TOELICHTING
§ 1. Algemeen
In de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Uitvoeringsregeling) zijn nadere regels gesteld ter uitvoering van het in
de Meststoffenwet en in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet opgenomen stelsel inzake de verhandeling van andere meststoffen
dan dierlijke meststoffen en het gebruiksnormenstelsel.
De onderhavige wijzigingsregeling strekt ertoe de Uitvoeringsregeling op een aantal onderdelen te wijzigingen. Deze wijzigingen
betreffen de aanwijzing van zogenoemde schuimaarde, op grond waarvan deze reststof uit de suikerindustrie als meststof kan
worden verhandeld (artikel I, onderdeel F), een actualisering van de stikstofgebruiksnormen voor vruchtbomen (artikel I, onderdeel
G) en een versoepeling van de voorwaarden waaronder de verplichting tot het opmaken van een vervoersbewijs zuiveringsslib
en compost niet van toepassing is (artikel I, onderdeel C). Ook wordt een redactionele wijziging doorgevoerd (artikel I, onderdeel
H).
Voorts zal gedurende de jaren 2009 en 2010 onderzoek worden uitgevoerd naar onder meer de landbouwkundige en milieukundige
effecten van de grootschalige productie, de afzet en het gebruik van hoogwaardig mineralenconcentraat dat door middel van
ultrafiltratie of een gelijkwaardige techniek, gevolgd door omgekeerde osmose, is vervaardigd uit dierlijke meststoffen. Over
dit onderzoek heb ik de Tweede Kamer in mijn brief van 16 juni 2008 geïnformeerd (Kamerstukken II 2007–2008, 28 385, nr. 111). In lijn met de door de Tweede Kamer aangenomen motie van het lid Van der Vlies c.s. (Kamerstukken II 2007–2008, 28 385, nr. 99) zal de mogelijkheid om mineralenconcentraat uit (on)vergiste dierlijke meststoffen aan te wenden boven de gebruiksnormen
voor dierlijke meststoffen, deel uitmaken van het onderzoek.
Het zonder meer toepassen van het mineralenconcentraat boven de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen zou echter strijdigheid
kunnen opleveren met de Nitraatrichtlijn2. Dit tegen de achtergrond dat het mineralenconcentraat weliswaar een met een industrieel proces vervaardigde meststof is
en derhalve onder het begripsomschrijving van ‘kunstmest’ uit de Nitraatrichtlijn valt, maar desalniettemin tevens een product
van dierlijke meststoffen is, waardoor het naar de letter van de Nitraatrichtlijn als ‘dierlijke meststoffen’ kan worden beschouwd.
Om die reden is met de betrokken diensten van de Europese Commissie overleg gevoerd over de wijze waarop en de voorwaarden
waaronder het onderzoek wordt uitgevoerd. Deze voorwaarden worden toegelicht in paragraaf 2 van deze toelichting. De Europese
Commissie heeft mij in haar brief van 13 november 2008 laten weten kennis te hebben genomen van mijn voornemen om het desbetreffende
onderzoek uit te voeren alsmede van de condities waaronder dit zal plaatsvinden. Voorts gaf de Commissie aan het onderzoek
met buitengewone interesse te zullen volgen en uit te zien naar de resultaten ervan.
De onderhavige wijzigingsregeling voorziet erin de wijze waarop en voorwaarden waaronder producenten van mineralenconcentraat
aan het onderzoek kunnen deelnemen op te nemen in de Uitvoeringsregeling (artikel I, onderdelen A, B, D, E en I). In de hierbij
aan hoofdstuk 3 van de Uitvoeringsregeling toegevoegde paragraaf 5, zijn de artikelen 35e en 35f gereserveerd voor de regels
aangaande het gebruik van het mineralenconcentraat boven de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen. Deze regels, die onder
meer voorzien in een vrijstelling van het in artikel 7 van de Meststoffenwet opgenomen verbod om op een bedrijf meststoffen
op of in de bodem te brengen, zullen bij separate wijzigingsregeling worden doorgevoerd. De desbetreffende ontwerpregeling
zal ingevolge artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet eerst in het kader van de openbare voorbereidingsprocedure
worden bekend gemaakt in de Staatscourant.
Gelet op artikel 43, eerste lid, onderdeel b, van de Meststoffenwet is het ontwerp van de onderhavige wijzigingsregeling –
voor zover het betreft de actualisering van de stikstofgebruiksnormen voor vruchtbomen – eveneens bekend gemaakt in de Staatscourant
(2008, nr. 147). Hierbij is een ieder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze over het ontwerp naar voren te brengen.
Bij dezelfde gelegenheid is het ontwerp toegezonden aan de beide Kamers der Staten-Generaal. De vaste Kamercommissies voor
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hebben het ontwerp betrokken
bij het algemeen overleg op 2 oktober 2008 (Kamerstukken II 2007–2008, 28 385, nr. 119).
Naast de actualisering van de stikstofgebruiksnormen voor vruchtbomen voorzag de ontwerpregeling ook in het gelijkstellen
van de stikstofgebruiksnormen en werkingscoëfficiënt voor weidende en niet-weidende bedrijven, zonder dat dit tot negatieve
gevolgen voor het milieu zou leiden. Hiermee werd beoogd uitvoering te geven aan de door de Tweede Kamer aangenomen motie
van het lid Waalkens c.s. (Kamerstukken II 2007/08, 28 385, nr. 102). Zoals ik echter in bovengenoemd algemeen overleg aan de Tweede Kamer heb meegedeeld, heeft de Europese Commissie er afwijzend
op gereageerd om deze wijziging tijdens de looptijd van het derde actieprogramma Nitraatrichtlijn door te voeren. Om die reden
was ik genoodzaakt van deze wijziging af te zien. Ik zal de voorgestelde wijziging thans betrekken bij de onderhandelingen
over het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn.
