TOELICHTING
Algemeen
§ 1 Inleiding
Met deze regeling wordt uitwerking gegeven aan de Wet van 24 maart 2011, houdende wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie
van Europese regelgeving op het gebied van het op de markt brengen en het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (Staatsblad 2011, nr. 235).
Deze regeling bevat de noodzakelijke regels ter implementatie van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van
pesticiden (PbEU 2009, L 309), hierna te noemen: richtlijn 2009/128/EG.
Deze regeling wijzigt met name de uitvoeringsregels over het bewijs van vakbekwaamheid en bijlage XIII met de bestuurlijke
boetes. Overtredingen zijn thans omschreven op basis van de geldende wet- en regelgeving sinds 26 november 2011, het tijdstip
van inwerkingtreding van de wet- en regelgeving ter implementatie van richtlijn 2009/128/EG. Ook zijn de bestuurlijke boetebedragen
waar nodig opgedeeld naar de categorieën distributeur, professionele en niet professionele gebruiker als bedoeld in artikel
33a1 van het Bgb. Deze toelichting is vastgesteld in overeenstemming met de Staatssecretarissen van Infrastructuur en Milieu en
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Vakbekwaamheid
Ter bescherming van de volksgezondheid en het milieu dient de professionele gebruiker of distributeur van gewasbeschermingsmiddelen
in het bezit te zijn van een in het kader van deze regeling erkend bewijs van vakbekwaamheid (artikel 6.3). Er zijn verschillende
bewijzen van vakbekwaamheid, die passen bij de desbetreffende functie en daarmee gepaard gaande verschillen in taken en verantwoordelijkheden
als bedoeld in artikel 5 van richtlijn 2009/128/EG.
Volgens de definitie van artikel 1 van de wet omvat de definitie van professionele gebruiker zowel de eigenaar of het bedrijfshoofd
van het desbetreffende bedrijf in de landbouwsector, de opdrachtgever tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of onder
wiens verantwoordelijkheid de middelen worden gebruikt, als degene die daadwerkelijk de gewasbeschermingsmiddelenbehandeling
uitvoert.
Uitgangspunt in deze regeling is dat het bedrijfshoofd van een landbouwbedrijf moet beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid
op het hoogste kennisniveau, Bedrijfsvoeren gewasbescherming (artikel 6.3, vierde lid, en 6.7, tweede lid). Vooralsnog gaat
die verplichting echter alleen gelden voor (toekomstige) bedrijfshoofden die zijn geboren na 1 januari 1996. Bij wijze van
tijdelijke overgangsmaatregel mogen huidige bedrijfshoofden in de landbouwsector, dus telers, tuinders en akkerbouwers die
zelf gewasbeschermingsmiddelen willen ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben, volstaan met een bewijs van vakbekwaamheid
Uitvoeren gewasbescherming.
Indachtig het adagium dat degene die adviseert meer behoort te weten dan de klant, dient de distributeur of voldoende van
zijn personeel, voor zover hij handelt in gewasbeschermingsmiddelen die door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden zijn toegelaten voor professioneel gebruik, te beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming.
Op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs is bij ministeriële regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (voor het studiejaar 2011–2012 is dit de Regeling
vaststelling kwalificatiedossiers 2011–2012 en vaststelling eindtermen beroepsonderwijs 2012–2013) vastgesteld over welke
kwalificaties een persoon die wil gaan werken met gewasbeschermingsmiddelen moet beschikken. Deze kwalificaties kunnen worden
behaald in het middelbaar beroepsonderwijs, in de praktijk een agrarisch opleidingscentrum. Het op basis van de Wet educatie
en beroepsonderwijs behaalde diploma of certificaat geeft aan dat betrokkene beschikt over de vereiste kwalificaties waarmee
ook een bewijs van vakbekwaamheid kan worden verkregen, hetgeen in artikel 6.3 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en
biociden wordt geregeld.
De regeling van de ministers van OCW en EL&I op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs beschrijft welke handelingen
een gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen moet kunnen uitvoeren of waarover hij kennis moet hebben, zoals het kunnen lezen
en begrijpen van de gebruiksvoorschriften bij een toegelaten gewasbeschermingsmiddel. Dit is een onderdeel van zijn beroepsopleiding.
Kortom, in de onderhavige regeling wordt aangesloten bij de Wet educatie en beroepsonderwijs en de daarvoor geldende kwalificatiestructuur
voor het groene onderwijs die door de verantwoordelijke ministers jaarlijks wordt vastgesteld.
De inhoud van het onderwijs is dus in beginsel geregeld op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
De kwalificaties op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs worden geregistreerd in het Centraal Register Beroepsopleidingen
(Crebo) en kunnen door Crebo-geregistreerde instellingen worden aangeboden. Alleen Crebo-instellingen zijn gerechtigd om examens
af te nemen en erkende diploma’s of certificaten te verstrekken op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
Om zo’n diploma-erkenning te verkrijgen, dienen de instellingen te voldoen aan wettelijke voorschriften op het punt van de
kwaliteitszorg, het onderwijs, de rechtsbescherming van de deelnemers aan het onderwijs, de onderwijsovereenkomst en de vooropleidingseisen.
De kwaliteitstoetsing van de examinering valt onder toezicht van de onderwijsinspectie.
Om een bewijs van vakbekwaamheid te verkrijgen, moet de persoon die met gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik
toegelaten, gaat werken, een opleiding hebben gevolgd die is toegespitst op het beroep dat hij uitoefent. Alle professionele
gebruikers moeten over een bewijs van vakbekwaamheid beschikken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie niveau’s: bedrijfsvoeren
(hoogste niveau), uitvoeren (basisniveau) en een veiligheidsinstructie voor specifiek aangemerkte handelingen. Daarnaast gelden
specifieke vakbekwaamheidseisen voor mollen- en woelrattenbestrijding en voor een veilige opslag van gewasbeschermingsmiddelen.
