Regeling van 29 september 2010, nr. 5668860/10/6 tot wijzing van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES ter uitvoering van het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Regeling interlandelijke adoptie BES)

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 20, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

Besluit:

Artikel 1

Aan Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES wordt een nieuwe Titel 12a toegevoegd, luidende:

Titel 12a. Interlandelijke adoptie

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 232a

In deze Titel wordt verstaan onder:

a. het verdrag:

het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197);

b. de centrale autoriteit van de staat van herkomst:

de in de staat van herkomst van het kind aangewezen centrale autoriteit dan wel de overheidsinstantie, de vergunninghoudende instelling of andere persoon of instelling aan wie in die staat bepaalde taken van de centrale autoriteit zijn opgedragen;

c. adoptie:

een interlandelijke adoptie op verzoek van de in artikel 1:227, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek BES genoemde personen;

d. Onze Minister:

de Minister van Justitie.

HOOFDSTUK 2. TAAK EN BEVOEGDHEDEN VAN DE CENTRALE AUTORITEIT EN DE VERGUNNINGHOUDENDE INSTELLING

Artikel 232b
  • 1. Onze Minister wordt voor de openbare lichamen aangewezen als centrale autoriteit, bedoeld in artikel 6 van het verdrag. Bij in de Staatscourant openbaar te maken besluit wijst hij de onder zijn ministerie ressorterende dienst, diensten of vertegenwoordigers op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan, die aldaar wordt of worden belast met de taak van centrale autoriteit.

  • 2. De centrale autoriteit is belast met de in het verdrag omschreven taken van de centrale autoriteit, voor zover deze niet bij wet aan andere autoriteiten of instellingen zijn opgedragen.

Artikel 232c
  • 1. De centrale autoriteit is bevoegd, zonodig ook zonder uitdrukkelijke volmacht van degene die zich met een verzoek tot haar heeft gewend, zowel in als buiten rechte ter uitvoering van haar taak namens hem op te treden.

  • 2. De centrale autoriteit behoeft, indien zij in rechte optreedt, niet de bijstand van een advocaat, tenzij de rechtsingang aanvangt met een dagvaarding.

  • 3. De centrale autoriteit draagt zelf alle kosten die aan de uitvoering van haar taak zijn verbonden, voor zover deze niet door haar teruggevorderd kunnen worden van de verzoeker.

Artikel 232d
  • 1. De centrale autoriteit verleent de voogdijraad op diens verzoek machtiging als bedoeld in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie om in een andere staat die partij is bij het verdrag, of in een bepaald gebiedsdeel van die staat, op te treden. De machtiging wordt slechts verleend indien een eensluidende machtiging van de bevoegde autoriteit van die andere staat is verkregen.

  • 2. De voogdijraadtreedt, onder door Onze Minister nader te bepalen voorwaarden, op alsvergunninghoudende instelling in de zin van het verdrag en als vergunninghouder in de zin van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

HOOFDSTUK 3. PROCEDURE IN GEVAL VAN INTERLANDELIJKE ADOPTIE DOOR PERSONEN DIE HUN GEWONE VERBLIJFPLAATS IN EEN OPENBAAR LICHAAM HEBBEN

Artikel 232e

Personen die hun gewone verblijfplaats in een van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba hebben en die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere staat die partij is bij het verdrag, behoeven daartoe een beginseltoestemming van Onze Minister.

Artikel 232f
  • 1. Het rapport, bedoeld in artikel 15 van het verdrag, wordt door de vergunninghouder wiens bemiddeling door de aspirant-adoptiefouders is ingeroepen – in deze Titel verder aan te duiden als ‘de vergunninghouder’ – samengesteld en toegezonden aan de centrale autoriteit van de staat van herkomst, onder mededeling dat bij de binnenkomst van het kind in een openbaar lichaam moet zijn voldaan aan de voorwaarde van artikel 8, onder a, van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

Artikel 232g
  • 1. Het rapport, bedoeld in artikel 16 van het verdrag, wordt door de vergunninghouder in ontvangst genomen.