In paragraaf 2 van deze toelichting zal nader worden ingegaan op de achtergronden van het onderzoek met betrekking tot de
productie, de afzet en het gebruik van mineralenconcentraat. In paragraaf 3 worden de administratieve lasten die voor producenten
van mineralenconcentraat uit het onderzoek voortvloeien toegelicht. Tot slot worden in paragraaf 4 de verschillende wijzigingen
per artikel en per onderdeel toegelicht.
§ 2. Onderzoek mineralenconcentraat
Dierlijke meststoffen hebben een min of meer vaste verhouding aan stikstof en fosfaat. De huidige stikstofgebruiksnormen en
fosfaatgebruiksnormen sluiten bij deze verhouding aan. In de toekomst zullen de stikstofgebruiksnormen en fosfaatgebruiksnormen
worden aangescherpt in een verhouding die steeds minder overeenkomt met die van onbewerkte dierlijke meststoffen. De fosfaatgebruiksnorm
wordt daarbij de beperkende factor. Dit betekent dat bedrijven dierlijke meststoffen zullen moeten afvoeren en stikstofkunstmest
zullen moeten aanvoeren.
Door middel van moderne mestverwerkingstechnieken is het mogelijk de vaste verhouding van stikstof en fosfaat in dierlijke
meststoffen te ontkoppelen, door deze mest allereerst te scheiden in een fosfaatrijke dikke fractie en een fosfaatarme dunne
fractie. De stoffen in de dunne fractie worden vervolgens door middel van ultrafiltratie (of een gelijkwaardige techniek)
verder gescheiden in een concentraat en een permeaat dat vervolgens door middel van omgekeerde osmose wordt nabehandeld tot
onder meer een stikstofkaliconcentraat, in de onderhavige regeling aangeduid als mineralenconcentraat. Deze bewerking leidt
ertoe dat de mineralen uit dierlijke meststoffen beter kunnen worden benut. Dat heeft naar verwachting positieve milieueffecten.
Betere benutting van dierlijke mest impliceert immers dat er minder verliezen van stikstof en fosfaat naar het milieu optreden.
Het onderzoek met betrekking tot het zogenoemde mineralenconcentraat wordt uitgevoerd om de verwachting te staven dat het
gebruik ervan kan bijdragen aan het verminderen van de milieuproblemen die samenhangen met het gebruik van dierlijke meststoffen.
Ook moet blijken of de veronderstelling klopt dat mineralenconcentraat betere landbouwkundige kwaliteiten heeft dan onbehandelde
mest en een met kunstmest vergelijkbare werking heeft. Het onderzoek zal informatie moeten opleveren op de volgende punten:
– de landbouw- en milieukundige effecten van mineralenconcentraat;
– de vergelijkbaarheid van voornoemde effecten met die van kunstmest;
– de (chemische) kenmerken van mineralenconcentraat, zoals stabiliteit en opname door de gewassen;
– de eventuele risico’s op vervuiling van het milieu bij het gebruik van het mineralenconcentraat in de praktijk bovenop de
gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, maar uiteraard wel binnen de stikstofgebruiksnormen en fosfaatgebruiksnormen.
Naast de milieutechnische en landbouwkundige aspecten zal uit het onderzoek ook moeten blijken of de grootschalige productie
van mineralenconcentraat economisch haalbaar is. Gedurende de periode van 2 jaar waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd,
bestaat de gelegenheid om in de praktijk na te gaan of er een afzetmarkt is voor mineralenconcentraat als product met een
positieve waarde. Voorts ligt het in de bedoeling om de resultaten van het onderzoek te benutten voor de opbouw van een technisch
dossier om het concentraat als nieuw type meststof aan bijlage I van Verordening (EG) nr. 2003/20033 te laten toevoegen.
Het verkrijgen van informatie over het mineralenconcentraat geschiedt op verschillende wijzen. Allereerst zullen veldproeven
worden uitgevoerd bij proefbedrijven, verdeeld over verschillende grondsoorten en gewassen waarop verschillende doseringen
worden toegepast. Voorts zal een zogenoemde desk-studie worden verricht, gebaseerd op de resultaten van zogenoemde potproeven
en incubatieproeven. Dit moet uiteindelijk leiden tot een wetenschappelijke onderbouwing van de milieueffecten en landbouwkundige
werkzaamheid. Een dergelijke wetenschappelijke onderbouwing vergt immers onderzoek onder geconditioneerde omstandigheden,
hetgeen in de praktijk niet zonder meer mogelijk is. Om de bevindingen te toetsen aan de praktijk zullen daarnaast proeven
op enkele reguliere landbouwbedrijven worden uitgevoerd. Hierbij zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de monitoring
die door het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid wordt uitgevoerd.
Voorts wordt per mestverwerkinginstallatie in overleg met de desbetreffende producent een monitorings- en meetplan opgesteld,
waarin wordt aangegeven welke parameters, in welke frequentie en op welke wijze gemeten moeten worden. Onderdeel hiervan is
het opstellen van een zogenoemde massabalans van (in ieder geval) nutriënten en zware metalen. Aan de hand van de meetresultaten
wordt het procesverloop in beeld gebracht en vindt processturing plaats, die erop zal zijn gericht het proces te optimaliseren
en een stabiel product te maken met constante chemische en fysische kenmerken. Iedere producent die aan het onderzoek deelneemt,
wordt hierbij wetenschappelijk ondersteund door de Animal Sciences Group, onderdeel van Wageningen Universiteit en Researchcentrum.