Ook vóór de implementatie van richtlijn 2009/128/EG was een bewijs van vakbekwaamheid verplicht. De richtlijn staat echter
geen vrijstellingen toe voor professionele gebruikers. Daarom voorziet artikel 6.3a in een specifieke beroepskwalificatie
voor eenvoudige handelingen met bepaalde gewasbeschermingsmiddelen. Deze beroepskwalificatie is niet geregeld in de Wet educatie
en beroepsonderwijs. Hiervoor dient het bedrijf een passende instructie op te stellen en deze vooraf te laten erkennen door
Bureau Erkenningen. De belangrijkste criteria voor de inhoud van de instructie zijn opgesomd in artikel 6.3a, tweede lid.
Bureau Erkenningen beoordeelt of de veiligheidsinstructie aan deze criteria voldoet. Het opstellen van de veiligheidsinstructie
kan worden vergemakkelijkt, wanneer het bedrijfsleven gebruik maakt van de expertise van agrarische arbodiensten bij de ontwikkeling
van de instructies. Het bedrijf kan dan een dergelijke instructie voorleggen aan Bureau Erkenningen, hetgeen tijd en moeite
bespaart.
§ 2 Administratieve lasten, bedrijfseffecten en bestuurslasten
Er komt een nieuw bewijs van vakbekwaamheid voor eenvoudige handelingen met gewasbeschermingsmiddelen, voor zover zij specifiek
zijn aangeduid in de regeling. Deze aanpassing met betrekking tot de bewijzen van vakbekwaamheid vloeien voort uit de artikelen
5 en 6 van richtlijn 2009/128/EG, en zijn derhalve onontkoombaar. Bij de implementatie is er in overleg met het bedrijfsleven
en onderwijsinstellingen voor gekozen het huidige stelsel zo veel mogelijk te behouden en de lasten voor het bedrijfsleven
zo beperkt mogelijk te houden. Enige lastenverzwaring is echter onontkoombaar. Deze wijzigingsregeling heeft gevolgen voor
twee groepen personen:
-
– Professionele gebruikers die ondernemer of bedrijfsleider worden.
Bedrijfsleiders of ondernemers die op of na 1 januari 1996 zijn geboren, zullen over een licentie Bedrijfsvoeren gewasbescherming
in plaats van Uitvoeren gewasbescherming moeten beschikken, zodat zij meer kennis over geïntegreerde gewasbescherming hebben.
Dit zal onderdeel zijn van hun middelbare beroepsopleiding en daardoor geen invloed hebben op de administratieve lasten. Het
aantal bijscholingscursussen is voor beide licenties gelijk, waardoor het geen effect heeft op de administratieve lasten.
-
– Professionele gebruikers die nu zijn vrijgesteld van de eis van een bewijs van vakbekwaamheid volgens art. 6.6 van de Regeling
gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Richtlijn 2009/128/EG kent geen mogelijkheid voor vrijstellingen, zodat voortaan alle professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen
die handelingen uitvoeren met gewasbeschermingsmiddelen een bewijs van vakbekwaamheid nodig hebben. Zij moeten hiervoor een
veiligheidsinstructie volgen, gegeven door een persoon met een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren gewasbescherming of
Uitvoeren gewasbescherming. De administratieve lasten zullen derhalve toenemen. Naar schatting gaat het om circa 7.500 à 10.000
personen. Een veiligheidsinstructie kost maximaal een half uur. Het geven van de veiligheidsinstructie kost de instructeur
enige tijd. Echter, omdat de veiligheidsinstructie deel kan uitmaken van het inwerken van nieuw personeel zal het effect op
de administratieve lasten beperkt zijn. De administratieve lasten worden hierdoor geschat op 0,5 uur * € 24,– (standaardtarief
voor vaklieden en laaggeschoold personeel) = € 12,– per werknemer. Indien er in het eerste jaar 10.000 werknemers een veiligheidsinstructie
volgen, dan is dit een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven van maximaal € 120.000,–. Aangezien een veiligheidsinstructie
ten minste iedere vijf jaren moet worden herhaald, betekent dit een gemiddelde last van € 24.000,– per jaar.
Er zijn geen overige bedrijfseffecten. De uitvoeringslasten voor Bureau Erkenningen nemen toe, omdat het de veiligheidsinstructies
die een bedrijf opstelt, moet beoordelen. Deze uitvoeringslast is echter beperkt van aard wanneer arbodiensten in de nabije
toekomst ten behoeve van het bedrijfsleven veiligheidsinstructies zullen ontwikkelen, welke voldoen aan de in artikel 6.3a,
tweede lid, van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden gestelde eisen.
§ 3 Commentaar van organisaties van belanghebbenden en van het college
3.1 Consultatieprocedure
De consultatie van externe partijen is in twee fases verlopen. Op 20 januari 2011 is een algemene consultatiebijeenkomst georganiseerd,
waarbij vertegenwoordigers van diverse organisaties op het gebied van de productie en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen,
vertegenwoordigers van waterschappen, de vereniging van drinkwaterbedrijven en natuur- en milieu-organisaties aanwezig waren.
Daarbij is in algemene termen gesproken over richtlijn 2009/128/EG en verordening (EG) 1107/2009 en de gevolgen daarvan voor
het Nederlandse beleid en de regelgeving.
In de periode van 4 november tot en met 11 november 2011 is aan de meest betrokken partijen gelegenheid geboden voor commentaar
op de tekst en toelichting van deze regeling.
