Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, van 20 december 2011, nr. 23608 houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband de herinvoering van de compartimentering en wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met het juiste bewijs van vakbekwaamheid

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op de artikelen 10, eerste, tweede lid, 11, vijfde lid, 12, derde lid, 26, achtste lid, 38, van de Meststoffenwet, gelet op de artikelen 7, 28, tweede lid, onderdeel b, 69a en 70 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en gelet op artikel 17 van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 35a, eerste lid, wordt ‘31 december 2011’ vervangen door: 31 december 2013.

B

In artikel 35e wordt ‘de jaren 2009, 2010 en 2011’ vervangen door: de jaren 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013.

C

In artikel 35g wordt ‘1 januari 2012’ vervangen door: 1 januari 2014.

D

Het opschrift van hoofdstuk 10 komt te luiden:

HOOFDSTUK 10. OVERGANG VAN EEN PRODUCTIERECHT EN DE VERPLAATSING VAN EEN VARKENS-, KIPPEN- OF KALKOENHOUDERIJ BINNEN EEN BEDRIJF.

E

Aan artikel 104 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Voor de toepassing van artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet worden bij de kennisgeving van overgang tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a. een civielrechtelijke titel die het exclusieve gebruiksgenot verschaft van de installatie waarin de mestverwerking of mestvergisting plaatsvindt;

    • b. de aard en de capaciteit van de installatie waarin de mestverwerking of mestvergisting plaatsvindt;

    • c. de wijze en het moment waarop de dierlijke meststoffen worden vergist of verwerkt en de techniek van de bij de mestverwerking of mestvergisting gebruikte systemen;

    • d. een volledige beschrijving van het mestverwerkingsproces of mestvergistingsproces;

    • e. de hoeveelheid en de aard van de dierlijke meststoffen die zullen worden verwerkt;

    • f. een beschrijving van de eindproducten die bij de mestverwerking of mestvergisting ontstaan en het moment waarop de eindproducten worden afgezet;

    • g. gegevens of bescheiden op grond waarvan is verzekerd dat de producten, bedoeld in onderdeel f, worden afgezet buiten de markt voor dierlijke mest, en

    • h. een afschrift van de omgevingsvergunning voor de verwerkingsinstallatie of vergistingsinstallatie, die mede betrekking heeft op de bijbehorende voorzieningen.

F

Na artikel 104 wordt in hoofdstuk 10, paragraaf 1, een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 104a

Voor de toepassing van artikel 26, zevende lid, van de wet geeft het bedrijf waarbinnen de verplaatsing van de varkens-, kippen- of kalkoenhouderij plaatsvindt, van de verplaatsing vooraf kennis aan de Dienst Regelingen en verstrekt de overeenkomstige gegevens bedoeld, in artikel 104, tweede en derde lid.

G

Na hoofdstuk 10, paragraaf 4, wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4a. Versoepeling compartimentering bij mestverwerking of mestvergisting.

Artikel 111a
  • 1. Artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet is van toepassing indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de mestverwerking of mestvergisting geschiedt in een installatie die overeenkomstig artikel 23, eerste lid, of 24, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 geregistreerd respectievelijk erkend is;

    • b. ten aanzien van de installatie is een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgegeven;

    • c. de mestverwerking of mestvergisting van de dierlijke meststoffen geschiedt in een installatie op een naar het oordeel van de minister adequate wijze;

    • d. de installatie waarin de dierlijke meststoffen worden verwerkt of vergist, heeft naar het oordeel van de minister voldoende capaciteit om de met de overgang of verplaatsing gemoeide hoeveelheid dierlijke meststoffen te verwerken, onderscheidenlijk te vergisten;

    • e. de hoeveelheid in een kalenderjaar op het bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen, in verband met de overgang of verplaatsing, wordt uiterlijk in het daarop volgende kalenderjaar in de installatie verwerkt of vergist en uiterlijk in het daarop volgende kalenderjaar worden de eindproducten die bij de mestverwerking of de mestvergisting ontstaan, afgezet;

    • f. de geproduceerde hoeveelheid dierlijke mestststoffen, in verband met de overgang of verplaatsing, wordt verwerkt door middel van mestverwerking of mestvergisting in een mestverwerkingsinstallatie of mestvergistingsinstallatie die behoort tot het bedrijf waarnaar het productierecht, of gedeelte daarvan, zal overgaan, of waarbinnen de varkens-, kippen- of kalkoenhouderij zal worden verplaatst;

    • g. de eindproducten die bij de mestverwerking of mestvergisting ontstaan, worden niet binnen de markt voor dierlijke mest afgezet;

    • h. indien de mestverwerking of de vergisting van de dierlijke meststoffen niet op een adequate wijze kan geschieden als gevolg van een storing van de installatie, doet de landbouwer hiervan binnen drie dagen melding aan de Dienst Regelingen, en

    • i. wijzigingen in de ingevolge artikel 104 verstrekte gegevens worden uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging, onder vermelding van het door de Dienst Regelingen ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer, gemeld aan deze dienst.

