

Netto resultaat

       

Eigen vermogen

       

Liquide middelen

       
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

NCW

Netto contante waarde ( = cashflow / (1 + discount rate/^T)

        
Verhoging aantal reclameboodschappen van derden met 10%
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Totaal omzet

       

Netto resultaat

       

Eigen vermogen

       

Liquide middelen

       
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

NCW

Netto contante waarde ( = cashflow / (1 + discount rate/^T)

        
Verlaging van de tarieven van reclameboodschappen van derden met 10%
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Totaal omzet

       

Netto resultaat

       

Eigen vermogen

       

Liquide middelen

       
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

NCW

Netto contante waarde ( = cashflow / (1 + discount rate/^T)

        
Verhoging van de tarieven van reclameboodschappen van derden met 10%
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Totaal omzet

       

Netto resultaat

       

Eigen vermogen

       

Liquide middelen

       
        
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

NCW

Netto contante waarde ( = cashflow / (1 + discount rate/^T)

        

Ook voor de andere omzetcomponenten dienen dergelijke berekeningen te worden gemaakt indien deze individuele componenten ieder voor zich (zoals onderscheiden in de specificatie van de omzet) meer dan 10% uitmaken van de totale omzet.

Bij het invullen van de tabellen dient u er vanuit te gaan dat de netto omzet uit reclameboodschappen stijgt of vermindert ten opzichte van de netto reclameomzet die in hoofdstuk 6 is aangegeven.

De verschillende schema’s worden toegelicht. Inzicht wordt gegeven welke gevolgen de wijziging in de omzet heeft voor de positie op de markt, de organisatie, de kosten, de investeringen en de financiering en de termijn waarbinnen die wijzigingen in posities kunnen worden doorgevoerd. Hierbij dient u tevens aan te geven welke contractuele mogelijkheden u heeft om de kosten te reduceren, bijvoorbeeld omdat met tijdelijke contracten wordt gewerkt of de opzegtermijn kort is.

TOELICHTING

I Algemeen

1. Doel en aanleiding

In 2003 zijn negen landelijke commerciële FM-vergunningen verdeeld door middel van een vergelijkende toets. In 2009 zijn daarvan de vergunningen voor de kavels A7 en A8 ingetrokken.

De vergunningen voor de kavels A7 en A8 zijn evenals de andere FM-vergunningen in 2003 verleend door middel van een vergelijkende toets. Aangezien de overige vergunningen nog lopen en deze naar verwachting tot en met 31 augustus 2017 verlengd zullen worden, geldt op grond van de Telecommunicatiewet (artikel 3.3, zevende lid) dat de kavels A7 en A8 als hoofdregel door middel van een vergelijkbare procedure moeten worden uitgegeven. Alleen bij gewijzigde omstandigheden kan er reden zijn de uitgifte anders te organiseren. Er zijn in dit geval geen gewijzigde omstandigheden die reden geven een andere verdeelmethode te kiezen. Daarom wordt voorzien in een verdeling gebaseerd op een vergelijkende toets.

In het kader van het digitaliseringsbeleid zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 23 juni 2009 is geformuleerd, worden de kavels A7 en A8 bestemd voor omroepen die een bijdrage willen leveren aan de ontwikkeling van digitale etherradio (Kamerstukken II 2008/09, 24 095, nr. 241). Vanuit het oogpunt van doelmatig ethergebruik is het daarom wenselijk om deze twee kavels met een verplichting tot digitalisering vanaf 1 september 2011, uit te geven tot en met 31 augustus 2017 op basis van een procedure die vergelijkbaar is met de procedure in 2003. De einddatum is gelijk aan de einddatum waarop de andere zeven landelijke commerciële FM-vergunningen na verlenging aflopen.

2. Opzet vergelijkende toets

Voor het bepalen van de opzet van de vergelijkende toets is rekening gehouden met de ervaringen met frequentieverdelingen uit het verleden, in het bijzonder die van 2003. Daarbij is gekeken naar de besluitvorming die heeft geleid tot de vergelijkende toets in 2003, naar de voorgenomen en uiteindelijke inrichting van de toets en naar de realisatie van vooraf gestelde doelstellingen.

Bij elke aanvrager die kavel A7 of A8 aanvraagt, wordt getoetst in hoeverre de aanvrager zich op basis van de door hem verstrekte gegevens en bescheiden (bedrijfsplan en bijbehoren) in verhouding tot andere aanvragers van eenzelfde kavel een bestendige vergunninghouder toont, tot uiting komend in een op korte en lange termijn zichtbare sterke financiële positie en solide inrichting van de organisatie die ervan blijk geeft in staat te zijn op een professionele manier radioprogramma’s te maken. Gelijktijdig wordt bij de geclausuleerde kavel A8 getoetst in hoeverre de aanvrager in verhouding tot andere aanvragers op basis van zijn programmatische voornemens significant meer biedt dan hetgeen voor die kavel als minimum is voorgeschreven. In de onderhavige regeling wordt bepaald op welke hoofdelementen getoetst wordt en hoe deze elementen meewegen in het totaal.

Het toetsen op bestendigheid vraagt om een beoordeling van de financieel-economische deugdelijkheid en haalbaarheid van het bedrijfsplan. Het bedrijfsplan moet voldoende vertrouwen en waarborgen bieden dat de financiële verplichtingen die voortvloeien uit gebruik van de frequentieruimte nagekomen kunnen worden gedurende de volledige vergunningsperiode. Om te kunnen toetsen in hoeverre de door de aanvrager aangegeven verwachtingen gefundeerd zijn, wordt in de aanvraagregeling aangegeven hoe verwachtingen moeten worden onderbouwd. Dit maakt ook een grotere mate van vergelijking tussen aanvragers mogelijk. Daarbij wordt aan de aanvrager gevraagd om meerdere scenario’s op te nemen in het bedrijfsplan. Naast een basisscenario dient het bedrijfsplan zowel een pessimistisch als een optimistisch scenario te bevatten. De aanvrager wordt daarmee gedwongen zich uit te laten over een eventuele wijziging van omstandigheden en de financiële en organisatorische gevolgen daarvan. Hierdoor kan een al te optimistisch scenario ook eerder als zodanig herkend worden.

3. Beschrijving kavels A7 en A8

De kavels A7 en A8 zijn bestemd voor landelijke commerciële radio-omroep, waarbij kavel A7 nader bestemd is voor ongeclausuleerde landelijke radio-omroep en A8 nader bestemd is voor geclausuleerde landelijke radio-omroep.

Net als bij de verdeling in 2003 dient kavel A8 gebruikt te worden voor klassieke muziek, moderne klassieke muziek daaronder begrepen, of jazzmuziek. Dit is geregeld in artikel 4 van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003. Kavel A7 is een ongeclausuleerde kavel.

De frequentietechnische parameters van de vergunningen voor de kavels A7 en A8 komen grotendeels overeen met die van de vergunningen die voor deze kavels in 2003 zijn verleend.