3.2 Ontvangen commentaar maatschappelijke organisaties
Tijdens de consultatieperiode in november 2011 zijn opmerkingen ontvangen van Cumela Nederland, LTO Nederland, Plantum NL,
Agrodis, Nefyto, Platform biociden en Artemis.
De inspraak heeft ertoe geleid dat de regeling op twee belangrijke punten is aangepast:
-
– Artikel 6.7, vierde lid, inzake het werken met gewasbeschermingsmiddelen is versoepeld ten opzichte van de voorgelegde tekst.
De verplichting voor de houder van een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming onder toezicht te werken van een
persoon die over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming beschikt, blijft bestaan, maar het bedrijfshoofd
of de persoon die eindverantwoordelijk is voor de gewasbeschermingsactiviteiten behoeft zich niet permanent op dezelfde werkplek
te bevinden als de persoon die gewasbeschermingsactiviteiten uitvoert. Het is voldoende als de houder van het bewijs van vakbekwaamheid
Bedrijfsvoeren Gewasbescherming op afstand toezicht houdt en beschikbaar is voor vragen of overleg.
-
– Artikel 7.8 betreffende het verstrekken van informatie aan niet-professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen is
veralgemeniseerd en gewijzigd van een middel- in een doelvoorschrift. Het is aan het bedrijfsleven te bepalen op welke wijze
aan het grote publiek de noodzakelijke informatie zal worden verstrekt over risico’s bij gebruik van niet-professionele gewasbeschermingsmiddelen
voor de menselijke gezondheid en voor het milieu, minder risicovolle alternatieven voor de bescherming van het gewas of de
bestrijding van een ongewenste plant, juist gebruik, alsmede juiste opslag en juiste afvalverwerking van gebruikte middelen.
Hierna wordt kort ingegaan op enkele andere wijzigingen ten opzichte van de tekst van de consultatieversie, alsmede worden
enkele niet gehonoreerde wensen kort toegelicht.
LTO Nederland en Plantum NL stellen voor enkele handelingen toe te voegen aan artikel 6.3a, eerste lid, waarvoor volstaan
zou kunnen worden met een bewijs van vakbekwaamheid op basis van een veiligheidsinstructie. Aan dit verzoek kan geen gevolg
worden gegeven in dit stadium, nu het hier een regeling ter implementatie van EU-regelgeving betreft, en het verzoek niet
strikt noodzakelijk is voor een correcte implementatie.
3.3 Uitvoeringstoets College
Er is geen uitvoeringstoets gevraagd aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, aangezien
deze regeling geen gevolgen heeft voor de wettelijke taken van het College.
§ 4 Notificatie
Een notificatie van technische voorschriften op grond van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni
1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten
van de informatiemaatschappij (PBEG, L 204) is niet nodig, nu deze regeling geen technische voorschriften bevat. Deze regeling
bevat evenmin belemmeringen voor de grensoverschrijdende dienstverlening, zodat notificatie op grond van Richtlijn 2006/123/EG
van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschap van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne
markt (PBEG 2006, L 376) evenmin nodig is.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Onderdeel A
Artikel 6.1 bevat de algemene doelstellingen voor het bewijs van vakbekwaamheid. Daaraan wordt nu specifiek voor bewijzen
van vakbekwaamheid voor gewasbeschermingsmiddelen bijlage I van richtlijn 2009/128/EG toegevoegd. Deze bijlage bevat een uitwerking
van onderwerpen die in een opleiding voor een bewijs van vakbekwaamheid gewasbescherming aan de orde moeten komen. De opleidingseisen
zijn geregeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs. Bijlage I is daarmee met name van belang voor die wet. Met de toevoeging
van onderdeel c wordt tot uitdrukking gebracht dat de vereiste vakkennis over gewasbescherming afhangt van de taken en verantwoordelijkheden
die horen bij de desbetreffende functie.
Onderdeel B (artikel 6.2)
Vanwege de implementatie van richtlijn 2009/128/EG wordt het Nederlandse systeem van vakbekwaamheidsbewijzen voor gewasbescherming
en de daarvoor benodigde opleiding op een aantal punten aangepast. Evenals op het niveau van de wet en de algemene maatregel
van bestuur is gebeurd, wordt ook in deze ministeriële regeling een duidelijker scheiding aangebracht tussen bewijzen van
vakbekwaamheid ten behoeve van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dan wel biociden. De reden hiervoor is dat richtlijn
2009/128/EG slechts van toepassing is op gewasbeschermingsmiddelen en niet op biociden. Dit leidt ertoe dat artikel 6.2 voortaan
slechts van toepassing is op gewasbeschermingsvakbekwaamheidsbewijzen. Daarnaast zijn enkele tekstuele verduidelijkingen aangebracht
in het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid.
Het derde lid is een verduidelijking van hetgeen eerder al was geregeld. De erkenning van beroepskwalificaties van personen
die niet in Nederland hun opleidingstitel hebben behaald wordt geregeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.
Het distribueren of toepassen van gewasbeschermingsmiddelen is in het kader van die wet aangemerkt als een gereglementeerd
beroep (Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen). Dat wil zeggen dat dergelijke beroepsbeoefenaren aan specifieke
eisen moeten voldoen ter bescherming van de volksgezondheid en het milieu. De wet heeft tot doel de grensoverschrijdende toegang
tot gereglementeerde beroepen in EU-lidstaten te vergemakkelijken door te waarborgen dat EU-onderdanen die hun beroepskwalificaties
in een andere lidstaat hebben behaald ook met gewasbeschermingsmiddelen mogen werken. Een persoon met een elders behaalde
beroepskwalificatie, die zich hier wil vestigen, dient de nodige documenten over te leggen aan Bureau Erkenningen met het
oog op vergelijking van de beroepskwalificaties. Artikel 6.2, derde lid, regelt op basis van artikel 33 van de Algemene wet
erkenning EG-beroepskwalificaties welke documenten betrokkene moet overleggen.
