Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 25 november 2011, nr. 244708 houdende wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van een Europese richtlijn voor een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PbEU 2009, L 309);

Gelet op de artikelen 33 en 36 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties en op de artikelen 38, vijfde lid, en 71 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, alsmede de artikelen 17, 17a, 18, 25b, 27c, derde en vierde lid, en 33a, tweede lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 6.1. Betekenis bewijs van vakbekwaamheid

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘verantwoord is en’ vervangen door: verantwoord is;

3. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door ‘, en’, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. voor zover het een bewijs van vakbekwaamheid voor gewasbeschermingsmiddelen betreft, voldoende kennis heeft van de onderwerpen, genoemd in bijlage I bij richtlijn 2009/128/EG, rekening houdend met de taken en verantwoordelijkheden die behoren bij zijn functie.

B

Artikel 6.2 komt te luiden:

Artikel 6.2. Bewijs van vakbekwaamheid gewasbescherming

  • 1. Een aanvraag voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend bij Bureau Erkenningen van de AOC-raad. Bij de aanvraag worden de volgende bescheiden overgelegd:

    • a. een naar behoren ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

    • b. een goed leesbare kopie van het identiteitsbewijs van de aanvrager, en

    • c. een gewaarmerkt afschrift van een diploma of een certificaat als bedoeld in artikel 6.3, derde tot en met zesde lid, of

    • d. een gewaarmerkt afschrift van een bekwaamheidsattest of opleidingstitel, dat door Bureau erkenningen van de AOC-raad is erkend op grond van artikel 6 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

  • 2. Ten behoeve van migrerende beroepsbeoefenaren, bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties kan Bureau Erkenningen van de AOC-raad opleidingstitels of bekwaamheidsattesten erkennen.

  • 3. De migrerende beroepsbeoefenaar legt aan Bureau Erkenningen van de AOC-raad de documenten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdelen a, b, c, en e, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties over ten behoeve van de erkenning, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. De tijdelijke en incidentele dienstverrichter, bedoeld in artikel 21 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, verstrekt voorafgaand aan zijn eerste dienstverrichting op het terrein van gewasbescherming in Nederland aan Bureau Erkenningen van de AOC-raad de documenten, bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdelen a tot en met d, van die wet.

  • 5. In geval van toepassing van artikel 27, derde lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties beoordeelt Bureau Erkenningen van de AOC-raad of de dienstverrichter, bedoeld in het vierde lid, over voldoende kennis en vaardigheden beschikt ten aanzien van gewasbescherming en het veilig omgaan met gewasbeschermingsmiddelen.

  • 6. Bureau Erkenningen brengt na afloop van ieder kalenderjaar verslag uit aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over zijn werkzaamheden en het aantal verstrekte en erkende bewijzen van vakbekwaamheid.

C

Artikel 6.3 komt te luiden:

Artikel 6.3. Verstrekken bewijs van vakbekwaamheid gewasbescherming

  • 1. Bureau Erkenningen van de AOC-raad verstrekt het bewijs van vakbekwaamheid op aanvraag.

  • 2. Een bewijs wordt niet verstrekt dan nadat het tarief van € 5,95 is voldaan.

  • 3. Het bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over een certificaat gewasbescherming A of een diploma dat mede dat certificaat omvat, en dat voldoet aan de op grond van de artikelen 7.2.4.en 7.2.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.

  • 4. Het bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over een certificaat gewasbescherming B of een diploma dat mede dat certificaat omvat, en dat voldoet aan de op grond van de artikelen 7.2.4.en 7.2.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.

  • 5. Het bewijs van vakbekwaamheid Distributie en Opslag Gewasbescherming wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over een certificaat gewasbescherming C of een diploma dat mede dat certificaat omvat, en dat voldoet aan de op grond van de artikelen 7.2.4.en 7.2.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.

  • 6. Het bewijs van vakbekwaamheid Mollen- en Woelrattenbestrijding wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over een certificaat gewasbescherming MW of een diploma dat mede dat certificaat omvat, dat voldoet aan de op grond van de artikelen 7.2.4.en 7.2.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.

  • 7. Het bewijs van vakbekwaamheid op basis van een Veiligheidsinstructie Gewasbescherming, bedoeld in artikel 6.3a, wordt verstrekt aan de persoon die een instructie op de werkplek heeft gevolgd als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, welke instructie is erkend door Bureau Erkenningen van de AOC-raad.

  • 8. Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in het derde tot en met vijfde lid, wordt ambtshalve verlengd indien voldoende nascholingsbijeenkomsten zijn bijgewoond, die zijn erkend door Bureau Erkenningen van de AOC-raad, of opnieuw met goed gevolg een examen is afgelegd dat recht geeft op een certificaat als bedoeld in het derde tot en met vijfde lid.

D

Na artikel 6.3 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6.3a. Instructie vakbekwaamheid gewasbescherming

  • 1. De handelingen, die in aanmerking komen voor een bewijs van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, zijn:

    • a. het bedienen van een volledig gesloten zaadcoatingsmachine;

    • b. het in een laboratorium ten behoeve van plantaardige weefselkweek in vitro gebruiken of voorhanden hebben van gewasbeschermingsmiddelen die volgens de desbetreffende toelating zijn bestemd om de levensprocessen van planten te beïnvloeden;

    • c. het bestrijden van aardappelopslag door middel van een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat door middel van handapparatuur, voor zover de apparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;

    • d. het doden van ongewenste planten met handapparatuur gevuld met een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat bij de selectie van bolgewassen en andere planten ten behoeve van veredeling, voor zover de apparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid.

  • 2. Bureau Erkenningen van de AOC-raad erkent een instructie, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, indien zij ten minste voorlichting geeft over:

    • a. welke gevaren en risico’s voor de mens, gehouden dieren en het milieu, inclusief niet-doelwit-planten en -dieren, zijn verbonden aan het gebruik van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel door de concrete handeling;

    • b. wat de symptomen van vergiftiging en de in voorkomend geval te nemen eerste-hulp- maatregelen zijn;

    • c. wat de veiligste werkpraktijken zijn;

    • d. hoe restanten van het middel en aangebroken verpakkingen moeten worden opgeruimd, en

    • e. welke noodmaatregelen moeten worden genomen in geval van lekkages, verspilling of andere onvoorziene gebeurtenissen.

  • 3. De instructie wordt gegeven door een houder van een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde of vierde lid.

  • 4. Artikel 6.3, eerste lid, is niet van toepassing. De werkgever of opdrachtgever van de persoon die de instructie heeft gevolgd, verstrekt een kopie van de presentielijst van de instructie aan betrokkene, en bewaart het origineel gedurende vijf jaren nadat de instructie is gegeven. De presentielijst vermeldt de handeling, bedoeld in het eerste lid, waar de instructie betrekking op heeft, en wordt gedurende vijf jaren nadat de instructie is gevolgd, aangemerkt als bewijs van vakbekwaamheid voor de desbetreffende handeling.

Artikel 6.3b. Intrekking bewijs van vakbekwaamheid

  • 1. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie trekt een bewijs van vakbekwaamheid gewasbeschermingsmiddelen in indien niet langer wordt voldaan aan de eisen die ter zake van het verkrijgen of behouden van een zodanig bewijs van vakbekwaamheid bij of krachtens de wet zijn gesteld nadat hij betrokkene ten hoogste zes maanden in de gelegenheid heeft gesteld alsnog aan de eisen te voldoen.

  • 2. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kan op grond van artikel 85, derde lid, van de wet, een bewijs van vakbekwaamheid intrekken, indien

    • a. de houder ernstig tekort schiet in hetgeen op grond van dat bewijs van hem mag worden verwacht, of

    • b. jegens de houder herhaaldelijk overtredingen op grond van de wet zijn geconstateerd.

  • 3. De termijn, bedoeld in artikel 85, vierde lid, van de wet bedraagt ten hoogste een jaar vanaf het moment dat het besluit tot intrekking is genomen.

E

Artikel 6.4 komt te luiden:

Artikel 6.4. Bewijs van vakbekwaamheid biociden

  • 1. De aanvraag voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend bij de Minister van Infrastructuur en Milieu. Bij de aanvraag worden de volgende bescheiden overgelegd:

    • a. een naar behoren ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

    • b. een goed leesbare kopie van het identiteitsbewijs van de aanvrager, en

    • c. een gewaarmerkt afschrift van een behaald diploma of certificaat, of

    • d. een gewaarmerkt afschrift van een bekwaamheidsattest of opleidingstitel, die door de Minister van Infrastructuur en Milieu is erkend op grond van artikel 6 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

  • 2. Ten behoeve van migrerende beroepsbeoefenaren, bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties kan de Minister van Infrastructuur en Milieu opleidingstitels of bekwaamheidsattesten erkennen.

  • 3. De migrerende beroepsbeoefenaar legt aan de Minister van Infrastructuur en Milieu de documenten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdelen a, b, c, en e, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties over ten behoeve van de erkenning, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. De tijdelijke en incidentele dienstverrichter, bedoeld in artikel 21 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, verstrekt voorafgaand aan zijn eerste dienstverrichting met behulp van biociden waarvoor een bewijs van vakbekwaamheid is voorgeschreven in Nederland aan de Minister van Infrastructuur en Milieu de documenten, bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdelen a tot en met d, van die wet.

  • 5. In geval van toepassing van artikel 27, derde lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties beoordeelt de Minister van Infrastructuur en Milieu of een door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen instantie of de dienstverrichter, bedoeld in het vierde lid, over voldoende kennis en vaardigheden beschikt.