De vergunningen voor de kavels A7 en A8 zoals zij zullen worden verleend, zijn vastgesteld in het besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de vaststelling van twee vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroep (kavels A7 en A8) alsmede twee vergunningen voor digitale radio-omroep en worden bekendgemaakt in de Staatscourant. De conceptvergunningen zijn ook geplaatst op de website van Agentschap Telecom (www.agentschap-telecom.nl).

4. Nadere bestemming beschikbare frequentieruimte en verbondenheid aanvragers

Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 gelden er beperkingen ten aanzien van de hoeveelheid frequentieruimte die een commerciële omroepinstelling ten hoogste mag verwerven. Eén commerciële omroepinstelling mag ten hoogste beschikken over twee landelijke commerciële kavels, waarbij als aanvullende voorwaarde geldt dat een omroepinstelling ten hoogste over één geclausuleerde kavel mag beschikken en ten hoogste over één ongeclausuleerde kavel. Een niet-landelijke commerciële FM-omroep mag ingevolge artikel 8, tweede lid, van genoemde regeling over ten hoogste een demografisch bereik van 30% beschikken. Dit betekent dat een niet-landelijke commerciële FM-omroep in deze procedure geen vergunning voor één van de kavels A7 en A8 kan verkrijgen.

Aanvragers worden in verband met de beperkingen die gelden voor het verwerven van frequentieruimte door éénzelfde instelling getoetst op onderlinge verbondenheid, teneinde na te gaan of voldaan wordt aan artikel 6.24 van de Mediawet 2008. In artikel 3.6, eerste lid, onderdeel f, van de Telecommunicatiewet is geregeld dat een vergunning wordt geweigerd wanneer in strijd wordt gehandeld met artikel 6.24 van de Mediawet 2008.

Op basis van deze regeling moeten met elkaar verbonden instellingen in die mediawettelijke zin, zich ook als zodanig presenteren. De regeling schrijft voor dat dergelijke, met elkaar verbonden instellingen slechts één aanvraag indienen. Niet-naleving van dat voorschrift kan betekenen dat de betreffende aanvragen buiten behandeling worden gelaten.

Voor een nadere toelichting op dit punt zij verwezen naar het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 19 oktober 2007, Mededeling over toets op verbondenheid verdeling frequentieruimte commerciële radio-omroep 2007, Stcrt. 2007, 208, p. 22.

5. Koppeling

In verband met de voorgenomen transitie van analoge naar digitale etherradio is bij publicatie van 18 februari 2011 het Nationaal Frequentieplan 2005 (NFP) gewijzigd (Stcrt. 2011, 2948). De wijziging houdt in dat met ingang van 1 september 2011 in het NFP een koppeling wordt aangebracht tussen de frequentieruimte voor analoge radio en de frequentieruimte voor digitale radio (twee multiplexen in band III: een landelijke kavel en een zogenaamd bovenregionale kavel). Houders van vergunningen voor analoge radio moeten op grond van het NFP tevens beschikken over een vergunning voor digitale radio-omroep en moeten hun radioprogramma simultaan analoog en digitaal, via de gekoppelde frequentieruimte, uitzenden. De landelijke kavel is bestemd voor gebruik door de houders van de FM-vergunningen voor landelijke commerciële omroep. De verdeling van de twee commerciële landelijke FM-vergunningen voor de kavels A7 en A8 is dus gekoppeld aan en vindt daarom tegelijkertijd plaats met de uitgifte voor de frequentieruimte voor digitale radio-omroep.

6. Artikel 3.6 van de Telecommunicatiewet

Aanvragen worden mede getoetst aan artikel 3.6 Telecommunicatiewet dat gronden bevat voor het weigeren van vergunningen. In verschillende fasen van de verdeling kan komen vast te staan dat de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gebruik moet of zal maken van zijn bevoegdheid om een aanvraag te weigeren. Om van die bevoegdheid gebruik te maken, hoeft de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie niet te wachten totdat de gehele verdeling is afgerond, maar kan hij dat besluit nemen wanneer hij dat met het oog op een efficiënte uitvoering van de verdeling opportuun acht.

Indien de aanvrager bijvoorbeeld een substantiële betalingsachterstand heeft inzake een eerdere opgelegde financiële verplichting die is opgelegd bij of krachtens de artikelen 3.3a, 3.5 of 16.1 van de Telecommunicatiewet in verband met het gebruik van frequentieruimte, kan de aanvraag geweigerd worden (artikel 3.6, tweede lid, onderdeel b, van de Telecommunicatiewet). Indien een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens het in strijd handelen met de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften of de aan een vergunning verbonden voorschriften, kan ook de aanvraag geweigerd worden (artikel 3.6, tweede lid, onderdeel a, van de Telecommunicatiewet).

7. Uitvoerbaarheid

Het Agentschap Telecom van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft de regeling getoetst op uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheid. Naar zijn oordeel is de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar. Naar aanleiding van zijn opmerkingen is de regeling op enkele punten aangescherpt en is soms de toelichting uitgebreid.

8. Consultatie

Bij publicatie van 10 november 2010 is de ontwerpregeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen kavels A7 en A8 in de FM-band en aanvraag vergunningen voor frequentieruimte in band III met toepassing van artikel 5 geconsulteerd (Stcrt. 2010, nr. 17633). Dertien reacties zijn daarop ontvangen. Die reacties zijn afkomstig van bestaande landelijke partijen, van potentiële toetreders en andere betrokkenen. De belangrijkste opmerkingen betreffen het aangepaste bereik van de vergunning voor kavel A7 en de hoogte van het voor die vergunning voorziene, zogenoemde financieel instrument.

Wat betreft het bereik van kavel A7 kan worden opgemerkt dat frequentieruimte van kavel A7 is aangewend voor het oplossen van ontvangstklachten bij de landelijke publieke omroep. Bij de berekening van de waarde van de vergunning voor kavel A7 is echter rekening gehouden met deze aanpassing (zie ook de eerdergenoemde brief van 23 juni 2009). De hoogte van het financieel instrument voor kavel A7 is wel naar beneden bijgesteld ten opzichte van het bedrag dat was opgenomen in het ontwerpbesluit dat ter consultatie heeft voorgelegen. Het belangrijkste argument daarvoor is gelegen in het creëren van biedruimte voor aanvragers (zie brief van 13 januari 2011, Kamerstukken II 2010/11, 24 095, nr. 267). De consultatie heeft ook geleid tot uitbreiding van de toelichting op enkele punten. Die punten betreffen het onderbouwen van de aanvraag, het programmatisch voornemen als vergunningsvoorwaarde, de waardering van het programmatisch voornemen en van de geprognosticeerde winst in de vergelijkende toets en, tot slot, de toets op de administratieve lasten van de regeling.