Nieuw is het vierde lid dat op basis van artikel 23 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties een meldingsplicht
invoert voor de EU-onderdaan die als tijdelijk en incidenteel dienstverrichter met gewasbeschermingsmiddelen wil gaan werken.
Voor deze persoon geldt een licht regime. Voorwaarde is wel dat hij in een andere EU-lidstaat rechtmatig is gevestigd en daar
voldoet aan alle voorwaarden voor toegang of uitoefening van zijn beroep. Op basis van het vierde lid is de buitenlandse dienstverrichter
die op tijdelijke basis zijn dienst wil verrichten verplicht zich eerst te melden bij Bureau Erkenningen, opdat Bureau Erkenningen
zijn beroepskwalificaties kan controleren.
Onderdeel C (artikel 6.3)
Op grond van het gewijzigde artikel 17 van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Staatsblad 2011, nr. 377), is het noodzakelijk gebleken artikel 6.3 van de regeling te wijzigen. De inhoud van het eerste en tweede lid komt overeen
met de thans vervallen bijlage IV. Het tweede lid bepaalt dat een tarief is verschuldigd voordat Bureau Erkenningen het bewijs
van vakbekwaamheid verstrekt.
Het derde tot en met zevende lid maken duidelijk welke opleiding of examen recht geeft op welk bewijs van vakbekwaamheid.
De verschillen in vereiste kennisniveaus en bekwaamheden vloeien voort uit de verschillen in taken en verantwoordelijkheden
van de functie of het beroep waarvoor het bewijs is bedoeld. Voor het toepassen of distribueren van gewasbeschermingsmiddelen
gelden wettelijke beroepsvereisten, in die zin dat een bewijs van vakbekwaamheid verplicht is. Aan het bewijs van vakbekwaamheid
is een scholingsplicht gekoppeld. De inhoud van de scholing wordt voortaan mede bepaald door artikel 5 en bijlage I van Richtlijn
2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie
ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PbEU 2009, L 309). Om deze reden wordt ook verwezen naar artikel
7.2.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs, dat een koppeling legt tussen de inhoud van het onderwijsprogramma en de beroepsvereisten.
In artikel 6.3 van de regeling wordt tot uitdrukking gebracht dat de beroepsvereisten verknoopt zijn met het bewijs van vakbekwaamheid
en dat de inhoud van de opleiding rekening houdt met die beroepsvereisten.
In totaal komen er nu vijf bewijzen van vakbekwaamheid gewasbescherming.
Beperkt van aard is het bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming, waarmee een persoon laat zien over zodanige
kennis te beschikken van de onderwerpen, genoemd in bijlage I bij richtlijn 2009/128/EG, dat hij in staat is tot uitvoerende
taken op het gebied van gewasbescherming.
Het hoogste kennisniveau biedt het bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming. De houder van dit bewijs is
goed op de hoogte van alle onderwerpen die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn 2009/128/EG en is in staat weloverwogen
besluiten op het terrein van gewasbescherming te nemen met oog voor de gevolgen ervan.
Het vijfde lid regelt het bewijs van vakbekwaamheid Distributie en Opslag van gewasbeschermingsmiddelen. Dit bewijs ziet niet
op de verkoop en advisering aan klanten, maar op het veilig transporteren en opslaan van gewasbeschermingsmiddelen.
Het zesde lid geeft de beroepskwalificaties aan voor de bestrijder van mollen- en woelratten.
Een nieuwe loot aan de stam is het bewijs van vakbekwaamheid op basis van een erkende instructie die op de werkplek mag worden
gegeven als bedoeld in artikel 6.3, zevende lid. Dit bewijs van vakbekwaamheid biedt slechts zeer beperkt inzicht in de gewasbeschermingsmaterie
en is toegespitst op een specifieke, tamelijk eenvoudige handeling met een gewasbeschermingsmiddel. Het geeft geen recht op
de aankoop of het in voorraad houden van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik.
Het achtste lid bepaalt dat na ommekomst van de geldigheidsduur van vijf jaren het bewijs van vakbekwaamheid wordt verlengd,
indien opnieuw examen op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs is afgelegd of voldoende nascholingsbijeenkomsten zijn
gevolgd. Daarbij dient het te gaan om bijeenkomsten waarvan Bureau erkenningen heeft geoordeeld dat de opleidingsonderwerpen,
bedoeld in bijlage I van de richtlijn duurzaam gebruik 2009/128/EG voldoende aan bod komen. Voor een bewijs van vakbekwaamheid
Mollen- en Woelrattenbestrijding dient iedere vijf jaren opnieuw examen te worden afgelegd.
Onderdeel D (artikel 6.3a)
Artikel 6.3a is een nieuwe bepaling, zij het dat het eerste lid is ontleend aan de relevante onderdelen van artikel 6.6 Rgb.
Mensen, die bepaalde, relatief eenvoudige handelingen verrichtten met gewasbeschermingsmiddelen waren voorheen vrijgesteld
van het bezitten van een bewijs van vakbekwaamheid. Het ging hierbij om handelingen die door ongeschoold personeel konden
worden uitgevoerd, zoals het na de aardappeloogst met handapparatuur pleksgewijs bestrijden van later opkomende aardappelen
(aardappelopslag). Voorwaarde daarbij was wel dat een gediplomeerd persoon, in het bezit van een bewijs van vakbekwaamheid,
het onkruidbestrijdingsmiddel in de apparatuur had aangebracht. Tot 26 november 2012 staan dergelijke vrijgestelde handelingen
vermeld in artikel 6.6, onderdelen a, b, e, en f.