  • 6. Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van het besluit, ten aanzien van het afweren of bestrijden van een dierplaag, het bestrijden van houtrotverwekkende schimmel, gassingsleider of gasmeetdeskundige, wordt verstrekt indien de gebruiker met goed gevolg theorie- en praktijkexamens heeft afgelegd, die voldoen aan de eindtermen voor onderwijs, bedoeld in bijlage VI, onderdeel A, of bijlage VII, en daartoe een getuigschrift van Stichting Examen- en Certificeringsinstituut Plaagdierpreventie, of Stichting Certificeringsinstituut Plaagdierbeheersing, Milieu en Volksgezondheid heeft ontvangen.

  • 7. De kosten voor een bewijs van vakbekwaamheid bedragen voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in bijlage VI, onderdeel A, ten hoogste € 45,–, exclusief de kosten van scholing. De kosten voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in bijlage VI, onderdeel B, bedragen ten hoogste € 50,–, exclusief de kosten van nascholing.

  • 8. Een bewijs van vakbekwaamheid wordt ambtshalve verlengd als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van het besluit, indien wordt voldaan aan de eindtermen voor onderwijs, bedoeld in bijlage VI, onderdeel B, of bijlage VII.

  • 9. De Minister van Infrastructuur en Milieu kan een bewijs van vakbekwaamheid biociden intrekken indien de houder ervan niet voldoet aan de eindtermen voor onderwijs, bedoeld in bijlagen VI of VII. Artikel 6.3b, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 10. De Minister van Infrastructuur en Milieu kan een bewijs van vakbekwaamheid biociden intrekken op grond van artikel 85, derde lid, van de wet. Artikel 6.3b, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

F

Artikel 6.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c vervalt.

2. De onderdelen d tot en met i worden geletterd c tot en met h.

G

Aan hoofdstuk 6 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 6.7. Werken met gewasbeschermingsmiddelen

  • 1. Een distributeur van gewasbeschermingsmiddelen of voldoende van zijn personeel als bedoeld in artikel 73, tweede lid, van de wet, beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, vierde lid.

  • 2. Een professionele gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, vierde lid.

  • 3. In afwijking van het tweede lid beschikt het bedrijfshoofd van een landbouwbedrijf dat gewasbeschermingsmiddelen ontvangt, gebruikt of voorhanden heeft als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van de wet, en die is geboren na 1 januari 1996 ten minste over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde lid.

  • 4. In afwijking van het tweede lid beschikt een persoon die gewasbeschermingsmiddelen ontvangt of gebruikt in opdracht van een ander, over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde lid, voor zover in het bedrijf waar de behandeling met gewasbeschermingsmiddelen wordt uitgevoerd, ten minste een persoon aanwezig of beschikbaar is, die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming.

  • 5. In afwijking van het tweede lid beschikt een persoon die gewasbeschermingsmiddelen gebruikt over een bewijs van vakbekwaamheid Veiligheidsinstructie als bedoeld in artikel 6.3, zesde lid, voor zover de handeling is opgenomen in artikel 6.3a, eerste lid, en op de werkplek waar de behandeling met het gewasbeschermingsmiddel plaatsvindt ten minste een persoon aanwezig is, die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming.

  • 6. In afwijking van het tweede lid beschikt een bestrijder van mollen en woelratten met gewasbeschermingsmiddelen over een bewijs van vakbekwaamheid Mollen en Woelrattenbestrijding als bedoeld in artikel 6.3, zesde lid.

  • 7. Onverminderd het eerste lid beschikt een distributeur of het personeelslid dat is belast met de dagelijkse leiding of werkzaamheden ten behoeve van het op veilige wijze transporteren en opslaan van gewasbeschermingsmiddelen over een bewijs van vakbekwaamheid Distributie en Opslag als bedoeld in artikel 6.3, vijfde lid.

H

Aan hoofdstuk 7 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 7.4. Informatieplicht niet-professionele gebruiker

  • 1. Een houder van een toelating van een gewasbeschermingsmiddel voor niet-professioneel gebruik is verantwoordelijk voor de verstrekking van de algemene informatie, bedoeld in artikel 73, vierde lid, van de wet, ten behoeve van de gebruiker van zijn middel. De houder van de toelating vermeldt deze informatie tevens bij het aanprijzen van het middel op zijn website of in andere media.

  • 2. De informatie is zo weergegeven dat de strekking eenvoudig te begrijpen is.

  • 3. De houder van een toelating zorgt ervoor dat iedere distributeur van zijn gewasbeschermingsmiddel in staat is de informatie te verstrekken aan de gebruiker.

  • 4. De distributeur zorgt ervoor dat de informatie voor iedere koper van een gewasbeschermingsmiddel voor niet-professioneel gebruik in voldoende mate toegankelijk en beschikbaar is.

I

Aan hoofdstuk 8, paragraaf 2, wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 8.10a. Meldingsplicht ter bescherming kwetsbare groepen mensen

  • 1. Artikel 8.10, eerste, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op een melding als bedoeld in artikel 27c, derde lid, van het besluit.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 27c, vierde lid, van het besluit, bedraagt veertien dagen vanaf het moment dat de melding per post of op elektronische wijze is gedaan.

J

Aan hoofdstuk 8 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 4. Heffingen

Artikel 8.12. Tarief voor vrijstellingen gewasbeschermingsmiddelen
  • 1. Een aanvraag tot vrijstelling van een gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 38 van de wet wordt eerst in behandeling genomen, nadat bij een eerste aanvraag een voorschot van € 1.300,– en bij een vervolgaanvraag een voorschot van € 520,– op het verschuldigde tarief is voldaan aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 2. Het verschuldigde tarief bedraagt:

    • a. indien advies aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt gevraagd: € 3.925,–, indien het een nieuwe aanvraag betreft, of € 3.145,–, indien het een vervolgaanvraag betreft;

    • b. indien geen advies aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden behoeft te worden gevraagd: € 1.300,–, indien het een nieuwe aanvraag betreft, of € 520,– indien het een vervolgaanvraag betreft.

K

De artikelen 9.6 en 9.7 komen als volgt te luiden:

Artikel 9.6. Hoogte van de bestuurlijke boete

  • 1. De hoogte van de bestuurlijke boete, die de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Minister van Infrastructuur en Milieu op grond van artikel 97 van de wet kan opleggen bij een overtreding, is gelijk aan het geldbedrag dat in bijlage XIII voor de desbetreffende overtreding is vermeld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de bestuurlijke boete voor een overtreding met betrekking tot professioneel gebruik van biociden de helft van het geldbedrag, genoemd in bijlage XIII, behoudens indien:

    • a. de gebruiker beschikt of dient te beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid;

    • b. het gebruik van de desbetreffende biocide onderdeel uitmaakt van het verrichten van een dienst.

Artikel 9.7. Hoogte van de bestuurlijke boete bij herhaalde overtreding

De natuurlijke persoon of rechtspersoon, die binnen vijf jaren nadat een eerdere overtreding is geconstateerd een soortgelijke overtreding begaat, wordt bestraft met een bestuurlijke boete die gelijk is aan de eerder opgelegde bestuurlijke boete, vermenigvuldigd met de factor 1,5.

L

Na artikel 11.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11.10a. Wijziging artikel 6.6

Met ingang van 26 november 2012 wordt artikel 6.6 als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen a, b, d en e vervallen.

2. De resterende onderdelen worden geletterd a tot en met d.

M

Bijlagen IV en V vervallen.

N

Bijlage XIII komt te luiden:

BIJLAGE XIII. BESTUURLIJKE BOETES

A. Algemeen

Rij nr.

grondslag

Overtreding

Boete in € voor distributeur1

Boete in € voor professionele gebruiker

Boete in € voor niet-professionele gebruiker

A

2a wet2

Algemene zorgplicht niet nakomen

1.000

500

250

X Noot
1

Omvat ook de houder van de toelating.

X Noot
2

Het desbetreffende artikel in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

B. Overtredingen met gewasbeschermingsmiddelen

Rij

Grondslag

Overtreding

Boete in € voor distributeur

Boete in € voor professionele gebruiker

Boete in € voor niet-professionele gebruiker

1.

23 EG1 en 19 wet

Een werkzame stof gebruiken die niet is toegelaten als gewasbeschermingsmiddel of niet is goedgekeurd als basisstof.

Nvt

2.000

500

2.

28, 1e lid EG en 20, 1e lid wet

Een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel op de markt brengen of gebruiken

2.500

2.000

1.000

3.

20, 3e lid wet

Een niet meer toegelaten gewasbeschermingsmiddel voorhanden of op voorraad hebben

1.500

500

250

4.

20, 3e lid wet

Een niet toegelaten toevoegingsstof voorhanden hebben of op voorraad hebben

500

250

50

5.

20, 1e lid wet en 55 EG

Verkeerd gebruik van een gewasbeschermingsmiddel of toevoegingsstof

Nvt

1.000

500

6.

22, 1e lid wet

Een toegelaten gewasbeschermingsmiddel op de markt brengen terwijl de voorschriften en beperkingen niet op de juiste wijze op of aan of bij de verpakking zijn vermeld.

1.000

Nvt

Nvt

7.

22, 2e lid, wet

Een toegelaten gewasbeschermingsmiddel op de markt brengen of gebruiken, terwijl het gehalte aan werkzame stof en de verdere samenstelling, kleur, vorm, afwerking, verpakking, aanduidingen of vermeldingen niet aan de voorschriften voldoen.

1.500

1.000

500

8.