  • 2. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, wordt van het op dat bedrijf rustende varkensrecht onderscheidenlijk pluimveerecht dat deel buiten beschouwing gelaten dat volgens artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet is overgegaan van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen buiten dat concentratiegebied naar een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het concentratiegebied.

Artikel 111b

Een productierecht, of een gedeelte daarvan, dat is overgegaan ingevolge het bepaalde in artikel 26, zevende lid, van de wet kan niet overgaan naar een ander bedrijf binnen het concentratiegebied.

H

Bijlage D wordt als volgt gewijzigd:

1. Tabel I komt te luiden:

Tabel I: Excretieforfaits en stikstofcorrectie, behorende bij de artikelen 36, 38, 42, 43, 73 en 96

De stikstofexcreties van staldieren moeten berekend worden conform de stalbalans. In deze tabel zijn voor staldieren wel excretieforfaits opgenomen (schuingedrukt) als hulpmiddel om te bepalen of gebruik gemaakt kan worden van artikel 43.

       

A

B

C

D

Diersoorten

Per diersoort onderscheiden diercategorieën1

Diernummer

Stalsysteem

Excretie per dier in de periode van 1 augustus tot 1 maart

Excretie per dier per jaar

Stikstof-correctie. kg/dier/jaar 2

       

m3 3

kg stikstof4

kg Fosfaat5

 

Bos Taurus (Rund)

10

         
 

Melk- en kalfkoeien (alle koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken)

100

 

Zie tabel II

Zie tabel II

Zie tabel II

 

Jongvee jonger dan 1 jaar (alle runderen jonger dan 1 jaar met uitzondering van startkalveren, witvleeskalveren, rosevleeskalveren en vleesstieren)

101

drijfmest

vaste mest

4,2

2,1

35,1

29,9

9,7

 

Jongvee van 1 jaar en ouder (alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren)

102

drijfmest

vaste mest

9,0

4,5

66,7

56,9

22,3

 

Witvleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca 6 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van hoofdzakelijk melk en op een leeftijd van ca. 6 maanden worden geslacht)

112

alle

1,6

8,3

2,2

 

Rosevleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

117

alle

2,5

18,4

8,3

 

Startkalveren voor rosevlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een ander bedrijf als rosevleeskalf worden gehouden)

115

alle

1,2

8,8

2,6

 

Rosevleeskalveren van ca.3 maanden tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 3 maanden en ouder die hiervoor zijn gehouden als startkalf, gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

116

alle

3,2

23,6

11,4

 

Startkalveren voor roodvlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een ander bedrijf als roodvleesstier gehouden worden)

121

alle

1,2

8,8

2,6

 

Roodvleesstieren van ca. 3 maanden tot de slacht (stieren en ossen van 3 maanden en ouder die hiervoor zijn gehouden als startkalf en die voor de leeftijd van 24 maanden worden geslacht, inclusief vrouwelijke dieren die op deze wijze worden gemest)

122

drijfmest

vaste mest

4,0

2,1

32,3

29,3

11,8

 

Weide- en zoogkoeien (koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd niet zijnde melk- en kalfkoeien)

120

drijfmest

vaste mest

10,7

5,0

71,2

63,5

27,2

 

Fokstieren (stieren van 2 jaar en ouder)

104

alle

7,3

72,9

25,2

Ovis Aries (Schaap)

55

         
 

Fokschapen (alle vrouwelijke schapen die ten minste éénmaal hebben gelammerd, inclusief alle schapen tot een gewicht van ca. 25 kg voor zover gehouden op het bedrijf waar deze schapen geboren zijn)

550

alle

0,48

10,2

3,6

 

Overige schapen

552

alle

6

7,4

2,4

Capra hircus (Geit)

60

         
 

Melkgeiten (alle vrouwelijke geiten die ten minste éénmaal hebben gelammerd, inclusief pas geboren lammeren en opfokgeiten tot ca. 60 dagen, en inclusief alle bokken van 7 maanden en ouder)

600

alle

0,73

5,8

3,6

 

Vleesgeiten (geiten die gehouden worden om te worden geslacht op een gewicht van ca. 10 kg)

601

alle

0,06

0,53

0,3

 

Overige geiten

602

alle

0,41

3,1

2,3

Equus caballus (Paard)

94

         
 

Pony’s van 6 maanden en ouder en een gewicht tot ca. 250 kg

941

alle

3,2

17,4

7,5

 
 

Pony’s van 6 maanden en ouder en een gewicht van ca 250 tot ca. 450 kg

942

alle

5,5

29,7

14,2

 

Paarden van 6 maanden en ouder en een gewicht van ca. 250 kg tot ca. 450 kg

943

alle

6,4

36,6

17,5

 