9. Administratieve lasten

Op grond van artikel 3.3, zevende lid, van de Telecommunicatiewet dient voor elke volgende uitgifte van frequentieruimte, als er nog houders van een vergunning zijn met eenzelfde bestemming, een met de eerste uitgifte vergelijkbare procedure te worden gevolgd. Deze situatie doet zich bij deze uitgifte voor. In 2003 is een vergelijkende toets met financieel bod als verdeelinstrument gebruikt. Daartoe moest een bedrijfsplan worden ingediend.

Bij de voorbereiding van de onderhavige regeling is nagegaan of en in hoeverre sprake is van administratieve lasten voor aanvragers van een vergunning. Uitgangspunt hierbij was om de administratieve lasten niet groter te laten zijn dan noodzakelijk, onder andere door in de bijlagen van deze regeling een modelvergunningaanvraag, een modelbankgarantie, modelverklaringen ten behoeve van de aanvrager en notaris, en een modelbedrijfsplan op te nemen. Bij het berekenen van de administratieve lasten zijn de kosten voor het opstellen van het bedrijfsplan en de aanvraag, het verkrijgen van een verklaring van een accountant en van een notaris en de kosten voor het verkrijgen van een bankgarantie inbegrepen. Deze kosten worden geraamd op gemiddeld € 44.000,– per aanvraag.

Onbekend is hoeveel aanbieders zich zullen melden. Uitgaande van 5 tot 10 aanvragers zijn de eenmalige administratieve lasten dan maximaal € 220.000 tot € 440.000.

10. Inwerkingtreding

Het is van groot belang voor de marktpartijen en voor de luisteraars dat de verdeling van de vergunningen voor de kavels A7 en A8 en voor digitale radio-omroep zo spoedig mogelijk plaatsvindt, gelet op het feit dat de vergunningen reeds geruime tijd niet in gebruik zijn. Bovendien is spoedige verdeling van belang voor het digitaliseringsbeleid in welk kader per 1 september 2011 een zogenaamde landelijke kavel in band III aan commerciële, landelijke partijen beschikbaar wordt gesteld voor digitale radio-omroep. Het is voor de gezamenlijke exploitatie van de landelijke kavel gewenst dat ook de vergunninghouders voor de kavels A7 en A8 zo spoedig kunnen deelnemen aan (de voorbereiding van) de gezamenlijke exploitatie van de landelijke kavel. Met het oog hierop is afgeweken van het beleid ten aanzien van de vaste verandermomenten ter voorkoming van hoge casu quo buitensporige private of publieke voor- en nadelen van vertragingen of vervroeging van invoering.

II Artikelen

Artikel 1

In dit artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen. Van de begrippen ‘ongeclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep’ en ‘geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep’ is een omschrijving gegeven. Het verschil tussen deze bestemmingen ligt in het al dan niet aanwezig zijn van specifieke gebruiksvoorschriften die een kavel programmatisch kleuren. In de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 zijn de kavels aangewezen waarvoor specifieke gebruiksvoorschriften gelden. Voor de toepassing van de onderhavige regeling wordt op grond van die gebruiksvoorschriften de volgende programmacategorie voor kavel A8 (geclausuleerd) gehanteerd: (moderne) klassieke muziek of jazz.

Artikel 2

Dit artikel vermeldt dat voor de bestemming ongeclausuleerde landelijke radio-omroep één vergunning (kavel A7) beschikbaar is en voor de bestemming geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep ook één vergunning (kavel A8). Een aanvraag kan op zowel kavel A7 als op kavel A8 betrekking hebben als de aanvrager nog geen vergunning heeft.

Indien voor kavel A8, die bestemd is voor geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep, geen enkele aanvraag is ingediend of de ingediende aanvragen op grond van deze regeling niet in behandeling zijn genomen of zijn afgewezen, zal dat reden kunnen zijn de nadere bestemming van die kavel te wijzigen. Anders dan in 2003, toen veel meer kavels verdeeld werden, is de verwachting dat die situatie zich bij de verdeling van de kavels A7 en A8 niet snel zal voordoen en daarom is in deze regeling met die situatie geen rekening gehouden.

Artikel 3

Commerciële radio-omroepen kunnen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze regeling een aanvraag indienen voor de kavels A7 of A8. Aanvragen voor de kavels A7 of A8 dienen volgens deze regeling uiterlijk op 10 juni 2011 om 14.00 uur per post te zijn ontvangen dan wel door middel van persoonlijke overhandiging te zijn ingediend op het adres dat in het tweede lid van artikel 3 is opgenomen. Aanvragen die later dan 10 juni 2011 14.00 uur zijn ontvangen, op een andere wijze zijn ontvangen (bijvoorbeeld fax of e-mail) of op een ander adres, worden geweigerd.

Vanwege het zogenoemde koppelingsbeleid (zie in het Algemene deel van deze toelichting, onder 5.) moet een aanvraag voor kavel A7 of A8 ook steeds een aanvraag voor een vergunning voor digitale radio-omroep als bedoeld in artikel 20 bevatten. In het geval een aanvraag betrekking heeft op kavels A7 en A8, dan moeten tegelijkertijd twee vergunningen voor digitale radio-omroep worden aangevraagd. Bevat een aanvraag voor analoge radio-omroep geen (gelijk-)tijdige aanvraag voor digitale radio-omroep, dan worden beide vergunningen, dus zowel voor analoge als voor digitale radio, geweigerd.

De aanvrager geeft met gebruik van het voorgeschreven model van de vergunningaanvraag alle gevraagde informatie en voegt alle vereiste stukken bij. De aanvrager staat in voor de volledigheid en juistheid van de aangeleverde gegevens en documenten. Bovendien is hij op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden de minister onmiddellijk te informeren over wijziging van gegevens in de aanvraag die na het moment van indiening zijn voorgevallen. Bijvoorbeeld over een aan hem verleende of door hem aangevraagde surseance van betaling. De aanvrager informeert de minister over dergelijke wijzigingen per brief die naar het in het tweede lid, genoemde adres wordt gestuurd of op dat adres wordt bezorgd.

Blijkt informatie uit de aanvraag onvolledig of onjuist te zijn, dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten, een gevraagde vergunning geweigerd of een verleende vergunning naderhand ingetrokken worden.

Onderdeel van de aanvraag maakt ook uit de zekerstelling voor betaling van de financiële biedingen die de aanvrager doet en de zekerstelling voor de betaling van het eenmalig bedrag, bedoeld in de Regeling vaststelling eenmalig bedrag uitgifte kavel A7 2011. Die zekerheidstelling kan plaatsvinden door middel van het storten van een waarborgsom of door het afgeven van een bankgarantie. Die zekerheidstelling dient geëffectueerd te zijn op het tijdstip waarop de aanvraagprocedure sluit. Indien de aanvrager dit nalaat wordt hem op grond van artikel 8 nog vijf werkdagen de gelegenheid gegeven dit verzuim te herstellen.