21 wet

Zaaizaad op de markt brengen of gebruiken dat is behandeld met een niet voor dat doel in een lidstaat van de Europese Unie toegelaten gewasbeschermingsmiddel

2.500

1.000

250

9.

20, 2e lid, wet en 49, 4e lid, EG

Met een gewasbeschermingsmiddel behandeld zaaizaad op de markt brengen in strijd met de etiketteringsregels

1.000

nvt

nvt

10.

52, 1e lid, EG en 20, 1e lid, wet

Zonder vergunning voor parallelhandel een elders in de EU toegelaten gewasbeschermingsmiddel in Nederland brengen

500

nvt

nvt

11.

52, 5e lid, EG en 20, 1e lid, wet

In strijd handelen met uitvoeringsverordening en de daarin gestelde controle-eisen voor parallelhandel

250

nvt

nvt

12.

56, 1e lid EG en 20, 1e lid, wet

Nalaten relevante informatie over mogelijke schadelijke of mogelijk onaanvaardbare effecten te delen

2.500,-

nvt

nvt

13.

56, 4e lid EG, en 20, 2e lid, wet

Jaarlijkse kennisgeving achterwege laten

500

nvt

nvt

14.

58, 1e lid EG en 20, 1e lid, wet

Niet toegelaten toevoegingsstof op de markt brengen of gebruiken

2.000

1.000

250

15.

64 EG en 20, 1e lid, wet

Verwarrende verpakking van toevoegingsstof of gewasbeschermingsmiddel

2.000

nvt

Nvt

16.

65, 1e lid EG en 20, 2e lid, wet

Onjuiste etikettering

2.000

Nvt

nvt

17.

66 EG en 20, 2e lid, wet

Misleidende informatie geven over de gevaren van gewasbeschermingsmiddel voor mens, dier, plant of milieu.

2.000

1.500

500

18.

67 EG en 20, 2e lid, wet of 7.4 Rgb

Onjuiste of onvolledige administratie van gewasbeschermingsmiddelen

1.000

500

Nvt

19.

54 EG en 37 wet

Overtreding van een voorschrift of beperking, gesteld bij een ontheffing of erkenning voor proeven en experimenten

2.500

nvt

Nvt

20.

53 EG en 38 wet

Overtreding van een voorschrift of beperking, verbonden aan een vrijstelling van een gewasbeschermingsmiddel voor maximaal 120 dagen

1.000

1.000

500

21.

71 EG en 39 wet

In strijd met een tijdelijke beperking of tijdelijk verbod een gewasbeschermingsmiddel op de markt brengen of gebruiken

5.000

1.500

500

22.

71, 1e lid, wet

Een gewasbeschermingsmiddel toegelaten voor professioneel gebruik ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid.

2.500

1.500

500

23.

73, 1e lid, wet

Een gewasbeschermingsmiddel voor professioneel gebruik op de markt brengen voor een klant die niet over een geldig bewijs van vakbekwaamheid beschikt.

1.500

Nvt

nvt

24.

73, 2e lid, wet

Geen of onvoldoende bewijzen van vakbekwaamheid hebben als distributeur.

1.500

nvt

nvt

25.

73, 2e en 3e lid, wet

Geen of onvoldoende voorlichting geven bij de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen.

500

nvt

nvt

26.

74, 2e lid, wet

Geen administratie voeren of een ondeugdelijke administratie voeren in de in artikel 74, tweede lid bedoelde situatie

500

250

nvt

27.

 

Niet in Nederland toegelaten middelen niet apart opslaan van toegelaten middelen

500

250

nvt

28.

 

Een andere dan de hierboven genoemde overtreding van een bij of krachtens Amvb gesteld nader voorschrift omtrent het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddel of biocide als bedoeld in artikel 75 van de wet.

Pm

pm

 

29.

76 wet

Een gewasbeschermingsmiddel ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben zonder over een geldig bewijs van vakbekwaamheid te beschikken

1.500

1.000

250

30.

76 wet

Zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid een gewasbeschermingsmiddel ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben, aangezien het bewijs is ingetrokken als bedoeld in artikel 18, 4e lid Besluit.

2.500

1.500

Nvt

31.

 

Een gewasbeschermingsmiddel ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben, terwijl het bewijs van vakbekwaamheid niet meer geldig is (overige gevallen)

250

250

250

32.

 

als gebruiker of degene die namens gebruiker ontvangt zich niet legitimeren jegens de leverancier van het gewasbeschermingsmiddel of biocide of met een ondeugdelijk legimitatiebewijs

Nvt

250

nvt

33.

26, 1e lid, Bgb

Niet beschikken over een deugdelijk gewasbeschermingsplan

Nvt

500

Nvt

34.

27, 1e lid, Bgb

Gewasbeschermingsplan is niet op eerste verzoek te tonen

Nvt

50

Nvt

35.

 

Overtreding van een bij of krachtens AMvB gesteld voorschrift over de uitvoering van goede praktijken bij het toepassen van biociden of gewasbeschermingsmiddel.

 

250

 

36.

29 Bgb

Een gewasbeschermingsmiddel toepassen met behulp van een luchtvaartuig, terwijl dat niet is toegestaan

Nvt

1.500

Nvt

37.

29, 3e lid, Bgb

In strijd met een of meer voorschriften een gewasbeschermingsmiddel toepassen met behulp van een luchtvaartuig

 

500

nvt

38.

30 Bgb

Een gasvormig of gasvormend gewasbeschermingsmiddel of biocide in een besloten ruimte toepassen in afwijking van het bepaalde 30 van het Besluit

Nvt

500

500

39.

 

Een andere overtreding van een bij of krachtens AMvB gesteld voorschrift over het gebruik van:

Pm

Pm

pm

40.

30 Bgb

voertuigen,

 

500

 

41.

31 Bgb

werktuigen,

 

500

 

42.

 

Methoden, technieken en materialen bij de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel of biocide

 

500

 

43.

81 wet en 11, 1e lid Bgb

Een gewasbeschermingsmiddel toepassen zonder de voorgeschreven voorafgaande melding te doen aan de aangewezen autoriteit

Nvt

500

nvt

44.

81 wet en 11, 1e lid Bgb

Een verplichte melding als bedoeld in artikel 11 van het Besluit op onjuiste wijze of te laat doen

Nvt

250

nvt

45.

31 Bgb

Een gasvormig of gasvormend gewasbeschermingsmiddel buiten een besloten ruimte toepassen zonder daartoe de voorgeschreven melding te doen

nvt

500

Nvt

46.

 

De melding als hierboven bedoeld te laat of onjuist doen

Nvt

250

nvt

47.

 

In strijd handelen met het bepaalde bij of krachtens artikel 81 van de wet in overige gevallen

Pm

500

 

48.

115 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Overtreding van een voorschrift van een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst

1.000

500

 

49.

 

Overtreding van een vanwege communautaire wetgeving of besluiten gesteld (gewijzigd) voorschrift, voor zover niet reeds voorzien in de hierboven genoemde gevallen

1.500

1.500

250

X Noot
1

Het desbetreffende artikel in Verordening (EG) 1107/2009.

C. Overtredingen met biociden

Rij nr.

Grondslag

Overtreding

Boete in € voor distributeur

Boete in € voor professionele gebruiker

Boete in € voor niet-professionele gebruiker

50.

42 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Een werkzame stof op de markt brengen, voorhanden hebben of gebruiken, die niet tot de samenstelling behoort van een in Nederland toegelaten of geregistreerde biocide of niet is goedgekeurd als basisstof.

2.000

2.000

1.000

51

43

Een niet in Nederland toegelaten of niet geregistreerde biocide op de markt brengen of gebruiken.

2.500

2.000

1.000

52

43

Een niet in Nederland toegelaten of niet geregistreerde biocide voorhanden of in voorraad hebben.

1.500

500

250

53

43a, 1e lid

Overtreding van een voorschrift of beperking voor het op de markt brengen of gebruik van een biocide.

2.000

2.000

500

54.

43a, 2e lid

Een toegelaten of geregistreerd biocide op de markt brengen, voorhanden of in voorraad hebben, terwijl de gebruiksvoorschriften niet op de voorgeschreven wijze aan, op of bij de verpakking zijn vermeld.

1.000

250

50

55.

43a, 3e lid

Een toegelaten of geregistreerd biocide op de markt brengen, voorhanden of in voorraad hebben, of gebruiken, terwijl het gehalte aan werkzame stof en de verdere samenstelling, kleur, vorm, afwerking, verpakking, aanduidingen of vermeldingen niet aan de voorschriften voldoen.

1.500

1.000

500

56.

64, 2e lid

Niet alle beschikbare gegevens verstrekken

1.500

   

57.

64, 4e en 5e lid in samenhang met 43a, 1e lid

Overtreding van een voorschrift of beperking voor een ontheffing voor een proef of experiment met een biocide

2.500

nvt

Nvt

58.

64, 6e lid juncto 43a, 1e lid

Overtreding van bij de erkenning gesteld voorschrift inzake de verrichting van proeven en experimenten met betrekking tot een biocide.

2.500

nvt

Nvt

59.

65, 3een 4e lid in samenhang met 43a, 1e lid

een door de minister gesteld voorschrift of beperking verbonden aan een vrijstelling van een biocide voor maximaal 120 dagen overtreden.

1.000

1.000

500

60.

67, 1e lid

Niet onmiddellijk alle nieuwe gegevens verstrekken betreffende mogelijk gevaarlijke gevolgen van een gebruik van een biocide

2.500

nvt

nvt

61.