  • 2. Naar aanleiding van het in het eerste lid bedoelde rapport brengt de vergunninghouder schriftelijk, met redenen omkleed, advies uit aan de centrale autoriteit over de vraag of tegen de toevertrouwing van het kind aan de aspirant-adoptiefouders bedenkingen bestaan en of de adoptie voortgang mag vinden. Een afschrift van het advies doet hij aan de aspirant-adoptiefouders toekomen.

  • 3. Na ontvangst van het advies besluit de centrale autoriteit of tegen de toevertrouwing van het kind aan de aspirant-adoptiefouders bedenkingen bestaan en of de adoptie voortgang mag vinden. Aan haar besluit kan zij voorwaarden verbinden. Tegelijkertijd met de bekendmaking van het besluit aan de aspirant-adoptiefouders wordt van het besluit mededeling gedaan aan de vergunninghouder.

Artikel 232h

Met het oog op de in de staat van herkomst te nemen beslissing om het kind aan de zorg van de aspirant-adoptiefouders toe te vertrouwen, deelt de vergunninghouder de centrale autoriteit van die staat schriftelijk mede dat tegen deze toevertrouwing geen bedenkingen bestaan en dat de adoptie voortgang mag vinden. De mededeling gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring van de aspirant-adoptiefouders, dat zij ermee instemmen dat het kind aan hun zorg wordt toevertrouwd, en een schriftelijke verklaring van Onze Minister dat het kind voor een permanent verblijfsrecht in aanmerking komt.

Artikel 232i

De overbrenging van het kind naar een openbaar lichaam mag slechts plaatsvinden indien de vergunninghouder van de centrale autoriteit van de staat van herkomst de mededeling heeft ontvangen dat deze de in artikel 232h van dit Boek bedoelde verklaringen heeft ontvangen en dat zij ermee instemt dat de adoptie voortgang vindt.

Artikel 232j

De verklaring, bedoeld in artikel 23 van het verdrag, wordt op verzoek afgegeven door de griffier van het rechterlijk college dat de adoptie heeft uitgesproken, nadat twee maanden sinds de uitspraak in eerste aanleg of in hoger beroep zijn verstreken zonder dat hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld. Is beroep in cassatie ingesteld, dan kan de verklaring worden afgegeven na de uitspraak in cassatie. Zij wordt slechts afgegeven indien de verzoeker aantoont dat hij bij de verkrijging een gerechtvaardigd belang heeft. Voor de verklaring wordt een bij regeling van Onze Minister vast te stellen formulier gebruikt.

Artikel 232k
  • 1. Ingeval een in de staat van herkomst in overeenstemming met het verdrag tot stand gekomen adoptie door personen die hun gewone verblijfplaats in een openbaar lichaam hebben, niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, ziet de vergunninghouder erop toe dat in een van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba een verzoek tot omzetting in een adoptie naar deze wet wordt ingediend.

  • 2. Het verzoek wordt toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op de dag van de indiening ervan is voldaan aan artikel 228, eerste lid, onder a en d, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES. De omzetting heeft de gevolgen, bedoeld in de artikelen 229 tot en met 232 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES.

  • 3. Van de omzetting wordt een verklaring afgegeven overeenkomstig artikel 232j van dit Boek.

HOOFDSTUK 4. PROCEDURE IN GEVAL VAN INTERLANDELIJKE ADOPTIE VAN EEN KIND DAT ZIJN GEWONE VERBLIJFPLAATS IN EEN OPENBAAR LICHAAM HEEFT

Artikel 232l
  • 1. In geval van interlandelijke adoptie van een kind dat zijn gewone verblijfplaats in een openbaar lichaam heeft door echtgenoten of een persoon die hun gewone verblijfplaats hebben in een andere staat die partij is bij het verdrag, stelt de centrale autoriteit het in artikel 16 van het verdrag bedoelde rapport omtrent het kind op. Zij wint daartoe het advies in van de voogdijraad. Zij doet zich de op grond van artikel 4 van het verdrag vereiste toestemmingen door tussenkomst van de voogdijraad toekomen op bij regeling van Onze Minister vast te stellen formulieren. Zij bepaalt of met de voorgenomen plaatsing het hoogste belang van het kind is gediend.

