Wet van 14 mei 1998 tot uitvoering van het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie en, in verband daarmee, wijziging van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen en enige andere wetten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om wettelijke voorzieningen te treffen ter uitvoering van het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197) en in verband daarmee de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen en enige andere wetten te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. het verdrag: het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197);

b. de centrale autoriteit van de staat van herkomst: de in de staat van herkomst van het kind aangewezen centrale autoriteit dan wel de overheidsinstantie, de vergunninghoudende instelling of andere persoon of instelling aan wie in die staat bepaalde taken van de centrale autoriteit zijn opgedragen.

HOOFDSTUK 2. TAAK EN BEVOEGDHEDEN VAN DE CENTRALE AUTORITEIT EN DE VERGUNNINGHOUDENDE INSTELLINGEN

Artikel 2

  • 1. Onze Minister van Justitie wordt voor Nederland aangewezen als centrale autoriteit, bedoeld in artikel 6 van het verdrag.

  • 2. De centrale autoriteit is belast met de in het verdrag omschreven taken van de centrale autoriteit, voor zover deze niet door deze wet of door de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie aan andere autoriteiten of instellingen zijn opgedragen.

Artikel 3

  • 1. De centrale autoriteit is bevoegd, zonodig ook zonder uitdrukkelijke volmacht van degene die zich met een verzoek tot haar heeft gewend, zowel in als buiten rechte ter uitvoering van haar taak namens hem op te treden.

  • 2. De centrale autoriteit behoeft, indien zij in rechte optreedt, niet de bijstand van een advocaat of procureur, tenzij de rechtsingang aanvangt met een dagvaarding.

  • 3. De centrale autoriteit draagt zelf alle kosten die aan de uitvoering van haar taak zijn verbonden, voor zover deze niet door haar teruggevorderd kunnen worden van de verzoeker.

Artikel 4

  • 1. De centrale autoriteit verleent een houder van een vergunning op grond van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie op diens verzoek machtiging om in een andere staat die partij is bij het verdrag, of in een bepaald gebiedsdeel van die staat, op te treden. De machtiging wordt slechts verleend indien een eensluidende machtiging van de bevoegde autoriteit van die andere staat is verkregen. De machtiging kan worden geweigerd indien reeds een of meer andere vergunninghouders gemachtigd zijn in die staat, of in het betrokken gebiedsdeel van die staat, op te treden.

  • 2. Vergunninghouders aan wie de in het eerste lid bedoelde machtiging is verleend, treden op als vergunninghoudende instellingen in de zin van het verdrag.

HOOFDSTUK 3. PROCEDURE IN GEVAL VAN INTERLANDELIJKE ADOPTIE DOOR PERSONEN DIE HUN GEWONE VERBLIJFPLAATS IN NEDERLAND HEBBEN

Artikel 5

Personen die hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben en die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere staat die partij is bij het verdrag, behoeven daartoe een beginseltoestemming van Onze Minister van Justitie als bedoeld in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

Artikel 6

  • 1. Het rapport, bedoeld in artikel 15 van het verdrag, wordt door de vergunninghouder wiens bemiddeling door de aspirant-adoptiefouders is ingeroepen – in deze wet verder aan te duiden als «de vergunninghouder» – samengesteld en toegezonden aan de centrale autoriteit van de staat van herkomst, onder mededeling dat bij de binnenkomst van het kind in Nederland moet zijn voldaan aan de voorwaarde van artikel 8, onder a, van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

  • 2. Ingeval de adoptie in de staat van herkomst wordt uitgesproken en deze adoptie niet tot gevolg zal hebben dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, roept de vergunninghouder de tussenkomst van de centrale autoriteit van de staat van herkomst in met het oog op de verkrijging van de in artikel 4, onder c en d, van het verdrag bedoelde toestemmingen voor de omzetting van de adoptie in een adoptie naar Nederlands recht.

Artikel 7

  • 1. Het rapport, bedoeld in artikel 16 van het verdrag, wordt door de vergunninghouder in ontvangst genomen.

  • 2. Naar aanleiding van het in het eerste lid bedoelde rapport brengt de vergunninghouder schriftelijk, met redenen omkleed, advies uit aan de centrale autoriteit over de vraag of tegen de toevertrouwing van het kind aan de aspirant-adoptiefouders bedenkingen bestaan en of de adoptie voortgang mag vinden. Een afschrift van het advies doet hij aan de aspirant-adoptiefouders toekomen.