Paarden van 6 maanden en ouder en een gewicht zwaarder dan ca. 450 kg

944

alle

8,3

47,6

22

Equus asinus (Ezel)

96

         
 

Alle ezels van 6 maanden en ouder

 

alle

3,2

19,3

8

Cervus elaphus (Middeneuropees edelhert)

97

         
 

Hinden gehouden voor de fokkerij inclusief kalveren jonger dan 6 maanden en bijbehorende bokken

971

alle

0,94

17,7

6,4

 

Herten van 6 tot 12 maanden die worden gehouden om te worden geslacht

973

alle

0,44

8,1

2,7

 

Herten van 12 maanden en ouder die worden gehouden om te worden geslacht

974

alle

1,09

20,3

6,1

 

Cervus dama dama (Damhert)

98

         
 

Hinden gehouden voor de fokkerij inclusief kalveren jonger dan 3 maanden en bijbehorende bokken

981

alle

1,24

11,2

3,2

 

Alle herten van 3 maanden en ouder die worden gehouden om te worden geslacht

982

alle

0,77

9,2

2,3

Bubalis Bubalis (Waterbuffel)

99

         
 

Waterbuffelkoeien (alle waterbuffelkoeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook waterbuffelkoeien die droog gezet zijn of worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken)

991

alle

11,0

72,7

28,4

 

Waterbuffeljongvee (alle jongvee van waterbuffels tot een leeftijd van 2 jaar)

992

alle

4,1

27,2

9,6

Sus scrofa (Varken)

40

         
 

Fokzeugen inclusief biggen jonger dan 6 weken (ten minste éénmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen,

400

vaste mest, emissie-arm

1,03

16,7

4,2

 

vaste mest, overige

1,03

14,2

7,8

 

drijfmest, emissie-arm

1,4

18

 

2,9

   

drijfmest, overig

1,4

15,8

 

5,8

 

drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn en waarvan de biggen ca. 6 weken na hun geboorte aan een ander bedrijf worden geleverd)

           
 

Fokzeugen inclusief biggen tot een gewicht van 25 kg (ten minste éénmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen,

401

vaste mest, emissie-arm

2,0

23,6

5,9

 

vaste mest, overige

2,0

19,7

10,9

   

drijfmest, emissie-arm

2,5

25,4

 

4

   

drijfmest, overig

2,5

21,6

 

8,1

 

drachtige zeugen, zeugen met biggen, waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg. Ook fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden)

           
 

Opfokzeugen jonger dan 7 maanden (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden; ook aangeleverde

402

vaste mest, emissie-arm

0,76

10,4

2,5

   

vaste mest, overige

0,76

8,5

5,1

   

drijfmest, emissie-arm

1,00

11,2

1,7

   

drijfmest, overig

1,00

9,8

 

3,9

 

opfokzeugen van ca. 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder.; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg, die worden afgeleverd op ca. 7 maanden)

           
 

Opfokzeugen van 7 maanden en ouder (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij van ca. 7 maanden tot de eerste dekking ook

403

vaste mest, emissie-arm

1,02

13,2

3,8

   

vaste mest, overige

1,02

11,4

6,8

   

drijfmest, emissie-arm

1,3

14,2

2,7

   

drijfmest, overig

1,3

13

 

5,2

 

opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste dekking)

           
 

Opfokzeugen van een gewicht van 25 kg tot eerste dekking (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij van ca. 25 kg tot de eerste dekking.

404

vaste mest, emissie-arm

0,81

11

2,7

   

vaste mest, overige

0,81

9

5,4

   

drijfmest, emissie-arm

0,91

11,9

1,9

   

drijfmest, overig

0,91

10,3

 

4,1

 

Opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste dekking)

           
 

Opfokberen (jonge nog niet dekrijpe beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf exact 25 kg)

405

vaste mest, emissie-arm

0,74

10

2,4

   

vaste mest, overige

0,74

8,2

4,9

   

drijfmest, emissie-arm

0,95

10,8

1,7

   

drijfmest, overig

0,95

9,3

 

3,8

 

Dekberen (dekrijpe beren – ook zoekberen – van ca. 7 maanden en ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden, beren afkomstig van het eigen bedrijf te

406

vaste mest, emissie-arm

1,3

17,9

5,4

   

vaste mest, overige

1,3

14,9

8,2

   

drijfmest, emissie-arm

1,8

19,4

4

   

drijfmest, overig

1,8

17,4

 

6

 

rekenen vanaf exact 7 maanden)

           
 

Biggen (gespeende biggen die op ca. 6 weken zijn aangeleverd en worden afgeleverd op ca. 25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden

407

vaste mest, emissie-arm

0,25

3

0,7

   

vaste mest, overige

0,25

2,7

1,3

   

drijfmest, emissie-arm

0,30

3,2

0,5

   

drijfmest, overig

0,30

3

 

0,9

 

aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg)

           
 

Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest)