Als twee of meer aanvragen zijn ingediend door partijen die verbonden blijken te zijn, dan voldoen deze partijen niet aan het vereiste op grond van artikel 3, vierde lid. Deze aanvragers mogen gezamenlijk maar één aanvraag voor een of beide kavels indienen. De indieners van de aanvragen worden dan gedurende vijf werkdagen in de gelegenheid gesteld hun verzuim te herstellen. Indien zij niet binnen de gestelde termijn het verzuim ongedaan hebben gemaakt, kan hun aanvraag buiten behandeling worden gelaten.

Artikel 4

De bedragen die een aanvrager per aangevraagde kavel biedt, zijn volgens de modelvergunningaanvraag vaste bedragen. Dus geen winst- of omzetpercentages. De aanvrager kan de bedragen niet veranderen: eens geboden blijft geboden.

Artikelen 5 en 6

Ter waarborging van de betaling van het financieel bod dat de aanvrager op grond van zijn aanvragen verschuldigd is, betaalt hij een waarborgsom of geeft hij een bankgarantie af ter grootte van maximaal de som van zijn financiële biedingen. Vraagt de aanvrager een vergunning voor één kavel aan, dan staat hij in voor het bijbehorende geboden bedrag. Vraagt hij een vergunning voor de kavels A7 en A8 aan, dan moet hij instaan voor de som van zijn financiële biedingen. Deze zekerheidstelling maakt onderdeel uit van de aanvraag en dient geëffectueerd te zijn op het uiterste tijdstip van indiening van de aanvraag.

Naast de hiervoor genoemde zekerheidstelling op grond van artikel 5 is de aanvrager op grond van artikel 6 in samenhang met de Regeling vaststelling eenmalig bedrag uitgifte kavel A7 2011 ook verplicht een zekerheid te stellen voor het eenmalig bedrag. Ook deze zekerheidstelling maakt onderdeel uit van de aanvraag met betrekking tot kavel A7 of A8 en dient eveneens geëffectueerd te zijn op het uiterste tijdstip dat is voorgeschreven. Indien de aanvrager gebruik wil maken van een bankgarantie kan hij volstaan met het afgeven van één bankgarantie voor zowel zijn financiële biedingen als voor het eenmalig bedrag voor kavels A7 en A8.

De wijze waarop zekerheid dient te worden gesteld verschilt op onderdelen met de in 2003 gekozen systematiek. Dit verschil vloeit voort uit het gegeven dat het eenmalig bedrag voor kavel A7 substantieel hoger is dan het eenmalig bedrag dat in 2003 is vastgesteld. Om die reden mag het eenmalig bedrag thans, in tegenstelling tot 2003, in termijnen betaald worden.

Artikelen 7 en 8

Als een vergunningaanvraag niet op tijd, op het verkeerde adres of niet op de juiste wijze is bezorgd, kan dit op grond van artikel 7 niet worden hersteld. Er geldt dus een fatale termijn. De indieningtermijn is genoemd in het zogenoemde bekendmakingsbesluit, besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie dat is gebaseerd op artikel 3, eerste lid, van het Frequentiebesluit, omtrent het tijdstip waarop de procedure van de vergelijkende toets aanvangt (Stcrt. 2011, 7601), alsmede in artikel 3, tweede lid, van deze regeling. Iedereen kan daarmee dus rekening houden. Vanwege het zogenoemde koppelingsbeleid (zie in het Algemene deel van deze toelichting, onder 5.) moet een aanvraag voor kavel A7 of A8 ook steeds een aanvraag voor een vergunning voor digitale radio-omroep als bedoeld in artikel 20 bevatten. In het geval een aanvraag betrekking heeft op zowel kavel A7 als A8, dan moeten tegelijkertijd ook twee vergunningen voor digitale radio-omroep worden aangevraagd. Bevat een aanvraag voor analoge radio-omroep geen (gelijktijdige) aanvraag voor digitale radio-omroep, dan worden beide vergunningen, dus zowel voor analoge als voor digitale radio, geweigerd.

Als de aanvraag in andere opzichten onjuist of onvolledig is ingediend, krijgt de aanvrager op grond van artikel 8 gedurende vijf werkdagen de gelegenheid dit verzuim te herstellen. Indien de gegevens en bescheiden die ten behoeve van het verzuimherstel nodig zijn, niet binnen die termijn van vijf werkdagen op het adres, genoemd in artikel 3, zijn ontvangen, kan de aanvraag overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling worden gelaten. Voor waarborgsommen geldt dat deze tijdig moeten worden gestort op de hiervoor bepaalde bankrekening.

Artikelen 9 tot en met 11

Als de aanvrager heeft voldaan aan de procedurele en vormvoorschriften wordt nagegaan of de aanvraag voldoet aan enkele nadere, materiële eisen. Deze zijn gebaseerd op artikel 6 van het Frequentiebesluit. Per aangevraagde vergunning wordt nagegaan of de aanvraag voldoet aan de vereisten van de artikelen 9 tot en met 11.

De aanvrager moet bijvoorbeeld beschikken over de toestemming van het Commissariaat voor het verzorgen van een commerciële omroepdienst. Een kopie van die toestemming dient bij de aanvraag te worden gevoegd. Is de toestemming niet met de aanvraag meegestuurd dan krijgt de aanvrager op grond van artikel 8 nog vijf werkdagen de gelegenheid om dit verzuim te herstellen. Heeft hij dit verzuim niet tijdig hersteld dan kan zijn aanvraag buiten behandeling worden gelaten. Overigens kunnen aan publieke omroepen geen vergunningen op grond van deze regeling worden verleend.

Artikel 12

Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan de in de artikelen 9 tot en met 11 gestelde eisen zal de aanvraag door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op grond van artikel 3.6 Telecommunicatiewet worden geweigerd. Deze aanvragers zullen niet meer meedoen in de vergelijking tussen de aanvragen die zal plaatsvinden op grond van artikel 14.

Artikel 13

Als van de aanvragen voor een kavel na toepassing van de artikelen 2 tot en met 12 en artikel 3.6 van de Telecommunicatiewet, maar één vergunningaanvraag voor honorering overblijft, wordt de desbetreffende aanvrager een vergunning voor die kavel verleend.

Artikel 14

Per aangevraagde vergunning wordt op grond van het eerste lid getoetst in hoeverre de aanvrager zich op basis van de door hem verstrekte gegevens en bescheiden (bedrijfsplan en bijbehoren) in verhouding tot andere aanvragers een bestendige vergunninghouder toont, tot uiting komend in een op korte en lange termijn zichtbare a) sterke financiële positie en b) solide inrichting van de organisatie die ervan blijk geeft dat hij in staat is op een professionele manier radioprogramma’s te maken.