Bovendien zal voor iedere mestverwerkinginstallatie een Life Cycle Analysis (LCA) worden uitgevoerd ten aanzien van alle producten
die gedurende het gehele proces ontstaan. De LCA vergelijkt onder andere het productieproces van het mineralenconcentraat
met het productieproces van kunstmest.
Daarnaast zal de afzet van alle eindproducten en reststromen die ontstaan bij de productie van het concentraat, waaronder
de fosfaatrijke dikke fractie worden gemonitord.
Zoals in paragraaf 1 is toegelicht zijn in overleg met de Europese Commissie een aantal randvoorwaarden aan het onderzoek
verbonden. Afgezien van de eerder genoemde onderzoeksduur van twee jaar zijn dit de volgende voorwaarden:
– er kunnen ten hoogste tien producenten van mineralenconcentraat aan de onderzoeken deelnemen;
– het onderzoek richt zich uitsluitend op concentraat verkregen door middel van ultrafiltratie of vergelijkbare industriële
technieken met als laatste processtap omgekeerde osmose;
– het maximale volume aan concentraat binnen het onderzoek bedraagt ten hoogste 15 procent van het totale volume aan ingangsmateriaal;
– het bij de onderzoeken betrokken areaal landbouwgrond bedraagt ten hoogste 20.000 hectare.
Voorts is de Nederlandse overheid gehouden om in maart 2009 een tussenevaluatie uit te voeren naar de aanwezigheid van zware
metalen en organische microverontreinigingen in het mineralenconcentraat. Dit met het oog op het in samenwerking met de Europese
Commissie vastleggen van specifieke eisen voor de toegestane concentraties van deze stoffen, uiterlijk eind juli 2009.
§ 3. Administratieve lasten
De administratieve lasten die voor producenten van mineralenconcentraat uit het onderzoek voortvloeien worden voor de twee
jaar waarin het onderzoek wordt uitgevoerd, becijferd op circa € 14.000. Deze berekening is gebaseerd op de aanname dat zich
15 producenten als deelnemer aanmelden. Ingevolge artikel 35a, tweede lid, kunnen hiervan 10 aan het onderzoek deelnemen.
Daarnaast is de berekening erop gebaseerd dat er circa 500 afnemers van het mineralenconcentraat zijn. De kosten die verband
houden met de aanmelding van de producenten zullen naar verwachting € 3.000 bedragen. De overige kosten (circa € 11.000) vloeien
voort uit de verplichting om een schriftelijke overeenkomst tot levering met de gebruikers van het mineralenconcentraat aan
te gaan.
De onderhavige regeling leidt niet tot een toename van de administratieve lasten voor wat betreft de administratieve verantwoording
van de aan- en afvoer en het vervoer van het mineralenconcentraat. Deze gegevens worden al in het kader van het gebruiksnormenstelsel
bijgehouden.
§ 4. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Door middel van dit onderdeel wordt in artikel 1 van de Uitvoeringsregeling het begrip ‘mineralenconcentraat’ opgenomen. Blijkens
de omschrijving van dit begrip is bepalend dat er een aantal opeenvolgende bewerkingsstappen, waarbij fysische scheiding van
de ingangsstroom plaatsvindt, wordt uitgevoerd. De laatste stap die hierbij wordt uitgevoerd dient in ieder geval omgekeerde
osmose te zijn. Omgekeerde osmose is een filtertechniek voor het zuiveren van vloeistoffen die gebruik maakt van een halfdoorlatend
(semi permeabel) membraan dat als eigenschap heeft dat het watermoleculen doorlaat en andere moleculen zoals opgeloste zouten
tegenhoudt. Bij omgekeerde osmose wordt de ingaande vloeistofstroom onder verhoogde druk (tegen de osmotische druk in) door
het membraan geperst waarbij een gereinigde deelstroom (permeaat) en een kleinere deelstroom met een concentratie aan opgeloste
stoffen (concentraat) ontstaat. Het permeaat is relatief schoon water dat na eventuele verdere zuivering kan worden geloosd.
Het concentraat dat hierbij ontstaat, is het ‘mineralenconcentraat’, dat als meststof kan worden toegepast.
Het ingangsmateriaal van de omgekeerde osmose is het permeaat dat is ontstaan door ultrafiltratie van de dunne fractie die
op zijn beurt weer is ontstaan door scheiding van drijfmest met behulp van een centrifuge of een andere mechanische scheider.
Ook ultrafiltratie is een filtertechniek met gebruik van membranen, zij het dat de poriën van de membranen groter zijn dan
de membranen die bij omgekeerde osmose worden gebruikt. Een dergelijke voorscheidingsstap is noodzakelijk om te voorkomen
dat de membranen die bij omgekeerde osmose worden gebruikt te snel verstopt of beschadigd raken, waardoor het proces wordt
verstoord. In plaats van ultrafiltratie kan ook een andere voorscheidingstechniek worden toegepast, mits de hiermee uit de
ingangsvloeistof te verwijderen deeltjes evenmin het proces van omgekeerde osmose verstoren.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij ultrafiltratie naast het permeaat dat als ingangsmateriaal dient voor omgekeerde
osmose, ook een concentraat ontstaat. Dit concentraat valt uitdrukkelijk niet onder de omschrijving van het begrip ‘mineralenconcentraat’
daar dit geen eindproduct van omgekeerde osmose is. Het door middel van onderhavige wijzigingsregeling in paragraaf 5 van
de Uitvoeringsregeling geïntroduceerde onderzoek en de bij separate regeling door te voeren vrijstelling van de gebruiksnorm
voor dierlijke meststoffen ziet derhalve niet op dit concentraat.