  • 2. De centrale autoriteit doet het in het eerste lid bedoelde rapport, alsmede de in artikel 16, tweede lid, van het verdrag bedoelde bescheiden toekomen aan de centrale autoriteit van de staat van opvang.

Artikel 232m
  • 1. De overbrenging van het kind naar de staat van opvang mag slechts plaatsvinden nadat een der aspirant-adoptiefouders bij een in een openbaar lichaam gegeven rechterlijke beschikking tot voogd van het kind is benoemd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde beschikking wordt eerst gegeven nadat:

    • a. de centrale autoriteit door tussenkomst van de centrale autoriteit van de staat van opvang een schriftelijke verklaring van de aspirant-adoptiefouders heeft ontvangen, dat zij ermee instemmen dat het kind aan hun zorg wordt toevertrouwd;

    • b. de centrale autoriteit van de staat van opvang met deze beslissing heeft ingestemd, ingeval een zodanige instemming vereist is;

    • c. de centrale autoriteit van de staat van opvang schriftelijk heeft verklaard dat zij ermee instemt dat de adoptie voortgang vindt, en

    • d. door de centrale autoriteit bescheiden zijn ontvangen waaruit blijkt dat overeenkomstig artikel 5 van het verdrag door de bevoegde autoriteiten van de staat van opvang is vastgesteld dat de aspirant-adoptiefouders aan de vereisten van adoptie voldoen en daartoe geschikt zijn en dat het kind vergunning heeft of zal verkrijgen de staat van opvang binnen te komen en een permanent verblijfsrecht in de staat van opvang heeft of zal verkrijgen.

HOOFDSTUK 5. TOEPASSING WET OPNEMING BUITENLANDSE KINDEREN TER ADOPTIE

Artikel 232n
  • 1. De artikelen 1 tot en met 14, met uitzondering van de artikelen 7 en 10, derde lid, laatste volzin, van de voor het Europese deel van Nederland geldende Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie zijn, voor zover in deze Titel niet anders is bepaald, van overeenkomstige toepassing op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met dien verstande dat:

    • a. de aan de raad voor de kinderbescherming toekomende taken worden opgedragen aan de voogdijraad;

    • b. voor ‘Nederland’ zonodig wordt gelezen: een openbaar lichaam;

    • c. voorlopige voogdij als bedoeld in artikel 10 van deze wet wordt beschouwd als voorlopige toevertrouwing aan de voogdijraad, bedoeld in afdeling zes van titel veertien van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek BES;

    • d. voor ‘Vreemdelingenwet 2000’ wordt gelezen: Wet toelating en uitzetting BES;

    • e. de verwijzing naar Titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt beschouwd als een verwijzing naar: Titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES.

  • 2. De zesde afdeling van titel veertien van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES inzake voogdij is niet van toepassing op de uitoefening van de voorlopige toevertrouwing als bedoeld in de artikelen 241, 271, 272, 331 en 332 van dit Boek. Artikel 813, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES is bij een voorlopige toevertrouwing van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Tegen een besluit van Onze Minister is bezwaar mogelijk overeenkomstig de Wet administratieve rechtspraak BES. Onverminderd de bevoegdheid van de rechter in kort geding, is beroep mogelijk bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Tegen een beslissing van dit Gerecht in eerste aanleg kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 232o

Deze Titel is eveneens van toepassing op interlandelijke adopties die niet door het verdrag worden beheerst. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven over de uitvoering of toepassing van deze Titel.

Artikel 2

Aan artikel 327, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel i toegevoegd, luidende:

  • i. de omstandigheid dat hij niet beschikt over de ingevolge artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie vereiste beginseltoestemming.