410

vaste mest, emissie-arm

1,6

20,8

5,1

   

vaste mest, overige

1,6

17,9

11,4

   

drijfmest, emissie-arm

2,1

22,8

3,4

   

drijfmest, overig

2,1

21,1

8,8

 

Vleesvarkens (varkens die worden gehouden voor de slacht vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110 kg. Ook biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg)

411

vaste mest, emissie-arm

0,71

9,4

2,1

   

vaste mest, overige

0,71

8

4,6

   

drijfmest, emissie-arm

0,75

9,9

1,4

   

drijfmest, overig

0,75

8,9

3,6

Gallus gallus (Kip)

30

         
 

Opfokhennen en -hanen van legrassen (opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van

300

drijfmest

0,012

0,21

0,083

   

deeppitstal

0,004

0,09

0,211

   

alle mestbanden

0,007

0,22

 

0,073

   

volièrestal

0,009

0,22

 

0,113

   

overig

0,007

0,16

 

0,178

 

legrassen, inclusief (groot)ouderdieren, die worden afgeleverd op ca. 18 weken. Dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden, worden tot exact 18 weken meegeteld)

           
 

Hennen en hanen van legrassen (hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren – die zijn aangeleverd op ca. 18 weken. Ook van

301

drijfmest

0,025

0,43

0,184

   

deeppitstal

0,006

0,16

0,48

   

alle mestbanden

0,014

0,46

0,151

   

volièrestal

0,018

0,42

 

0,34

   

overig

0,015

0,37

 

0,4

 

het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren –, vanaf exact 18 weken)

           
 

Opfokhennen en -hanen van vleesrassen (opfokhennen en -hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen, die worden afgeleverd op ca. 19 weken. Dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 19 weken meegeteld)

310

alle

0,004

0,09

0,23

 

Ouderdieren van vleesrassen

311

emissie-arm

0,018

0,63

0,41

   

overig

0,018

0,42

 

0,63

 

(ouderdieren – inclusief grootouderdieren – van vleesrassen, die zijn aangeleverd op ca. 19 weken. Ook van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren, vanaf exact 19 weken)

           
 

Vleeskuikens (kippen die worden gehouden voor de slacht)

312

emissie-arm

overig

0,011

0,011

0,48

0,36

0,049

0,15

Meleagris gallopavo (Kalkoen)

20

         
 

Jonge kalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 0 weken tot ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf)

200

alle

0,011

0,22

0,2

 

Opfokkalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 6 weken tot ca. 30 weken, gehouden op een opfokbedrijf)

201

alle

0,071

1,5

0,8

 

Kalkoenen ouderdieren(hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 30 weken en ouder)

202

alle

0,073

1,52

0,8

 

Vleeskalkoenen (kalkoenen die worden gehouden voor de slacht)

210

alle

0,043

1,01

0,8

Mustela vison (Nerts)

75

         
 

Fokteven, (alle vrouwelijke dieren, die tenminste eenmaal zijn gedekt, met bijbehorende reuen en jongen, en nertsen voor pelsproduktie)

 

vaste mest

drijfmest

0,039

0,075

1,56

1,56

1,1

Oryctolagus cuniculus (Konijn)

90

         
 

Voedsters (alle vrouwelijke dieren die ten minste eenmaal gedekt zijn, met bijbehorende rammen, zogende jongen en opfokkonijnen)

900

vaste mest

drijfmest

0,126

0,176

1,53

1,23

 

Vleeskonijnen (alle jonge konijnen die na het spenen zijn bestemd voor de vleesproductie)

901

vaste mest

drijfmest

0,025

0,057

0,5

-

0,24

Rattus norvegicus (Bruine rat)

15

         
 

Ratten (alle geslachtsrijpe vrouwelijke ratten)

 

alle

0,023

0,28

50%7

Mus musculus (Tamme muis)

16

         
 

Muizen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke muizen)

 

alle

0,003

0,033

50%7

Cavia porcellus (Cavia)

17

         
 

Cavia’s (alle geslachtsrijpe vrouwelijke cavia’s)

 

alle

0,054

0,65

50%7

Mesocricetus auratus (Goudhamster)

18

         
 

Goudhamsters (alle geslachtsrijpe vrouwelijke goudhamsters)

 

alle

0,015

0,18

50%7

Meriones unguiculatus (Gerbil)

19

         
 

Gerbils (alle geslachtsrijpe vrouwelijke gerbils)

 

alle

0,005

0,057

50%7

Anas plathyrhynchos (Peking eend)

81

         
 

Ouderdieren van vleeseenden (opfokperiode tot 18 weken)

802

vaste mest

drijfmest

0,037

0,110

0,531

0,853

0,588

0,266

 

Ouderdieren van vleeseenden (legperiode vanaf 18 weken)

803

vaste mest

drijfmest

0,045

0,130

0,627

1,007

0,695

0,315

 

Vleeseenden (eenden die worden gehouden voor de slacht)