De toetsing aan deze vereisten vindt plaats aan de hand van een aantal in het tweede lid genoemde elementen, en op, in het derde lid genoemde, samenhang en realiteitsgehalte. Die elementen moeten zijn verwerkt in een bij de aanvraag gevoegd bedrijfsplan. Hieronder wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten van samenhang en realiteitsgehalte van het bedrijfsplan, de elementen voor de bestendigheid en de programmatische toets.

Bedrijfsplan algemeen

Samenhang tussen de onderdelen

De samenhang is goed als er oog is voor onderlinge relaties, wisselwerkingen en afhankelijkheden tussen verschillende delen en aspecten van de onderneming. De verschillende hoofdstukken dienen op elkaar aan te sluiten en het totale bedrijfsplan dient consistent te zijn.

Aannames en veronderstellingen zijn realistisch en onderbouwd

Bij de aannames en veronderstellingen spelen betrouwbaarheid en geloofwaardigheid een rol. Dat betekent dat aannames en veronderstellingen realistisch moeten zijn wat moet blijken uit een deugdelijke onderbouwing. Er is sprake van een goede onderbouwing als voor conclusies en informatie in het bedrijfsplan gebruik is gemaakt van (onderzoeks-)rapporten en objectieve gegevens of de meningen van op het relevante gebied erkende specialisten en deskundigen. Daarbij is het van belang dat van de meest volledige, actuele en relevante informatie gebruik is gemaakt.

De financiële resultaten dienen goed gemotiveerd te zijn. Dat betekent dat de financiële informatie op aanvaardbare wijze is gebaseerd op de aannames die zijn gedaan. Voor de vereisten van onderbouwing ten aanzien van de afzonderlijke onderdelen van het bedrijfsplan, moet het modelbedrijfsplan van bijlage 4 worden gevolgd.

De aanvrager dient een rapport inzake een onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie te overleggen, waarin een oordeel van de accountant is opgenomen in welke mate de toekomstgerichte financiële informatie op een aanvaardbare wijze gebaseerd op de als uitgangspunt gekozen veronderstellingen en de presentatie ervan in overeenstemming is met de van toepassing zijnde grondslagen1.

De bescheiden waaruit de financiële positie blijkt, mogen niet ouder zijn dan een jaar gerekend vanaf het moment van aanvraag. In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat de jaarrekening over 2010 voldoet.

Toetsing financiële positie
Solvabiliteitsratio

De solvabiliteit is goed

De solvabiliteit geeft aan in welke mate een onderneming in staat is om de financiële verplichtingen op lange termijn na te komen. De solvabiliteit kan worden uitgedrukt in een ratio. De solvabiliteitsratio is de verhouding tussen het eigen vermogen en het balanstotaal. Hoe hoger de ratio, hoe groter de draagkracht van de onderneming.

Het eigen vermogen is in feite de economische buffer waarover de onderneming beschikt ten behoeve van schuldeisers. Voor de berekening van de solvabiliteitsratio wordt onder het ‘eigen vermogen’ verstaan: het geplaatste aandelenkapitaal, reserves, onverdeelde winsten en achtergestelde leningen. De (bij alle andere schuldeisers) achtergestelde leningen worden tot het ‘eigen vermogen’ gerekend, omdat deze bijdragen aan het risicodragend vermogen van de onderneming. Algemeen wordt aangenomen dat een solvabiliteitsratio van minimaal 25% tot 50% goed is2.

Het kan zijn dat een onderneming een relatief lage solvabiliteitsratio heeft. Dit hoeft – uiteraard mede afhankelijk van de overige aanvragen – niet per se bezwaarlijk te zijn als anderszins vaststaat dat de continuïteit van de onderneming niet in het geding is. Dit kan met name blijken uit een recente accountantsverklaring waarin geen continuïteitsparagraaf is opgenomen. Voor een bestaande onderneming is dit een extra toetsingscriterium om vast te stellen in welke mate er sprake is van bestendigheid. Dit is mogelijk omdat van bestaande partijen jaarrekeningen beschikbaar zijn3 die inzicht geven in de financiële situatie van een onderneming. Een bestaande onderneming die een lage solvabiliteitsratio heeft, kan dit gedeeltelijk compenseren met een accountantsverklaring waarin geen continuïteitsparagraaf is opgenomen.

De beoordeling van de solvabiliteit geschiedt door te toetsen in de periode heden tot en met 1 september 2017, waarbij de solvabiliteit in het heden wordt beoordeeld aan de hand van de goedgekeurde jaarrekening of, indien de rechtspersoon na 1 januari 2010 is opgericht, de oprichtingsbalans.

Voldoening financieringsbehoefte

Of een onderneming aan haar financieringsbehoefte kan voldoen, hangt af van de beschikbare financiële middelen en van de mate waarin er harde toezeggingen zijn voor te verkrijgen eigen vermogen of vreemd vermogen. Bij de toetsing op dit element wordt ook beoordeeld of de onderneming naar verwachting voldoende financiële buffers heeft om tegenvallers op te vangen.

Beschikking over voldoende financiële middelen gedurende de looptijd van de vergunning is relevant.

Onder financiële middelen worden verstaan effecten als bedoeld in artikel 371 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en liquide middelen als bedoeld in artikel 372, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Er is sprake van voldoende financiële middelen als de onderneming bij aanvraag aantoonbaar beschikt over minimaal de financiële middelen ter dekking van de verwachte maximale financieringsbehoefte voor de in de aanvraag aangeven plannen en de kosten die redelijkerwijs bij de exploitatie gemaakt moeten worden. De maximale financieringsbehoefte blijkt uit de geprognosticeerde balansen, winst- en verliesrekeningen en cash-flow overzichten. De verwachte maximale financieringsbehoefte ligt in het jaar waarin deze de hoogste stand bereikt (‘piekjaar’).

Financiële toezeggingen in geval van te verkrijgen eigen vermogen of vreemd vermogen

Als een onderneming bij aanvraag over onvoldoende financiële middelen beschikt, zal aanvullende financiering nodig zijn. Deze financiële middelen kunnen beschikbaar worden gesteld door derden (vreemd vermogen, bijvoorbeeld een lening) of de onderneming kan zelf middelen bijeenbrengen (eigen vermogen, bijvoorbeeld aandeelhouderskapitaal). De aanvrager dient daartoe alle relevante informatie, bijvoorbeeld in de vorm van overeenkomsten met derden, bij de aanvraag te overleggen, opdat kan worden beoordeeld of het om ‘harde’ toezeggingen gaat.

Positief eigen vermogen gedurende de vergunningsperiode

Om inzicht te verkrijgen in het opwaarts potentieel en de risico’s in het bedrijfsplan wordt gevraagd een optimistisch en een pessimistisch scenario op te nemen waaruit blijkt wat de te verwachten resultaten zijn voor de periode 2011–2017. Het optimistische scenario geeft een realistische weergave voor een situatie waarin ontwikkelingen gunstiger uitpakken dan verwacht, het pessimistische scenario geeft een realistische weergave voor een situatie waarin ontwikkelingen minder gunstig uitpakken dan verwacht. De winstgevendheid komt in gevaar als er (forse) tegenvallers zijn gedurende de vergunningsperiode. De onderneming dient ook dan over voldoende financiële buffers te beschikken in het geval van een pessimistisch scenario. Er zijn in ieder geval voldoende buffers als het eigen vermogen (inclusief de eventueel aanwezige achtergestelde leningen) niet negatief is.