  • 3. Na ontvangst van het advies besluit de centrale autoriteit of tegen de toevertrouwing van het kind aan de aspirant-adoptiefouders bedenkingen bestaan en of de adoptie voortgang mag vinden. Aan haar besluit kan zij voorwaarden verbinden. Tegelijkertijd met de bekendmaking van het besluit aan de aspirant-adoptiefouders wordt van het besluit mededeling gedaan aan de vergunninghouder.

Artikel 8

Met het oog op de in de staat van herkomst te nemen beslissing om het kind aan de zorg van de aspirant-adoptiefouders toe te vertrouwen, deelt de vergunninghouder de centrale autoriteit van die staat schriftelijk mede dat tegen deze toevertrouwing geen bedenkingen bestaan en dat de adoptie voortgang mag vinden. De mededeling gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring van de aspirant-adoptiefouders, dat zij ermee instemmen dat het kind aan hun zorg wordt toevertrouwd, en een schriftelijke verklaring van Onze Minister van Justitie dat het kind voor een permanent verblijfsrecht in aanmerking komt.

Artikel 9

De overbrenging van het kind naar Nederland mag slechts plaatsvinden indien de vergunninghouder van de centrale autoriteit van de staat van herkomst de mededeling heeft ontvangen dat deze de in artikel 8 bedoelde verklaringen heeft ontvangen en dat zij ermee instemt dat de adoptie voortgang vindt.

Artikel 10

De verklaring, bedoeld in artikel 23 van het verdrag, wordt op verzoek afgegeven door de griffier van het rechterlijk college dat de adoptie heeft uitgesproken, nadat twee maanden sinds de uitspraak in eerste aanleg of in hoger beroep zijn verstreken zonder dat hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld. Is beroep in cassatie ingesteld, dan kan de verklaring worden afgegeven na de uitspraak in cassatie. Zij wordt slechts afgegeven indien de verzoeker aantoont dat hij bij de verkrijging een gerechtvaardigd belang heeft. Voor de verklaring wordt een bij regeling van Onze Minister van Justitie vast te stellen formulier gebruikt.

Artikel 11

  • 1. Ingeval een in de staat van herkomst in overeenstemming met het verdrag tot stand gekomen adoptie door personen die hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, ziet de vergunninghouder erop toe dat in Nederland een verzoek tot omzetting in een adoptie naar Nederlands recht wordt ingediend.

  • 2. Het verzoek wordt toegewezen indien op de dag van de indiening ervan is voldaan aan de artikelen 227 en 228, eerste lid, onder a, en tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De omzetting heeft de gevolgen, bedoeld in de artikelen 229 tot en met 232 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. Van de omzetting wordt een verklaring afgegeven overeenkomstig artikel 10.

HOOFDSTUK 4. PROCEDURE IN GEVAL VAN INTERLANDELIJKE ADOPTIE VAN EEN KIND DAT ZIJN GEWONE VERBLIJFPLAATS IN NEDERLAND HEEFT

Artikel 12

  • 1. In geval van interlandelijke adoptie van een kind dat zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft door echtgenoten of een persoon die hun gewone verblijfplaats hebben in een andere staat die partij is bij het verdrag, stelt de centrale autoriteit het in artikel 16 van het verdrag bedoelde rapport omtrent het kind op. Zij wint daartoe het advies in van de raad voor de kinderbescherming. Zij doet zich de op grond van artikel 4 van het verdrag vereiste toestemmingen door tussenkomst van de raad voor de kinderbescherming toekomen op bij regeling van Onze Minister van Justitie vast te stellen formulieren. Zij bepaalt of met de voorgenomen plaatsing het hoogste belang van het kind is gediend.

  • 2. De centrale autoriteit doet het in het eerste lid bedoelde rapport, alsmede de in artikel 16, tweede lid, van het verdrag bedoelde bescheiden toekomen aan de centrale autoriteit van de staat van opvang.