Richtlijn 2009/128/EG kent echter geen mogelijkheid meer voor vrijstellingen. Vanaf 26 november 2012 moeten daarom personen
die voordien vrijgestelde handelingen uitvoeren, vanaf dat moment ook over een bewijs van vakbekwaamheid beschikken. Het volgen
van een volledige licentiecursus is voor hen echter onnodig en onrealistisch. In overleg met het bedrijfsleven is daarom gekozen
voor een vorm van implementatie die recht doet aan de Europese richtlijn en aan de behoefte van de praktijk. Voorheen vrijgestelde
handelingen kunnen voortaan worden gedaan door personen, die een specifieke veiligheidsinstructie op het bedrijf van hun werkgever
of opdrachtgever hebben gevolgd. De instructie dient te worden gegeven door een persoon die reeds over een bewijs van vakbekwaamheid
beschikt. Op grond van artikel 17, vierde lid, Bgb geeft dit specifieke bewijs van vakbekwaamheid geen recht op het aanschaffen
of voorhanden hebben van een gewasbeschermingsmiddel voor professioneel gebruik. De veiligheidsinstructie geldt als bewijs
van vakbekwaamheid, maar uitsluitend voor de handeling waarvoor het bewijs is uitgereikt. Dit laatste is al in artikel 6.1,
tweede lid, geregeld.
Artikel 6.3a, tweede lid, somt de belangrijkste onderwerpen waar een instructie aandacht aan moet besteden. Bureau erkenningen
zal een voorgelegde instructie die in voldoende mate ingaat op de genoemde onderwerpen, erkennen. Zoals in het algemeen deel
toegelicht, is al bekend dat (een) bepaalde arbodienst(en) in de toekomst bedrijfsinstructies gaat/gaan ontwikkelen.
Het derde lid van artikel 6.3a bepaalt dat een andere houder van een bewijs van vakbekwaamheid de instructie dient te geven.
Teneinde de last zo gering mogelijk te houden bepaalt het vierde lid, dat de werkgever direct nadat de instructie is gegeven,
de bewijzen van vakbekwaamheid uitreikt aan de deelnemers. Een kopie van de presentielijst met daarop de namen, geldt als
bewijs van vakbekwaamheid. De werkgever behoudt zelf het origineel in verband met toezicht.
Onderdeel D (artikel 6.3b)
Artikel 6.3b komt in de plaats van artikel 6.3, derde tot en met vijfde lid, alsmede bijlage IV. Bureau Erkenningen informeert
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie indien een houder van een bewijs van vakbekwaamheid achteraf ten
onrechte een bewijs van vakbekwaamheid heeft verkregen, bij voorbeeld op basis van een vals diploma. Tegelijkertijd stelt
Bureau erkenningen de betrokkene een ultimatum van zes maanden, teneinde alsnog aan de voorwaarden te gaan voldoen. Indien
binnen die termijn geen herstel van de gebreken volgt, informeert Bureau erkenningen de Minister, zodat deze het bewijs kan
intrekken.
Het tweede lid stelt nadere regels over de intrekking van een bewijs van vakbekwaamheid op basis van artikel 85, derde lid,
van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Voorbeelden van gevallen waarin het bewijs kan worden ingetrokken, zijn
opgesomd in de memorie van toelichting bij de wet (Kamerstukken II 2005/06, 30 474, nr. 3, blz. 82). Het derde lid bepaalt gedurende welke tijdsperiode (namelijk een jaar) de betrokkene niet meer in aanmerking komt
voor een nieuw bewijs van vakbekwaamheid. In de tussentijd is het uiteraard wel toegestaan zich door middel van scholing voor
te bereiden op het aanvragen van een nieuw bewijs van vakbekwaamheid.
Onderdeel E (artikel 6.4)
Zoals toegelicht bij onderdeel B en vanwege het vervallen van bijlage V is artikel 6.4 herzien. De strekking van de bepaling
is niet gewijzigd. Nieuw is de meldingsplicht in het vierde lid voor de niet in Nederland gevestigde dienstverrichter die
tijdelijk of op incidentele basis aan de slag wil met biociden waarvoor een bewijs van vakbekwaamheid is voorgeschreven in
Nederland. Zonder deze meldingsplicht is een effectieve controle niet goed mogelijk. Nieuw zijn ook het zevende en achtste
lid over het intrekken van het bewijs van vakbekwaamheid biociden. Daarbij wordt aangesloten bij hetgeen voor gewasbeschermingsmiddelen
in artikel 6.3b is geregeld.
Onderdeel F (artikel 6.6)
De vrijstelling in onderdeel c vervalt, omdat voor de distributeur en voldoende van zijn personeel ten behoeve van de advisering
aan klanten het bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming is voorgeschreven in artikel 6.7, eerste lid, terwijl
ten minste een voor de opslag verantwoordelijk personeelslid met het oog op een veilige opslag dient te beschikken over een
bewijs van vakbekwaamheid Distributie en Opslag.
Onderdeel G (artikel 6.7)
Deze bepaling is deels nieuw en deels een verduidelijking van hetgeen eerder in artikel 17 Besluit gewasbeschermingsmiddelen
en biociden was geregeld. Waar artikel 6.3 van deze regeling regels stelt over welke opleiding recht geeft op welk bewijs
van vakbekwaamheid, regelt artikel 6.7 welk bewijs van vakbekwaamheid is vereist voor een bepaalde functie.
In principe geldt dat zowel distributeurs als professionele gebruikers over het hoogste niveau van vakbekwaamheid moeten beschikken
(eerste en tweede lid). Voor de professionele gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen bestaan hierop diverse uitzonderingen
(derde, vierde en vijfde lid).