Onderdeel B
Door middel van de in artikel I, onderdeel B, opgenomen wijziging wordt in Hoofdstuk 3 van de Uitvoeringsregeling een nieuwe
paragraaf opgenomen. Deze paragraaf bevat de voorschriften voor het onderzoek naar de grootschalige productie, de afzet en
het gebruik van mineralenconcentraat.
Artikel 35a
De in artikel 35a opgenomen bepalingen zien op de wijze waarop producenten van mineralenconcentraat zich kunnen aanmelden
voor deelname aan het onderzoek. Producenten kunnen intermediairs zijn, maar ook landbouwers die in een verwerkingsinstallatie
op hun bedrijf mineralenconcentraat produceren. Zoals in het eerste lid is aangegeven beslaat het onderzoek, overeenkomstig
de in overleg met de Europese Commissie vastgestelde voorwaarde, de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010.
Door twee volle kalenderjaren te hanteren, kan voor wat betreft de monitoring van de afzet van het mineralenconcentraat en
de bij het productieproces ontstane overige producten, worden aangesloten bij de administratieve verantwoording in het kader
van het gebruiksnormenstelsel, die eveneens op een volledig kalenderjaar betrekking heeft. Overigens geldt dat ook voor de
in artikel 35e op te nemen vrijstelling met betrekking tot het gebruik van mineralenconcentraat, daar de gebruiksnormen voor
een geheel kalenderjaar gelden.
Om de periode waarin het onderzoek wordt uitgevoerd, volledig te kunnen benutten, is het noodzakelijk dat de producenten die
aan het onderzoek deelnemen direct bij de aanvang van de onderzoeksperiode volledig op het onderzoek zijn toegerust. Dit betekent
dat voordien in overleg met de onderzoekers die voor de wetenschappelijke begeleiding zorg dragen, voor elke installatie een
monitoring- en meetplan moet zijn opgesteld. Ook zullen de producenten in voorkomend geval in de installatie voorzieningen
ten behoeve van het onderzoek moeten treffen, zoals het plaatsen aftappunten ten behoeve van de bemonstering en analyse. In
verband met de benodigde voorbereidingstijd moeten producenten van het concentraat zich ingevolge het derde lid van artikel
35a tot uiterlijk 1 december 2008 aanmelden voor deelname aan het onderzoek.
Betrokken doelgroep is gedurende de voorbereiding van de onderhavige wijzigingsregeling uitgebreid geïnformeerd over het voorgenomen
onderzoek en over de wijze waarop zij zich voor deelname aan het onderzoek kunnen aanmelden. Voorts zijn het aanmeldingsformulier
en de toelichting daarop onder voorbehoud van eventuele bezwaren van de Europese Commissie op internet geplaatst.
Direct na die datum zal aan de hand van de overeenkomstig het vierde en vijfde lid van artikel 35a overgelegde gegevens en
beschrijvingen beoordeeld worden of wordt voldaan aan de in artikel 35b opgenomen voorwaarden. Zo nodig zullen de installaties
door middel van bedrijfsbezoeken fysiek gecontroleerd worden.
Naast de ingevolge het vierde lid van artikel 35a te overleggen gegevens over de locatie van de installatie en de opslagen
van het mineralenconcentraat moeten producenten ook de in artikel 35a, vijfde lid, genoemde beschrijvingen overleggen. De
beschrijving van de installatie en het productieproces betreft een gedetailleerde beschrijving van het mestverwerkingsproces,
de gebruikte technieken, de volgorde daarvan, de overige technische kenmerken en de capaciteit per uur van elke verwerkingsstap,
alsmede een schematische weergave daarvan. Ook moet er een beschrijving worden ingediend van onder meer de hoeveelheid dierlijke
meststoffen die jaarlijks wordt verwerkt en de hoeveel mineralenconcentraat die jaarlijks wordt geproduceerd. Deze beschrijvingen
zijn onder meer van belang met het oog op de voorwaarde dat het maximale volume aan mineralenconcentraat binnen het onderzoek
ten hoogste 15 procent van het totale volume aan ingangsmateriaal bedraagt. Bij de beschrijving van jaarlijks maximaal te
realiseren verwerkingscapaciteit van dierlijke mest zal een reële inschatting gemaakt moeten worden van de periode waarin
de installatie voor onder meer onderhouds- en schoonmaakwerkzaamheden buiten gebruik is. Voorts dient de capaciteit die benut
wordt voor de verwerking van dierlijke meststoffen van landbouwers aan wie op grond van artikel 112 van de Uitvoeringsregeling
een ontheffing is verleend van het verbod, bedoeld in de artikelen 19 en 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, in mindering
te worden gebracht. Ingevolge artikel 118, eerste lid, onderdeel e, is het immers niet toegestaan de eindproducten hiervan
te gebruiken op in Nederland gelegen landbouwgrond en deze eindproducten kunnen derhalve niet in het kader van het onderzoek
naar het mineralenconcentraat worden afgezet.
Artikel 35b
In artikel 35b zijn de voorwaarden voor aanwijzing als deelnemer opgenomen. Allereerst is het om voor aanwijzing in aanmerking
te komen noodzakelijk dat de producent zich voor 1 december 2008 heeft aangemeld en dat de overgelegde gegevens volledig en
juist zijn. Producenten die zich niet tijdig hebben aangemeld of die onvolledige gegevens hebben overgelegd, kunnen derhalve
niet aan het onderzoek deelnemen.