801

vaste mest

drijfmest

0,028

0,081

0,399

0,630

0,405

0,174

Struthio camelus (Struisvogel)

25

         
 

Struisvogels (alle geslachtsrijpe vrouwelijke struisvogels)

 

alle

0,56

12,3

50%7

Dromaius novaehollandiae (Emoe)

26

         
 

Emoe’s (alle geslachtsrijpe vrouwelijke emoe’s)

 

alle

0,329

7,8

50%7

Rhea Americana (Nandoe)

27

         
 

Nandoe’s (alle geslachtsrijpe vrouwelijke nandoe’s)

 

alle

0,231

5,5

50%7

Anser cygnoides (Knobbelgans)

28

         
 

Knobbelganzen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke knobbelganzen)

 

alle

0,086

3,2

50%7

Anser anser (Grauwe gans)

29

         
 

Grauwe ganzen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke grauwe ganzen)

 

alle

0,086

3,2

50%7

Numida meleagris (Helmparelhoen)

95

         
 

Parelhoenders (alle geslachtsrijpe vrouwelijke parelhoenders)

 

alle

0,009

0,3

50%7

Phasianus colchicus (Fazant)

35

         
 

Fazanten (alle geslachtsrijpe vrouwelijke fazanten)

 

alle

0,006

0,12

50%7

Perdix perdix (Patrijs)

36

         
 

Patrijzen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke patrijzen)

 

alle

0,002

0,11

50%7

Columbia livia (Vleesduif)

37

         
 

Duiven (alle geslachtsrijpe vrouwelijke duiven)

 

alle

0,0009

0,05

50%7

X Noot
1

Als de omschrijving van de categorieën niet aansluit bij de voorkomende situatie dienen de forfaits gehanteerd te worden van de categorie die het best aansluit bij de voorkomende situatie.

X Noot
2

Behorende bij artikel 96 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

X Noot
3

Behorende bij artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

X Noot
4

Behorende bij de artikelen 43 en 73 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Met betrekking tot artikel 73 alleen relevant voor de graasdieren en daarmee niet van toepassing op diercategorieën die vallen onder de staldieren.

X Noot
5

Behorende bij artikel 73 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Alleen relevant voor de graasdieren en daarmee niet van toepassing op diercategorieën die vallen onder de staldieren.

X Noot
6

De mestproductie van deze dieren is reeds verrekend in het forfait van de fokschapen.

X Noot
7

Gasvormig verlies van overige knaagdieren en overig pluimvee bedraagt 50% van de N-excretie, die volgens de stalbalans is berekend.

2. Tabel II A wordt als volgt gewijzigd:

a. In het opschrift wordt ‘m3 per zes maanden’ vervangen door: m3 per zeven maanden.

b. De laatste kolom komt te luiden:

m3

in 7 mnd

12,8

13,0

13,3

13,5

13,8

14,0

14,3

14,5

14,8

15,0

15,3

15,5

15,8

16,1

16,3

16,6

16,8

17,1

17,3

17,6

17,8

18,1

3. Tabel II B wordt als volgt gewijzigd:

a. In het opschrift wordt ‘m3 per zes maanden’ vervangen door: m3 per zeven maanden.

b. De laatste kolom komt te luiden:

m3

in 7 mnd

6,4

6,6

6,7

6,8

6,9

7,1

7,2

7,3

7,5

7,6

7,7

7,8

8,0

8,1

8,2

8,4

8,5

8,6

8,7

8,9

9,0

9,1

4. In Tabel III, categorie Gallus gallus (Kip), komt de rij met betrekking tot de eendagskuikens te luiden:

Eendagskuikens – kip

 

0,0258

0,0058

0,0010

0,0002

ARTIKEL II

In artikel 6.7, derde lid, van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden, wordt ‘na 1 januari 1996’ vervangen door ‘voor 1 januari 1996’.

ARTIKEL III

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 januari 2012, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel II werkt terug tot en met 28 november 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 december 2011

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling wijzigt de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Urm). De wijziging ziet op:

  • de versoepeling van de compartimentering ter uitvoering van het amendement van de leden Van Bemmel en De Mos;

  • de verlenging van de pilot mineralenconcentraat;

  • de aanpassing van de forfaits in bijlage D in verband met de aanpassing van de opslagcapaciteit van de opslagruimte voor dierlijke mest, en

  • de wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met het juiste bewijs van vakbekwaamheid.