Artikel 13

  • 1. De overbrenging van het kind naar de staat van opvang mag slechts plaatsvinden nadat een der aspirant-adoptiefouders bij een in Nederland gegeven rechterlijke beschikking tot voogd van het kind is benoemd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde beschikking wordt eerst gegeven nadat:

    a. de centrale autoriteit door tussenkomst van de centrale autoriteit van de staat van opvang een schriftelijke verklaring van de aspirant-adoptiefouders heeft ontvangen, dat dezen ermee instemmen dat het kind aan hun zorg wordt toevertrouwd;

    b. de centrale autoriteit van de staat van opvang met deze beslissing heeft ingestemd, ingeval een zodanige instemming vereist is;

    c. de centrale autoriteit van de staat van opvang schriftelijk heeft verklaard dat zij ermee instemt dat de adoptie voortgang vindt, en

    d. door de centrale autoriteit bescheiden zijn ontvangen waaruit blijkt dat overeenkomstig artikel 5 van het verdrag door de bevoegde autoriteiten van de staat van opvang is vastgesteld dat de aspirant-adoptiefouders aan de vereisten van adoptie voldoen en daartoe geschikt zijn en dat het kind vergunning heeft of zal verkrijgen de staat van opvang binnen te komen en een permanent verblijfsrecht in de staat van opvang heeft of zal verkrijgen.

Artikel 14

De Wet opneming buitenlandse pleegkinderen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de tweede definitie wordt het woord «pleegkind» vervangen door: kind;

b. De derde definitie komt te luiden:

aspirant-adoptiefouders: echtgenoten of een persoon die een buitenlands kind met het oog op adoptie wensen op te nemen of hebben opgenomen;

c. De vierde definitie komt te luiden:

adoptiefouders: echtgenoten of een persoon die een buitenlands kind hebben geadopteerd;

d. De zevende definitie komt te luiden:

bemiddeling: elke activiteit van een vergunninghouder gericht op totstandkoming van, of ondersteuning bij, de plaatsing van een buitenlands kind met het oog op adoptie bij aspirant-adoptiefouders.

B

In de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 7a, 8, 9, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 22, en 24 worden de woorden «aspirant-pleegouder», onderscheidenlijk «aspirant-pleegouders» telkens vervangen door «aspirant-adoptiefouder», onderscheidenlijk «aspirant-adoptiefouders», en worden de woorden «pleegkind», onderscheidenlijk «pleegkinderen» telkens vervangen door «kind», onderscheidenlijk «kinderen».

C

In de artikelen 2, 8 (aanhef), 15 en 20, vierde lid, wordt na het woord «kind» de zinsnede «met het oog op adoptie» ingevoegd.

D

In artikel 9 en artikel 21, zesde lid, wordt het woord «pleegouders» vervangen door de zinsnede «aspirant-adoptiefouders dan wel de adoptiefouders».

E

In de artikelen 11, 12 en 14 wordt het woord «pleegouders» telkens vervangen door: aspirant-adoptiefouders;

F

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. In artikel 4, onderdeel a, vervalt: tezamen schriftelijk bij Onze Minister.

Toegevoegd wordt de zin: Zijn de aspirant-adoptiefouders echtgenoten, dan dient het verzoek door hen tezamen te zijn ingediend.

2. Onder vernummering van onderdeel b. in c. wordt een nieuw onderdeel b. ingevoegd, luidende:

b. het verzoek, indien het strekt tot verlenging van de geldigheidsduur van een beginseltoestemming, ten minste twaalf weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de bestaande beginseltoestemming is ingediend;

G

In artikel 5, vijfde lid, wordt in onderdeel b de laatste volzin vervangen door: Op bijzondere omstandigheden kan geen beroep worden gedaan indien beide aspirant-adoptiefouders op het tijdstip van de indiening van het verzoek de leeftijd van vierenveertig jaren hebben bereikt.

H

Artikel 6, derde lid, vervalt.

I

In artikel 7a, vierde lid, wordt «twee maanden» telkens vervangen door: acht weken.

J

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. De tweede volzin van het eerste lid vervalt.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «omkleedt hij zijn beslissing met redenen en brengt haar tevens ter kennis van de officier van justitie» vervangen door: doet hij van zijn beslissing tevens mededeling aan de officier van justitie.

K

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer 1. geplaatst.

b. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:

  • 2. De bepalingen van deze wet blijven eveneens buiten toepassing indien de adoptie, in een periode waarin de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, is tot stand gekomen in overeenstemming met het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197), welke overeenstemming blijkt uit een schriftelijke verklaring van de bevoegde autoriteit van de staat waar de adoptie heeft plaatsgevonden.

L

Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde tot en met achtste lid worden vernummerd tot tweede tot en met zevende lid.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt «vijfde, zesde en zevende lid» vervangen door: vierde, vijfde en zesde lid.

M

Na artikel 16 wordt een nieuw artikel 16a ingevoegd, luidende:

Artikel 16a

Een vergunning wordt verleend voor een geldigheidsduur van drie jaren. Op verzoek van de vergunninghouder kan Onze Minister de geldigheidsduur van de vergunning verlengen voor een periode van telkens vijf jaren. Een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning wordt uiterlijk twaalf weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de bestaande vergunning ingediend.