67, 2e lid

Overtreding van een tijdelijke beperking of tijdelijk verbod inzake het op de markt brengen van een toegelaten biocide, binnen Nederland brengen, op voorraad hebben, voorhanden hebben, of gebruiken van een toegelaten biocide.

2.500

1.500

500

62.

71, 1e lid

Een biocide op de markt brengen zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid, hoewel dat bewijs wel is voorgeschreven.

1.500

   

63.

72, 1e lid

een niet in Nederland toegelaten biocide aanprijzen.

2.000

1.500

500

64.

72, 2e lid

een biocide aanprijzen of aanbevelen in strijd met de voor het gebruik geldende voorschriften.

2.000

500

500

65.

72, 3e lid

misleidende informatie geven over de gevaren van een biocide voor mens, dier, plant of milieu.

1.500

1.000

500

66.

73, 1e lid

Een biocide, niet aangemerkt als geschikt voor niet-professioneel gebruik, op de markt brengen zonder te vergewissen dat de gebruiker over een geldig bewijs van vakbekwaamheid beschikt.

500

Nvt

nvt

67.

 

Een biocide, niet aangemerkt als geschikt voor niet-professioneel gebruik, op de markt brengen ten behoeve van een gebruiker die niet over een geldig bewijs van vakbekwaamheid beschikt.

1.500

Nvt

nvt

68.

 

Bij aflevering van een biocide niet vragen om het identiteitsbewijs van de gebruiker of degene die het biocide ontvangt.

250

Nvt

Nvt

69.

74, 1e lid

Niet voldoen aan de inspectievoor-schriften gesteld in de Rgb

500

250

nvt

70.

 

Niet in Nederland toegelaten biociden niet apart opslaan

500

250

Nvt

71.

75 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 24 Bgb

Onjuiste of onvolledige administratie van biociden

1.000

500

Nvt

72.

 

Biociden voor een ander toepassen of voorhanden hebben zonder een deugdelijke administratie als bedoeld in 25 van het besluit gewasbeschermingsmiddel en biociden

nvt

500

 

73.

76, 1e lid

Een biocide ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben zonder over een geldig bewijs van vakbekwaamheid te beschikken

 

1.000

250

74.

 

Zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid een biocide ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben, aangezien het bewijs is ingetrokken als bedoeld in artikel 18, 4e lid Besluit.

2.000

1.500

Nvt

75.

 

Een biocide ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben, terwijl het bewijs van vakbekwaamheid niet meer geldig is (overige gevallen)

250

250

250

76.

77

als gebruiker of degene die namens gebruiker ontvangt zich niet legitimeren jegens de distributeur van de biocide of met een ondeugdelijk legimitatiebewijs

nvt

250

nvt

77.

78, 2e lid

Overtreding van een bij of krachtens AMvB gesteld voorschrift over de administratie van de wijze van gebruik van een biocide.

250

250

250

78.

79

Overtreding van een bij of krachtens AMvB gesteld voorschrift over de uitvoering van goede praktijken bij het toepassen van biociden.

 

250

nvt

79.

80

Een biocide toepassen met behulp van een luchtvaartuig, terwijl dat in het geheel niet is toegestaan

nvt

1.500

Nvt

80.

 

In strijd met een of meer voorschriften een biocide toepassen met behulp van een luchtvaartuig

 

500

 

81.

 

Een gasvormig of gasvormend biocide in een besloten ruimte toepassen in afwijking van het bepaalde 30 van het Besluit

 

500

500

82.

80

Een andere overtreding van een bij of krachtens AMvB gesteld voorschrift over het gebruik van:

 

500

 

83.

 

voertuigen,

 

500

 

84.

 

werktuigen,

 

500

 

85.

 

methoden,

 

500

 

86.

 

technieken en materialen bij de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel of biocide

     

87.

         

88.

 

Een biocide toepassen zonder de voorgeschreven voorafgaande melding te doen aan de aangewezen autoriteit

 

500

 

89.

 

Een verplichte melding als bedoeld in artikel 16 van het Besluit op onjuiste wijze of te laat doen

 

250

 

90.

 

Een gasvormig of gasvormend biocide toepassen zonder daartoe de voorgeschreven melding te doen.

 

500

 

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 24 maart 2011 tot wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving op het gebied van het op de markt brengen en het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (Staatsblad 2011, nr. 235), in werking treedt, met uitzondering van artikel I, onderdeel J, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2012 en met uitzondering van het in artikel I, onderdeel D, opgenomen artikel 6.3a, dat in werking treedt met ingang van 26 november 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 november 2011

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

TOELICHTING

Algemeen

§ 1 Inleiding

Met deze regeling wordt uitwerking gegeven aan de Wet van 24 maart 2011, houdende wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving op het gebied van het op de markt brengen en het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (Staatsblad 2011, nr. 235).

Deze regeling bevat de noodzakelijke regels ter implementatie van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PbEU 2009, L 309), hierna te noemen: richtlijn 2009/128/EG.

Deze regeling wijzigt met name de uitvoeringsregels over het bewijs van vakbekwaamheid en bijlage XIII met de bestuurlijke boetes. Overtredingen zijn thans omschreven op basis van de geldende wet- en regelgeving sinds 26 november 2011, het tijdstip van inwerkingtreding van de wet- en regelgeving ter implementatie van richtlijn 2009/128/EG. Ook zijn de bestuurlijke boetebedragen waar nodig opgedeeld naar de categorieën distributeur, professionele en niet professionele gebruiker als bedoeld in artikel 33a1 van het Bgb. Deze toelichting is vastgesteld in overeenstemming met de Staatssecretarissen van Infrastructuur en Milieu en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Vakbekwaamheid

Ter bescherming van de volksgezondheid en het milieu dient de professionele gebruiker of distributeur van gewasbeschermingsmiddelen in het bezit te zijn van een in het kader van deze regeling erkend bewijs van vakbekwaamheid (artikel 6.3). Er zijn verschillende bewijzen van vakbekwaamheid, die passen bij de desbetreffende functie en daarmee gepaard gaande verschillen in taken en verantwoordelijkheden als bedoeld in artikel 5 van richtlijn 2009/128/EG.

Volgens de definitie van artikel 1 van de wet omvat de definitie van professionele gebruiker zowel de eigenaar of het bedrijfshoofd van het desbetreffende bedrijf in de landbouwsector, de opdrachtgever tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of onder wiens verantwoordelijkheid de middelen worden gebruikt, als degene die daadwerkelijk de gewasbeschermingsmiddelenbehandeling uitvoert.

Uitgangspunt in deze regeling is dat het bedrijfshoofd van een landbouwbedrijf moet beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid op het hoogste kennisniveau, Bedrijfsvoeren gewasbescherming (artikel 6.3, vierde lid, en 6.7, tweede lid). Vooralsnog gaat die verplichting echter alleen gelden voor (toekomstige) bedrijfshoofden die zijn geboren na 1 januari 1996. Bij wijze van tijdelijke overgangsmaatregel mogen huidige bedrijfshoofden in de landbouwsector, dus telers, tuinders en akkerbouwers die zelf gewasbeschermingsmiddelen willen ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben, volstaan met een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren gewasbescherming.

Indachtig het adagium dat degene die adviseert meer behoort te weten dan de klant, dient de distributeur of voldoende van zijn personeel, voor zover hij handelt in gewasbeschermingsmiddelen die door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn toegelaten voor professioneel gebruik, te beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming.

Op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs is bij ministeriële regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (voor het studiejaar 2011–2012 is dit de Regeling vaststelling kwalificatiedossiers 2011–2012 en vaststelling eindtermen beroepsonderwijs 2012–2013) vastgesteld over welke kwalificaties een persoon die wil gaan werken met gewasbeschermingsmiddelen moet beschikken. Deze kwalificaties kunnen worden behaald in het middelbaar beroepsonderwijs, in de praktijk een agrarisch opleidingscentrum. Het op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs behaalde diploma of certificaat geeft aan dat betrokkene beschikt over de vereiste kwalificaties waarmee ook een bewijs van vakbekwaamheid kan worden verkregen, hetgeen in artikel 6.3 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt geregeld.

De regeling van de ministers van OCW en EL&I op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs beschrijft welke handelingen een gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen moet kunnen uitvoeren of waarover hij kennis moet hebben, zoals het kunnen lezen en begrijpen van de gebruiksvoorschriften bij een toegelaten gewasbeschermingsmiddel. Dit is een onderdeel van zijn beroepsopleiding.

Kortom, in de onderhavige regeling wordt aangesloten bij de Wet educatie en beroepsonderwijs en de daarvoor geldende kwalificatiestructuur voor het groene onderwijs die door de verantwoordelijke ministers jaarlijks wordt vastgesteld.

De inhoud van het onderwijs is dus in beginsel geregeld op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

De kwalificaties op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs worden geregistreerd in het Centraal Register Beroepsopleidingen (Crebo) en kunnen door Crebo-geregistreerde instellingen worden aangeboden. Alleen Crebo-instellingen zijn gerechtigd om examens af te nemen en erkende diploma’s of certificaten te verstrekken op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Om zo’n diploma-erkenning te verkrijgen, dienen de instellingen te voldoen aan wettelijke voorschriften op het punt van de kwaliteitszorg, het onderwijs, de rechtsbescherming van de deelnemers aan het onderwijs, de onderwijsovereenkomst en de vooropleidingseisen. De kwaliteitstoetsing van de examinering valt onder toezicht van de onderwijsinspectie.