Het derde lid bepaalt dat bij wijze van voorlopige overgangsmaatregel huidige bedrijfshoofden of eigenaars van landbouwbedrijven
mogen volstaan met een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren gewasbescherming. Een bewijs is uiteraard slechts vereist, voor
zover zij in de zin van artikel 71, eerste lid, van de wet gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik ontvangen,
gebruiken of voorhanden hebben. Een landbouwer die voor alle werkzaamheden met betrekking tot gewasbescherming een loonwerker
inschakelt en geen middelen koopt of bewaart, behoeft niet te beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid.
Het vierde lid bepaalt dat beroepsmatige gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen mogen volstaan met een bewijs van vakbekwaamheid
Uitvoeren Gewasbescherming, indien in het bedrijf een persoon aanwezig is die over een hoger niveau van kennis en vaardigheden
beschikt met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen.
Het vijfde lid bepaalt dat de persoon die een in artikel 6.3, eerste lid, aangeduide handeling verricht mag volstaan met een
vakbekwaamheidsbewijs op basis van de gegeven veiligheidsinstructie. Bijkomende voorwaarde is hier dat op de werkplek een
persoon aanwezig is die over een hoger niveau van kennis en vaardigheden beschikt met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen.
Het zesde lid spreekt voor zich en beperkt zich tot de bestrijder van mollen- en woelratten. Het zevende lid bepaalt dat in
situaties waarbij geen klantcontact is, kan worden volstaan met een bijzonder bewijs van vakbekwaamheid, gericht op veilig
transport en opslag van gewasbeschermingsmiddelen.
Onderdeel H (artikel 7.4)
Aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor niet-professioneel gebruik zitten minder risico’s vast voor de gezondheid
van mens en dier en voor het milieu. Deze middelen mogen worden gebruikt zonder bewijs van vakbekwaamheid. Veelal spannen
de agrochemische industrie en de distributieketen zich in de niet-professionele gebruiker desgevraagd van advies te voorzien
over het gebruik van het middel.
Het is ingevolge artikel 6, derde lid, van richtlijn 2009/128/EG noodzakelijk in alle gevallen de niet-professionele gebruiker
te wijzen op mogelijke gevaren als gevolg van het gebruik van het door hem gekochte middel en de niet-professionele gebruiker
ook te wijzen op niet-chemische alternatieven voor het doel dat hij wil bereiken met het gewasbeschermingsmiddel. Daartoe
wordt het leveren van algemene informatie voorgeschreven, die aan de koper van een gewasbeschermingsmiddel voor niet-professioneel
gebruik moet worden verstrekt. Internet en andere media mogen daarnaast natuurlijk ook worden ingezet, mits dan ook ten minste
de noodzakelijke informatie wordt verstrekt.
Het opstellen van deze informatie en het beheer van eventuele andere informatiebronnen is de verantwoordelijkheid van de houder
van de toelating. Het is de verantwoordelijkheid van de distributieketen en de distributeur, zoals leveranciers van agrarische
artikelen, tuincentra en bouwmarkten, die het middel aanbieden, te zorgen dat de informatie ook daadwerkelijk terecht komt
bij de klant, die een gewasbeschermingsmiddel voor niet-professioneel gebruik aanschaft. Dit laat natuurlijk onverlet, dat
de niet-professionele gebruiker uiteindelijk zelf verantwoordelijk is voor het correct omgaan met en toepassen van gewasbeschermingsmiddelen.
Onderdeel I (artikel 8.10a)
Op grond van artikel 27c Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die zijn
ingedeeld volgens Richtlijn 1999/45/EG als vergiftig of zeer vergiftig (de zogenoemde doodshoofdmiddelen) niet toegestaan
in niet-agrarische gebieden, tenzij daarvoor een specifiek belang bestaat. Het voorgenomen gebruik moet worden gemeld aan
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Artikel 8.10a, eerste lid, regelt hoe de melding dient te worden gedaan. Daarvoor gelden de regels van artikel 8.10. In het
kort betekent het dat uit de melding duidelijk moet worden waarom het gebruik van het middel nodig is, wie het gaat toepassen
en op welke locatie.
Teneinde geen onnodige drempels op te werpen, bepaalt het onderhavige artikel 8.10a. tweede lid, dat het specifieke belang
voor het inzetten van het middel binnen 14 dagen na verzending van de melding moet zijn beoordeeld. Bij het uitblijven van
een reactie van de zijde van het ministerie binnen die termijn mag het middel worden toegepast.
Onderdeel J (artikel 8.12)
Voorheen was een aanvrager van een vrijstelling ten behoeve van het mogen gebruiken van een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel
geen tarief verschuldigd. Toch maakt de overheid wel kosten voor de behandeling van vrijstellingsaanvragen. De aanvraag dient
immers zorgvuldig beoordeeld te worden op effecten voor mens, dier en milieu. Ook wordt advies gevraagd aan het College voor
de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Doorberekening van deze kosten is geoorloofd in het kader van het
rapport ‘Maat houden’ (Stcrt. 2000, 90), aangezien sprake is van individueel toerekenbaar profijt voor de aanvrager. Vanaf 1 januari 2012 zal daarom een tarief
in rekening gebracht worden voor het behandelen van een vrijstellingsaanvraag. Dit is in het kader van het gelijktrekken met
het tarievenregime van gewone toelatingen. Op basis van de gemiddelde behandeltijden worden vier tarieven in rekening gebracht,
afhankelijk van de vraag of advies aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biocide (Ctgb) wordt
aangevraagd:
-
– Eerste aanvraag zonder advies Ctgb: € 1.300,–,
-
– Eerste aanvraag met advies Ctgb: € 3.925,–,
-
– Vervolgaanvraag zonder advies Ctgb: € 520,–,
-
– Vervolgaanvraag met advies Ctgb: € 3.145,–.