N

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

Onze Minister beslist afwijzend op een verzoek tot verlening van een vergunning of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan indien hetzij gegronde vrees bestaat dat de aanvrager het bij of krachtens deze wet bepaalde niet zal naleven, hetzij de aanvrager naar verwachting te weinig toekomstmogelijkheden met betrekking tot bemiddeling inzake de opneming van buitenlandse pleegkinderen heeft.

O

Na artikel 17 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 17a
  • 1. De volgende werkzaamheden maken deel uit van de taak van de vergunninghouder:

    a. hij onderhoudt ten behoeve van de aspirant-adoptiefouders contacten met de Nederlandse en de buitenlandse autoriteiten, instellingen en personen die bij de opneming van het buitenlandse kind betrokken zijn. Hij zendt hun de noodzakelijke gegevens toe omtrent de aspirant-adoptiefouders en omtrent de kinderen waarvoor zij de zorg op zich zouden kunnen nemen.

    b. hij doet zo nodig onderzoek verrichten door en vraagt advies aan deskundige personen of instellingen in Nederland of in de staat van herkomst van het buitenlandse kind;

    c. hij assisteert de aspirant-adoptiefouders bij de in het buitenland in verband met de opneming van het buitenlandse kind te volgen procedures en bij de verkrijging van de voor toelating van dat kind in Nederland noodzakelijke bescheiden;

    d. hij ziet erop toe dat tussen de aspirant-adoptiefouders en de ouders van het kind of een andere persoon aan wie de zorg voor het kind is toevertrouwd geen contact wordt gelegd totdat vaststaat:

    1°. dat het kind voor adoptie in aanmerking komt;

    2°. dat de autoriteiten van de staat van herkomst instemmen met de opneming van het kind door de aspirant-adoptiefouders, en

    3°. dat de vereiste toestemmingen van personen en instellingen in de staat van herkomst zijn verkregen;

    e. hij belast zich met het aanvragen van de machtiging tot voorlopig verblijf voor het buitenlandse kind;

    f. hij assisteert de aspirant-adoptiefouders bij het regelen van de overkomst van het buitenlandse kind naar Nederland en ziet erop toe dat deze overbrenging in alle veiligheid en onder passende omstandigheden geschiedt, zo mogelijk in gezelschap van de aspirant-adoptiefouders;

    g. hij geeft de aspirant-adoptiefouders dan wel de adoptiefouders begeleiding nadat het buitenlandse kind is opgenomen.

  • 2. Het eerste lid, onderdeel d, geldt niet indien de adoptie plaatsvindt binnen eenzelfde familie of indien aan de door de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst ten aanzien van dat contact gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 17b
  • 1. De vergunninghouder vergaart zoveel mogelijk gegevens met betrekking tot de afkomst en de achtergrond van het buitenlandse kind in de staat van herkomst.

  • 2. De vergunninghouder houdt een dossier bij van elke door hem verleende bemiddeling. Het dossier bevat afschriften van alle correspondentie die met betrekking tot de opneming van het buitenlandse kind is gevoerd alsmede kopieën van de bescheiden die bij de binnenkomst van het kind in Nederland zijn getoond. Voorts bevat het alle in het eerste lid bedoelde gegevens. Het dossier wordt gedurende ten minste dertig jaren na de binnenkomst van het buitenlandse kind in Nederland bewaard.

  • 3. Indien de adoptieprocedure geen voortgang vindt, zendt de vergunninghouder de originelen van de door hem ontvangen bescheiden betreffende het buitenlandse kind terug aan de autoriteiten die deze hebben verzonden.

Artikel 17c
  • 1. Indien de staat van herkomst partij is bij het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de internationale samenwerking en de bescherming van kinderen op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197), dan wel indien de regelgeving van de staat van herkomst zulks vereist, houdt de vergunninghouder de bevoegde autoriteiten van de staat van herkomst op de hoogte van de adoptieprocedure en de maatregelen die worden genomen om deze af te wikkelen alsmede van het verloop van de aan de adoptie voorafgaande verzorgingsperiode.

  • 2. Voorts geeft de vergunninghouder, na de aspirant-adoptiefouders, de adoptiefouders of de wettelijke vertegenwoordiger van het kind daaromtrent te hebben geïnformeerd, gevolg aan met redenen omklede verzoeken van de autoriteiten van de staat van herkomst om informatie over de situatie met betrekking tot de adoptie.