Bovendien is het vereist dat de producent de volledige zeggenschap over de gehele installatie en het productieproces heeft.
Deze eis is met name van belang, omdat de producent in het kader van het onderzoek in overleg met de onderzoeksbegeleiders
aanpassingen aan de installatie moet kunnen doorvoeren en in staat moet zijn om processturing door te voeren. In het verlengde
daarvan geldt als voorwaarde voor deelname dat de bedrijfsgebouwen waar het mineralenconcentraat wordt geproduceerd tot het
bedrijf of de onderneming van de desbetreffende producent behoren. Dit betekent dat deze bedrijfsgebouwen onder het relatienummer
van de aanvragende producent bij de Dienst Regelingen zijn geregistreerd. In de situatie dat meerdere bedrijven of ondernemingen
betrokken zijn bij een installatie, kan slechts één een aanvraag doen voor deelname aan het experiment. Het is in dat verband
evenmin mogelijk dat een producent bij een niet tot zijn bedrijf of onderneming behorende installatie gedeeltelijk (in tijd
of in omvang) verwerkingscapaciteit inhuurt.
Essentiële voorwaarde is voorts de eis dat de installatie uiterlijk 1 december 2008 volledig operationeel moet zijn en in
staat om het beoogde mineralenconcentraat te produceren overeenkomstig de ingediende beschrijving. Dit gelet op hierboven
toegelichte noodzaak dat het onderzoek zodra de onderzoeksperiode aanvangt moet kunnen starten. Dit betekent dat alle te onderscheiden
verwerkingsstappen met bijbehorende technische voorzieningen bedrijfsklaar zijn en daadwerkelijk in staat zijn om gedurende
een langere periode ongestoord en continu te functioneren en de maximale productiecapaciteit te produceren.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat deze voorwaarde tevens inhoudt dat de houder van de installatie over de benodigde vergunningen
beschikt. Immers indien de benodigde vergunningen ontbreken, mag de installatie niet draaien en is er derhalve geen sprake
van een operationele installatie.
Artikel 35b, tweede lid, voorziet in de mogelijkheid voor de minister om aan de aanwijzing nadere voorschriften verbinden.
Voorts kunnen aan de aanwijzing verbonden voorschriften worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken. Het stellen van nadere
voorschriften kan onder meer aan de orde zijn indien het met het oog op de in overleg met de Europese Commissie vastgestelde
voorwaarden om het onderzoek beheersbaar te houden, noodzakelijk is om beperkingen te stellen aan de omvang van de hoeveelheid
te produceren mineralenconcentraat. Voorts is het mogelijk dat er gelet op de aan het slot van paragraaf 2 toegelichte tussenevaluatie
naar de aanwezigheid van zware metalen en organische microverontreinigingen in het mineralenconcentraat specifieke eisen gesteld
dienen te worden voor de toegestane concentraties ervan.
Artikel 35c
De in artikel 35c opgenomen eis houdt verband met de in overleg met de Europese Comissie vastgestelde voorwaarden dat bij
het onderzoek ten hoogste tien producenten betrokken kunnen zijn. In de situatie dat zich meer dan tien producenten aanmelden,
zal de aanwijzing zodanig plaatsvinden dat er een zo groot mogelijke variatie aan verwerkingstechnieken en te verwerken mestsoorten
in het onderzoek wordt betrokken. Voorts zal bij de aanwijzing gelet worden op de variatie van de omvang van de jaarlijkse
productie en, in verband met de verschillende afzetmarkt, op de vestigingsplaats van de installatie.
Artikel 35d
Artikel 35d bevat de voorschriften die voor een deelnemende producent gelden.
Op grond van het eerste lid moet de producent medewerking verlenen aan het onderzoek. In dat verband zullen de producenten
gegevens moeten bijhouden volgens een vast te stellen monitoring- en meetplan. Ook zullen producenten monsters moeten nemen
die in het kader van het monitorings- en meetplan door de onderzoeksbegeleiders worden verzameld. De bedrijven zullen ook
alle relevante informatie moeten verstrekken die de onderzoeksbegeleiders nodig hebben voor het opzetten van de mineralen-
en massabalansen van de installaties. Ook de eerder toegelichte aanpassing van apparatuur, op kosten van de producent, ten
behoeve van het onderzoek vallen onder het verlenen van medewerking.
In principe moet de producent gedurende de gehele periode van het onderzoek produceren overeenkomstig de bij de aanmelding
verstrekte informatie. Dit betekent dat hij in het kader van het onderzoek ten hoogste de hoeveelheid mineralenconcentraat
kan produceren die aanvankelijk als maximale productiecapaciteit is opgegeven. Het aanbrengen van wijzigingen die ertoe leiden
dat wordt afgeweken van de initieel in de overgelegde beschrijvingen opgenomen informatie, is op grond van het vierde lid
pas mogelijk na instemming. Hiertoe moet de producent de beoogde wijzigingen melden bij de Dienst Regelingen. In overleg met
de onderzoeksbegeleiders zal bezien worden of de voorgestelde wijzigingen geen negatieve consequenties hebben voor de uitkomsten
van het onderzoek, bijvoorbeeld omdat een aanpassing tot andere eindproducten leidt of tot een andere samenstelling ervan.
Ook het uitbreiden van de productiecapaciteit of het nadien toevoegen van een extra verwerkingsstap is binnen het kader van
het onderzoek niet zonder meer mogelijk in verband met de voorwaarden dat het maximale volume aan concentraat ten hoogste
15 procent van het totale volume aan ingangsmateriaal mag bedragen en dat het bij de onderzoeken betrokken areaal landbouwgrond
ten hoogste 20.000 hectare bedraagt.