Deze tarieven zijn kostendekkend voor de werkzaamheden van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en
het Ctgb. De verschillen tussen de bedragen zijn te verklaren aan de hand van het aantal uren werk dat nodig is om de aanvraag
te behandelen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen eerste aanvragen en vervolgaanvragen en of al dan niet advies aan het Ctgb
is gevraagd. Het Ctgb wordt alleen om advies over het voorgenomen gebruik gevraagd als het interne advies van de Voedsel en
Warenautoriteit positief is. Bij een negatief advies van de Voedsel en Warenautoriteit stopt het proces. Bij vervolgaanvragen
is er al informatie van een eerdere aanvraag, waardoor de behandeling hiervan minder uren kost.
Onderdelen K en N
Vanwege artikel 33a van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden en in verband met de strafbaarstellingen op grond
van verordening (EG) 1107/2009 wordt de bestuurlijke boetelijst opnieuw vastgesteld. Zo wordt thans per overtreding een onderscheid
gemaakt in de boete voor een niet-professionele gebruiker, professionele gebruiker en distributeur. Nieuw is bovendien dat
artikel 33a van genoemd besluit voorziet in oplopende boetecategorieën van € 50,– tot € 10.000,–.
Verder is op basis van signalen uit de handhavingspraktijk de bestuurlijke boete voor niet-professionele gebruikers aangepast,
alsmede de standaardboete voor overtredingen met biociden.
De hoofdregel is dat het verboden is bestrijdingsmiddelen te ontvangen, te gebruiken of voorhanden te hebben, zonder bewijs
van vakbekwaamheid tenzij deze zijn toegelaten voor niet-professioneel gebruik. Deze regel geldt op grond van artikel 17a
van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden slechts voor een klein deel van het totale aantal toegelaten biociden,
namelijk slechts voor middelen voor de bestrijding van dierplagen en houtrotverwekkende schimmels en het toepassen van gasvormende
of gasvormige biociden.
Voor andere vormen van gebruik of voor handel in biociden, toegelaten voor professioneel gebruik, is geen bewijs van vakbekwaamheid
vereist. Voor biociden geldt daarom, in tegenstelling tot gewasbeschermingsmiddelen, dat de groep professionele gebruikers
slechts voor een beperkt deel uit houders van een bewijs van vakbekwaamheid bestaat. Het merendeel van de professionele gebruikers
van biociden is niet verplicht een bewijs van vakbekwaamheid te behalen.
Personen die houder zijn van een bewijs van vakbekwaamheid, zijn opgeleid in het toepassen van een gewasbeschermingsmiddel
of een biocide. Zij beschikken daardoor over een gedegen kennis van de specifieke gebruiksvoorschriften en de overige wettelijke
voorschriften. Vanwege het verschil in kennisniveau tussen professionele gebruikers die over een bewijs van vakbekwaamheid
beschikken en anderen die niet over die specifieke kennis beschikken, bepaalt artikel 9.6, tweede lid, onderdeel a, dat de
standaardboete voor een professionele gebruiker van biociden die niet over een bewijs van vakbekwaamheid beschikt of behoeft
te beschikken, de helft bedraagt van het geldbedrag dat in bijlage XIII is vermeld. Ook voor niet-professionele gebruikers
wordt een lagere bestuurlijke boete vastgesteld, omdat zij over het algemeen evenmin over specifieke kennis beschikken, hun
overtreding in principe geringe impact zal hebben en een overtreding met middelen voor niet-professioneel gebruik minder gevaarlijk
is uit de aard van het middel, ook omdat het in kleinere verpakkingen en hoeveelheden wordt verkocht en gebruikt. Dat rechtvaardigt
dat de meest passende boetecategorieën voor de particuliere gebruiker € 250,– dan wel € 500,– bedragen.
Tot slot is de standaardboete, bedoeld in bijlage XIII wel van toepassing op degene die het gebruik van biociden als dienst
aanbiedt (artikel 9.6, tweede lid, onderdeel b) ook al beschikt betrokkene niet over een bewijs van vakbekwaamheid. Ook op
hem rust een extra verantwoordelijkheid met betrekking tot de naleving van de wettelijke voorschriften omdat het werken met
biociden een veel voorkomende praktijk is in het kader van zijn dienstverrichting. Dat geldt ook voor distributeurs van biociden
waarvan verwacht mag worden dat zij op de hoogte zijn van de wettelijke voorschriften.
Uitgangspunt is dat de hoogte van op te leggen bestuurlijke boetes hiermee afdoende is geregeld. Er bestaan echter altijd
meer bijzondere situaties waarbij dat niet het geval is en de op grond van artikel 9.6 en bijlage XIII op te leggen bestuurlijke
boete geen recht doet aan de ernst van de overtreding of de omstandigheden van het geval. In dergelijke situaties kan het
boetebureau van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit, die namens de Ministers van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
en van Infrastructuur en Milieu, de boete oplegt een ander boetebedrag opleggen. Indien betrokkene van opvatting is dat de
aangekondigde of hem opgelegde bestuurlijke boete in zijn geval te hoog is, kan hij gemotiveerd aangeven op grond van welke
omstandigheden een lagere boete dient te worden bepaald, overeenkomstig artikel 5:46, derde lid, Algemene wet bestuursrecht.
Aan de andere kant kan ook een hogere boete worden opgelegd op grond van artikel 33a, derde lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen
en biociden. Er bestaan daarmee voldoende mogelijkheden tot differentiatie in de hoogte van de boete.