Beide scenario’s worden gebaseerd op één of meerdere afwijkingen ten opzichte van de gehanteerde aannames in het basisscenario. Een voorbeeld van een pessimistisch scenario is een tegenvallende economische groei waardoor de advertentiemarkt zich minder gunstig ontwikkelt dan verwacht. Na een korte kwalitatieve omschrijving van de afwijking(en) worden de gevolgen gekwantificeerd in (a) aannames over marktontwikkeling en marktaandeel, (b) de omzet, netto resultaat, eigen vermogen en liquide middelen en (c) de netto contante waarde waarbij gebruik wordt gemaakt van het voorgeschreven model (Bijlage C (scenario’s) bij het model bedrijfsplan).

Contractuele garanties om negatief eigen vermogen te voorkomen tijdens vergunningsperiode

Als de onderneming niet in staat is om voorafgaand aan de vergunningsperiode voldoende eigen vermogen aan te trekken om te voorkomen dat in het pessimistische scenario het eigen vermogen negatief wordt gedurende de vergunningsperiode, dan kan ook worden volstaan met contractuele garanties. Het gaat dan bijvoorbeeld om een garantie van een derde partij dat hij zo nodig – dus in het geval het eigen vermogen van de vergunninghouder negatief dreigt te worden – een aanvulling op het eigen vermogen of vreemd vermogen in eigen vermogen omzet (zoals door het achterstellen van een uitstaande lening).

Rendement

De over de vergunningperiode te verwachten financiële resultaten zijn positief

Winst is een voorwaarde voor continuïteit op lange termijn. Daarom is het belangrijk om inzicht te krijgen in de winstgevendheid en de bijbehorende risico’s van de onderneming. Getoetst wordt in hoeverre er in alle drie scenario’s sprake is van een positieve contante waarde van de nettokasstromen over de periode positief te zijn (zie paragraaf Positief eigen vermogen gedurende de vergunningsperiode). Bij dit toetsingselement is niet de hoogte, maar de onderbouwingen van positieve netto kasstromen van doorslaggevend belang voor de waardering.

De netto contante waarde wordt berekend door de inkomende en uitgaande kasstromen contant te maken naar het begin van de vergunningsperiode. Voor de disconteringsvoet wordt de WACC gehanteerd. Dit is de WACC die gehanteerd is voor de vaststelling van de hoogte van het eenmalig bedrag volgens de. Regeling vaststelling eenmalig bedrag uitgifte kavel A7 2011, te weten 6,41%.

Toetsing organisatie

Kennis en ervaring

Er dient een beschrijving gegeven te worden van de kennis en ervaring waarover de aanvrager aantoonbaar kan beschikken voor zover relevant voor de exploitatie van een analoge en digitale radiofrequentievergunningen. Gelet op het nieuwe karakter van de markt voor digitale radiofrequenties wordt voor dat gedeelte volstaan met een beschrijving van de aanwezige kennis en ervaring van omroep in brede zin. De aanvrager hoeft die kennis en ervaring niet zelf te hebben, maar kan deze ook inhuren. Zo kunnen er afspraken zijn gemaakt met derden die bereid zijn hun kennis en ervaring met betrekking tot de productie en exploitatie van een radioprogramma ter beschikking te stellen. Daar moeten dan wel concrete, schriftelijke overeenkomsten of intentieverklaringen aan ten grondslag liggen, waarvan een kopie met de aanvraag wordt meegestuurd. Onder dit criterium valt niet de exploitatie van het zendernetwerk.

Technische middelen.

Er dient een beschrijving gegeven te worden van de aanwezige technische middelen voor zover relevant voor de productie en exploitatie van een radioprogramma voor analoge en digitale radiofrequentievergunning. Indien de technische middelen niet aanwezig zijn bij de onderneming, dient met huur of leasecontracten aangetoond te worden van wie en op welke wijze deze technische middelen worden betrokken alsmede hiervan een omschrijving te geven.

Rechtsvorm

Op grond van artikel 9, eerste lid, dient de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon te zijn. Bij dit toetsingselement is van belang welke juridische vorm de aanvrager heeft. De toetsing van dit onderdeel en het onderdeel ‘goed bestuur’ geschiedt in het licht van de bestendigheid van de aanvrager; dat wil zeggen er wordt, in combinatie met het criterium principes van goed bestuur, getoetst in hoeverre de rechtsvorm van de aanvrager, bijdraagt aan stabiel en goed bestuur.

Principes van goed bestuur

De overheid verwacht dat ondernemingen zich houden aan de beginselen van goed bestuur. De principes en best practices zijn te vinden in de Nederlandse corporate governance code (de Code)4 geeft. In de basis komt het neer op een goede bestuurlijke inrichting van de onderneming en goed ondernemerschap. Of de onderneming zich houdt aan alle beginselen van goed bestuur is bij aanvang van de vergunningsperiode niet vast te stellen. Daarom wordt marginaal getoetst op aspecten die objectief vast te stellen zijn. Het betreft dan de bestuurlijke inrichting van de aanvragende rechtspersoon alsmede eventuele moedermaatschappijen. De toetsing van dit onderdeel en het onderdeel ‘rechtsvorm’ geschiedt in het licht van de bestendigheid van de aanvrager.

Toetsing programmatische voornemens

Naast de toets op het bedrijfsplan wordt bij de geclausuleerde kavel, kavel A8, afzonderlijk getoetst in welke mate de aanvragers met hun programmatische voornemens uitgaan boven het minimum van de gebruiksvoorschriften die in artikel 4 van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 voor kavel A8 is vastgesteld. Krachtens dat artikel dienen aanvragen in elk geval aan dat minimum te voldoen, zodat een radioprogramma tussen 07.00 uur en 19.00 uur ten minste 50% procent klassieke muziek, moderne klassieke muziek daaronder begrepen, of jazzmuziek moet bevatten.

In het kader van de vergelijkende toets van de programmatische voornemens wordt, op basis van de door de aanvrager ingediende gegevens, beoordeeld in hoeverre hij tijdens de voorgeschreven daguren een radioprogramma uit zal zenden dat, uitgedrukt in procenten van de gebruikte zendtijd, uitstijgt boven het voornoemde percentage (moderne) klassieke muziek of jazzmuziek. Daartoe vult hij schema B, behorend bij bijlage 1 van de regeling in. Dat wordt in relatie gebracht met het aanbod van de andere aanvragers waarna wordt beoordeeld of er significante verschillen zijn, wat de uiteindelijke waardering van de programmatische voornemens van de aanvrager bepaalt.

Met het begrip significant wordt uitgedrukt dat het om een beduidend verschil moet gaan. Er wordt dus niet gewerkt met een vaste norm om vast te stellen wat wel en wat niet significant is.

Aanvragers die een vergunning krijgen, moeten zich houden aan hun ingediende programmatische plannen wat betreft de hoeveelheid uit te zenden (moderne) klassieke muziek of jazzmuziek; derhalve het voorgenomen percentage, dat uitstijgt boven vijftig. Dat zal ook als voorschrift in de vergunning worden opgenomen. Dat is ook het geval indien conform artikel 13 de vergelijkende toets geen toepassing vindt.

Aanvragers voor de geclausuleerde kavel voegen overeenkomstig de modelvergunningaanvraag playlists of uitzendschema’s ter onderbouwing van hun aanvraag toe. Indien er een verschil is tussen het in het schema ingevulde percentage en de overlegde playlists of uitzendschema’s wordt hieraan geen gewicht toegekend in het kader van de programmatische beoordeling op grond van artikel 14, derde lid, van de regeling. Bij de beoordeling van het bedrijfsplan kan met een dergelijk verschil wel rekening worden gehouden, omdat er dan vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het realistisch gehalte.

Artikelen 15 en 17

De vergelijkende toets is een relatieve toets, die de aanvragers ten opzicht van elkaar vergelijkt en, op basis van die vergelijking, een rangorde aanbrengt. De aanvragen worden per kavel vergeleken en dat leidt tot een waardering van het bedrijfsplan alsook (in geval van geclausuleerde landelijke commerciële omroep) van de programmatische voornemens.

Wat betreft de waardering van het bedrijfsplan, geldt het volgende uitgangspunt.

Een sterke financiële positie is voorwaarde om de vergunning met succes te kunnen exploiteren. Binnen het totaal van alle in de regeling genoemde toetselementen weegt het oordeel over de financiële elementen daarom beduidend zwaarder dan het oordeel over de organisatorische elementen. Onder de financiële elementen vallen de solvabiliteit, de voldoening van de financieringsbehoefte en het rendement. De organisatorische elementen betreffen de kennis, ervaring en technische middelen voor de productie en exploitatie van een radioprogramma, de rechtsvorm en principes van goed bestuur. Zie ook de toelichting hiervoor ten aanzien van het bedrijfsplan.

Het relatieve karakter van de toets maakt dat een waardering van de bedrijfsplannen tot stand komt door een beoordeling van de kwaliteit van de verschillende plannen ten opzichte van elkaar. Niet op voorhand is dus aan te geven wanneer een positieve beoordeling toekomt aan het bedrijfsplan of, in geval van geclausuleerde landelijke commerciële omroep, aan de programmatische voornemens. Voor zover het gaat om een beoordeling van de afzonderlijke financiële elementen van de vergelijkende toets: solvabiliteit, voldoening financieringsbehoefte en rendement, geldt in het bijzonder dat uit onderling vergelijk naar voren kan komen dat een aanvrager op die onderdelen dermate laag scoort ten opzichte van andere aanvragers dat een positieve waardering voor het bedrijfsplan alleen nog kan worden opgebracht door een dermate hoge score ten opzichte van andere aanvragers, op de organisatorische elementen van het bedrijfsplan betreffende de kennis, ervaring en technische middelen voor de productie en exploitatie van een radioprogramma, de rechtsvorm en principes van goed bestuur (art. 15, derde lid).

Een aanvrager krijgt voor zijn bedrijfsplan een 0 of een + toegekend, waarbij de 0 een lagere waardering is dan de +. Ieder van de tot de vergelijkende toets toegelaten aanvragers krijgt, op basis van de toetsing van het bedrijfsplan, één van beide eindwaarderingen toegekend.

Aanvragers voor geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep (A8) krijgen daarnaast voor hun programmatische voornemens de waardering 0 of + toegekend. Die beoordelingen monden uit in één van de volgende eindwaarderingen: 00, 0+, +0 of ++. De beste beoordeling die aanvragers kunnen behalen is ++ door zowel op het bedrijfsplan als op de programmatische voornemens een + te scoren. De één na beste beoordeling die behaald kan worden, is een + voor het bedrijfsplan en een 0 voor de programmatische voornemens of, gelijkwaardig, een 0 voor het bedrijfsplan en een + voor de programmatische voornemens. Die gelijkwaardigheid, van de eindwaardering 0+ en +0, betekent een klein verschil met de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radio-omroep 2003. Bij die verdeling was een aanvrager met een + op de programmatische voornemens en met een 0 op het bedrijfsplan voor dezelfde kavel hoger in rangorde dan een aanvrager met een + op het bedrijfsplan en een 0 op de programmatische voornemens. Inmiddels is die voorkeursvariant, waarbij een positief eindoordeel voor het programmatische onderdeel het meeste gewicht toekwam, verlaten.

Er wordt tussen alle aanvragers een rangorde vastgesteld. Voor zover mogelijk wordt die rangorde vastgesteld door middel van de verschillende eindwaarderingen. Indien meerdere aanvragers met dezelfde eindwaardering als hoogsten zijn geëindigd, wordt de rangorde tussen hun vastgesteld door middel van het financieel bod. Daarbij geldt dat de aanvrager met het hoogste financieel bod het hoogste in rangorde van die aanvragers is, de aanvrager met het een na hoogste financieel bod tweede in rangorde, etc. In het geval dat het financieel bod van twee of meer van deze aanvragers gelijk mocht zijn, kan tussen deze aanvragers nog geen rangorde worden aangebracht. In dat geval zal door middel van loting worden bepaald wie voor een kavel de hoogste in rangorde is. Loting zal door een notaris worden uitgevoerd. Een kavel wordt, onverminderd artikel 3.6 van de Telecommunicatiewet, toegewezen aan de aanvrager die daarvoor de hoogste in rangorde is.

Artikel 16

Indien er meer dan één aanvrager op basis van de vergelijkende toets in aanmerking kan komen voor een bepaalde kavel en dus de hoogte van het financiële bod bepalend is voor een toewijzing, zal de aanvrager aan wie de kavel wordt toegewezen, gehouden zijn aan zijn eigen bod. Ook in het geval dat via loting de hoogste in rangorde onder de aanvragers wordt bepaald, dus bij een gelijk financieel bod onder de vergelijkbare aanvragers, is het bedrag van het financieel bod verschuldigd. Voorts bepaalt dit artikel dat de verkrijger van een vergunning in andere gevallen het bedrag van het financieel bod niet verschuldigd is, te weten in het geval dat geen vergelijkende toets is toegepast (artikel 13) en het geval dat de verkrijger als enige de hoogste waardering in de vergelijkende toets heeft behaald (artikel 15).