Compartimentering

Met de wijziging van de Meststoffenwet van 6 juli 2011 (Stb. 413) is de compartimentering van dierrechten heringevoerd. Door de compartimentering wordt voorkomen dat er meer varkens en kippen worden gehouden in de gebieden waar een mestoverschot (de concentratiegebieden) is door de overdracht van rechten uit andere gebieden. Bij de behandeling van de wijziging van de Meststoffenwet in verband met de herinvoering van de compartimentering in de Tweede Kamer is een amendement van de leden Van Bemmel en De Mos ( Kamerstukken II 2011/12, 32 469, nr. 18) aangenomen dat erop is gericht de compartimentering te versoepelen voor boeren die mest zelf op het eigen bedrijf vergisten of verwerken, mits de vergiste of verwerkte mest buiten de markt voor dierlijke mest wordt gehouden. Met behulp van deze versoepeling wilden de indieners van het amendement voorkomen dat milieu en economiebewuste boeren hinder ondervinden van volgens hen strenge wetgeving als zij maatregelen treffen om milieuvriendelijker te werken. Boeren die de mest vergisten of verwerken met een eigen installatie vergroten volgens de indieners van het amendement namelijk de druk op het milieu in de concentratiegebieden en de druk op de mestmarkt – als gevolg van de toenemende mestproductie – niet.

De compartimentering wordt geregeld in artikel 26 van de Mestsoffenwet. De onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Urm) bevat een nadere uitwerking van de in artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet geregelde versoepeling. De versoepeling geldt ingevolge artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet alleen indien het bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in een concentratiegebied de geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen in verband met het productierecht of gedeelte daarvan dat overgaat, dan wel de varkens-, kippen- of kalkoenhouderij die wordt verplaatst:

  • zelf verwerkt door middel van mestverwerking of mestvergisting, en

  • buiten de markt voor dierlijke mest houdt.

Zelf verwerken

Boeren moeten de hoeveelheid dierlijke meststoffen in verband met het productierecht dat overgaat, dan wel met de varkens-, kippen- of kalkoenhouderij die wordt verplaatst zelf verwerken door middel van mestverwerking of mestvergisting. De mestverwerking of mestvergisting geschiedt derhalve in een installatie die behoort tot het bedrijf van de boer waarnaar het productierecht, of gedeelte daarvan, zal overgaan, of waarbinnen de varkens-, kippen- of kalkoenhouderij zal worden verplaats.

Buiten de markt voor dierlijke mest

De verwerkte of vergiste dierlijke mest moet buiten de markt voor dierlijke mest worden gehouden. Deze verplichting is bedoeld om de druk op de dierlijke mestmarkt niet te vergroten. De markt voor dierlijke mest is de markt waarbinnen gevraagde en aangeboden hoeveelheden van dierlijke mest verhandeld worden en waar een prijs ontstaat. Er wordt in artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet geen onderscheid gemaakt tussen de binnenlandse en buitenlandse markt. Dit brengt met zich dat de dierlijke mest niet afgezet mag worden aan derden, ook niet middels export. Thans zijn er geen producten van mestverwerking bekend die gelijk gesteld kunnen worden aan kunstmest. Alleen wanneer het een bewerking betreft die zo ingrijpend is dat een product ontstaat dat zich feitelijk niet van kunstmest onderscheidt, zou de Europese Commissie geconsulteerd kunnen worden over de vraag of dit product als kunstmest kan worden aangemerkt, in welk geval het product wel aan derden afgezet kan worden. De verwerkte of vergiste mest mag wel op de landbouwgrond die behoort tot het eigen bedrijf worden afgezet. Hiermee wordt de verwerkte of vergiste mest buiten de markt voor dierlijke mest gehouden.

Regeldrukparagraaf

De verlenging van de pilot mineralenconcentraat leidt niet tot een toename van de administratieve lasten voor wat betreft de administratieve verantwoording van de aan- en afvoer en het vervoer van het mineralenconcentraat. De administratieve lasten die voor producenten van mineralenconcentraat uit het onderzoek voortvloeien worden weergegeven in de toelichting op de pilot mineralenconcentraat (Regeling van 17 november 2008, Stcrt 2008, nr. 223). De administratieve lasten die samenhangen met de versoepeling van de compartimentering worden als volgt becijferd:

Handelingen

Tijdsduur handeling (uren)

Adm. Lasten (euro)

Toelichting

Kennisgeving

1,0

€ 152

Kennisgeving op grond van artikel 104, eerste en tweede lid.

Verstrekken van aanvullende informatie

1,0

€ 152

Aanvullende informatie op grond van artikel 104, derde lid.

Storingsmelding

0,5

€ 30

Storingsmelding op grond van artikel 111a, onderdeel h.

Doorgeven wijzigingen

0,25

€ 8

Doorgeven wijzigingen op grond van artikel 11a, onderdeel i.

Totaal Kosten Compartimentering

 

€ 342

 

De administratieve lasten die samenhangen met het bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming in de regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden staan vermeld in de Regeling van 25 november 2011, Stcrt. 2011, nr. 21420. De overige wijzigingen die in deze regeling worden aangebracht hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdelen A, B en C (artikelen 35a, 35g en 35e)

Met deze wijziging wordt de pilot mineralenconcentraat verlengd met twee jaar. Deze pilot betreft een onderzoek naar onder meer de landbouwkundige en milieukundige effecten van grootschalige productie, de afzet en het gebruik van mineralenconcentraat. De resultaten van de pilots worden betrokken bij de inzet om mineralenconcentraten niet langer te beschouwen als dierlijke mest bij toepassing op landbouwgronden (zie Kamerstukken II, 2011–2012, 33037, nr. 1).