Om een bewijs van vakbekwaamheid te verkrijgen, moet de persoon die met gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik toegelaten, gaat werken, een opleiding hebben gevolgd die is toegespitst op het beroep dat hij uitoefent. Alle professionele gebruikers moeten over een bewijs van vakbekwaamheid beschikken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie niveau’s: bedrijfsvoeren (hoogste niveau), uitvoeren (basisniveau) en een veiligheidsinstructie voor specifiek aangemerkte handelingen. Daarnaast gelden specifieke vakbekwaamheidseisen voor mollen- en woelrattenbestrijding en voor een veilige opslag van gewasbeschermingsmiddelen.

Ook vóór de implementatie van richtlijn 2009/128/EG was een bewijs van vakbekwaamheid verplicht. De richtlijn staat echter geen vrijstellingen toe voor professionele gebruikers. Daarom voorziet artikel 6.3a in een specifieke beroepskwalificatie voor eenvoudige handelingen met bepaalde gewasbeschermingsmiddelen. Deze beroepskwalificatie is niet geregeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs. Hiervoor dient het bedrijf een passende instructie op te stellen en deze vooraf te laten erkennen door Bureau Erkenningen. De belangrijkste criteria voor de inhoud van de instructie zijn opgesomd in artikel 6.3a, tweede lid. Bureau Erkenningen beoordeelt of de veiligheidsinstructie aan deze criteria voldoet. Het opstellen van de veiligheidsinstructie kan worden vergemakkelijkt, wanneer het bedrijfsleven gebruik maakt van de expertise van agrarische arbodiensten bij de ontwikkeling van de instructies. Het bedrijf kan dan een dergelijke instructie voorleggen aan Bureau Erkenningen, hetgeen tijd en moeite bespaart.

§ 2 Administratieve lasten, bedrijfseffecten en bestuurslasten

Er komt een nieuw bewijs van vakbekwaamheid voor eenvoudige handelingen met gewasbeschermingsmiddelen, voor zover zij specifiek zijn aangeduid in de regeling. Deze aanpassing met betrekking tot de bewijzen van vakbekwaamheid vloeien voort uit de artikelen 5 en 6 van richtlijn 2009/128/EG, en zijn derhalve onontkoombaar. Bij de implementatie is er in overleg met het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen voor gekozen het huidige stelsel zo veel mogelijk te behouden en de lasten voor het bedrijfsleven zo beperkt mogelijk te houden. Enige lastenverzwaring is echter onontkoombaar. Deze wijzigingsregeling heeft gevolgen voor twee groepen personen:

  • Professionele gebruikers die ondernemer of bedrijfsleider worden.

    Bedrijfsleiders of ondernemers die op of na 1 januari 1996 zijn geboren, zullen over een licentie Bedrijfsvoeren gewasbescherming in plaats van Uitvoeren gewasbescherming moeten beschikken, zodat zij meer kennis over geïntegreerde gewasbescherming hebben. Dit zal onderdeel zijn van hun middelbare beroepsopleiding en daardoor geen invloed hebben op de administratieve lasten. Het aantal bijscholingscursussen is voor beide licenties gelijk, waardoor het geen effect heeft op de administratieve lasten.

  • Professionele gebruikers die nu zijn vrijgesteld van de eis van een bewijs van vakbekwaamheid volgens art. 6.6 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

    Richtlijn 2009/128/EG kent geen mogelijkheid voor vrijstellingen, zodat voortaan alle professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen die handelingen uitvoeren met gewasbeschermingsmiddelen een bewijs van vakbekwaamheid nodig hebben. Zij moeten hiervoor een veiligheidsinstructie volgen, gegeven door een persoon met een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren gewasbescherming of Uitvoeren gewasbescherming. De administratieve lasten zullen derhalve toenemen. Naar schatting gaat het om circa 7.500 à 10.000 personen. Een veiligheidsinstructie kost maximaal een half uur. Het geven van de veiligheidsinstructie kost de instructeur enige tijd. Echter, omdat de veiligheidsinstructie deel kan uitmaken van het inwerken van nieuw personeel zal het effect op de administratieve lasten beperkt zijn. De administratieve lasten worden hierdoor geschat op 0,5 uur * € 24,– (standaardtarief voor vaklieden en laaggeschoold personeel) = € 12,– per werknemer. Indien er in het eerste jaar 10.000 werknemers een veiligheidsinstructie volgen, dan is dit een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven van maximaal € 120.000,–. Aangezien een veiligheidsinstructie ten minste iedere vijf jaren moet worden herhaald, betekent dit een gemiddelde last van € 24.000,– per jaar.

Er zijn geen overige bedrijfseffecten. De uitvoeringslasten voor Bureau Erkenningen nemen toe, omdat het de veiligheidsinstructies die een bedrijf opstelt, moet beoordelen. Deze uitvoeringslast is echter beperkt van aard wanneer arbodiensten in de nabije toekomst ten behoeve van het bedrijfsleven veiligheidsinstructies zullen ontwikkelen, welke voldoen aan de in artikel 6.3a, tweede lid, van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden gestelde eisen.

§ 3 Commentaar van organisaties van belanghebbenden en van het college

3.1 Consultatieprocedure

De consultatie van externe partijen is in twee fases verlopen. Op 20 januari 2011 is een algemene consultatiebijeenkomst georganiseerd, waarbij vertegenwoordigers van diverse organisaties op het gebied van de productie en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, vertegenwoordigers van waterschappen, de vereniging van drinkwaterbedrijven en natuur- en milieu-organisaties aanwezig waren.

Daarbij is in algemene termen gesproken over richtlijn 2009/128/EG en verordening (EG) 1107/2009 en de gevolgen daarvan voor het Nederlandse beleid en de regelgeving.

In de periode van 4 november tot en met 11 november 2011 is aan de meest betrokken partijen gelegenheid geboden voor commentaar op de tekst en toelichting van deze regeling.

3.2 Ontvangen commentaar maatschappelijke organisaties

Tijdens de consultatieperiode in november 2011 zijn opmerkingen ontvangen van Cumela Nederland, LTO Nederland, Plantum NL, Agrodis, Nefyto, Platform biociden en Artemis.

De inspraak heeft ertoe geleid dat de regeling op twee belangrijke punten is aangepast:

  • Artikel 6.7, vierde lid, inzake het werken met gewasbeschermingsmiddelen is versoepeld ten opzichte van de voorgelegde tekst. De verplichting voor de houder van een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming onder toezicht te werken van een persoon die over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming beschikt, blijft bestaan, maar het bedrijfshoofd of de persoon die eindverantwoordelijk is voor de gewasbeschermingsactiviteiten behoeft zich niet permanent op dezelfde werkplek te bevinden als de persoon die gewasbeschermingsactiviteiten uitvoert. Het is voldoende als de houder van het bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming op afstand toezicht houdt en beschikbaar is voor vragen of overleg.

  • Artikel 7.8 betreffende het verstrekken van informatie aan niet-professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen is veralgemeniseerd en gewijzigd van een middel- in een doelvoorschrift. Het is aan het bedrijfsleven te bepalen op welke wijze aan het grote publiek de noodzakelijke informatie zal worden verstrekt over risico’s bij gebruik van niet-professionele gewasbeschermingsmiddelen voor de menselijke gezondheid en voor het milieu, minder risicovolle alternatieven voor de bescherming van het gewas of de bestrijding van een ongewenste plant, juist gebruik, alsmede juiste opslag en juiste afvalverwerking van gebruikte middelen.

Hierna wordt kort ingegaan op enkele andere wijzigingen ten opzichte van de tekst van de consultatieversie, alsmede worden enkele niet gehonoreerde wensen kort toegelicht.

LTO Nederland en Plantum NL stellen voor enkele handelingen toe te voegen aan artikel 6.3a, eerste lid, waarvoor volstaan zou kunnen worden met een bewijs van vakbekwaamheid op basis van een veiligheidsinstructie. Aan dit verzoek kan geen gevolg worden gegeven in dit stadium, nu het hier een regeling ter implementatie van EU-regelgeving betreft, en het verzoek niet strikt noodzakelijk is voor een correcte implementatie.

3.3 Uitvoeringstoets College

Er is geen uitvoeringstoets gevraagd aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, aangezien deze regeling geen gevolgen heeft voor de wettelijke taken van het College.

§ 4 Notificatie

Een notificatie van technische voorschriften op grond van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PBEG, L 204) is niet nodig, nu deze regeling geen technische voorschriften bevat. Deze regeling bevat evenmin belemmeringen voor de grensoverschrijdende dienstverlening, zodat notificatie op grond van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschap van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PBEG 2006, L 376) evenmin nodig is.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

Artikel 6.1 bevat de algemene doelstellingen voor het bewijs van vakbekwaamheid. Daaraan wordt nu specifiek voor bewijzen van vakbekwaamheid voor gewasbeschermingsmiddelen bijlage I van richtlijn 2009/128/EG toegevoegd. Deze bijlage bevat een uitwerking van onderwerpen die in een opleiding voor een bewijs van vakbekwaamheid gewasbescherming aan de orde moeten komen. De opleidingseisen zijn geregeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs. Bijlage I is daarmee met name van belang voor die wet. Met de toevoeging van onderdeel c wordt tot uitdrukking gebracht dat de vereiste vakkennis over gewasbescherming afhangt van de taken en verantwoordelijkheden die horen bij de desbetreffende functie.

Onderdeel B (artikel 6.2)

Vanwege de implementatie van richtlijn 2009/128/EG wordt het Nederlandse systeem van vakbekwaamheidsbewijzen voor gewasbescherming en de daarvoor benodigde opleiding op een aantal punten aangepast. Evenals op het niveau van de wet en de algemene maatregel van bestuur is gebeurd, wordt ook in deze ministeriële regeling een duidelijker scheiding aangebracht tussen bewijzen van vakbekwaamheid ten behoeve van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dan wel biociden. De reden hiervoor is dat richtlijn 2009/128/EG slechts van toepassing is op gewasbeschermingsmiddelen en niet op biociden. Dit leidt ertoe dat artikel 6.2 voortaan slechts van toepassing is op gewasbeschermingsvakbekwaamheidsbewijzen. Daarnaast zijn enkele tekstuele verduidelijkingen aangebracht in het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid.

Het derde lid is een verduidelijking van hetgeen eerder al was geregeld. De erkenning van beroepskwalificaties van personen die niet in Nederland hun opleidingstitel hebben behaald wordt geregeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties. Het distribueren of toepassen van gewasbeschermingsmiddelen is in het kader van die wet aangemerkt als een gereglementeerd beroep (Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen). Dat wil zeggen dat dergelijke beroepsbeoefenaren aan specifieke eisen moeten voldoen ter bescherming van de volksgezondheid en het milieu. De wet heeft tot doel de grensoverschrijdende toegang tot gereglementeerde beroepen in EU-lidstaten te vergemakkelijken door te waarborgen dat EU-onderdanen die hun beroepskwalificaties in een andere lidstaat hebben behaald ook met gewasbeschermingsmiddelen mogen werken. Een persoon met een elders behaalde beroepskwalificatie, die zich hier wil vestigen, dient de nodige documenten over te leggen aan Bureau Erkenningen met het oog op vergelijking van de beroepskwalificaties. Artikel 6.2, derde lid, regelt op basis van artikel 33 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties welke documenten betrokkene moet overleggen.

Nieuw is het vierde lid dat op basis van artikel 23 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties een meldingsplicht invoert voor de EU-onderdaan die als tijdelijk en incidenteel dienstverrichter met gewasbeschermingsmiddelen wil gaan werken. Voor deze persoon geldt een licht regime. Voorwaarde is wel dat hij in een andere EU-lidstaat rechtmatig is gevestigd en daar voldoet aan alle voorwaarden voor toegang of uitoefening van zijn beroep. Op basis van het vierde lid is de buitenlandse dienstverrichter die op tijdelijke basis zijn dienst wil verrichten verplicht zich eerst te melden bij Bureau Erkenningen, opdat Bureau Erkenningen zijn beroepskwalificaties kan controleren.

Onderdeel C (artikel 6.3)

Op grond van het gewijzigde artikel 17 van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Staatsblad 2011, nr. 377), is het noodzakelijk gebleken artikel 6.3 van de regeling te wijzigen. De inhoud van het eerste en tweede lid komt overeen met de thans vervallen bijlage IV. Het tweede lid bepaalt dat een tarief is verschuldigd voordat Bureau Erkenningen het bewijs van vakbekwaamheid verstrekt.

Het derde tot en met zevende lid maken duidelijk welke opleiding of examen recht geeft op welk bewijs van vakbekwaamheid. De verschillen in vereiste kennisniveaus en bekwaamheden vloeien voort uit de verschillen in taken en verantwoordelijkheden van de functie of het beroep waarvoor het bewijs is bedoeld. Voor het toepassen of distribueren van gewasbeschermingsmiddelen gelden wettelijke beroepsvereisten, in die zin dat een bewijs van vakbekwaamheid verplicht is. Aan het bewijs van vakbekwaamheid is een scholingsplicht gekoppeld. De inhoud van de scholing wordt voortaan mede bepaald door artikel 5 en bijlage I van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PbEU 2009, L 309). Om deze reden wordt ook verwezen naar artikel 7.2.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs, dat een koppeling legt tussen de inhoud van het onderwijsprogramma en de beroepsvereisten. In artikel 6.3 van de regeling wordt tot uitdrukking gebracht dat de beroepsvereisten verknoopt zijn met het bewijs van vakbekwaamheid en dat de inhoud van de opleiding rekening houdt met die beroepsvereisten.

In totaal komen er nu vijf bewijzen van vakbekwaamheid gewasbescherming.

Beperkt van aard is het bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming, waarmee een persoon laat zien over zodanige kennis te beschikken van de onderwerpen, genoemd in bijlage I bij richtlijn 2009/128/EG, dat hij in staat is tot uitvoerende taken op het gebied van gewasbescherming.

Het hoogste kennisniveau biedt het bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming. De houder van dit bewijs is goed op de hoogte van alle onderwerpen die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn 2009/128/EG en is in staat weloverwogen besluiten op het terrein van gewasbescherming te nemen met oog voor de gevolgen ervan.

Het vijfde lid regelt het bewijs van vakbekwaamheid Distributie en Opslag van gewasbeschermingsmiddelen. Dit bewijs ziet niet op de verkoop en advisering aan klanten, maar op het veilig transporteren en opslaan van gewasbeschermingsmiddelen.

Het zesde lid geeft de beroepskwalificaties aan voor de bestrijder van mollen- en woelratten.

Een nieuwe loot aan de stam is het bewijs van vakbekwaamheid op basis van een erkende instructie die op de werkplek mag worden gegeven als bedoeld in artikel 6.3, zevende lid. Dit bewijs van vakbekwaamheid biedt slechts zeer beperkt inzicht in de gewasbeschermingsmaterie en is toegespitst op een specifieke, tamelijk eenvoudige handeling met een gewasbeschermingsmiddel. Het geeft geen recht op de aankoop of het in voorraad houden van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik.

Het achtste lid bepaalt dat na ommekomst van de geldigheidsduur van vijf jaren het bewijs van vakbekwaamheid wordt verlengd, indien opnieuw examen op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs is afgelegd of voldoende nascholingsbijeenkomsten zijn gevolgd. Daarbij dient het te gaan om bijeenkomsten waarvan Bureau erkenningen heeft geoordeeld dat de opleidingsonderwerpen, bedoeld in bijlage I van de richtlijn duurzaam gebruik 2009/128/EG voldoende aan bod komen. Voor een bewijs van vakbekwaamheid Mollen- en Woelrattenbestrijding dient iedere vijf jaren opnieuw examen te worden afgelegd.

Onderdeel D (artikel 6.3a)

Artikel 6.3a is een nieuwe bepaling, zij het dat het eerste lid is ontleend aan de relevante onderdelen van artikel 6.6 Rgb. Mensen, die bepaalde, relatief eenvoudige handelingen verrichtten met gewasbeschermingsmiddelen waren voorheen vrijgesteld van het bezitten van een bewijs van vakbekwaamheid. Het ging hierbij om handelingen die door ongeschoold personeel konden worden uitgevoerd, zoals het na de aardappeloogst met handapparatuur pleksgewijs bestrijden van later opkomende aardappelen (aardappelopslag). Voorwaarde daarbij was wel dat een gediplomeerd persoon, in het bezit van een bewijs van vakbekwaamheid, het onkruidbestrijdingsmiddel in de apparatuur had aangebracht. Tot 26 november 2012 staan dergelijke vrijgestelde handelingen vermeld in artikel 6.6, onderdelen a, b, e, en f.

Richtlijn 2009/128/EG kent echter geen mogelijkheid meer voor vrijstellingen. Vanaf 26 november 2012 moeten daarom personen die voordien vrijgestelde handelingen uitvoeren, vanaf dat moment ook over een bewijs van vakbekwaamheid beschikken. Het volgen van een volledige licentiecursus is voor hen echter onnodig en onrealistisch. In overleg met het bedrijfsleven is daarom gekozen voor een vorm van implementatie die recht doet aan de Europese richtlijn en aan de behoefte van de praktijk. Voorheen vrijgestelde handelingen kunnen voortaan worden gedaan door personen, die een specifieke veiligheidsinstructie op het bedrijf van hun werkgever of opdrachtgever hebben gevolgd. De instructie dient te worden gegeven door een persoon die reeds over een bewijs van vakbekwaamheid beschikt. Op grond van artikel 17, vierde lid, Bgb geeft dit specifieke bewijs van vakbekwaamheid geen recht op het aanschaffen of voorhanden hebben van een gewasbeschermingsmiddel voor professioneel gebruik. De veiligheidsinstructie geldt als bewijs van vakbekwaamheid, maar uitsluitend voor de handeling waarvoor het bewijs is uitgereikt. Dit laatste is al in artikel 6.1, tweede lid, geregeld.

Artikel 6.3a, tweede lid, somt de belangrijkste onderwerpen waar een instructie aandacht aan moet besteden. Bureau erkenningen zal een voorgelegde instructie die in voldoende mate ingaat op de genoemde onderwerpen, erkennen. Zoals in het algemeen deel toegelicht, is al bekend dat (een) bepaalde arbodienst(en) in de toekomst bedrijfsinstructies gaat/gaan ontwikkelen.

Het derde lid van artikel 6.3a bepaalt dat een andere houder van een bewijs van vakbekwaamheid de instructie dient te geven.

Teneinde de last zo gering mogelijk te houden bepaalt het vierde lid, dat de werkgever direct nadat de instructie is gegeven, de bewijzen van vakbekwaamheid uitreikt aan de deelnemers. Een kopie van de presentielijst met daarop de namen, geldt als bewijs van vakbekwaamheid. De werkgever behoudt zelf het origineel in verband met toezicht.

Onderdeel D (artikel 6.3b)

Artikel 6.3b komt in de plaats van artikel 6.3, derde tot en met vijfde lid, alsmede bijlage IV. Bureau Erkenningen informeert de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie indien een houder van een bewijs van vakbekwaamheid achteraf ten onrechte een bewijs van vakbekwaamheid heeft verkregen, bij voorbeeld op basis van een vals diploma. Tegelijkertijd stelt Bureau erkenningen de betrokkene een ultimatum van zes maanden, teneinde alsnog aan de voorwaarden te gaan voldoen. Indien binnen die termijn geen herstel van de gebreken volgt, informeert Bureau erkenningen de Minister, zodat deze het bewijs kan intrekken.

Het tweede lid stelt nadere regels over de intrekking van een bewijs van vakbekwaamheid op basis van artikel 85, derde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Voorbeelden van gevallen waarin het bewijs kan worden ingetrokken, zijn opgesomd in de memorie van toelichting bij de wet (Kamerstukken II 2005/06, 30 474, nr. 3, blz. 82). Het derde lid bepaalt gedurende welke tijdsperiode (namelijk een jaar) de betrokkene niet meer in aanmerking komt voor een nieuw bewijs van vakbekwaamheid. In de tussentijd is het uiteraard wel toegestaan zich door middel van scholing voor te bereiden op het aanvragen van een nieuw bewijs van vakbekwaamheid.

Onderdeel E (artikel 6.4)

Zoals toegelicht bij onderdeel B en vanwege het vervallen van bijlage V is artikel 6.4 herzien. De strekking van de bepaling is niet gewijzigd. Nieuw is de meldingsplicht in het vierde lid voor de niet in Nederland gevestigde dienstverrichter die tijdelijk of op incidentele basis aan de slag wil met biociden waarvoor een bewijs van vakbekwaamheid is voorgeschreven in Nederland. Zonder deze meldingsplicht is een effectieve controle niet goed mogelijk. Nieuw zijn ook het zevende en achtste lid over het intrekken van het bewijs van vakbekwaamheid biociden. Daarbij wordt aangesloten bij hetgeen voor gewasbeschermingsmiddelen in artikel 6.3b is geregeld.

Onderdeel F (artikel 6.6)

De vrijstelling in onderdeel c vervalt, omdat voor de distributeur en voldoende van zijn personeel ten behoeve van de advisering aan klanten het bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming is voorgeschreven in artikel 6.7, eerste lid, terwijl ten minste een voor de opslag verantwoordelijk personeelslid met het oog op een veilige opslag dient te beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid Distributie en Opslag.

Onderdeel G (artikel 6.7)

Deze bepaling is deels nieuw en deels een verduidelijking van hetgeen eerder in artikel 17 Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden was geregeld. Waar artikel 6.3 van deze regeling regels stelt over welke opleiding recht geeft op welk bewijs van vakbekwaamheid, regelt artikel 6.7 welk bewijs van vakbekwaamheid is vereist voor een bepaalde functie.

In principe geldt dat zowel distributeurs als professionele gebruikers over het hoogste niveau van vakbekwaamheid moeten beschikken (eerste en tweede lid). Voor de professionele gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen bestaan hierop diverse uitzonderingen (derde, vierde en vijfde lid).

Het derde lid bepaalt dat bij wijze van voorlopige overgangsmaatregel huidige bedrijfshoofden of eigenaars van landbouwbedrijven mogen volstaan met een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren gewasbescherming. Een bewijs is uiteraard slechts vereist, voor zover zij in de zin van artikel 71, eerste lid, van de wet gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben. Een landbouwer die voor alle werkzaamheden met betrekking tot gewasbescherming een loonwerker inschakelt en geen middelen koopt of bewaart, behoeft niet te beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid.

Het vierde lid bepaalt dat beroepsmatige gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen mogen volstaan met een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming, indien in het bedrijf een persoon aanwezig is die over een hoger niveau van kennis en vaardigheden beschikt met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen.

Het vijfde lid bepaalt dat de persoon die een in artikel 6.3, eerste lid, aangeduide handeling verricht mag volstaan met een vakbekwaamheidsbewijs op basis van de gegeven veiligheidsinstructie. Bijkomende voorwaarde is hier dat op de werkplek een persoon aanwezig is die over een hoger niveau van kennis en vaardigheden beschikt met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen.

Het zesde lid spreekt voor zich en beperkt zich tot de bestrijder van mollen- en woelratten. Het zevende lid bepaalt dat in situaties waarbij geen klantcontact is, kan worden volstaan met een bijzonder bewijs van vakbekwaamheid, gericht op veilig transport en opslag van gewasbeschermingsmiddelen.

Onderdeel H (artikel 7.4)

Aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor niet-professioneel gebruik zitten minder risico’s vast voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu. Deze middelen mogen worden gebruikt zonder bewijs van vakbekwaamheid. Veelal spannen de agrochemische industrie en de distributieketen zich in de niet-professionele gebruiker desgevraagd van advies te voorzien over het gebruik van het middel.

Het is ingevolge artikel 6, derde lid, van richtlijn 2009/128/EG noodzakelijk in alle gevallen de niet-professionele gebruiker te wijzen op mogelijke gevaren als gevolg van het gebruik van het door hem gekochte middel en de niet-professionele gebruiker ook te wijzen op niet-chemische alternatieven voor het doel dat hij wil bereiken met het gewasbeschermingsmiddel. Daartoe wordt het leveren van algemene informatie voorgeschreven, die aan de koper van een gewasbeschermingsmiddel voor niet-professioneel gebruik moet worden verstrekt. Internet en andere media mogen daarnaast natuurlijk ook worden ingezet, mits dan ook ten minste de noodzakelijke informatie wordt verstrekt.

Het opstellen van deze informatie en het beheer van eventuele andere informatiebronnen is de verantwoordelijkheid van de houder van de toelating. Het is de verantwoordelijkheid van de distributieketen en de distributeur, zoals leveranciers van agrarische artikelen, tuincentra en bouwmarkten, die het middel aanbieden, te zorgen dat de informatie ook daadwerkelijk terecht komt bij de klant, die een gewasbeschermingsmiddel voor niet-professioneel gebruik aanschaft. Dit laat natuurlijk onverlet, dat de niet-professionele gebruiker uiteindelijk zelf verantwoordelijk is voor het correct omgaan met en toepassen van gewasbeschermingsmiddelen.

Onderdeel I (artikel 8.10a)

Op grond van artikel 27c Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die zijn ingedeeld volgens Richtlijn 1999/45/EG als vergiftig of zeer vergiftig (de zogenoemde doodshoofdmiddelen) niet toegestaan in niet-agrarische gebieden, tenzij daarvoor een specifiek belang bestaat. Het voorgenomen gebruik moet worden gemeld aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Artikel 8.10a, eerste lid, regelt hoe de melding dient te worden gedaan. Daarvoor gelden de regels van artikel 8.10. In het kort betekent het dat uit de melding duidelijk moet worden waarom het gebruik van het middel nodig is, wie het gaat toepassen en op welke locatie.

Teneinde geen onnodige drempels op te werpen, bepaalt het onderhavige artikel 8.10a. tweede lid, dat het specifieke belang voor het inzetten van het middel binnen 14 dagen na verzending van de melding moet zijn beoordeeld. Bij het uitblijven van een reactie van de zijde van het ministerie binnen die termijn mag het middel worden toegepast.

Onderdeel J (artikel 8.12)

Voorheen was een aanvrager van een vrijstelling ten behoeve van het mogen gebruiken van een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel geen tarief verschuldigd. Toch maakt de overheid wel kosten voor de behandeling van vrijstellingsaanvragen. De aanvraag dient immers zorgvuldig beoordeeld te worden op effecten voor mens, dier en milieu. Ook wordt advies gevraagd aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Doorberekening van deze kosten is geoorloofd in het kader van het rapport ‘Maat houden’ (Stcrt. 2000, 90), aangezien sprake is van individueel toerekenbaar profijt voor de aanvrager. Vanaf 1 januari 2012 zal daarom een tarief in rekening gebracht worden voor het behandelen van een vrijstellingsaanvraag. Dit is in het kader van het gelijktrekken met het tarievenregime van gewone toelatingen. Op basis van de gemiddelde behandeltijden worden vier tarieven in rekening gebracht, afhankelijk van de vraag of advies aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biocide (Ctgb) wordt aangevraagd:

  • Eerste aanvraag zonder advies Ctgb: € 1.300,–,

  • Eerste aanvraag met advies Ctgb: € 3.925,–,

  • Vervolgaanvraag zonder advies Ctgb: € 520,–,

  • Vervolgaanvraag met advies Ctgb: € 3.145,–.

Deze tarieven zijn kostendekkend voor de werkzaamheden van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en het Ctgb. De verschillen tussen de bedragen zijn te verklaren aan de hand van het aantal uren werk dat nodig is om de aanvraag te behandelen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen eerste aanvragen en vervolgaanvragen en of al dan niet advies aan het Ctgb is gevraagd. Het Ctgb wordt alleen om advies over het voorgenomen gebruik gevraagd als het interne advies van de Voedsel en Warenautoriteit positief is. Bij een negatief advies van de Voedsel en Warenautoriteit stopt het proces. Bij vervolgaanvragen is er al informatie van een eerdere aanvraag, waardoor de behandeling hiervan minder uren kost.

Onderdelen K en N

Vanwege artikel 33a van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden en in verband met de strafbaarstellingen op grond van verordening (EG) 1107/2009 wordt de bestuurlijke boetelijst opnieuw vastgesteld. Zo wordt thans per overtreding een onderscheid gemaakt in de boete voor een niet-professionele gebruiker, professionele gebruiker en distributeur. Nieuw is bovendien dat artikel 33a van genoemd besluit voorziet in oplopende boetecategorieën van € 50,– tot € 10.000,–.

Verder is op basis van signalen uit de handhavingspraktijk de bestuurlijke boete voor niet-professionele gebruikers aangepast, alsmede de standaardboete voor overtredingen met biociden.

De hoofdregel is dat het verboden is bestrijdingsmiddelen te ontvangen, te gebruiken of voorhanden te hebben, zonder bewijs van vakbekwaamheid tenzij deze zijn toegelaten voor niet-professioneel gebruik. Deze regel geldt op grond van artikel 17a van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden slechts voor een klein deel van het totale aantal toegelaten biociden, namelijk slechts voor middelen voor de bestrijding van dierplagen en houtrotverwekkende schimmels en het toepassen van gasvormende of gasvormige biociden.

Voor andere vormen van gebruik of voor handel in biociden, toegelaten voor professioneel gebruik, is geen bewijs van vakbekwaamheid vereist. Voor biociden geldt daarom, in tegenstelling tot gewasbeschermingsmiddelen, dat de groep professionele gebruikers slechts voor een beperkt deel uit houders van een bewijs van vakbekwaamheid bestaat. Het merendeel van de professionele gebruikers van biociden is niet verplicht een bewijs van vakbekwaamheid te behalen.

Personen die houder zijn van een bewijs van vakbekwaamheid, zijn opgeleid in het toepassen van een gewasbeschermingsmiddel of een biocide. Zij beschikken daardoor over een gedegen kennis van de specifieke gebruiksvoorschriften en de overige wettelijke voorschriften. Vanwege het verschil in kennisniveau tussen professionele gebruikers die over een bewijs van vakbekwaamheid beschikken en anderen die niet over die specifieke kennis beschikken, bepaalt artikel 9.6, tweede lid, onderdeel a, dat de standaardboete voor een professionele gebruiker van biociden die niet over een bewijs van vakbekwaamheid beschikt of behoeft te beschikken, de helft bedraagt van het geldbedrag dat in bijlage XIII is vermeld. Ook voor niet-professionele gebruikers wordt een lagere bestuurlijke boete vastgesteld, omdat zij over het algemeen evenmin over specifieke kennis beschikken, hun overtreding in principe geringe impact zal hebben en een overtreding met middelen voor niet-professioneel gebruik minder gevaarlijk is uit de aard van het middel, ook omdat het in kleinere verpakkingen en hoeveelheden wordt verkocht en gebruikt. Dat rechtvaardigt dat de meest passende boetecategorieën voor de particuliere gebruiker € 250,– dan wel € 500,– bedragen.

Tot slot is de standaardboete, bedoeld in bijlage XIII wel van toepassing op degene die het gebruik van biociden als dienst aanbiedt (artikel 9.6, tweede lid, onderdeel b) ook al beschikt betrokkene niet over een bewijs van vakbekwaamheid. Ook op hem rust een extra verantwoordelijkheid met betrekking tot de naleving van de wettelijke voorschriften omdat het werken met biociden een veel voorkomende praktijk is in het kader van zijn dienstverrichting. Dat geldt ook voor distributeurs van biociden waarvan verwacht mag worden dat zij op de hoogte zijn van de wettelijke voorschriften.

Uitgangspunt is dat de hoogte van op te leggen bestuurlijke boetes hiermee afdoende is geregeld. Er bestaan echter altijd meer bijzondere situaties waarbij dat niet het geval is en de op grond van artikel 9.6 en bijlage XIII op te leggen bestuurlijke boete geen recht doet aan de ernst van de overtreding of de omstandigheden van het geval. In dergelijke situaties kan het boetebureau van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit, die namens de Ministers van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Infrastructuur en Milieu, de boete oplegt een ander boetebedrag opleggen. Indien betrokkene van opvatting is dat de aangekondigde of hem opgelegde bestuurlijke boete in zijn geval te hoog is, kan hij gemotiveerd aangeven op grond van welke omstandigheden een lagere boete dient te worden bepaald, overeenkomstig artikel 5:46, derde lid, Algemene wet bestuursrecht. Aan de andere kant kan ook een hogere boete worden opgelegd op grond van artikel 33a, derde lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Er bestaan daarmee voldoende mogelijkheden tot differentiatie in de hoogte van de boete.

Onderdeel L (artikel 11.10a)

De drie vervallen onderdelen betreffen voorheen vrijgestelde handelingen waarvoor met ingang van 26 november 2012 een bewijs van vakbekwaamheid is vereist, zoals toegelicht bij onderdeel D (artikel 6.3a). Daartoe worden de resterende onderdelen opnieuw geletterd.

Onderdeel M

Bijlage IV vervalt. De invulling van de intrekking van een bewijs van vakbekwaamheid op grond van artikel 85, derde lid, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, is nu geregeld in artikel 6.3b. Bijlage V vervalt eveneens. De inhoud ervan is nu geregeld in artikelen 6.2 en 6.4.

Artikel II

Aangezien deze regeling implementatieregelgeving betreft, is er sprake van een uitzondering op de vaste verandermomenten (aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Nu deze regeling is gebaseerd op de Wet van 24 maart 2011, houdende wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving op het gebied van het op de markt brengen en het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (Staatsblad 2011, nr. 235), treedt deze regeling op hetzelfde moment in werking als die wet. Een uitzondering hierop wordt gevormd door artikel 6.3a, dat pas op 26 november 2012 in werking treedt en de tarieven voor vrijstellingen voor het gebruik van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, die vanaf 1 januari 2012 gaan gelden.

Transponeringstabel vanwege de omzetting van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PbEU 2009, L 309) in Nederlandse regelgeving

Richtlijnbepaling

onderwerp

implementatie

Artikel 1

Onderwerp richtlijn

Behoeft geen implementatie

Artikel 2

Reikwijdte richtlijn

Behoeft geen implementatie

Artikel 3

Definities

Artikelen 1 en 18 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Artikel 4

Nationaal actieplan

Artikel 81a Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Artikel 5

Opleiding en bewijzen van vakbekwaamheid

Artikelen 17 en 18 Bgb, artikelen 6.1, 6.2, 6.3, 6.3a en 6.3b Rgb

Artikel 6, eerste en tweede lid

Verkoopvoorschriften

Artikelen 71 en 73 Wgb

Artikel 6, derde lid

Informatieverplichting niet-professioneel gebruik

Artikel 25b Bgb en artikel 7.8 Rgb

Artikel 7

Informatie

Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving

Artikel 8

Keuring van apparatuur in gebruik

Artikel 32b Bgb

Artikel 9

Vliegtuigspuiten

Artikelen 29 en 77 Bgb

Artikel 10

Voorlichting

Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving

Artikel 11, eerste lid

Bescherming watermilieu en drinkwater

Zie tweede lid

Artikel 11, tweede lid, onderdeel a

 

Artikel 27a Bgb

Onderdeel b

 

Artikelen 13 en 15 Lotv,

Artikel 4.113b Barim

Artikel 3.26 Blbi

Onderdeel c

 

Artikelen 13 en 15 Lotv,

Artikel 3.3 Barim

Onderdeel d

 

Artikel 27b Bgb,

Artikel 3.4, vierde en vijfde lid, Blbi

Artikel 12, aanhef en onderdeel a

Risicoreductie specifieke gebieden

Artikel 27c Bgb en artikel 8.10a Rgb

Artikel 12, aanhef en onderdeel b

 

Artikel 6.2 Waterwet, artikel 13, twaalfde lid, Lotv, artikelen 19a en 19d Natuurbeschermingswet 1998

Aanhef en onderdeel c

 

Artikel 27d Bgb

Artikel 13, eerste lid

zorgvuldige omgang met gewasbeschermingsmiddelen

Artikel 2a Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden,

Artikel 32a Bgb;

Besluit landbouw milieubeheer, bijlage, par. 2.6 / 2.7 / 4.8

Besluit glastuinbouw, art. 6, eerste lid, onder a, en bijlage 2, par. 2.1 / 2.2

Arbeidsomstandighedenbesluit: artikelen 3.23, 4.6, 4.7, 8.1, zesde lid, 8.4 en 9.5, vierde lid

Art. 17 Lotv

tweede lid

 

Artikelen 8 en 11, vierde lid, Bgb

Artikel 13, derde lid

 

Besluit landbouw milieubeheer, bijlage, par. 2.6.4 / 4.8

Besluit glastuinbouw, bijlage 2, par. 2.1 / 2.2

Artikel 14

geïntegreerde gewasbescherming

Artikel 26 Bgb

Artikel 15

indicatoren

Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving

Artikel 16

rapportage

Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving

Artikel 17

Sancties

Artikelen 85, 86, 87, 88, en 90 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 33a Bgb, bijlage XIII Rgb

Artikel 18

Uitwisseling van informatie

Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving

Artikel 19

Heffingen

Artikel 32a, derde lid, onderdeel a, Bgb, artikel 6.3, tweede lid, Rgb

Artikel 20

Erkenning

Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving

Artikel 21

Comitologie

Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving

Artikel 22

Uitgaven

Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving

Artikel 23

Omzetting

Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving

Artikel 24

Inwerkingtreding

Artikel II van deze regeling

Artikel 25

Adressaat

Behoeft geen implementatie door middel van regelgeving

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

Naar boven