Het vierde lid biedt voldoende ruimte om ontwikkelingen ter optimalisering van de techniek niet te frustreren.
Het in het vijfde lid opgenomen voorschrift op basis waarvan de producent ervoor zorg moet dragen dat de in de bijlage I opgenomen
mestcode voor mineralenconcentraat bij het laden van het transportmiddel op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen moet
worden ingevuld, strekt ertoe de afzet van het mineralenconcentraat te kunnen volgen. Bij de ingevolge artikel 64, eerste
lid, voorgeschreven elektronische indiening van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen waarop die mestcode is ingevuld,
zal worden gecontroleerd of de producent en de afnemer als deelnemer aan het onderzoek zijn geregistreerd.
Omdat het met het oog op het onderzoek van belang is dat de samenstelling van mineralenconcentraat zo exact mogelijk wordt
bepaald, geldt op grond van het zesde lid, dat het gewicht van en het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de van het
bedrijf of van de onderneming van de producent afgevoerde hoeveelheid mineralenconcentraat wordt bepaald door middel van bemonstering
en analyse. In dat licht is het ten behoeve van de precisie van het onderzoek niet toegestaan de hoeveelheid van de dierlijke
meststoffen overeenkomstig de artikelen 84 tot en met 91 te bepalen op basis van de in die artikelen bedoelde forfaitaire
stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten. Forfaitaire waarden kunnen slechts worden gebruikt bij het onklaar raken
van het desbetreffende monster. Deze uitzondering geldt op grond van artikel 81, vijfde lid, dat via artikel 77, derde lid,
van toepassing is.
Het in het zevende lid opgenomen voorschrift is uitsluitend van belang voor producenten die een intermediaire onderneming
voeren. Ingevolge artikel 14 van de Meststoffenwet strekt de verantwoordingsplicht van intermediaire ondernemingen zich immers
uit over de hoeveelheden fosfaat in de op de onderneming aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen. Omdat het in het kader
van het onderzoek noodzakelijk is zicht te hebben op de afzet van alle eind- en tussenproducten zowel wat de betreft de hoeveelheden
fosfaat als stikstof, geldt op grond van het zevende lid, dat de verantwoordingsplicht van de aan- en afvoer op een onderneming
mede betrekking heeft op de hoeveelheid stikstof in de meststoffen. Landbouwers die op hun bedrijf mineralenconcentraat produceren
zijn op grond van artikel 14 van de Meststoffenwet gehouden de hoeveelheden aan- en afgevoerde meststoffen in zowel hoeveelheden
fosfaat als in hoeveelheden stikstof te verantwoorden.
De overige in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en in de Uitvoeringsregeling voor intermediairs en landbouwers gestelde
regels zijn uiteraard onverkort van toepassing.
In de op het bedrijf of de onderneming bij te houden administratie moeten in dat verband gegevens worden bijgehouden inzake
de methode van bewerking of verwerking, de hoeveelheid bewerkte of verwerkte dierlijke meststoffen, de hoeveelheid, de aard
en de samenstelling van de overige ingangsmaterialen en de hoeveelheid en de samenstelling van de eindproducten van de bewerking
of verwerking.
Artikel 35g
Het onderzoek dat met betrekking tot mineralenconcentraat wordt uitgevoerd, bestrijkt de jaren 2009 en 2010. Het tijdelijk
karakter van het onderzoek is in artikel 35g tot uitdrukking gebracht.
Onderdeel C
Bij de bij regeling van 12 december 2007 (Stcrt. 247) doorgevoerde wijziging van de Uitvoeringsregeling is de voordien in
artikel 69a, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling opgenomen uitzondering op de verplichting tot het opmaken van een vervoersbewijs
zuiveringsslib en compost voor bulkleveringen van compost aan particulieren met een maximum aan 3000 kilogram los product,
teruggebracht tot 1000 kilogram. Achtergrond hiervan was dat een hoeveelheid van 1000 kilogram met een reguliere aanhangwagen
kan worden vervoerd en dat dergelijke transporten dusdanig kleine meststromen betreffen, dat het geringe milieurisico rechtvaardigt
dat niet ieder transport door middel van een vervoersbewijs administratief behoeft te worden verantwoord.
Volgens de Branche Vereniging Organische Reststoffen (BVOR) vindt transport van compost naar particulieren ook plaats met
behulp van grote aanhangers en in kleine vrachtwagens die tot 6000 kilogram compost kunnen vervoeren. Met het oog daarop heeft
de BVOR verzocht de hoeveelheid compost waarvoor deze uitzondering geldt te verhogen tot 6000 kilogram. Door middel van de
in artikel I, onderdeel C, opgenomen wijziging wordt in de desbetreffende bepaling – die als gevolg van de in de vorige alinea
genoemde wijziging is opgenomen in artikel 69b, onderdeel b, – de hoeveelheid compost waarvoor bij vervoer naar particulieren
geen vervoersbewijs behoeft te worden opgemaakt weer teruggebracht naar 3000 kilogram. Hiermee wordt ten dele aan het verzoek
van de BVOR tegemoet gekomen. Reden hiervoor is dat het uit oogpunt van de handhaving gewenst is dat alle vervoer van compost
door middel van vrachtwagens vergezeld gaat van een vervoersbewijs, ongeacht de grootte van de desbetreffende vrachtwagen
of de grootte van de lading. Daarnaast is een hoeveelheid compost van meer dan 3000 kilogram een niet te verwaarlozen stroom,
bij het gebruik waarvan milieurisico’s niet zonder meer kunnen worden uitgesloten. In dat verband is het van belang dat het
vervoersbewijs zuiveringsslib en compost naast de administratieve verantwoording van vervoerde hoeveelheden compost ook nog
een andere rol speelt. Door ondertekening van het vervoersbewijs verklaren de leverancier en de vervoerder immers dat de compost,
waarop het vervoersbewijs betrekking heeft, voldoet aan de voor de verhandeling van meststoffen in hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit
en in hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling bedoelde verhandelingseisen inzake de minimale landbouwkundige werking en de
maximale waarden voor zware metalen. Met deze verklaring is – in het kader van de administratieve lastenverlichting – de tot
1 januari 2008 geldende verplichting dat vrachten compost tijdens het transport voorzien moesten zijn van de analyseresultaten
van de in de vracht aanwezige zware metalen, komen te vervallen. Gelet op artikel 1a van het Besluit gebruik meststoffen mag
compost slechts als meststof worden gebruikt indien aan hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit gestelde eisen is voldaan.
Deze bepaling geldt ongeacht of dit gebruik plaatsvindt op landbouwgrond, natuurterrein of overige grond.
Onderdeel D
Artikel 77, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling voorziet – onder de in dat artikellid opgenomen voorwaarden – in de mogelijkheid
dat de verschillende vrachten dierlijke meststoffen die door dezelfde leverancier worden vervoerd naar dezelfde afnemer, door
het laboratorium dat de analyses van deze meststoffen verricht, kunnen worden samengevoegd tot één mengmonster. Uit onderzoek4 is gebleken dat de nauwkeurigheid bij de analyse van één mengmonster kleiner is dan de nauwkeurigheid bij analyse van de
afzonderlijke monsters, waaruit het mengmonster is samengesteld. In het kader van het onderzoek naar de productie, afzet en
gebruik van mineralenconcentraat is het echter gewenst dat de in het mineralenconcentraat aanwezige hoeveelheden stikstof
en fosfaat zo nauwkeurig mogelijk worden vastgesteld. Met het oog daarop wordt door middel van de in artikel I, onderdeel
D, opgenomen wijziging van artikel 77, tweede lid, ten aanzien van mineralenconcentraat een uitzondering gemaakt op de in
dat artikellid opgenomen mogelijkheid tot het analyseren van mengmonsters.
Onderdeel E
Ingevolge artikel 35a, derde lid, kan een producent van mineralenconcentraat die wil deelnemen aan het onderzoek zich aanmelden
bij de Dienst Regelingen. Door middel van de bij artikel I, onderdeel E, doorgevoerde wijziging van artikel 122, eerste lid,
wordt erin voorzien dat bij deze aanmelding gebruik wordt gemaakt van het door de Dienst Regelingen daartoe bestemde formulier.
Het desbetreffende aanmeldformulier is beschikbaar gesteld op de internetsite hetlnvloket.nl en kan van die site worden gedownload.
Onderdeel F
Artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet voorziet onder meer in de mogelijkheid om bij ministeriële
regeling afvalstoffen of reststoffen aan te wijzen, indien er geen landbouwkundige en milieukundige bezwaren bestaan dat deze
stoffen als meststof worden verhandeld. Ingevolge artikel 4, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling worden de aldus aangewezen
stoffen opgenomen op bijlage Aa, onder I. Zoals is toegelicht in paragraaf 2.2 bij de regeling van 12 december 2007 tot wijziging
van de Uitvoeringsregeling (Stcrt. 247) wordt de aanwijzing van de in bijlage Aa opgenomen stoffen mede gebaseerd op de bevindingen
van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) naar aanleiding van de toetsing van de stoffen op landbouwkundige en
milieukundige aspecten overeenkomstig het daartoe opgestelde protocol. Dit protocol is op de internetsite van het ministerie
geplaatst (www.minlnv.nl/loket). De toetsing richt zich in eerste instantie op met name die reststromen of afvalstoffen die
in het kader van de Meststoffenwet 1947 als meststof verhandeld mochten worden, waarbij die met betrekking tot de uit de suikerindustrie
afkomstige reststof ‘schuimaarde’ inmiddels is afgerond.
Mede op basis van de bevindingen van de CDM ben ik van oordeel dat er geen landbouwkundige en milieukundige bezwaren bestaan
tegen het verhandelen van schuimaarde als meststof. In verband daarmee voorziet de in artikel I, onderdeel F, opgenomen wijziging
erin om schuimaarde onder nummer 1 op te nemen in bijlage Aa, onder I.
Als gevolg van deze wijziging valt de verhandeling van schuimaarde niet langer onder het overgangsregime van artikel 77 van
het Uitvoeringsbesluit, zoals dat is uitgewerkt in artikel 23 van de Uitvoeringsregeling. Dit betekent dat de verhandeling
van schuimaarde niet langer is onderworpen aan de bij of krachtens het Meststoffenbesluit 1977 gestelde regels. Thans zal
bij de verhandeling van schuimaarde voldaan moeten zijn aan de in Hoofdstuk III van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet
voor kalkmeststoffen opgenomen generieke voorschriften inzake de landbouwkundige werking, milieueisen en etikettering en aan
de in Hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling ter nadere uitwerking hiervan opgenomen uitvoeringsvoorschriften. Voor wat betreft
de etikettering is in dit verband van belang dat schuimaarde onder nummer 1 in bijlage Aa, onder I, is opgenomen. Op grond
van het eerste lid van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling dient namelijk in het kader van de etikettering tevens het nummer
te worden vermeld waaronder de desbetreffende stof in de bijlage is opgenomen.