Nederland heeft voor deze pilot van de Europese Commissie instemming verkregen om nog gedurende twee jaar (2012 en 2013) aanvullend onderzoek te doen. De pilots zullen onder dezelfde voorwaarden worden voortgezet als in de afgelopen jaren: productie en afzet vindt plaats op begrensde schaal en areaal. Verder zullen de gebruikers van het concentraat zich vooraf dienen te registreren en zullen ze het gebruik ervan moeten administreren. Ook zal het monitoren van de pilots worden voortgezet.

Onderdeel D

Het opschrift van hoofdstuk 10 is gewijzigd.

Onderdeel E (artikel 104, derde lid)

In artikel 104 Urm wordt de wijze waarop de kennisgeving van overgang wordt gedaan, geregeld. Voor die overgang worden extra gegevens opgevraagd die nodig zijn om te kunnen beoordelen of de geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen van de diersoort waarop de aanvraag betrekking heeft, zelf op het eigen bedrijf wordt verwerkt of vergist en vervolgens buiten de markt voor dierlijke mest wordt gehouden. Hierbij is aansluiting gezocht bij de gegevens die worden verzocht in artikel 115 Urm voor de ontheffing van het verbod om meer dierlijke meststoffen te produceren dan het op het bedrijf rustende productierecht. De op grond van het derde lid, te overleggen gegevens strekken ertoe te kunnen beoordelen of wordt voldaan aan de in artikel 111a, onderdelen b tot en met g bedoelde voorwaarden waaraan – ter invulling van artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet – voldaan moet worden om onder de reikwijdte van de in artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet geregelde versoepeling te (blijven) vallen.

Onderdeel F (artikel 104a)

Aangezien er bij het verplaatsen van de varkens-, kippen- of kalkoenhouderij binnen een bedrijf geen sprake is van een overgang van productierechten, is artikel 104 Urm niet van toepassing. Niettemin zijn er wel overeenkomstige gegevens nodig om te kunnen beoordelen of er aan de voorwaarden, genoemd in artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet, wordt voldaan. Om deze reden is artikel 104a Urm in het leven geroepen.

Onderdeel G (artikel 111a)

Om daadwerkelijk te kunnen functioneren, dient de installatie overeenkomstig artikel 23, eerste lid, of 24, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300) (verordening dierlijke bijproducten) erkend te zijn en moet een vergunning ingevolge artikel 8.1 Wet milieubeheer zijn afgegeven of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De verwerking of vergisting van dierlijke meststoffen moet op een adequate wijze geschieden in een installatie en de installatie die hiervoor wordt gebruikt moet voldoende capaciteit hebben. Wat de interpretatie van deze voorwaarden betreft zal aangesloten worden bij de toelichting op de overeenkomstige verzochte gegevens in artikel 115 Urm (Stcrt. 2005, 254, § 3.4). Dit brengt met zich dat de beoordeling zal plaatsvinden op basis van de quick scan van be- en verwerkingstechnieken voor dierlijke mest (ASG/WUR, november 2004). In dat verband vindt allereerst een toetsing plaats of de beschrijvingen van de installatie en van het mestvergistings- of mestverwerkingsproces voldoende duidelijk zijn, of de installatie gedurende langere tijd ongestoord kan draaien, of het proces gedurende langere tijd kan worden gevolgd en of de beoogde producten daadwerkelijk het resultaat kunnen zijn van de verbranding of de verwerking. Voor de beoordeling of de capaciteit van de installatie voldoende is om de hoeveelheid meststoffen te verwerken of te vergisten is de maximale capaciteit niet uitsluitend van belang. Tevens zal rekening worden gehouden met de perioden waarin de installatie wegens reguliere onderhouds- of schoonmaakwerkzaamheden buiten gebruik is. Voorts wordt de afzetbaarheid van de eindproducten buiten de markt voor dierlijke mest getoetst, waarbij er met het oog op de handhaafbaarheid mede op gelet wordt dat de eindproducten zijn te onderscheiden van onbehandelde mest. In de quick scan is door de WUR een aantal systemen geselecteerd en ingedeeld op basis van de kwalificatie ‘technisch bewezen’ of ‘in ontwikkeling zijnde techniek’. Technisch bewezen technieken hebben naar het oordeel van de WUR bewezen te kunnen functioneren op praktijkschaal zonder grote technische problemen, terwijl met de in ontwikkeling zijnde technieken nog ervaring wordt opgedaan. Deze technieken zijn nog niet voldoende uitgekristalliseerd om zonder meer een succesvolle praktijktoepassing mogelijk te maken. Doorslaggevend is het gedurende langere tijd zonder grote technische storingen kunnen draaien. Dit betekent dat, zodra in ontwikkeling zijnde technieken voldoende zekerheid bieden ten aanzien van het gedurende langere periode ongestoord op praktijkschaal kunnen draaien, de techniek gelet op de quick scan gebruikt kan worden voor de verwerking van dierlijke mest door middel van mestverwerking of mestvergisting. Voor de uitvoering van onderdeel c is van belang dat bij de opslag en verwerking van dierlijke meststoffen en coproducten door middel van mestverwerking of mestvergisting ook de best beschikbare technieken moeten worden toegepast om emissies van milieuschadelijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens dienen risico’s (o.a. m.b.t. externe veiligheid) voor werknemers, omwonenden en het milieu adequaat te worden beheerst. Voorkomende risico’s betreffen onder andere het vrijkomen van het giftige H2S-gas uit de installatie of gasleidingen en het ontploffen van de vergistingsinstallatie.