Artikel 17d
  • 1. De vergunninghouder verstrekt aan het buitenlandse kind alsmede aan de aspirant-adoptiefouders, de adoptiefouders dan wel de wettelijke vertegenwoordiger desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van de bescheiden die hij met betrekking tot de adoptie onder zich heeft.

  • 2. De inzage in of het afschrift van de bescheiden wordt aan het buitenlandse kind geweigerd indien het:

    a. jonger dan twaalf jaar is, of

    b. de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.

  • 3. In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, worden desgevraagd aan de aspirant-adoptiefouders, de adoptiefouders of de wettelijke vertegenwoordiger inlichtingen, dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden verstrekt.

Artikel 17e
  • 1. Onverminderd de overige bepalingen van deze wet, verstrekt de vergunninghouder aan anderen dan het buitenlandse kind of de aspirant-adoptiefouders, de adoptiefouders dan wel de wettelijke vertegenwoordiger geen inlichtingen over de adoptie dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden dan met toestemming van het buitenlandse kind, indien het de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt. Heeft het buitenlandse kind de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt of heeft het deze leeftijd bereikt, doch kan het niet in staat worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan is voor de hier bedoelde verstrekking de toestemming van de aspirant-adoptiefouders, de adoptiefouders of de wettelijke vertegenwoordiger vereist.

  • 2. Onder anderen dan het buitenlandse kind en de aspirant-adoptiefouders, de adoptiefouders dan wel de wettelijke vertegenwoordiger zijn niet begrepen instanties die bij de adoptie betrokken zijn en degenen die betrokken zijn bij de uitvoering of de voorbereiding van een maatregel van kinderbescherming.

Artikel 17f
  • 1. Inlichtingen over, inzage in of afschrift van bescheiden kan worden geweigerd indien de persoonlijke levenssfeer van een ander dan het buitenlandse kind daardoor zou worden geschaad.

  • 2. Van het rapport, bedoeld in artikel 5, vierde lid, wordt geen afschrift verstrekt.

  • 3. Voor de verstrekking van een afschrift kan de kostprijs daarvan in rekening worden gebracht.

Artikel 17g

In het geval, bedoeld in artikel 7a, blijft artikel 17a buiten toepassing, behoudens het eerste lid onder e. Voorts blijven in dat geval buiten toepassing de artikelen 17b, eerste lid, en artikel 17e.

P

Het derde en vierde lid van artikel 18 vervallen.

Q

Artikel 20, vijfde lid, tweede volzin, vervalt.

R

Na hoofdstuk 5 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 5A. DE KLACHTENCOMMISSIE
Artikel 24a
  • 1. Er is een klachtencommissie voor klachten over gedragingen van vergunninghouders. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven over benoeming, samenstelling en bevoegdheden alsmede over de klachtenprocedure.

  • 2. Het ontwerp van de in het eerste lid genoemde maatregel wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Binnen een termijn van vier weken na de overlegging kan door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen worden gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

S

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Met het toezicht op de naleving door de vergunninghouders van de voor hen geldende voorschriften, bij of krachtens de artikelen 16 en 20 tot en met 23, is belast de Inspectie jeugdhulpverlening. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het toezicht.

2. Het derde lid vervalt.

T

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid worden de woorden «ambtenaren zijn» vervangen door: Inspectie, onderscheidenlijk ambtenaren, zijn.

U

Artikel 32 vervalt.

V

Artikel 34 komt te luiden:

Artikel 34

Deze wet wordt aangehaald als: Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

Artikel 15

In artikel 1, onder 1 van de Pleegkinderenwet, wordt de zinsnede «een buitenlands pleegkind als bedoeld in artikel 1 van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen» vervangen door: een door aspirant-adoptiefouders opgenomen buitenlands kind als bedoeld in artikel 1 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

Artikel 16

A

In artikel 231, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek worden de woorden «drie jaren» vervangen door: vijf jaren.

B

In artikel 327, eerste lid, onder i, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt «Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 1988, 566)» vervangen door: Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

Artikel 17

  • 1. De hoofdstukken van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Vergunningen die op grond van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen zijn verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, vervallen van rechtswege twee jaren na dat tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 14 mei 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Uitgegeven de tweede juni 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1995/96, 1996/97, 1997/98, 24 811.

Handelingen II 1997/98, blz. 2557–2572; 3207.

Kamerstukken I 1997/98, 24 811 (191, 276, 276a, 276b).

Handelingen I 1997/98, zie vergadering d.d. 12 mei 1998.

Naar boven