Onderdeel G
De in artikel I, onderdeel G, van deze regeling opgenomen wijziging strekt ertoe de in bijlage A bij de Uitvoeringsregeling
opgenomen stikstofgebruiksnormen voor vruchtbomen voor het jaar 2009 te verhogen van 90 naar 135 indien het kleigrond betreft
en van 90 naar 105 indien het veengrond of zand- of lössgrond betreft.
Aanleiding hiervoor is een door de kwekers van vruchtbomen in Nederland ingediend voorstel voor actualisering van de stikstofgebruiksnormen
voor vruchtbomen. Dit omdat het stikstofbemestingsadvies voor de teelt van vruchtbomen zoals vermeld in de ‘Adviesbasis voor
de Bemesting van Boomkwekerijgewassen, vollegrondsteelten’, (BAB, Aendekerk et al. 2000), waarop de normen voor vruchtbomen
waren gebaseerd, door veel telers als achterhaald wordt beschouwd. De teelt van vruchtbomen is de laatste jaren geïntensiveerd
waardoor er onder andere meer planten per hectare staan.
Het ingediende voorstel is onderbouwd door Praktijkonderzoek Plant & Omgeving van Wageningen-UR en door de CDM werkgroep ‘Actualisatie
stikstofbemestingsadviezen’ beoordeeld en getoetst aan het ‘Protocol voor de actualisatie van bemestingsadviezen voor stikstof’.
De CDM heeft de aanbeveling gedaan om het voorstel voor actualisering over te nemen.
Zoals is aangegeven in paragraaf 1 van deze toelichting is de ontwerpregeling waarin de wijziging van de desbetreffende stikstofgebruiksnormen
was opgenomen, bekend gemaakt in de Staatscourant (2008, 147). Op het ontwerp van deze regeling is, voor zover betrekking
hebbend op de aanpassing van de stikstofgebruiksnormen voor vruchtbomen, een reactie ontvangen van de Land- en Tuinbouworganisatie
Nederland (LTO). Naar aanleiding van de reactie van de LTO dat ook de stikstofgebruiksnormen voor de gewassen Buxus, Coniferen,
Roos, Zaaiuien en Zomertarwe verhoogd zouden moeten worden, merk ik op dat actualisering van de stikstofgebruiksnormen eerst
aan de orde is indien daartoe, overeenkomstig voornoemd protocol, een voorstel voor verbetering van een bemestingsadvies voor
stikstof is ingediend.
De aanvankelijk in het ontwerp opgenomen wijziging voorzag ook in een verhoging van de van de stikstofgebruiksnormen voor
vruchtbomen op veengrond of zand- of lössgrond van 90 naar 135. Na publicatie is evenwel gebleken dat abusievelijk is verzuimd
om de stikstofgebruiksnorm overeenkomstig het protocol neerwaarts bij te stellen, daar wordt voorzien dat de aanvankelijk
voorgestelde stikstofgebruiksnorm op veengrond of zand- of lössgrond tot overschrijding van de norm van 50 mg nitraat per
liter grondwater leidt. Gelet hierop is in onderhavige regeling voor voornoemde gronden voorzien in een verhoging van 90 naar
105.
Onderdeel H
De in dit onderdeel opgenomen wijziging betreft slechts een redactionele verbetering.
Onderdeel I
Door middel van de in artikel I, onderdeel I, opgenomen wijziging wordt aan bijlage I een derde tabel toegevoegd. De in deze
tabel opgenomen mestcode voor mineralenconcentraat is de code die ingevolge artikel 61, eerste lid en derde lid, uiterlijk
bij het laden van het mineralenconcentraat op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen moet worden ingevuld. Blijkens de bij
de omschrijving ‘mineralenconcentraat’ behorende voetnoot, geldt deze mestcode uitsluitend voor het mineralenconcentraat dat
in het kader van het onderzoek naar het mineralenconcentraat is geproduceerd en wordt gebruikt. Het in de tabel opgenomen
forfaitaire stikstofgehalte en fosfaatgehalte kan uitsluitend bij de bepalingen van de te verantwoorden aan- en afgevoerde
hoeveelheden mineralenconcentraat worden gebruikt in de in artikel 81, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling opgenomen situatie
dat het monster na ontvangst op het desbetreffende laboratorium in het ongerede is geraakt.
Artikel II
Artikel I, onderdeel B, van deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de
Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst. De overige bepalingen van deze regeling treden op 1 januari 2009 in werking.
Met deze gefaseerde inwerkingtreding wordt deels afgeweken van mijn uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving
die inhouden dat nieuwe regels slechts op 1 januari of 1 juli ingaan en dat minimaal drie maanden voorafgaand aan de datum
van inwerkingtreding publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt.
Reden hiervoor is dat ik mij genoodzaakt zag de vaststelling van de regeling aan te houden, gelet op het voornemen van de
Tweede Kamer om de op 4 augustus 2008 voorgepubliceerde ontwerp-regeling te betrekken bij het algemeen overleg met de vaste
Kamercommissies voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op
2 oktober 2008. Daarnaast moest de schriftelijke reactie van de Europese Commissie met betrekking tot het onderzoek naar de
grootschalige productie, de afzet en het gebruik van mineralenconcentraat worden afgewacht, die op 13 november werd ontvangen.
De vertraging van de publicatie is deels ondervangen door uitgebreide informatie aan de doelgroep te verstrekken.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.