Aangezien er enige tijd gemoeid is met het verwerken of vergisten van de mest, is het niet altijd mogelijk dat alle in enig jaar geproduceerde mest nog datzelfde jaar wordt verwerkt of vergist en wordt afgezet. Onderdeel e voorziet daarin door voor te schrijven dat de landbouwer de geproduceerde dierlijke mest ten minste daadwerkelijk en uiterlijk in het daarop volgende kalenderjaar verwerkt of vergist en uiterlijk in het daarop volgende kalenderjaar worden de eindproducten die bij de mestverwerking of de mestvergisting ontstaan, afgezet.

Indien de installatie vanwege een storing niet kan functioneren, zal de landbouwer dit binnen drie dagen moeten melden van de Dienst Regelingen. Zodra niet wordt voldaan aan één van deze voorwaarden wordt het op dat bedrijf rustende varkensrecht onderscheidenlijk pluimveerecht dat deel buiten beschouwing gelaten dat volgens artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet is overgegaan.

Onderdeel G (artikel 111b)

De versoepeling van de compartimentering zoals geregeld in artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet is uitsluitend bedoeld voor boeren die de mest zelf verwerken middels mestverwerking of mestvergisting. De op grond van artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet overgedragen productierechten zijn daardoor bedrijfsgebonden productierechten en kunnen niet verder worden overgedragen binnen het concentratiegebied. Dit om te voorkomen dat de druk op het milieu in een concentratiegebied wordt verhoogd als gevolg van de toenemende mestproductie.

Onderdeel H (bijlage D)
Tabel I en II a en b

Met ingang van 1 januari 2012 dient in verband met aanpassingen in de uitrijperioden van dierlijke meststoffen de opslagcapaciteit van de opslagruimte voor dierlijke mest te worden aangepast. Dierlijke meststoffen dienen vanaf die datum gedurende een periode van 7 maanden in de opslagruimtes te kunnen worden opgeslagen. De wijziging geeft de nieuwe daarbij behorende opslagcapaciteitforfaits weer.

Tabel III

De forfaits van de eendagskuikens van kippen stonden abusievelijk verkeerd in de tabel. Met deze wijziging wordt dit rechtgezet op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten.

Artikel II

Artikel 6.7, derde lid, van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen vormt een uitzondering op de hoofdregel van het tweede lid. Het derde lid beoogt te regelen dat de huidige landbouwbedrijfshoofden kunnen volstaan met een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming. Zij behoeven vooralsnog niet te beschikken over het meeromvattende bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming, hetgeen op grond van artikel 6.7, tweede lid, de hoofdregel is voor professionele gebruikers. De toekomstige generatie landbouwers, geboren op of na 1 januari 1996, die nu een middelbare beroepsopleiding volgt of in de toekomst zal gaan volgen, valt niet onder de uitzondering van het derde lid. Voor hen geldt dus de hoofdregel van het tweede lid.

Met deze wijziging wordt de tekst van het derde lid in overeenstemming gebracht met de bedoeling van de bepaling, zoals hierboven aangegeven en zoals reeds toegelicht bij artikel 6.7 van de Rgb. Er is daarom geen bezwaar tegen terugwerkende kracht van deze wijziging.

Inwerkingtreding van de regeling in verband met vaste verandermomenten

Deze regeling treedt – met uitzondering van artikel II, dat met terugwerkende kracht op 28 november 2011 in werking treedt – in werking met ingang van 1 januari 2012. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit artikel bepaalt dat een ministeriële regeling in werking treedt conform vaste verandermomenten: met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Wel wordt afgeweken van de regel dat publicatie minimaal twee maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van de regeling plaatsvindt. Voor die afwijking van het systeem van vaste verandermomenten is gekozen omdat de regeling volgens de toelichting op het amendement op 1 januari 2012 in werking dient te treden en er dus niet gewacht kan worden op het volgende vaste verandermoment van 1 april 2012.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

Naar boven