Artikel 18

Dit artikel bepaalt hoe, gegeven de toewijzing van de kavels op grond van artikel 18, de vergunningverlening verloopt. De uitvoering van de vergelijkende toets is de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de verlening van frequentievergunningen is de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Zodoende is in het eerste lid bepaald dat op basis van de uitkomst van de vergelijkende toets door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een voordracht wordt gedaan voor de vergunningverlening aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De laatstgenoemde zal de voordracht in beginsel volgen. Uiteraard blijft van belang dat artikel 3.6 van de Telecommunicatiewet bepaalde weigeringsgronden bevat en in een uitzonderlijk geval, bijv. bij gewijzigde omstandigheden, is het denkbaar dat een van de weigeringsgronden van toepassing is. Als bijvoorbeeld in dit stadium zou blijken dat de aanvrager niet in staat of bereid is zowel de op grond van deze bepaling te verlenen vergunning voor analoge radio-omroep in gebruik te nemen, als de vergunning voor digitale radio-omroep, bedoeld in artikel 20, zou verlening in strijd zijn met het NFP. Alsdan zal de vergunning op die grond moeten worden geweigerd.

In het tweede lid is een termijn bepaald voor het nemen van de hiervoor bedoelde besluiten, gerekend vanaf het moment van de voordracht.

Artikel 19

Van de aanvrager wordt een zekerheidstelling verlangd ten aanzien van zijn financieel bod of financiële biedingen, bedoeld in artikel 5. Indien de aanvrager aan wie een vergunning wordt verleend ter zekerheidstelling een waarborgsom heeft gestort, wordt deze waarborgsom voor de betaling aangewend. Indien de betreffende aanvrager een bankgarantie heeft overgelegd, dient hij binnen twee weken het verschuldigde bedrag te betalen. Indien de aanvrager niet (tijdig) betaalt, wordt de door hem overgelegde bankgarantie voor betaling aangewend.

De aanvrager ontvangt op grond van het vijfde lid een vergoeding voor de rente over de gestorte bedragen. Voor zover de waarborgsom meer bedraagt dan het ingevolge de verlening verschuldigde bedrag, ontvangt hij daarvoor op grond van het zesde lid een rentevergoeding.

Artikelen 20 en 21

Zoals beschreven in het algemeen deel van de toelichting worden ingevolge het digitaliseringsbeleid bij de uitgifte van de kavels A7 en A8 ook frequenties voor digitale radio-omroep uitgegeven. In het NFP is bepaald dat de frequentieruimte waartoe de kavels A7 en A8 behoren, bestemd is voor gebruik door partijen die ook gebruik maken van frequentieruimte die is bestemd voor digitale radio-omroep. In die zin zijn de onderscheidenlijke frequentiebanden ‘gekoppeld’. Zoals toegelicht in de desbetreffende wijziging van het NFP betekent dit dat geen schaarste wordt verwacht ten aanzien van de frequentieruimte voor digitale radio-omroep en dat uitgifte hiervoor plaats vindt in volgorde van binnenkomst van de aanvragen. In lijn hiermee geldt op grond van artikel 20 dat een aanvraag voor digitale radio-omroep vergezeld gaat van een aanvraag voor kavel A7 of A8 (zoals – omgekeerd – elke aanvraag voor kavel A7 of A8 gepaard moet gaan met een aanvraag voor digitale radio-omroep op grond van artikel 3).

De aanvraagprocedure voor een vergunning voor digitale radio-omroep loopt in eerste instantie parallel met die voor de kavels A7 en A8: de aanvraag moet gelijktijdig, uiterlijk op de in artikel 3, tweede lid, bepaalde termijn worden ingediend en moet vergezeld zijn van de nodige gegevens en bescheiden. De in de artikelen 3, tweede tot en met negende lid, 6 tot en met 10 en 12 vermelde voorwaarden zijn ook op de vergunningaanvraag voor digitale radio-omroep van toepassing. Overigens zal met behulp van het voorgeschreven model voor een aanvraag kunnen worden volstaan met het ten enenmale opsturen van de ten behoeve van de aanvraag van kavel A7 of A8 in te dienen gegevens en bescheiden.

In het geval een aanvraag betrekking heeft op kavels A7 en A8, dan moeten tegelijkertijd twee vergunningen voor digitale radio-omroep worden aangevraagd. Bevat een aanvraag voor digitale radio-omroep geen (gelijk-)tijdige aanvraag voor analoge radio-omroep, dan worden beide vergunningen, dus zowel voor analoge als voor digitale radio-omroep, geweigerd.

Artikel 22

Dit artikel bevat wijzigingen van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003. Deze wijzigingen bewerkstelligen voor de onderhavige verdeling van de kavels A7 en A8 dat de bepalingen met betrekking tot de nadere clausulering en de beperking van het aantal frequenties of samenstel van FM-frequenties voor commerciële omroepinstellingen gelijk blijven aan die van de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radio-omroep 2003, en de Regeling vervolg verdeling frequenties commerciële radio-omroep 2003.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.


X Noot
1

Oordeelsvorming op basis van de jaarrekening is niet aan de orde bij een net opgerichte rechtspersoon die geen jaarrekening heeft opgesteld.

X Noot
1

Dit model dient te worden gebruikt voor een bankgarantie

a. voor het stellen van zekerheid in het kader van de aanvraagprocedure (i.v.m. de verplichting bedoeld in de verklaring onder I.C1 en/of I.C2) of

b. met het oog op het verkrijgen van uitstel van betaling (i.v.m. de verplichting bedoeld in de verklaring onder I.D; uitstel van betaling wordt niet verleend voor het financieel bod)

c. of ten behoeve van een combinatie hiervan.

Voor het financieel bod geldt de bankgarantie in beginsel voor maximaal één jaar. Bij het financieel instrument geldt de bankgarantie in beginsel maximaal 1 jaar als de aanvrager geen uitstel van betaling aanvraagt. Vraagt de aanvrager wél uitstel van betaling aan dan geldt de bankgarantie in beginsel voor maximaal zes jaar. De aanvrager kan al bij de aanvraag een verzoek om uitstel van betaling doen en dan zekerheid verschaffen met behulp van een bankgarantie voor in beginsel maximaal zes jaar.

X Noot
1

Doorhalen wat niet van toepassing is.

X Noot
1

Zie verder NIVRA en NOvAA, NV COS 3400 ‘Onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie’.

X Noot
2

De gebruikelijke solvabiliteit verschilt per branche. Kapitaalintensieve bedrijven (veel vaste activa op de balans) hebben vaak een hogere solvabiliteit dan arbeidsintensieve bedrijven.

X Noot
3

De naamloze vennootschap, de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappij, commanditaire vennootschap, vennootschappen onder firma, kapitaalvennootschappen naar buitenlands recht en stichtingen en verenigingen die een of meer ondernemingen drijven dienen in principe op grond van artikel 360 BW 2 een jaarrekening op te stellen.

X Noot
4

De Nederlandse corporate governance code (Stcrt. 2009, nr. 18499).

Naar boven