Artikel 3

De volgende regelingen zijn van toepassing op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

  • a. de Regeling betreffende de verklaring houdende toestemming tot adoptie, als bedoeld in artikel 4 van het Haags Verdrag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Stcrt. 1998, 148);

  • b. de Regeling betreffende de verklaring inzake overeenstemming van interlandelijke adoptie en de verklaring inzake overeenstemming van omzetting van interlandelijke adoptie (Stcrt. 1998, 158);

  • c. de Richtlijnen opneming buitenlandse kinderen ter adoptie 2000 (Stcrt. 2000, 234).

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen in werking treedt of. Vindt plaatsing in de Staatscourant op een later tijdstip plaats, dan treedt deze regeling in werking met ingang van tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling interlandelijke adoptie BES.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 29 september 2010

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

TOELICHTING

In kwesties betreffende interlandelijke adoptie staat het belang van het kind bij uitstek centraal. In de nieuwe staatkundige verhoudingen is het daarom dringend gewenst om ter zake in het Europese deel en de overzeese delen van Nederland een coherente en materieel zoveel mogelijk equivalente wettelijke regeling te hebben. De noodzaak daartoe is ook onderkend doordat is aangegeven dat het wenselijk is om het mede voor de Nederlandse Antillen goedgekeurde en op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197) ook voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te doen gelden (Kamerstukken II 2008/09, 32 047, nr. 3, p. 12, nr. 15).

De onderhavige regeling voorziet hierin door voor de BES, via de opname van een nieuwe Titel 12a in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES, zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de voor het Europese deel van Nederland ter uitvoering van het verdrag getroffen maatregelen in de Wet van 14 mei 1998 (Stb. 1998, 302). Daarbij is recht gedaan aan de culturele verscheidenheid tussen het Europese deel van Nederland en de BES door in deze regeling uit te gaan van huidige mogelijkheden tot adoptie op de BES. Dit komt tot uitdrukking in de definitie van adoptie, waarin wordt verwezen naar de kring van personen die daartoe op grond van artikel 1:227 lid 1 BW BES gerechtigd is. Deze regeling brengt derhalve geen materiële wijziging aan in het nu op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldende adoptieregime.

Met deze regeling ontstaat in de nieuwe staatkundige verhoudingen binnen Nederland een zoveel mogelijk coherente regeling voor interlandelijke adopties. Daartoe zijn enkele ondergeschikte technische wijzigingen doorgevoerd, zijn enkele aanvullende voorschriften over de rechtspleging opgenomen op grond waarvan de bezwaarschriftprocedure tegen beslissingen van de Minister van Justitie geldt die is voorzien in de Wet administratieve rechtspraak BES (art. 1:232n lid 3 BW BES; vgl. art. 3 lid 1 IBES juncto de artikelen 55 e.v. WarBES), zijn de hoofdstukken 1 tot en met 4 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing verklaard op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (art. 1:232n lid 1 BW BES) en zijn de daarmee samenhangende en meest relevante uitvoeringsbesluiten uitgestrekt tot de BES (artikel 3). Dit laatste is geschied om zoveel mogelijk consistentie in de uitvoering te bewerkstelligen.

De in de Wobka aan de raad voor de kinderbescherming opgedragen taken worden voor de openbare lichamen BES in eerste instantie belegd bij de voogdijraad. Ook treedt de voogdijraad op als vergunninghoudende instelling in de zin van het verdrag en de Wobka. In een nader aanwijzingsbesluit op grond van artikel 1:232d, tweede lid, Burgerlijke Wetboek BES zal worden gespecificeerd welke werkzaamheden, mede gelet op hoofdstuk vijf van de Wobka, als zodanig door de voogdijraad zullen worden verricht. Op grond van artikel 1:232b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek BES zal separaat op elk van de openbare lichamen een liaison van de huidige centrale autoriteit worden aangewezen.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

Naar boven