Onderdeel L (artikel 11.10a)
De drie vervallen onderdelen betreffen voorheen vrijgestelde handelingen waarvoor met ingang van 26 november 2012 een bewijs
van vakbekwaamheid is vereist, zoals toegelicht bij onderdeel D (artikel 6.3a). Daartoe worden de resterende onderdelen opnieuw
geletterd.
Onderdeel M
Bijlage IV vervalt. De invulling van de intrekking van een bewijs van vakbekwaamheid op grond van artikel 85, derde lid, Wet
gewasbeschermingsmiddelen en biociden, is nu geregeld in artikel 6.3b. Bijlage V vervalt eveneens. De inhoud ervan is nu geregeld
in artikelen 6.2 en 6.4.
Artikel II
Aangezien deze regeling implementatieregelgeving betreft, is er sprake van een uitzondering op de vaste verandermomenten (aanwijzing
174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Nu deze regeling is gebaseerd op de Wet van 24 maart 2011, houdende wijziging
van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving op het gebied van
het op de markt brengen en het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (Staatsblad 2011, nr. 235), treedt deze regeling op hetzelfde moment in werking als die wet. Een uitzondering hierop wordt gevormd door artikel 6.3a,
dat pas op 26 november 2012 in werking treedt en de tarieven voor vrijstellingen voor het gebruik van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen,
die vanaf 1 januari 2012 gaan gelden.
Transponeringstabel vanwege de omzetting van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling
van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PbEU 2009, L 309) in Nederlandse
regelgeving
Richtlijnbepaling
|
onderwerp
|
implementatie
|
Artikel 1
|
Onderwerp richtlijn
|
Behoeft geen implementatie
|
Artikel 2
|
Reikwijdte richtlijn
|
Behoeft geen implementatie
|
Artikel 3
|
Definities
|
Artikelen 1 en 18 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
|
Artikel 4
|
Nationaal actieplan
|
Artikel 81a Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
|
Artikel 5
|
Opleiding en bewijzen van vakbekwaamheid
|
Artikelen 17 en 18 Bgb, artikelen 6.1, 6.2, 6.3, 6.3a en 6.3b Rgb
|
Artikel 6, eerste en tweede lid
|
Verkoopvoorschriften
|
Artikelen 71 en 73 Wgb
|
Artikel 6, derde lid
|
Informatieverplichting niet-professioneel gebruik
|
Artikel 25b Bgb en artikel 7.8 Rgb
|
Artikel 7
|
Informatie
|
Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving
|
Artikel 8
|
Keuring van apparatuur in gebruik
|
Artikel 32b Bgb
|
Artikel 9
|
Vliegtuigspuiten
|
Artikelen 29 en 77 Bgb
|
Artikel 10
|
Voorlichting
|
Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving
|
Artikel 11, eerste lid
|
Bescherming watermilieu en drinkwater
|
Zie tweede lid
|
Artikel 11, tweede lid, onderdeel a
|
|
Artikel 27a Bgb
|
Onderdeel b
|
|
Artikelen 13 en 15 Lotv,
Artikel 4.113b Barim
Artikel 3.26 Blbi
|
Onderdeel c
|
|
Artikelen 13 en 15 Lotv,
Artikel 3.3 Barim
|
Onderdeel d
|
|
Artikel 27b Bgb,
Artikel 3.4, vierde en vijfde lid, Blbi
|
Artikel 12, aanhef en onderdeel a
|
Risicoreductie specifieke gebieden
|
Artikel 27c Bgb en artikel 8.10a Rgb
|
Artikel 12, aanhef en onderdeel b
|
|
Artikel 6.2 Waterwet, artikel 13, twaalfde lid, Lotv, artikelen 19a en 19d Natuurbeschermingswet 1998
|
Aanhef en onderdeel c
|
|
Artikel 27d Bgb
|
Artikel 13, eerste lid
|
zorgvuldige omgang met gewasbeschermingsmiddelen
|
Artikel 2a Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden,
Artikel 32a Bgb;
Besluit landbouw milieubeheer, bijlage, par. 2.6 / 2.7 / 4.8
Besluit glastuinbouw, art. 6, eerste lid, onder a, en bijlage 2, par. 2.1 / 2.2
Arbeidsomstandighedenbesluit: artikelen 3.23, 4.6, 4.7, 8.1, zesde lid, 8.4 en 9.5, vierde lid
Art. 17 Lotv
|
tweede lid
|
|
Artikelen 8 en 11, vierde lid, Bgb
|
Artikel 13, derde lid
|
|
Besluit landbouw milieubeheer, bijlage, par. 2.6.4 / 4.8
Besluit glastuinbouw, bijlage 2, par. 2.1 / 2.2
|
Artikel 14
|
geïntegreerde gewasbescherming
|
Artikel 26 Bgb
|
Artikel 15
|
indicatoren
|
Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving
|
Artikel 16
|
rapportage
|
Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving
|
Artikel 17
|
Sancties
|
Artikelen 85, 86, 87, 88, en 90 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 33a Bgb, bijlage XIII Rgb
|
Artikel 18
|
Uitwisseling van informatie
|
Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving
|
Artikel 19
|
Heffingen
|
Artikel 32a, derde lid, onderdeel a, Bgb, artikel 6.3, tweede lid, Rgb
|
Artikel 20
|
Erkenning
|
Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving
|
Artikel 21
|
Comitologie
|
Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving
|
Artikel 22
|
Uitgaven
|
Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving
|
Artikel 23
|
Omzetting
|
Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving
|
Artikel 24
|
Inwerkingtreding
|
Artikel II van deze regeling
|
Artikel 25
|
Adressaat
|
Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving
|
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker.