Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2010, 10228 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2010, 10228 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
A/Afkortingenlijst Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
ABRvS | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
AC | Aanmeldcentrum |
ACVZ | Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken |
AIVD | Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst |
Amv | Alleenstaande minderjarige vreemdeling |
AOW | Algemene Ouderdomswet |
APV | Algemene Plaatselijke Verordening |
Awb | Algemene wet bestuursrecht |
BKA | Buitenlands Kind ter Adoptie |
BMA | Bureau Medische Advisering |
BuZa | (Ministerie/Minister van) Buitenlandse Zaken |
BVV | Basisvoorziening vreemdelingensysteem |
BZK | (Ministerie/Minister van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
B&W | Burgemeester en Wethouders |
CAO | Collectieve arbeidsovereenkomst |
COA | Centraal Orgaan opvang Asielzoekers |
DJI | Dienst Justitiële Inrichtingen |
DNRI | Dienst Nationale Recherche Informatie |
DT&V | Dienst Terugkeer en Vertrek |
EG | Europese Gemeenschap |
EEG | Europese Economische Gemeenschap |
EER | Europese Economische Ruimte |
EU | Europese Unie |
EZ | (Ministerie/Minister van) Economische Zaken |
Flexwet | Wet Flexibiliteit en Zekerheid (Stb. 1998, 300) |
GBA | Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens |
GG&GD | Geneeskundige en gezondheidsdienst |
GVI | Gemeenschappelijke Visuminstructies |
HKS | Herkenningsdienstsysteem |
IND | Immigratie- en Naturalisatiedienst |
IOM | Internationale Organisatie voor Migratie |
JDS | Justitieel documentatiesysteem |
KMar | Koninklijke Marechaussee |
KLPD | Korps Landelijke Politiediensten |
KLM | Koninklijke Luchtvaart Maatschappij |
MTV | Mobiel Toezicht Vreemdelingen |
mvv | Machtiging tot voorlopig verblijf |
NGO | Non-gouvernementele organisatie |
(N)SIS | (Nationaal) Schengen Informatiesysteem |
NVVB | Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken |
OCW | (Ministerie/Minister van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
OM | Openbaar Ministerie |
OPS | Opsporingsregister |
Pb. | Publicatieblad |
PIL | Protocol Identificatie en Labeling |
PTSS | Posttraumatische stressstoornis |
REAN | Return and Emigration of Aliens from the Netherlands |
ROA | Regeling Opvang Asielzoekers |
Rva | Regeling verstrekkingen asielzoekers e.a. categorieën vreemdelingen 2005 |
Rvb | Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen |
RvS | Raad van State |
Rwn | Rijkswet op het Nederlanderschap |
SGC | Verordening (EG) Nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) |
SIRENE | Supplementary Information Request at the National Entries |
SIS | Schengen Informatiesysteem |
Stb. | Staatsblad |
Stcrt. | Staatscourant |
SUO | Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen |
SVB | Sociale Verzekeringsbank |
SZW | (Ministerie/Minister van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
TBC | Tuberculose |
TBS | Terbeschikkingstelling |
Trb. | Tractatenblad |
TWV | Tewerkstellingsvergunning |
UNDP | United Nations Development programme |
UNHCR | United Nations High Commissioner for Refugees |
UNRWA | United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East |
UWV | Uitvoeringsinstelling werknemersverzekering |
Vb | Vreemdelingenbesluit |
Vc | Vreemdelingencirculaire |
VIS | Verificatie- en informatiesysteem |
VWN | VluchtelingenWerk Nederland |
VN | Verenigde Naties |
VNG | Vereniging van Nederlandse Gemeenten |
VRIS | Vreemdelingen in de strafrechtketen |
VROM | (Ministerie/Minister van) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
VV | Voorschrift Vreemdelingen |
Vw | Vreemdelingenwet |
VWS | (Ministerie/Minister van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
Wajong | Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten |
WAO | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering |
Wav | Wet arbeid vreemdelingen |
WAZ | Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen |
Wbp | Wet bescherming persoonsgegevens |
WHW | Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek |
WIA | Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen |
WIW | Wet Inschakeling Werkzoekenden |
Wob | Wet openbaarheid van bestuur |
Wobka | Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie |
WSF | Wet op de Studiefinanciering |
Wsw | Wet Sociale werkvoorziening |
WvSr | Wetboek van Strafrecht |
WvSv | Wetboek van Strafvordering |
WW | Werkeloosheidswet |
Wwb | Wet werk en bijstand |
ZHP | Dienst Zeehavenpolitie van de politieregio Rotterdam-Rijnmond |
ZW | Ziektewet |
B
Paragraaf A1/6.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het werken volgens het PIL geeft inhoud aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ketenpartners voor de kwaliteit van de persoonsgegevens.
Het PIL beschrijft een gestandaardiseerde werkwijze voor het identificeren, registreren, wijzigen en verifiëren van persoonsgegevens in de vreemdelingenketen. PIL is kaderstellend voor de interne administratieve organisatie van de ketenpartners en is te raadplegen op de website van de vreemdelingenketen, onder producten.
De ketenpartners, die het protocol onderschrijven, verplichten zich daarmee tot het werken volgens het PIL, overeenkomstig hun taken en bevoegdheden in de identificatie en registratie, zoals beschreven in het PIL. De organisaties:
– werken volgens de processpecifieke uitwerkingen van het PIL bij het identificeren en registreren;
– hanteren de gemeenschappelijke persoonsgegevens in de eigen primaire processen en systemen als de leidende persoonsgegevens;
– verifiëren de identiteit van de vreemdeling op de daartoe aangewezen momenten in de processen;
– handelen volgens de wijzigingsprocedure, indien zij met afwijkende persoonsgegevens in aanraking komen.
De volgende uitgangspunten liggen ten grondslag aan het protocol:
– De persoonsidentificatie en eerste registratie geschieden bij het eerste contact met de vreemdeling.
– Het gebruik van een biometrisch kenmerk biedt de beste mogelijkheid tot unieke identificatie en verificatie.
– Waar wet- en regelgeving dat toestaan wordt de identificatie en verificatie met behulp van biometrie uitgevoerd (zie A3/3.6.2, A3/7.4.2 en C9/2.1.1.1.
– De partijen in de vreemdelingenketen die als eerste met een vreemdeling in aanraking kunnen komen, zijn: het Ministerie van BuZa, de IND, de vreemdelingenpolitie, de KMar en de ZHP.
– De organisatie die de persoonsgegevens registreert of wijzigt, is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de set persoonsgegevens van de betreffende vreemdeling die hij op dat moment registreert.
– De vreemdeling beschikt over het unieke vreemdelingennummer waaronder zijn identificerende gegevens zijn geregistreerd.
– Een nieuw uniek vreemdelingennummer wordt pas uitgegeven als niet vast te stellen is dat de vreemdeling eerder is geregistreerd.
– De GBA-gegevens zijn leidend, dat wil zeggen dat in de communicatie de vreemdeling wordt aangeduid met de persoonsgegevens zoals deze in de GBA zijn geregistreerd. GBA-persoonsgegevens kunnen niet gewijzigd worden door de partners in de vreemdelingenketen. Van het gebruik van GBA-gegevens kan slechts onder zeer strikte voorwaarden worden afgeweken.
C
Paragraaf A2/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Alvorens op de verschillende aspecten van toezicht aan de buitengrens wordt ingegaan, wordt een drietal algemene opmerkingen geplaatst.
Het is niet mogelijk om een aanvraag om een mvv dan wel een verblijfsvergunning regulier aan een grensdoorlaatpost of door tussenkomst van een ambtenaar belast met de grensbewaking in te dienen. Dit, om tegen te gaan dat het mvv-vereiste en de bijbehorende aanvraagprocedure vanuit het buitenland worden omzeild.
Het bovenstaande doet niet af aan de mogelijkheid om aangifte te doen inzake mensenhandel. Een dergelijke aangifte wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier. De procedure als beschreven in B9 is van toepassing.
Indien een vreemdeling bij een ambtenaar belast met de grensbewaking aangeeft een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel te willen indienen, dient gehandeld te worden overeenkomstig het gestelde in C9/2.1.1.1.
D
Paragraaf A3/7.7.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ten bewijze van het opleggen en het voldoen aan de verplichting tot periodieke aanmelding wordt daarvan in het reisdocument van de vreemdeling een aantekening gesteld als volgt:
• bij de eerste aanmelding wordt de voorgeschreven aantekening over aanmelding in het paspoort geplaatst (zie artikel 4.10 VV);
• bij de volgende aanmeldingen kan worden volstaan met aantekening van de datum daarvan, welke aantekening van een paraaf wordt voorzien;
• verleent de Korpschef ontheffing van de verplichting tot periodieke aanmelding, of stelt hij een andere termijn, dan stelt hij in het document voor grensoverschrijding de daaromtrent voorgeschreven aantekening door gebruik te maken van de sticker voor verblijfsaantekeningen (zie artikel 4.14 VV).
In afwijking van het bovenstaande wordt een asielzoeker in de opvanglocatie in het bezit gesteld van een registratiekaart meldplicht asielzoekers (zie C12/5.4).
E
Paragraaf A3/8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 55, eerste lid, Vw dient de vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd heeft ingediend zich beschikbaar te houden conform de aanwijzingen door de bevoegde autoriteit. Zie A6/3.1.
In artikel 55, tweede lid, Vw is de mogelijkheid tot documentzoeking opgenomen met betrekking tot asielzoekers. Deze bevoegdheid is ook van toepassing op hen die een afspraak willen maken voor het indienen van een asielaanvraag (zie C9/2.1.1.1).
In artikel 55, derde lid, Vw is de bevoegdheid opgenomen tot een veiligheidsfouillering. Deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend door de ambtenaren belast met grensbewaking of met toezicht op vreemdelingen ten aanzien van asielzoekers aan wie de maatregel van artikel 55, eerste lid, Vw opgelegd is, of ten aanzien van de vreemdeling die zich in een vertrekcentrum bevindt. De bevoegdheid heeft tot doel de veiligheid van de vreemdeling zelf, de in een centrum verblijvende asielzoekers en het daar aanwezige personeel te waarborgen. Bij de beoordeling in welke gevallen zal worden gefouilleerd, bijvoorbeeld bij het van buiten naar binnen komen van een asielzoeker, dient te worden nagegaan of deze fouillering in verhouding staat tot het doel. Dit betekent dat een asielzoeker die in een centrum verblijft niet op ieder moment kan worden onderworpen aan een veiligheidsfouillering, met andere woorden, er moet een reden of aanleiding voor zijn.
De bevoegdheden van documentzoeking en veiligheidsfouillering mogen slechts uitgeoefend worden met inachtneming van de volgende algemene uitgangspunten:
• fouillering blijft achterwege indien op een minder ingrijpende manier hetzelfde doel bereikt kan worden;
• fouillering geschiedt door een daartoe bevoegde ambtenaar (belast met toezicht/grensbewaking);
• fouillering vindt plaats door ambtenaren van het hetzelfde geslacht als de gefouilleerde;
• fouillering is toegestaan aan kleding en de oppervlakte van het lichaam; ook bagage mag doorzocht worden;
• fouillering in het lichaam is niet toegestaan;
• veiligheidsfouillering vindt niet plaats bij vreemdelingen jonger dan twaalf jaar.
F
Paragraaf A4/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die het wenselijk maken om een kortere vertrektermijn te geven. Om die reden is in artikel 62, vierde lid, Vw de bevoegdheid van de Minister opgenomen om de vertrektermijn tot minder dan vier weken te verkorten. De Korpschef, dan wel de Commandant der KMar kan ingevolge artikel 1.4 Vb zelfstandig tot verkorting van de vertrektermijn besluiten.
De vertrektermijn kan verkort worden in het belang van de uitzetting:
• indien de geldigheidsduur van de beschikbare reisdocumenten door het toekennen van een termijn van vier weken verloopt;
• indien gegronde vrees bestaat dat de vreemdeling misbruik zal maken van het gunnen van een vertrektermijn door niet-rechtmatig in ons land achter te blijven;
• indien de eerste reismogelijkheid zich voordoet vóór het verstrijken van de vertrektermijn, terwijl de daaropvolgende reismogelijkheid in redelijkheid te lang na het verstrijken van de vertrektermijn ligt;
• indien binnen de vertrektermijn van de vreemdeling de mogelijkheid bestaat hem in het kader van een door de DT&V georganiseerde overheidsvlucht te laten terugkeren;
• indien het een vreemdeling betreft wiens uitzetting dient te geschieden door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten ingevolge terug- en overnameovereenkomsten (zie A4/11).
De vertrektermijn kan voorts worden verkort in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid.
Bij EU-/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, is verkorting van de vertrektermijn alleen mogelijk in naar behoren aantoonbare dringende gevallen (zie artikel 8.24, derde lid, Vb en A6/5.3.3.7). Hiervan is slechts sprake bij een actuele, werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging van de openbare orde (Raad van State 15 juli 2005, Bulvydas, 200505057/1).
De verkorting van de vertrektermijn kan op twee manieren door de rechter worden beoordeeld:
• indien de Minister de vertrektermijn tegelijk met de afwijzing van de aanvraag verkort, dan zal de rechter bij de beoordeling van het beroep op de rechter tevens de verkorting van de termijn beoordelen;
• indien de Minister pas na afloop van het beroep op de rechter de vertrektermijn verkort, dan is afzonderlijk bezwaar of beroep mogelijk. In dit laatste geval mag de behandeling van een ingediend bezwaar- of beroepschrift niet in Nederland worden afgewacht.
Het verkorten van de vertrektermijn heeft overigens geen gevolg voor de termijn waarbinnen de vreemdeling bezwaar of beroep kan instellen. Deze termijn blijft in genoemde situaties in het algemeen vier weken, tenzij de aanvraag in de algemene asielprocedure wordt afgedaan, in welk geval de beroepstermijn een week bedraagt (zie artikel 69, eerste en tweede lid, Vw).
G
Paragraaf A4/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In een aantal gevallen wordt de vreemdeling geen vertrektermijn gegund (zie artikel 62, derde lid, Vw).
Het betreft de volgende categorieën:
• de vreemdeling wiens rechtmatig verblijf is geëindigd door afloop van de termijn als bedoeld in artikel 12 Vw (de zogenaamde vrije termijn);
• de vreemdeling die nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en zich dus illegaal toegang tot Nederland heeft verschaft of vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd.
• de vreemdeling van wie de tweede of volgende asielaanvraag is afgewezen in de algemene asielprocedure.
Vreemdelingen behorend tot de hierboven genoemde categorieën dienen Nederland dus onmiddellijk te verlaten.
H
Paragraaf A4/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Uitgangspunt in de Vw is dat de vreemdeling aan wie geen (verder) verblijf in Nederland is toegestaan een eigen verantwoordelijkheid heeft om Nederland binnen de daarvoor gestelde termijn te verlaten. Wanneer een vreemdeling niet beschikt over geldige reisdocumenten, dient hij hiervoor tijdig zelf te zorgen. Hiertoe kan de vreemdeling zich wenden tot zijn eigen diplomatieke vertegenwoordiging of tot familieleden of bekenden in het land van herkomst.
Wanneer een vreemdeling niet zelfstandig Nederland verlaat, kan uitzetting aan de orde komen (zie A4/6).
In het kader van een uitzetting van een vreemdeling die niet beschikt over een (geldig) reisdocument, wordt pas een (vervangend) reisdocument aangevraagd wanneer de uitzetting niet geëffectueerd kan worden op basis van een terug- of overnameovereenkomst of werkafspraken dan wel een claim op een vervoerder (artikel 65 Vw).
In een aantal gevallen is uitzetting van een vreemdeling aan wie geen (verder) verblijf in Nederland is toegestaan niet onmiddellijk uitvoerbaar, omdat deze niet over een (geldig) reisdocument beschikt op grond waarvan zijn toegang tot zijn land van herkomst of een ander land is gewaarborgd. Om na te gaan of de vreemdeling bij een andere ketenpartner bekend is, dient in die gevallen de vreemdelingenadministratie te worden geraadpleegd. Ter vaststelling van de nationaliteit en identiteit kan hier onder andere worden gedacht aan het vergelijken van foto’s en vingerafdrukken. Ter vaststelling van de nationaliteit van een vreemdeling kan in bijzondere gevallen gebruik worden gemaakt van de bij de IND aanwezige expertise op het gebied van taalanalyse.
Indien de uit te zetten vreemdeling niet in het bezit is van een (geldig) reisdocument of re-entry permit op grond waarvan de toegang tot het land van bestemming en zijn eventuele doorreis door een derde land is gewaarborgd, kan de DT&V zo spoedig mogelijk een (vervangend) reisdocument en de eventueel benodigde (transit)visa en re-entry permit aanvragen bij de betreffende buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging. Het verzoek tot een vervangend reisdocument wordt opgemaakt door de DT&V bij voorkeur in gezamenlijkheid met de betreffende vreemdeling. Indien de vreemdeling beschikt over (kopieën van) documenten die zijn identiteit of nationaliteit kunnen onderbouwen worden kopieën hiervan bij het verzoek gevoegd. In geen geval wordt in het verzoek om een (vervangend) reisdocument asielgerelateerde informatie aan de diplomatieke vertegenwoordiging verstrekt.
In de gevallen waarin onmiddellijke uitzetting door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten of door plaatsing aan boord van een schip of een vliegtuig mogelijk is (zie A4/8) zal in beginsel geen (vervangend) reisdocument en de eventueel benodigde (transit)visa en re-entry permit bij de betreffende buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging worden aangevraagd. Indien de uitzetting van een vreemdeling als hier bedoeld niet op de voorgeschreven wijze kan worden geëffectueerd, dient contact te worden opgenomen met de DT&V.
Voor het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument wordt veelal door de betreffende buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging verlangd dat de vreemdeling in persoon bij haar verschijnt. Ten behoeve van een presentatie aan de betreffende diplomatieke vertegenwoordiging kan de vreemdeling door de DT&V worden uitgenodigd, dan wel door de vreemdelingenpolitie of KMar worden gevorderd te verschijnen (zie M90A). Met deze presentatie wordt beoogd de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling vast te stellen en een (vervangend) reisdocument te verkrijgen. Op grond van artikel 63 Vw is de vreemdeling gehouden medewerking te verlenen aan de presentatie en het interview met de buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging.
De diplomatieke vertegenwoordiging wordt, evenals andere autoriteiten van het (vermoedelijke land van herkomst), nimmer op de hoogte gesteld van het feit dat de vreemdeling eerder een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland of in enig ander land. Er kan slechts worden aangegeven dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en om die reden Nederland dient te verlaten dan wel dat hij gehouden is om medewerking te verlenen aan de voorbereiding van zijn vertrek. Voorafgaande aan de presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiging zal de vreemdeling in een vertrekgesprek met de DT&V en door middel van een informatiebulletin worden geïnformeerd omtrent het feit dat hij niet is gehouden om inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de reden van zijn verblijf hier te lande. Aan de vreemdeling zal een kopie worden verstrekt van de aanvraag om een (vervangend) reisdocument, zoals deze is ingediend bij de diplomatieke vertegenwoordiging.
Bij contacten met de diplomatieke vertegenwoordiging ter verkrijgen van de voor het vertrek benodigde (vervangende) reisdocumenten past enige terughoudendheid in de fase dat nog niet door de rechter is beslist op een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag.
Dit betekent in beginsel dat het aanvragen van een (vervangend) reisdocument, re-entry permit, of identiteitsonderzoek alsook de presentatie (in persoon) van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst, indien het om een asielzoeker gaat, pas dient te geschieden na een uitspraak van de rechter in beroep, of, wanneer het indienen van een rechtsmiddel geen opschortende werking heeft (hoger beroep), tot het moment waarop de rechter heeft geoordeeld over het eventuele verzoek om een voorlopige voorziening.
Het indienen van hoger beroep heeft geen opschortende werking. Een asielzoeker mag de uitspraak in hoger beroep dus niet afwachten en dient Nederland te verlaten. Hij kan derhalve worden uitgezet, behoudens in geval van een toegewezen voorlopige voorziening. Omdat het indienen van hoger beroep geen opschortende werking heeft, is het mogelijk de vreemdeling te presenteren bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het (vermoedelijke) land van herkomst. Als een afgewezen asielzoeker echter in hoger beroep gaat én tegelijkertijd een verzoek om een voorlopige voorziening aanvraagt, dient gewacht te worden met de presentatie bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst totdat de ABRvS zich heeft uitgesproken over de voorlopige voorziening. In het geval de voorlopige voorziening wordt afgewezen kan gepresenteerd worden. In het geval de voorlopige voorziening wordt toegekend, dient presentatie in beginsel achterwege te blijven totdat de rechter heeft beslist in de bodemprocedure (hoger beroep).
Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin de asielaanvraag is afgewezen binnen de algemene asielprocedure. In deze gevallen heeft het instellen van beroep geen schorsende werking, maar heeft de vreemdeling direct aansluitend aan de algemene asielprocedure wel recht op opvang gedurende een vertrektermijn van vier weken. Tijdens deze vertrektermijn zal de DT&V reeds starten met de voorbereiding van het vertrek. Het indienen van een aanvraag voor het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument bij de diplomatieke vertegenwoordiging en indien nodig een presentatie, kunnen onderdeel uitmaken van deze voorbereiding.
De situatie waarin er sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel vormt daarop eveneens een uitzondering. Ook in dat geval kan de DT&V, ook indien de rechter nog niet heeft beslist op een door een asielzoeker ingediend verzoek om een voorlopige voorziening en/of ingesteld beroep, zich voor het aanvragen van een (vervangend) reisdocument, re-entry permit of identiteitsonderzoek wenden tot de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst.
Eventueel kan ook in andere (bijzondere) gevallen worden overgegaan tot vroegtijdige presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om afgewezen asielzoekers afkomstig uit een land waarvan bekend is dat het verkrijgen van openbare-ordeaspecten (bijvoorbeeld iemand die op grond van het strafrecht van zijn vrijheid is beroofd).
Is de vreemdeling in een huis van bewaring, een gevangenis, een TBS-inrichting of een soortgelijke inrichting opgenomen, dan dient het (vervangend) reisdocument zo mogelijk reeds tijdens zijn verblijf in die inrichting te worden aangevraagd, opdat de uitzetting zo spoedig mogelijk, bij voorkeur onverwijld, na het ontslag kan plaatsvinden (zie A4/10.1).
I
Paragraaf A4/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ten aanzien van het stellen van aantekeningen omtrent verwijdering in het reisdocument van de vreemdeling, gelden de volgende hoofdregels:
• een aantekening omtrent verwijdering mag in het reisdocument van een vreemdeling alleen worden gesteld indien er gegronde reden bestaat om te vermoeden dat de vreemdeling zal trachten zich (opnieuw) naar Nederland te begeven, zonder te voldoen aan de bij of krachtens de Vw gestelde voorwaarden voor binnenkomst;
• een aantekening omtrent verwijdering mag niet worden gesteld indien de doorreis van de vreemdeling door of diens toelating tot een derde land daardoor zou worden bemoeilijkt.
Gevaar voor moeilijkheden met het oog op doorreis, door of toelating tot, derde landen zal niet bestaan indien:
• De vreemdeling met toepassing van de ter zake gesloten overeenkomsten door bemiddeling van het land waarmee de overeenkomst is gesloten naar een derde land wordt uitgezet (zie A4/11);
• De vreemdeling rechtstreeks wordt verwijderd naar een land waar zijn toegang gewaarborgd is, hetzij omdat hij onderdaan is van dat land, hetzij omdat hij in het bezit is van een voor toelating tot dat land geldig reisdocument.
Bij uitzetting van een vreemdeling door middel van overgave aan de Belgische grensautoriteiten blijft – tenzij de Minister een andersluidende aanwijzing heeft gegeven – het stellen van een aantekening omtrent verwijdering in het reisdocument steeds achterwege indien de vreemdeling bestemd is om uit het Beneluxgebied te worden verwijderd.
Aantekeningen omtrent verwijdering mogen nimmer worden geplaatst in de identiteits- of reisdocumenten van:
• asielzoekers (zie C10/2);
• vreemdelingen op wie het beleid ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel (zie B9) van toepassing is.
Voor het stellen van aantekeningen in het algemeen, zie A3/5.
Voor de eventuele intrekking van de resterende geldigheidsduur van een visum, zie A2/4.3.7.
J
Paragraaf A4/6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Uitzetting is een bevoegdheid en geen verplichting van de Minister. De titel tot uitzetting is van rechtswege het gevolg van het niet verlenen, niet verlengen of intrekken van de vergunning, het eindigen van het rechtmatig verblijf, of het niet rechtmatige verblijf. In de artikelen 27, 45 en 63 Vw is opgenomen dat de vreemdeling kan worden uitgezet indien hij Nederland niet uit eigen beweging verlaat binnen de daartoe gestelde termijn. De rechter kan op het moment van het doen van zijn uitspraak beoordelen of er beletselen bestaan tegen uitzetting. Als de rechter de beschikking in stand laat, is met die uitspraak bevestigd dat de vreemdeling Nederland dient te verlaten.
Uitzetting vindt plaats:
– door overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten;
– door plaatsing aan boord van een vliegtuig of schip van de onderneming door wiens tussenkomst de vreemdeling heeft aangevoerd (zie A4/8); of
– indien geen van de bovenstaande opties mogelijk is: rechtstreeks, dan wel indirect door middel van een tussenstop, naar een land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang wordt verleend.
Van belang is dat in het kader van de uitzetting nimmer aan de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling, noch aan autoriteiten van het land van doorreis of bestemming, mag worden medegedeeld, of documenten mogen worden verstrekt waaruit blijkt dat de vreemdeling eerder een asielaanvraag heeft ingediend. Om te voorkomen dat deze informatie de genoemde autoriteiten bereikt, mag ook nimmer aan het personeel van de vervoersmaatschappij waarmee de vreemdeling wordt uitgezet, worden medegedeeld dat hij een asielaanvraag heeft ingediend. Er kan slechts worden aangegeven dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft en om die reden Nederland dient te verlaten.
Uitgeprocedeerde Amv’s ten aanzien van wie geen twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd en van wie de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het bijzondere beleid inzake Amv’s is geweigerd, komen in aanmerking voor voorzieningen in Nederland totdat het vertrek geëffectueerd wordt zolang zij nog minderjarig zijn.
Indien niet aannemelijk is geworden dat betrokkene zich zelfstandig kan handhaven (zie B14/2.2.3), dient bij de feitelijke terugkeer de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld te zijn, tenzij in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat de autoriteiten van het land van herkomst of een ander land waar betrokkene redelijkerwijs heen kan gaan, zorgdragen voor de opvang van alleenstaande minderjarigen. In dat geval rust op de Nederlandse overheid geen taak om te treden in de wijze van opvang van de minderjarigen.
Alvorens tot uitzetting over te gaan van een Amv van wie de asielaanvraag is afgewezen, dient contact opgenomen te worden met de DT&V en de IND. De voogd wordt op de hoogte gesteld van het besluit dat de betrokkene wordt uitgezet en van de wijze waarop de uitzetting zal plaatsvinden.
Indien het hoofd van een gezin uit Nederland moet worden verwijderd, geldt als algemene regel dat de tot zijn gezin behorende vreemdelingen, aan wie het niet of niet langer krachtens een van de bepalingen van artikel 8 Vw is toegestaan in Nederland te verblijven, zoveel mogelijk met het hoofd van het gezin verwijderd dienen te worden. Indien al dan niet door toedoen van een gezinslid gezamenlijk vertrek van het gezin niet mogelijk is, kan gescheiden verwijdering pas plaatsvinden nadat de zaak is beoordeeld en getoetst door de DT&V.
K
Paragraaf A4/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Artikel 64 Vw bepaalt dat de uitzetting achterwege dient te blijven zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen.
Als gezinsleden worden in dit verband aangemerkt:
• echtgenoten en (geregistreerde) partners en hun respectieve minderjarige (voor-)kinderen;
• de meerderjarige kinderen die feitelijk behoren en reeds in het land van herkomst behoorden tot het gezin.
In de situatie dat ten aanzien van een minderjarig kind sprake is van het achterwege laten van de uitzetting, worden als gezinsleden aangemerkt:
• de (stief/pleeg)ouders van het kind;
• de minderjarige (stief)broers en zussen van het kind;
• de meerderjarige broers en zussen die feitelijk behoren en reeds in het land van herkomst behoorden tot het gezin van bedoelde ouders.
Voor de wijze waarop de familierechtelijke relatie en het feitelijke behoren tot het gezin wordt aangetoond, wordt verwezen naar C14/6.2. In het kader van deze regeling behoeven officiële documenten, waarmee de familierechtelijke relatie wordt aangetoond, niet gelegaliseerd te zijn door de Minister van BuZa.
De vreemdeling die een verzoek om toepassing artikel 64 Vw indient, overlegt bij voorkeur een geldig grensoverschrijdingsdocument. Indien het voor de vreemdeling niet mogelijk is een grensoverschrijdingsdocument te overleggen, dient de vreemdeling (op andere wijze) voldoende inzicht in zijn identiteit en nationaliteit te verschaffen middels aanvullende gegevens en bescheiden.
Als de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling onvoldoende vast is komen te staan vraagt de IND, uitsluitend met het oog op de bepaling in artikel 64 Vw, slechts een gedeeltelijk advies op bij de medisch adviseur van BMA. De IND stelt aan de medisch adviseur slechts de vraag of de vreemdeling kan reizen en of er bij terugkeer in het land een medische noodsituatie ontstaat. De medisch adviseur zal in die gevallen geen advies worden gevraagd omtrent de vraag of medische behandeling in het land van herkomst mogelijk is. Aangezien het onderzoek naar de behandelmogelijkheden wordt gefrustreerd, door het niet kunnen aantonen van de identiteit en nationaliteit, wordt uitgegaan van het bestaan van behandelmogelijkheden.
De bescherming tegen uitzetting in deze gevallen moet uitdrukkelijk worden onderscheiden van de situatie waarin de vreemdeling medische behandeling in Nederland stelt te behoeven en om die reden in aanmerking wenst te komen voor een verblijfsvergunning (zie B8/2.1).
De uitzetting blijft op grond van artikel 64 Vw achterwege indien de medisch adviseur aangeeft dat:
• het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of
• de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan en de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waar betrokkene naar kan vertrekken.
Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling (zie B8/3.4).
Artikel 64 Vw kan onder bepaalde voorwaarden ook toegepast worden in afwachting van de definitieve besluitvorming op het artikel 64 Vw verzoek (zie A4/ 7.3.1 en A4/7.3.2).
Artikel 64 Vw betreft een tijdelijke maatregel, enkel gericht op de opschorting van de uitzetting en/of de rechtsplicht om Nederland te verlaten. Artikel 64 Vw geeft rechtmatig verblijf, maar geen verblijfsvergunning.
De vraag of op grond van artikel 64 Vw uitzetting achterwege moet blijven, kan zich niet eerder voordoen dan vanaf het moment waarop de rechtsplicht ontstaat Nederland te verlaten. Derhalve kan de bescherming van artikel 64 Vw niet intreden indien en zolang de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft ingevolge artikel 8 Vw. Uitzondering hierop is de ambtshalve toets die de IND uit kan voeren in de parallelle procedure (zie A4/7.3.2).
Een beroep op artikel 64 Vw is mogelijk indien de vreemdeling zich in de situatie bevindt waarin de werking van een besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning niet (langer) is opgeschort dan wel indien de vreemdeling nimmer een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft ingediend en geen rechtmatig verblijf heeft. Hierbij is niet van belang of de uitzetting op korte termijn is gepland.
Ingeval de vreemdeling ongewenst is verklaard ex artikel 67 Vw, of indien de toegang is geweigerd, kan er geen sprake zijn van rechtmatig verblijf ex artikel 8 Vw en kan er evenmin een geslaagd beroep worden gedaan op artikel 64 Vw.
Een aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen en het rechtmatig verblijf ex artikel 8, onder j, Vw toe te kennen, zal dan ook moeten worden afgewezen omdat betrokkene, vanwege de ongewenstverklaring, dan wel vanwege de toegangsweigering, daarop geen aanspraak kan maken.
De gezondheidstoestand van de vreemdeling kan desalniettemin, gelet op de strekking van artikel 64 Vw, aanleiding zijn om tijdelijk geen gevolg te geven aan de bevoegdheid om de vreemdeling uit te zetten.
In dat geval blijft de uitzetting achterwege zonder dat sprake is van rechtmatig verblijf en zonder dat de ongewenstverklaring of toegangsweigering wordt opgeheven. In dit geval gebeurt dit naar de ratio van (en niet ingevolge) artikel 64 Vw. Het stellen van een aantekening in het grensoverschrijdingsdocument blijft in deze gevallen achterwege.
L
Paragraaf A4/7.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een beroep op artikel 64 Vw is, gelet op artikel 1:3 Awb, een aanvraag in de zin van de Awb. De aanvraag wordt, met uitzondering van de procedure beschreven in A4/7.2.1.1, schriftelijk gedaan bij de IND en dient steeds onderbouwd te zijn met alle gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de beoordeling van de vraag of de uitzetting gelet op de gezondheid van betrokkene kan worden geëffectueerd.
Het beroep op artikel 64 Vw moet de vreemdeling in ieder geval onderbouwen met:
– Een recent ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring (zie model M39-A) met vermelding van de meest recente behandelaars, waarbij de vreemdeling momenteel onder behandeling staat. BMA verricht geen medisch onderzoek als de toestemmingsverklaring ouder is dan zes maanden.
– Een gedagtekend, ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s), waaruit blijkt:
○ de naam, het adres en het registratienummer van het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of het Nederlands Instituut van Psychologen van de behandelaar(s);
○ dat de vreemdeling medische klachten heeft, waarvoor hij door de behandelaar op dat moment actief wordt behandeld;
○ datum start behandeling en indien bekend verwachte einddatum van de behandeling.
○ wat de aard is van de medische klachten.
Het bewijs omtrent de medische situatie vreemdeling mag op het moment van overleggen niet ouder zijn dan een maand.
Met uitsluitend mededelingen van de vreemdeling zelf wordt in beginsel geen genoegen genomen. Dit is slechts anders indien bij de DT&V of bij de ambtenaar belast met de uitzetting, dan wel ontruiming, reeds aanstonds en wegens concrete aanwijzingen het vermoeden rijst dat de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen. In dat geval zal de ambtenaar belast met de uitzetting dan wel de DT&V ook zonder nadere onderbouwing van het beroep op artikel 64 Vw zich ervan moeten vergewissen of de uitzetting achterwege moet blijven en hiertoe bij de IND een onderzoek (laten) instellen. In de meeste gevallen zal de medisch adviseur van het BMA door de IND om een advies worden gevraagd (zie B8/3).
Indien er geen medische stukken ter onderbouwing van de aanvraag worden ingediend en een ingevulde toestemmingsverklaring (zie model M39-A) ontbreekt, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld binnen een redelijke termijn de aanvraag aan te vullen en dit verzuim te herstellen. Indien de vreemdeling hier niet aan voldoet, kan de aanvraag worden afgewezen.
De redelijke termijn voor het indienen van de ontbrekende, relevante medische stukken bedraagt in beginsel een week, maar kan korter zijn in het geval de uitzetting op (zeer) korte termijn gepland is.
Indien de vreemdeling zich wendt tot de DT&V, de vreemdelingenpolitie, ZHP, KMar of het COA, wordt de aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw doorgezonden aan de IND.
Een beroep op artikel 64 Vw kent geen wettelijke beslistermijn in de Vw. Daarom is artikel 4:13 tweede lid Awb van toepassing, waaruit volgt dat dient te worden beslist binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Deze redelijke termijn is in ieder geval na 8 weken verstreken. Ingevolge artikel 4:14 derde lid Awb kan deze beslistermijn eenmalig worden verlengd met een concreet benoemde termijn. Deze verlenging moet gezien de omstandigheden redelijk zijn. De verlenging van de beslistermijn is in deze gevallen in ieder geval redelijk omdat een medisch adviseur van BMA onderzoek bij derden moet doen naar de medische problematiek van de vreemdeling. Gelet hierop is een verlenging van de beslistermijn met 13 weken redelijk. Aan de vreemdeling wordt bekend gemaakt binnen welke termijn een beslissing op het verzoek om toepassing van artikel 64 Vw kan worden verwacht. De verlenging van de beslistermijn op basis van artikel 4.14 derde lid Awb staat los van opschorten van de beslistermijn als bedoeld in artikel 4:5 juncto artikel 4:15 Awb.
M
Paragraaf A4/7.2.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
N
Paragraaf A4/7.2.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot A4/7.2.1.1 en komt te luiden:
Een uitgeprocedeerde asielzoeker kan in afwachting van een beslissing op een verzoek om toepassing van artikel 64 Vw, rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder j, Vw krijgen, waardoor ingevolge de Rva recht op opvang ontstaat, indien door de vreemdeling, in afwijking van paragraaf 7.2.1.1, onderstaande procedure wordt gevolgd.
De vreemdeling neemt contact op met de IND over de te volgen procedure. De relevante medische gegevens van de vreemdeling worden, alvorens de aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw wordt ingediend, in een gesloten envelop voorzien van een stempel of aantekening “medisch geheim”, door de vreemdeling of de medische behandelaar aangeleverd aan de IND. Deze gegevens worden samen met een recente volledige ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring (zie model M39-A), een recente verklaring omtrent de medische situatie van de vreemdeling, opgesteld door een behandelaar die, hetzij in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, hetzij in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven en een kopie van een geldig reis- en/of identiteitsdocument naar de IND gestuurd.
De IND beoordeelt of de toestemmingsverklaring recent, volledig ingevuld en ondertekend is, of de vreemdeling momenteel actieve medische behandeling krijgt en of een geldig grensoverschrijdingsdocument of, indien het voor de vreemdeling niet mogelijk is een geldig grensoverschrijdingsdocument te overleggen, aanvullende gegevens en bescheiden omtrent zijn identiteit en nationaliteit aanwezig zijn. Met betrekking tot de compleetheid van de relevante medische gegevens beoordeelt de IND slechts of er een gesloten envelop van de behandelaar(s) gericht aan het BMA aanwezig is.
Indien de IND de ontvangen stukken als compleet heeft beoordeeld, wordt de gesloten envelop met de medische gegevens naar het BMA gezonden. Tevens wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om ongeveer twee weken later een aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw in persoon in te dienen bij de IND. Pas op het moment dat de aanvraag formeel is ingediend gaat de beslistermijn, ingevolge de Awb, lopen.
Deze periode is nodig om te kunnen vaststellen of de overgelegde relevante medische gegevens compleet zijn en of, gelet hierop, wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor opvang in afwachting van een beslissing op de aanvraag.
O
Paragraaf A4/7.2.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Als gevolg van het medische advies dat in de rust en voorbereidingstermijn kan worden opgesteld, kunnen medische omstandigheden eerder worden onderkend. Deze omstandigheden worden zoveel mogelijk (ambtshalve) meegenomen tijdens de asielprocedure. Dit kan ook gelden voor medische omstandigheden die later in de procedure tot uiting komen, indien dit is onderbouwd. Bij een afwijzing van de asielaanvraag wordt in de meeromvattende beschikking beoordeeld of de medische omstandigheden grond zijn voor toepassing van artikel 64 Vw.
De IND toetst ambtshalve artikel 64 Vw parallel aan de asielprocedure wanneer hier aan de hand van voornoemd medisch advies danwel andere medisch relevante gegevens, die later in de procedure ingebracht worden, aanwijzingen voor zijn. Hierbij is het wel noodzakelijk dat de vreemdeling een recente, volledige ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring (zie model M39-A) en bijvoorkeur een kopie van een geldig grensoverschrijdingsdocument heeft overgelegd. Indien het voor de vreemdeling niet mogelijk is een geldig grensoverschrijdingsdocument te overleggen dan dient de vreemdeling (op andere wijze) voldoende inzicht in zijn identiteit en nationaliteit te verschaffen middels aanvullende gegevens en bescheiden.
Artikel 64 Vw wordt in beginsel niet toegepast wanneer de vreemdeling op grond van de verordening 343/2003 (Dublin verordening) overgedragen kan worden aan een bij de Dublinverordening aangesloten land waarmee een terug- en overname overeenkomst is gesloten. In dat geval kan de vreemdeling op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden overgedragen, omdat de medische voorzieningen vergelijkbaar worden verondersteld tussen de lidstaten, tenzij de betrokken vreemdeling aannemelijk maakt met concrete aanwijzingen dat dit uitgangspunt in zijn of haar geval niet opgaat (zie hiervoor C3/ 2.3.6.4).
Voor opvolgende asielaanvragen die in de algemene asielprocedure kunnen worden afgewezen geldt de parallelle procedure in beginsel niet. Voor deze vreemdelingen staat de procedure zoals beschreven in A4/7.2.1.1 open. Bij opvolgende asielaanvragen die in de verlengde procedure worden afgedaan, bestaat wel de mogelijkheid om een parallelle procedure te voeren, indien de hierboven in deze paragraaf genoemde documenten zijn overgelegd. Zie ook C14/5.
P
Paragraaf A4/7.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In geval de aanvraag vanuit vreemdelingenbewaring wordt gedaan, dient de DT&V, de ambtenaar belast met het toezicht of de ambtenaar belast met de grensbewaking de noodzakelijke voortvarendheid te betrachten en bij het doorzenden van de aanvraag naar de IND melding te maken van het feit dat aan de vreemdeling de vrijheid is ontnomen. De IND behandelt deze aanvragen met voorrang.
Indien de aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen wordt ingewilligd, wordt de vreemdelingenbewaring ex artikel 59 Vw opgeheven, aangezien er (wederom) sprake is van rechtmatig verblijf.
Vreemdelingen die een aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw indienen terwijl ten aanzien van hen een maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd, komen niet in aanmerking voor toepassing van het beleid zoals neergelegd in paragraaf A4/7.2.1.1.
Q
Paragraaf A4/7.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij de beoordeling van een aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen wordt indien nodig door de IND de medisch adviseur van het BMA geraadpleegd. De IND zendt de voor het opstarten van een medisch advies relevante stukken naar het BMA met het verzoek om een advies uit te brengen. Het medisch onderzoek wordt uitgevoerd door de medisch adviseur van het BMA dan wel een andere arts die door de medisch adviseur hiertoe wordt ingeschakeld.
Als de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling onvoldoende vast is komen te staan, vraagt de IND, uitsluitend met het oog op de bepaling in artikel 64 Vw, slechts een gedeeltelijk advies op bij de medisch adviseur van BMA. De IND stelt aan de medisch adviseur slechts de vraag of de vreemdeling kan reizen en of er sprake is van medische noodsituatie. De medisch adviseur zal in die gevallen geen advies worden gevraagd omtrent de vraag of medische behandeling in het land van herkomst mogelijk is.
Indien een uitgeprocedeerde asielzoeker in afwachting van de besluitvorming op een aanvraag om toepassing artikel 64 Vw opvang wenst dient hij/zij, zoals aangegeven in paragraaf 7.2.1.1, voorafgaand aan het indienen van de aanvraag zijn/haar relevante medische gegevens te overleggen. Het BMA beoordeelt of de relevante medische gegevens compleet zijn. Indien deze compleet zijn wordt het adviestraject gestart. Indien deze niet compleet zijn informeert de IND de vreemdeling hierover mondeling en/of schriftelijk.
R
Paragraaf A4/7.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het indienen van een aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen schort de vertrekplicht niet op. In afwachting van de beslissing op de aanvraag, heeft de vreemdeling geen rechtmatig verblijf ex artikel 8 Vw.
In beginsel zal echter geen gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid tot uitzetting, zolang op de aanvraag niet is beslist.
Het indienen van een aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen schort evenmin de door het COA te volgen procedures tot beëindiging van verstrekkingen ingevolge de Rva op (zie C23/2.3.3).
Voor de procedure omtrent toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming wordt verwezen naar A4/7.2.1.1.
S
Paragraaf A4/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND doet, onder verwijzing naar het medisch advies van BMA, schriftelijk mededeling aan de vreemdeling dat de uitzetting achterwege zal blijven. Ook de duur van de opschorting van het vertrek, de periode waarin verwacht wordt dat de medische beletselen aanwezig zijn, wordt vermeld. Deze periode is in beginsel gelijk aan de periode die in het medisch advies van BMA is genoemd, met een maximum van een jaar.
De vreemdeling en zijn gezinsleden krijgen krachtens artikel 8, aanhef en onder j, Vw (wederom) rechtmatig verblijf. De vertrekplicht en de bevoegdheid tot uitzetting worden ingevolge de Vw opgeschort.
De IND informeert de DT&V dat de uitzetting tijdelijk achterwege wordt gelaten. Ingeval de vreemdeling aanspraak wenst te maken op de Rva-verstrekkingen, informeert de IND ook het COA.
In het geval dat onomstotelijk vaststaat dat de vreemdeling om medische redenen niet in staat is om te reizen, bijvoorbeeld bij een acute opname in een ziekenhuis, kan het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 Vw door de IND, op advies van de DT&V, zonder onderliggende aanvraag worden vastgesteld en verleend. In dat geval kan ook het beroep van de vreemdeling op artikel 64 Vw ingewilligd worden zonder dat daarvoor eerst een advies wordt ingewonnen van het BMA. In een dergelijk geval volstaat een bewijs van ziekenhuisopname of een ander medisch bewijs, of een advies van de DT&V waaraan een dergelijk bewijs ten grondslag heeft gelegen.
Een forensisch geneeskundige van de GG&GD dient altijd te worden ingeschakeld wanneer sprake is van een acuut besmettingsgevaar.
Indien de vreemdeling beschikt over een ingevolge de Vw vereist geldig document voor grensoverschrijding, wordt daarin door de IND een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (zie bijlage 7g VV) geplaatst, onder vermelding van de duur van de opschorting van het vertrek. De periode van deze opschorting mag de geldigheidsduur van het document niet overschrijden.
Indien de vreemdeling niet beschikt over een ingevolge de Vw vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan geldt het volgende.
In de gevallen waarin artikel 64 Vw voor de duur van minder dan zes weken wordt toegepast, wordt de vreemdeling enkel in het bezit gesteld van een brief van de IND waarin staat dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw.
In de gevallen waarin artikel 64 Vw voor de duur van meer dan zes weken wordt toegepast, wordt door de IND aan de vreemdeling een document W2, met een inlegvel, voorzien van een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen, uitgereikt (zie bijlage 7g VV). De geldigheidsduur van het document W2 is altijd gelijk aan de periode dat de uitzetting achterwege wordt gelaten.
Na afloop van deze periode ontstaat van rechtswege (wederom) de rechtsplicht voor de vreemdeling om Nederland binnen vier weken te verlaten alsmede de bevoegdheid tot uitzetting. Er is derhalve geen nieuw besluit nodig. Dit is slechts anders indien de uitzetting achterwege blijft zonder dat daarbij een eindtermijn werd gesteld. In dat geval dient per separaat besluit te worden vastgesteld dat de uitzetting niet langer achterwege wordt gelaten, dan wel dat de uitzetting voor een bepaalde periode wederom achterwege zal blijven.
T
Paragraaf A4/7.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien aan de voorwaarden van paragraaf A4/7.2.1.1 is voldaan kan artikel 64 Vw voorts worden toegepast ten aanzien van uitgeprocedeerde asielzoekers die een aanvraag hebben ingediend om toepassing van artikel 64 Vw, in afwachting van de definitieve besluitvorming.
Indien vastgesteld is dat alle relevante gegevens die nodig zijn om bij het BMA een medisch advies op te starten zijn overgelegd, wordt na indiening van de aanvraag, als op dat moment op de aanvraag nog niet beslist kan worden, artikel 64 Vw toegepast in afwachting van een beslissing op de ingediende aanvraag.
In deze situatie wordt artikel 64 Vw verleend voor maximaal drie maanden of zoveel korter totdat een beslissing op de aanvraag is genomen. Artikel 64 Vw vervalt van rechtswege na ommekomst van de termijn of de bekendmaking van de beslissing op de aanvraag. Indien na drie maanden nog geen inhoudelijke beslissing is genomen, wordt de toepassing van artikel 64 Vw ambtshalve voor maximaal drie maanden opnieuw verleend.
Indien de vreemdeling beschikt over een ingevolge de Vw vereist geldig document voor grensoverschrijding, wordt daarin door de IND een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (zie bijlage 7g VV) geplaatst, onder vermelding van de duur van de opschorting van vertrek. De periode van deze opschorting mag de geldigheidsduur van het document niet overschrijden.
Indien de vreemdeling niet beschikt over een ingevolge de Vw vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan wordt de vreemdeling enkel in het bezit gesteld van een brief van de IND waarin staat dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw, voor een periode van drie maanden of zoveel korter tot dat een beslissing op de aanvraag wordt genomen.
Indien artikel 64 Vw is toegepast in afwachting van de definitieve besluitvorming geldt na afloop van de periode van de opschorting van het vertrek een vertrektermijn van vier weken.
U
Paragraaf A4/7.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Wanneer in de algemene procedure de asielaanvraag kan worden afgewezen maar BMA-onderzoek in het kader van artikel 64 Vw is opgestart of zal worden opgestart kan er in beginsel op de asielaanvraag worden beslist. Aan de vreemdeling zal in afwachting van een beslissing om toepassing van artikel 64 Vw, rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder j, Vw worden verleend, ongeacht de mogelijkheid die de vreemdeling heeft tot indienen van beroep tegen de afwijzing van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel.
Vreemdelingen in vreemdelingenbewaring komen niet in aanmerking voor toepassing artikel 64 Vw in afwachting van de definitieve besluitvorming.
In deze situatie wordt artikel 64 Vw verleend voor maximaal drie maanden of zoveel korter totdat een ambtshalve beslissing is genomen. Artikel 64 Vw vervalt van rechtswege na ommekomst van de termijn of de bekendmaking van de ambtshalve toetsing. Indien na drie maanden nog geen inhoudelijke beslissing is genomen, wordt de toepassing van artikel 64 Vw ambtshalve voor maximaal drie maanden opnieuw verleend.
Indien de vreemdeling beschikt over een ingevolge de Vw vereist geldig document voor grensoverschrijding, wordt daarin door deIND een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (zie bijlage 7g VV) geplaatst, onder vermelding van de duur van de opschorting van vertrek. De periode van deze opschorting mag de geldigheidsduur van het document niet overschrijden.
Indien de vreemdeling niet beschikt over een ingevolge de Vw vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan wordt de vreemdeling in het bezit gesteld van een brief van de IND waarin staat dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw, voor een periode van drie maanden of zoveel korter tot dat een ambtshalve beslissing wordt genomen.
Indien artikel 64 Vw is toegepast in afwachting van de definitieve besluitvorming geldt na afloop van de periode van de opschorting van het vertrek een vertrektermijn van vier weken.
In de verlengde procedure wordt de asielaanvraag niet eerder afgewezen dan het BMA-advies klaar is. Dit geldt bij voorkeur ook wanneer de medische problematiek zich gedurende de asielprocedure openbaart. In de verlengde procedure zal in beginsel geen artikel 64 Vw procedure in afwachting van de definitieve besluitvorming plaatsvinden. De beslistermijn kan conform artikel 42 Vw met maximaal 6 maanden verlengd worden.
W
Paragraaf A4/7.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Tegen de vaststelling dat de uitzetting niet achterwege blijft, staan op grond van artikel 72 Vw rechtsmiddelen open, namelijk het indienen van een bezwaarschrift bij de IND. Het indienen van een bezwaarschrift schort de vertrekplicht, uitzetting of eventuele beëindiging van de voorzieningen niet op.
De behandeling van een eerste, tijdig ingediend verzoek om een voorlopige voorziening mag in beginsel in Nederland worden afgewacht. Een verzoek om een voorlopige voorziening dient binnen 24 uur te zijn ingediend. Het indienen van dit verzoek levert geen rechtmatig verblijf op ingevolge artikel 8 Vw en betekent evenmin dat de vreemdeling aanspraak maakt op de verstrekkingen ingevolge de Rva. De behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening mag niet hier te lande worden afgewacht indien redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich daartegen verzetten of het gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst verloren zou gaan.
De behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening mag evenmin worden afgewacht indien er duidelijk sprake is van een poging van de vreemdeling om de uitzetting te frustreren. Hieronder wordt verstaan het aanspannen van (vervolg)procedures ten tijde van de op handen zijnde uitzetting, terwijl er geen medische indicaties bestaan waaruit zou moeten blijken dat de vreemdeling niet in staat zou zijn om te reizen. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om een verzoek om een voorlopige voorziening dat is ingediend naar aanleiding van een afgewezen aanvraag ingevolge artikel 64 Vw die redelijkerwijs veel eerder had kunnen en moeten worden ingediend. Het gaat hier om zaken waarbij de vreemdeling zich eerst op het moment dat de daadwerkelijke uitzetting dreigt, beroept op een bij hem lang bestaand medisch feit waarvan niet is vastgesteld dat het een beletsel is voor de uitzetting.
De vaststelling of er sprake is van het frustreren van de uitzetting dient plaats te vinden aan de hand van alle individuele omstandigheden van de zaak. De DT&V zal derhalve steeds per geval moeten beoordelen of het de vreemdeling te doen is de geplande uitzetting te frustreren of dat de behandeling van het verzoek in Nederland mag worden afgewacht. De DT&V dient hierover aan de IND een advies uit te brengen, waaraan door de IND bij de besluitvorming zwaarwegende betekenis wordt gegeven.
In geval dat wordt geoordeeld dat de behandeling van het eerste, tijdig ingediende verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag worden afgewacht, wordt de vreemdeling of zijn raadsman hiervan aanstonds in beginsel schriftelijk op de hoogte gebracht. Uiteraard is het aan de rechtbank om te beoordelen of de uitzetting doorgang vindt, dan wel dat er door middel van een spoedprocedure op het verzoek van de vreemdeling zal worden beslist.
X
Paragraaf A4/7.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De beslissing op de asielaanvraag en de ambtshalve toets aan artikel 64 Vw worden indien mogelijk in de algemene asielprocedure en in ieder geval in de verlengde asielprocedure in een meeromvattende beschikking geslagen. Wanneer de vreemdeling ten behoeve van de beslissing op het asielverzoek in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven op het voornemen om de uitzetting niet op grond van artikel 64 Vw achterwege te laten, staat tegen de beschikking het rechtsmiddel beroep open.
Y
Paragraaf A4/7.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De uitzetting van de vreemdeling en van zijn gezinsleden wordt opgeschort indien bij de vreemdeling of een van zijn gezinsleden TBC is geconstateerd. Uitzondering hierop vormt de situatie waarbij gesloten TBC is geconstateerd bij deze vreemdeling of een van zijn gezinsleden en de overdracht van de vreemdeling zal plaatsvinden op grond van de verordening 343/2003 (Dublin verordening) dan wel overdracht zal plaatsvinden aan een bij de Dublinverordening aangesloten land waarmee een terug- en overname overeenkomst is gesloten. In dat geval kan de vreemdeling op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden overgedragen omdat de medische voorzieningen in beginsel vergelijkbaar worden verondersteld tussen de lidstaten, tenzij de betrokken vreemdeling aannemelijk maakt met concrete aanwijzingen dat dit uitgangspunt in zijn of haar geval niet opgaat (zie hiervoor C3/ 2.3.6.4). In het geval open TBC is geconstateerd bij de vreemdeling of een van zijn gezinsleden blijft de opschorting van uitzetting van kracht ongeacht het land waarnaar de uitzetting wordt beoogd.
Voor de toepassing van artikel 64 Vw wegens TBC is geen advies van het BMA nodig en is evenmin een toestemmingsverklaring M39-A vereist. TBC wordt vastgesteld door overlegging aan de IND van een gedagtekende verklaring van een GG&GD-arts. Deze verklaring dient te vermelden dat de betrokkene TBC heeft en wat de te verwachten behandeltermijn is. De verklaring mag niet ouder zijn dan twee weken.
De behandeling van TBC duurt in het algemeen 9 tot 12 maanden. Na het verstrijken van de behandeltermijn kan de DT&V tot uitzetting overgaan.
Indien de vreemdeling niet in het bezit is van een document voor grensoverschrijding wordt hij in het bezit gesteld van een document W2, met een inlegvel, voorzien van een Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (zie bijlage 7g VV). In geval er wel een document voor grensoverschrijding aanwezig is, wordt door de IND een Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen aangebracht met vermelding van de duur van de opschorting van vertrek. De periode van deze opschorting mag de geldigheidsduur van het document niet overschrijden.
Indien de vreemdeling bij wie TBC is geconstateerd zich onttrekt aan de medische behandeling en er geen besmettingsgevaar aanwezig is, dan is er niet langer een reisbeletsel naar analogie van artikel 64 Vw.
Onttrekt de vreemdeling zich aan de medische behandeling en er is een besmettingsgevaar aanwezig, dan is zijn uitzetting uit Nederland met het oog op zijn gezondheidstoestand niet verantwoord te achten in de zin van artikel 64 Vw. Vanwege het zich onttrekken aan de medische behandeling kan de vreemdeling niet uit Nederland worden verwijderd, maar hij vormt daarentegen wel een gevaar voor de algemene volksgezondheid. De Wet Publieke Gezondheid kan in deze situatie uitkomst bieden. Deze wet regelt onder andere gedwongen opname (isolatie) bij gevaar voor de algemene volksgezondheid en gedwongen behandeling.
Ten aanzien van andere procedurele bepalingen zij hierbij verder verwezen naar A4/7.3 en B1/4.5.
Indien sprake is van verdenking van TBC, zal de uitzetting van vreemdelingen in beginsel worden opgeschort tot het onderzoek naar TBC is voltooid.
Z
Paragraaf A6/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Artikel 6, eerste lid, Vw geeft aan dat aan de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, de verplichting opgelegd kan worden om zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats. Deze ruimte kan ingevolge het tweede lid worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek. Het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel is in ieder geval geïndiceerd wanneer naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de aanwijzing om zich op te houden in de bedoelde ruimte of plaats en/of omdat aspecten van openbare orde of nationale veiligheid dit vorderen. Ten aanzien van vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indienen of hebben ingediend, wordt verwezen naar A6/2.5 en C9/2.1.1.1 en 2.1.1.2. De vrijheidsbeneming zal dan een aanvang nemen in een gebouw van de grensdoorlaatpost of een politiebureau. Daarna zal de vreemdeling met een nieuwe beschikking geplaatst moeten worden in een inrichting waar het Reglement grenslogies (Stb. 1993, nr. 45) van toepassing is. Dient deze vreemdeling een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel in dan dient gehandeld te worden zoals hierna vermeld.
Verstekelingen (met uitzondering van de asielzoekers) dienen zoveel mogelijk geplaatst te worden aan boord van het schip waarvan zij afkomstig zijn. Deze plaatsing geschiedt op grond van artikel 5, tweede lid en artikel 65 Vw.
De vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd en die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient, kan de maatregel van artikel 6, eerste en/of tweede lid, Vw opgelegd worden. Voor de toepassing van deze maatregel bij deze categorie vreemdelingen wordt verwezen naar C9/2.1.1.1 en 2.1.1.2.
De weigering van toegang strekt zich niet enkel uit tot de verdere inreis in Nederland, doch ook tot de verdere inreis in het overige Schengengebied. Voor een toelichting op de situatie waarbij een asielzoeker de toegang geweigerd wordt, terwijl tegelijkertijd op grond van de Verordening 343/2003 een verzoek tot overname van de asielaanvraag ingediend wordt bij een andere staat, wordt verwezen naar A2/5.5.6. Aan Dublinclaimanten aan wie de toegang niet geweigerd kan worden, wordt de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 55 Vw opgelegd of, indien aan de voorwaarden daarvan wordt voldaan, de maatregel van artikel 59 Vw.
Aan een gezin met één of meer minderjarige kinderen dat de toegang is geweigerd kan een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw worden opgelegd indien aanleiding bestaat om aan te nemen dat het vertrek binnen twee weken kan worden gerealiseerd. Gelet op het belang van de grensbewaking en de mogelijkheid van het realiseren van het vertrek op korte termijn is het dan noodzakelijk dat de beschikbaarheid van het gezin is gegarandeerd. Om die reden is het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel aan het gezin in beginsel geïndiceerd. Indien het vertrek naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking niet binnen twee weken kan worden gerealiseerd zal in beginsel worden volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, Vw.
Indien tenminste één van de gezinsleden een asielaanvraag indient en deze aanvraag binnen de algemene asielprocedure kan worden afgedaan, zal de vrijheidsontnemende maatregel worden toegepast gedurende de asielprocedure. Zie C9/2.1.1.1 en 2.1.1.2 voor de toepassing van de maatregel op grond van artikel 6, eerste of tweede lid, Vw bij vreemdelingen die de toegang tot Nederland zijn geweigerd en die een asielaanvraag indienen. Zie A6/2.7 voor de duur van de maximale termijn die geldt bij vrijheidsontneming van gezinnen met minderjarige kinderen.
AA
Paragraaf A6/2.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In de wet is geen wettelijke maximumtermijn gesteld aan de vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw. De maatregel en de duur daarvan zal, mede gelet op het bepaalde in artikel 94 Vw, binnen 42 dagen getoetst worden door de rechtbank. De rechtbank zal alsdan toetsen of de maatregel voldoet aan het gestelde doel en of de maatregel bij afweging van alle belangen gerechtvaardigd is. Een vrijheidsontnemende maatregel die langer duurt dan zes maanden zal streng getoetst worden (zie A6/6).
Indien een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw aan een gezin met minderjarige kinderen is opgelegd geldt een maximale duur van twee weken. Indien de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is opgelegd en een asielaanvraag is ingediend, terwijl deze aanvraag binnen de algemene asielprocedure wordt afgedaan zal de vrijheidsontnemende maatregel kunnen worden toegepast gedurende de asielprocedure (zie C9/2.1.1.1 en 2.1.1.2 voor de toepassing van artikel 6 Vw gedurende de algemene asielprocedure). De maatregel kan dan voortduren tot uiterlijk twee weken gerekend vanaf het moment dat het gezin verwijderbaar is geworden. Ingeval er om een voorlopige voorziening is verzocht, waarvan de behandeling in Nederland mag worden afgewacht, betekent dit dat de maatregel mag voortduren tot uiterlijk twee weken nadat de voorzieningenrechter van de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het verzoek.
De maximale termijn van de vrijheidsontneming mag slechts worden overschreden indien door toedoen van (één van) de gezinsleden een binnen de hier bedoelde termijn geplande uitzetting geen doorgang kan vinden. Hiervan is sprake indien de uitzetting niet mogelijk is gebleken door fysiek verzet van de vreemdeling dan wel indien de vreemdeling in bewaring een nieuwe procedure start met als kennelijk doel de uitzetting te belemmeren.
AB
Paragraaf A6/5.3.3.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ten aanzien van vreemdelingen van wie de tweede of volgende asielaanvraag met toepassing van artikel 4:6 Awb in de algemene asielprocedure is afgewezen omdat geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht wordt zo spoedig mogelijk na bekendmaking van de afwijzende beschikking beoordeeld of bewaring op grond van artikel 59 Vw zal worden toegepast. Indien de hier bedoelde vreemdeling zich eerder gedurende enige tijd heeft ontrokken aan toezicht weegt het belang van de openbare orde in beginsel zwaarder dan het individuele belang van de vreemdeling. Voor de beoordeling van tweede of herhaalde aanvragen wordt verwezen naar C14/4.
AC
Paragraaf B1/4.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw wordt ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft:
a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door de Minister van BuZa aan te wijzen landen;
Toelichting
Deze landen zijn: Australië, België, Bulgarije, Canada, Cyprus Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zuid-Korea, Zweden en Zwitserland.
Voor vreemdelingen uit deze landen staat echter wel de mogelijkheid open om bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen ten einde hun verblijfsaanspraken vooraf te laten toetsen, zodat ook zij vroegtijdig weten of hun verblijfsrecht toekomt.
b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing, als bedoeld onder a;
Toelichting
Een gemeenschapsonderdaan heeft geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland te verblijven. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn verblijfsrecht immers rechtstreeks aan het gemeenschapsrecht. Ook van belang is dat de vreemdeling die niet zelf onderdaan is van een lidstaat van de EU, EER of Zwitserland, maar die wel rechtstreeks verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e), kind, partner of (schoon)ouder van een gemeenschapsonderdaan, vrijgesteld is van het mvv-vereiste (zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vw).
c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;
Toelichting
Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling, al dan niet onder voorwaarden, in staat is te reizen. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Hierbij wordt aangesloten bij B8/3.4. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar B8/3.
d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel;
Toelichting
Het Nederlandse beleid is er op gericht de opsporing en vervolging van hen die zich aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen. In dat opzicht is van groot belang dat slachtoffers en getuigen van mensenhandel aangifte doen van mensenhandel en dat slachtoffers op andere wijze medewerking verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr. Met de verblijfsregeling zoals neergelegd n artikel 3.48 Vb wordt beoogd te voorkomen dat het slachtoffer of de getuige van mensenhandel afziet van het doen van aangifte of dat het slachtoffer afziet van het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, uit vrees Nederland te worden uitgezet als illegale vreemdeling. In dat verband wordt er op gewezen dat het slachtoffer of de getuige ingevolge artikel 8, onder k, Vw gedurende een bedenktijd van maximaal drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland kan verkrijgen. In dat geval wordt nog geen verblijfsvergunning verleend.
Ingeval het noodzakelijk is dat de getuige-aangever in Nederland verblijft nadat de aangifte is gedaan, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang dat in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel noodzakelijk is.
Aan het slachtoffer van mensenhandel die aangifte doet of op andere wijze medewerking verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang er nog sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, dan wel de berechting in feitelijke aanleg van de verdachte nog niet heeft plaatsgevonden.
Het mvv-vereiste wordt hierbij niet tegengeworpen.
In het geval van de getuige-aangever kan de verblijfsvergunning eerst worden verleend, indien het OM de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst acht voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek. Ook in die situatie wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen. Er dient wel proces verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.
e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw;
f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning;
Toelichting e en f
Het mvv-vereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.
Het ontbreken van een mvv wordt evenmin tegengeworpen aan de vreemdeling die een aanvraag indient om wijziging van het verblijfsdoel. Hierbij is van belang dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar het soort verblijfsdoel. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld ook indien een vreemdeling twee maanden in het bezit geweest is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw en vervolgens in aanmerking wenst te komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voor de beoordeling of er sprake is van voortzetting van verblijf is dan niet van belang of de eerdere vergunning verlengd zou zijn of dat de vergunning na twee maanden is ingetrokken in verband met een wijziging in de situatie in het land van herkomst. Van belang is wel dat de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel tijdig, dat wil zeggen in ieder geval niet later dan twee jaar na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning, ontvangen is (zie artikel 3.82 Vb en B1/5.1).
g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;
h. de vreemdeling die houder is van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere staat die partij is bij het EG-verdrag, dan wel de echtgenoot of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat;
De geregistreerde partner dan wel ongehuwde partner van de langdurig ingezetene en het kind van die partner worden daarbij gelijk gesteld met de echtgeno(o)t(e) dan wel het kind van die echtgeno(o)t(e).
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, Vb kan van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld worden, de vreemdeling:
a. die voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vw of als Nederlander en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;
Toelichting
De vreemdeling die voor diens negentiende levensjaar ten minste vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw kan in aanmerking komen voor wedertoelating tot Nederland. Indien de vreemdeling minderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend. Indien de vreemdeling meerderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. Hiermee verhoudt zich niet dat het mvv-vereiste wordt tegengeworpen. Dit onderdeel komt grotendeels overeen met artikel 52a, onderdeel g, van het voormalige Vb, met dien verstande dat toegevoegd is de categorie vreemdelingen die in diezelfde periode geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland hebben verbleven. Het is redelijk laatstgenoemde vreemdelingen niet anders te behandelen om de enkele reden dat het rechtmatig verblijf geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland is doorgebracht.
b. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van de Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die:
• sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of als Nederlander; of
• op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, Vw en die sedertdien aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.
Toelichting
Kinderen van twaalf jaar of jonger die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en naar het oordeel van de Minister feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning indien zij feitelijk (zijn blijven) behoren tot het gezin van die ouder. Als hoofdregel geldt dat één van de ouders binnen drie dagen na de geboorte van het kind een aanvraag ten behoeve van het kind moet indienen om het verblijfsrecht mede geldig te maken voor het kind.
Is het kind evenwel niet direct na de geboorte aangemeld dan kan tot en met de leeftijd van twaalf jaar alsnog een aanvraag worden ingediend. In dat geval kan de verblijfsvergunning worden verleend indien naar het oordeel van de Minister genoegzaam is aangetoond dat het kind vanaf de geboorte onafgebroken in Nederland heeft verbleven en feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de ouder die houder is van een verblijfsvergunning. Gelet op het feit dat deze kinderen in Nederland zijn geboren, is het niet rechtvaardig om de aanvraag af te wijzen omdat het kind niet in het bezit is van een geldige mvv. Hetzelfde geldt ten aanzien van kinderen die in Nederland zijn geboren uit een ouder die op het moment van die geboorte rechtmatig in Nederland verbleef, al dan niet in afwachting van een (nadere) beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Van dat kind wordt evenmin verlangd dat het met die ouder vertrekt naar het land van herkomst om daar de beslissing op de mvv-aanvraag af te wachten. Tot de hier bedoelde categorie behoren onder meer de kinderen die tijdens de procedure in Nederland worden geboren uit een ouder die aansluitend op die procedure in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning. Tevens zijn vrijgesteld andere kinderen die in Nederland zijn geboren op een moment waarop de ouder op een der andere in artikel 8 Vw genoemde gronden rechtmatig in Nederland verbleef, bijvoorbeeld in verband met de aangifte van mensenhandel, of tijdens de vrije termijn, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.
c. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 21a Vw;
Toelichting
Onderdeel k ziet op feitelijk in Nederland verblijvende afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie in Nederland.
Geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status op grond van het Diplomatenverdrag of het Consulaire verdrag. De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt daarmee tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. De afhankelijke gezinsleden die tien jaar of langer bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven komen – evenals de hoofdpersoon – onder omstandigheden in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12).
Na beëindiging van de bijzondere geprivilegieerde status van de hoofdpersoon kan het voorkomen dat de geprivilegieerde hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Dit kan het geval zijn indien één of meer van de afhankelijke gezinsleden nog minderjarig is of als één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet minimaal tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven op basis van een bijzondere geprivilegieerde status. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Deze vrijstelling houdt verband met het feit dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, het feit dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en het feit dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Gelet hierop is het niet redelijk van deze afhankelijke gezinsleden een mvv te verlangen.
Personeelsleden van internationale organisaties en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status (de uitgezonden status) op grond van de Zetelovereenkomsten, waarin onder andere bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie. Deze personeelsleden en hun meerderjarige afhankelijke gezinsleden kunnen onder omstandigheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12). Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Onderdeel c ziet niet op de afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een internationale organisatie. Echter, ten aanzien van hen geldt evenzeer dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Daarom is evenmin redelijk van hen een mvv te verlangen. Daarmee wordt voor deze categorie toepassing gegeven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb.
d. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;
Toelichting
Onderdeel l ziet op bepaalde categorieën buitenlandse werknemers in de internationale sector van de arbeidsmarkt. De Vw is niet van toepassing op buitenlandse werknemers aan boord van Nederlandse zeeschepen of mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentaal plat, omdat werknemers in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt niet werkzaam zijn op Nederlands grondgebied. Deze vreemdelingen komen derhalve in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Er zijn echter enkele specifieke regelingen met betrekking tot de vergunningverlening met het oog op verlof, gezinshereniging en gezinsvorming, werkloosheid en werk op het Nederlandse grondgebied voor vreemdelingen die een arbeidsverleden van zeven jaren of langer in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt hebben (zie artikel 3.34 tot en met 3.38 Vb en B5). Gelet op het feit dat deze vreemdelingen veelal niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland, geacht worden verblijf te houden aan boord van het Nederlandse zeeschip of de mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, en reeds zeven jaren in deze positie verkeren, is het redelijk van hen niet te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen. Omdat op vreemdelingen die werkzaam zijn in de internationale luchtvaart, het internationale wegtransport of de internationale binnenscheepvaart onder bepaalde voorwaarden de Wav en de Vw wel van toepassing zijn, zijn die vreemdelingen niet vrijgesteld van het mvv-vereiste.
e. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80. Deze zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het Associatiebesluit 1/80 geeft rechten aan Turkse werknemers die behoren tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat. Ingevolge de jurisprudentie van het Hof van Justitie houdt het recht zoals neergelegd in het Associatiebesluit 1/80 om na een bepaalde periode van legale arbeid de arbeid voort te kunnen zetten, noodzakelijkerwijs in dat de betrokken vreemdeling een recht van verblijf heeft. Volgens het Hof wordt aan de erkenning van die rechten door artikel 6 van het Associatiebesluit 1/80 niet de voorwaarde gesteld dat het legale karakter van de arbeid door de Turkse werknemer wordt gestaafd door het bezit van een specifiek administratief document, zoals een verblijfsvergunning. Als wordt vastgesteld dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt en uit dien hoofde recht heeft op een verblijfsvergunning kan het ontbreken van een geldige mvv hem niet worden tegengeworpen. In de meeste gevallen zal de desbetreffende werknemer echter verkeren in een situatie van voortzetting van verblijf of reeds op grond van enige andere vrijstelling van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat verblijfsrechten niet slechts uit artikel 6, maar ook uit enkele andere artikelen van het Associatiebesluit 1/80 kunnen voortvloeien.
f. die in aanmerking komt voor terugkeer naar Nederland op grond van artikel 8 van de Remigratiewet;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op de vreemdeling die met gebruikmaking van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet een verblijfsvergunning aanvraagt. Hierbij gaat het zowel om de ouder als het (meerderjarige) kind die eerder in Nederland hebben verbleven. Door de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet (en daarmee tevens naar het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet) is verzekerd dat de vrijstelling alleen van toepassing is op de vreemdeling die voor de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking komt. Deze bepaling ziet derhalve niet op de vreemdeling die op grond van eerdere of andere remigratieregelingen is teruggekeerd naar zijn land van herkomst en die wil terugkeren naar Nederland. De vreemdeling die binnen één jaar na remigratie uit Nederland op grond van de Remigratiewet een aanvraag om verblijf in Nederland indient en die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning, komt op grond van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Uit artikel 10, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet volgt dat alleen voor de terugkeeroptie in aanmerking komt, de vreemdeling die drie jaar in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning onder een beperking van niet-tijdelijke aard. De beperkingen van tijdelijke aard zijn voor het bepaalde bij en krachtens de Remigratiewet geregeld in de Regeling Aanwijzing vreemdelingen wegens verblijf voor een tijdelijk doel (Stcrt. 2000, 62). Uiteraard is de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet alleen van belang voorzover daaruit het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voortvloeit. In andere gevallen kan de vreemdeling op grond van deze terugkeeroptie een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. In het laatste geval kan de desbetreffende aanvraag niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een mvv. Overigens verdient het de voorkeur dat deze vreemdelingen vóór hun terugkeer naar Nederland een mvv aanvragen. Artikel 8 van de Remigratiewet heeft ook betrekking op kinderen van vreemdelingen. Ook deze kinderen kunnen van de terugkeeroptie gebruikmaken en zijn daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste. Concreet betekent dit, dat vrijgesteld is de vreemdeling die direct voorafgaande aan de remigratie als minderjarig kind van de ouder in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning of als Nederlander en binnen een jaar na de remigratie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet met de ouder naar Nederland terugkeert. Tevens is vrijgesteld de vreemdeling die binnen een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en vervolgens zelfstandig naar Nederland terugkeert.
g. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is;
Toelichting
De persoon die feitelijk in Nederland verblijft en bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek ingevolge artikel 17, eerste lid, Rwn heeft ingediend tot vaststelling van zijn vermeende Nederlanderschap, wordt in het algemeen niet uitgezet indien dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. In dat geval kan de betrokkene, onder omstandigheden, in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, in afwachting van de beslissing op het verzoek. Gelet op het feit dat de verzoeken van deze personen niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot zijn en zij veelal lange tijd in Nederland verblijven voordat twijfels over de Nederlandse nationaliteit ontstonden, is het niet redelijk van hen te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen en kunnen zij in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.
h. die tijdelijke bescherming heeft en in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking als bedoeld in artikel 3.30 of 3.31 Vb.
Toelichting
Dit onderdeel p is het gevolg van de implementatie per 15 februari 2005 van de Richtlijn 2001/55. Ingevolge artikel 12 van deze richtlijn staan de lidstaten personen die tijdelijke bescherming genieten toe om, voor een periode die niet langer is dan die van hun tijdelijke bescherming, werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige. Daarbij mogen de lidstaten om redenen van arbeidsmarktbeleid voorrang geven aan EU-burgers en onderdanen van staten die gebonden zijn aan de EER overeenkomst, en aan de onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven en een werkloosheidsuitkering ontvangen. Het op grond van het ontbreken van een mvv afwijzen van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid van de tijdelijk beschermde vreemdeling is niet verenigbaar met het geclausuleerde recht op arbeid in de richtlijn. Om die reden krijgt de tijdelijk beschermde die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking die verband houdt met het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige, vrijstelling van het mvv-vereiste. Dit laat onverlet dat er een wezenlijk Nederlands belang moet zijn gediend met het verrichten van die arbeid. De vrijstelling is derhalve niet van toepassing indien voor de desbetreffende soort arbeid voorrang kan worden gegeven aan EU- en EER-burgers of legaal verblijvende derdelanders met een werkloosheidsuitkering. Zie tenslotte het derde lid van artikel 3.71 Vb: de tijdelijk beschermde vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk voorganger of godsdienstleraar is (in afwijking van artikel 3.71, derde lid, Vb) eveneens vrijgesteld van het mvv-vereiste.
i. die houder is van een verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van Richtlijn 2005/71 afgegeven door een andere staat die Partij is bij het EG-verdrag dan wel de echtgenoot, partner of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat.
Toelichting
Deze vrijstelling strekt ertoe de mobiliteit voor wetenschappelijk onderzoekers tussen lidstaten te vergemakkelijken. Deze uitzondering geldt enkel voor onderzoekers die reeds in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor het verrichten van onderzoek in de zin van de richtlijn die is afgegeven door een ander lidstaat. Deze uitzondering geldt ook voor gezinsleden (echtgenoot, partner, minderjarig kind) van de onderzoeker, met dien verstande dat het gezin reeds dient te zijn gevormd in de ander lidstaat.
j. die binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend, een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, voor zover de gezinsband reeds bestond voordat de hoofdpersoon in Nederland hoofdverblijf had en er geen gezinshereniging mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.
Toelichting
Een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd komt op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, van de Vw 2000 onder bepaalde voorwaarden eveneens in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Het gezinslid dat niet voldoet aan alle in voornoemd artikel genoemde voorwaarden kan, onder bepaalde voorwaarden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier. Een van de voorwaarden is dat het gezinslid in het bezit is van een mvv. Uit de toelichting op de wijziging van artikel 3.71 Vb van 24 april 2009 blijkt dat deze voorwaarde, in situaties waarin het gezinslid enkel door het bezit van een andere nationaliteit dan de hoofdpersoon, mogelijk tot – bij nader inzien – onbillijk te achten situaties leidt, met name in het geval dat het gezinslid dat tegelijk met de hoofdpersoon naar Nederland is gekomen om internationale bescherming te zoeken, zonder de hoofdpersoon moet terugkeren naar het land van herkomst of bestendig verblijf om daar een mvv aan te vragen. Om deze situaties te voorkomen en de eenheid van het gezin in die gevallen te bewaren, is onderdeel j in artikel 3.71, tweede lid, Vb 2000 opgenomen.
k. die minderjarig is, schoolgaand is en drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland heeft en een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet.
Toelichting
Op grond van artikel 3.71, tweede lid, onderdeel b, Vb 2000 wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen aan minderjarigen van twaalf jaar of jonger, die een aanvraag tot gezinshereniging indienen omdat zij in Nederland zijn geboren uit een ouder die rechtmatig verblijf in Nederland had op het moment van de geboorte van het kind, en vanaf de geboorte onafgebroken verblijf hebben. Er komt regelmatig voor dat minderjarigen ouder dan twaalf jaar, of minderjarigen die niet in Nederland zijn geboren, na een aanzienlijke periode van feitelijk verblijf in Nederland een verblijfsaanvraag indienen in het kader van gezinshereniging met de hoofdpersoon. Uit de toelichting op de wijziging van artikel 3.71 Vb van 24 april 2009 blijkt dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in deze gevallen- bij nader inzien – tot onbillijk te achten situaties leidt, waarin het kind, dat na geruime tijd feitelijk te hebben verbleven bij een legaal verblijvende hoofdpersoon, mogelijk zonder de hoofdpersoon moet terugkeren naar het land van herkomst of bestendig verblijf om daar een mvv aan te vragen. Het betreft een kwetsbare groep vreemdelingen die in de regel afhankelijk is van de keuzes die volwassenen voor hen maken.
Zij zijn voorts veelal geworteld in de Nederlandse maatschappij en gaan hier te lande naar school.
l. van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zou zijn.
Toelichting
In de toelichting op de regels over de vrijstelling van het mvv-vereiste (artikel 3.71 Vb 2000) is reeds aangegeven dat vanzelfsprekend het ontbreken van een geldige mvv niet kan leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet. Een voorbeeld van een dergelijke verplichting is artikel 8 EVRM. Wanneer toetsing aan artikel 8 EVRM aan de orde is, vergt dit een op de concrete zaak toegespitste afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Aan de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM is, wordt op grond hiervan het mvv-vereiste niet tegen geworpen.
De weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft van rechtswege tot gevolg dat de vreemdeling Nederland eigener beweging moet verlaten en bij gebreke daarvan kan worden uitgezet (artikel 27, eerste lid, onder b, van de Vw 2000). Een dergelijke beslissing moet in overeenstemming zijn met artikel 8 van het EVRM, dat onder meer recht op respect voor het familie- en gezinsleven garandeert.
De Turkse onderdaan van wie uitzetting in strijd is met de Associatieovereenkomst EG-Turkije, het Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70), of het Associatiebesluit 1/80 omdat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als beperking ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’, kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Toelichting
Om voor de vrijstelling in aanmerking te komen dient de Turkse onderdaan voldoende aan te tonen dat hij daadwerkelijk voornemens is arbeid als zelfstandige te gaan verrichten. Dit is alleen voldoende aangetoond als een ondernemingsplan van de zelfstandige als bedoeld in B5/7.3.3 wordt overgelegd. Aan de hand van dit ondernemingsplan kan vervolgens worden getoetst of de Turkse onderdaan voldoet aan het beleid voor het verrichten van arbeid als zelfstandige als bedoeld in B5/7. Indien dit het geval is wordt de Turkse onderdaan, voor de in Nederland ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning, vrijgesteld van het mvv-vereiste.
De vreemdeling is echter niet vrijgesteld indien hij in Nederland wil verblijven voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie artikel 3.71, derde lid, Vb en B5). Deze uitzondering voor de vreemdeling die als godsdienstleraar of geestelijke voorganger wil verblijven, dient er mede toe om vooraf te onderzoeken of er vanuit het oogpunt van openbare orde bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de vreemdeling en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. De aanwezigheid en het functioneren van godsdienstleraren en geestelijk voorgangers hier te lande, in verband met de bijzondere positie die zij innemen binnen de alhier gevestigde gemeenschappen, kan van zodanige invloed zijn op de openbare orde en nationale veiligheid, dat onderzoek vooraf gewenst is. In deze gevallen wordt niet voorbijgegaan aan het mvv-vereiste; ook niet indien de vreemdeling behoort tot de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde vrijgestelde categorieën. De enige uitzondering hierop vormt artikel 3.71, tweede lid, onder h, Vb (zie hiervoor de toelichting van onderdeel h).
Vanzelfsprekend kan het ontbreken van een geldige mvv niet leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet, waarbij in dit verband met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80.
Indien een vreemdeling een beroep doet op een van de hierboven genoemde vrijstellingscategorieën dient hij aan te tonen dat hij behoort tot één van de vrijstellingscategorieën.
De vreemdeling dient, indien hij zich beroept op een van de vrijstellingscategorieën, aanstonds aan te tonen dat hij behoort tot een vrijstellingscategorie. Dit dient direct aan het IND-loket te gebeuren. Op het aanvraagformulier staan de vrijstellingscategorieën ingevolge de Vw en het Vb vermeld voorzien van een korte toelichting per vrijstellingsgrond. De vreemdeling wordt hier ook op gewezen in de schriftelijke afspraakbevestiging naar aanleiding van de telefonische afspraak.
Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op één der vrijstellingscategorieën, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
De vreemdeling die zich erop beroept dat het stellen van het vereiste bezit van een geldige mvv ten aanzien van hem getuigt van een onbillijkheid van overwegende aard (zie artikel 3.71, vierde lid, Vb) dient bij het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een onderbouwing voor het beroep op deze vrijstellingscategorie te overleggen. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.
Ten aanzien van de beoordeling van een beroep op een van de vrijstellingscategorieën van het mvv- vereiste geldt dat hierbij uitsluitend dient te worden getoetst aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie. Hierbij wordt dus nog niet ten volle aan de inhoudelijke verblijfsvoorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel getoetst, ook al zal een toets aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie veelal voor een deel overeenkomen met een inhoudelijke toets aan de verblijfsvoorwaarden. Zo wordt bijvoorbeeld voor een beroep op de vrijstelling genoemd onder artikel 3.71, tweede lid, onder a, Vb getoetst of de vreemdeling vóór zijn negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Dit valt voor een deel samen met de toetsing aan de voorwaarden van artikel 3.54, eerste lid, onder b, Vb. Eerst nadat is vastgesteld dat de vreemdeling zich met succes kan beroepen op een van de vrijstellingscategorieën, dient ten behoeve van de verblijfsvergunning ten volle aan de inhoudelijke voorwaarden voor de verlening hiervan getoetst te worden. In het bovengenoemde voorbeeld wordt de verblijfsaanvraag dan ook aan de overige verblijfsvoorwaarden van artikel 3.54 Vb getoetst.
In het vierde lid van artikel 3.71 Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv, indien de toepassing van het mvv-vereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B1/4.1.1).
De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV) vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen. De vreemdeling wordt hier ook op gewezen in de schriftelijke afspraakbevestiging naar aanleiding van een telefonische afspraak.
Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op de hardheidsclausule, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb, afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
Het is, net als onder de werking van artikel 16 a Vw (oud), de bedoeling dat van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Onder de Vw is het wel mogelijk om categorieën vreemdelingen onder de werking van de hardheidsclausule te brengen.
Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71 vierde lid, Vb, geldt in ieder geval voor de vreemdeling:
• die in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op grond van het overgangsrecht als bedoeld in B16/5.1;
• van wie de terugkeer in verband met een medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B8/3.2);
• die een minderjarige is die, op grond van een in het buitenland uitgesproken adoptie, door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het bezit is gesteld van een Nederlands paspoort, terwijl door of namens de vreemdeling geen onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot afgifte van het Nederlandse paspoort (zie B3/2.6 en 2.6.1) ;
• die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake eergerelateerd geweld zoals neergelegd in hoofdstuk B20;
• die een minderjarig kind is van een in het kader van eergerelateerd geweld toegelaten vreemdeling;
• die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in het kader van verblijf als slachtoffer van mensenhandel onder de beperking ‘conform beschikking Staatssecretaris’;
• die een minderjarig kind is van een in het kader van verblijf als slachtoffer mensenhandel conform beschikking Staatssecretaris toegelaten vreemdeling;
• die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in het kader van huiselijk geweld, onder de beperking ‘conform beschikking Staatssecretaris’;
• die een minderjarig kind is van een in het kader van verblijf als slachtoffer van huiselijk geweld conform beschikking Staatssecretaris toegelaten vreemdeling.
Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene:
• stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is voldaan;
• stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste (mits betrokkene niet valt onder de hierboven beschreven toezeggingen van de Minister);
• het beroep niet heeft gemotiveerd;
• het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd binnen een daartoe gestelde termijn;
• asielgerelateerde gronden aanvoert (dergelijke gronden worden alleen in het kader van een asielaanvraag beoordeeld);
• als asielzoeker is uitgeprocedeerd;
• stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd en dat -hoewel mogelijk – niet binnen een daartoe gestelde termijn met stukken heeft onderbouwd;
• aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie;
• niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd.
In deze gevallen kan geen recht op vrijstelling van het mvv-vereiste worden ontleend aan de hardheidsclausule.
Indien de aanvraag wordt ingediend door een vreemdeling die de afgelopen vijf jaren geen verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of onder l, Vw en die geen gemotiveerd beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan, wordt de uitzetting op voorhand niet achterwege gelaten. Ingevolge artikel 62, eerste lid, Vw dient de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten. Indien een eerste verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingediend, mag de beslissing hierop uitsluitend worden afgewacht als het binnen twee weken na bekendmaking van het besluit is ingediend. In bepaalde gevallen kan evenwel een kortere vertrektermijn geïndiceerd zijn. Artikel 62, vierde lid, Vw biedt de mogelijkheid om in het belang van de uitzetting een kortere vertrektermijn te hanteren. Hierbij kan blijkens de memorie van toelichting bij dit artikel gedacht worden aan de situatie dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken dient te verlaten, echter de eerste reismogelijkheid dient zich ofwel direct, ofwel na zes weken aan. In die situatie kan beslist worden om een kortere vertrektermijn te geven.
Dat een aantal categorieën vreemdelingen is vrijgesteld van het vereiste van het bezit van een mvv, betekent niet dat vreemdelingen die tot deze categorie behoren, geen mvv kunnen aanvragen. Indien een vreemdeling die behoort tot een van de van het mvv-vereiste vrijgestelde categorieën een aanvraag tot afgifte van een mvv indient, wordt die aanvraag uiteraard in behandeling genomen. Vreemdelingen die op grond van artikel 3A Regeling op de consulaire tarieven zijn vrijgesteld van het legesvereiste van een mvv zijn dat ook bij de aanvraag van een onverplichte mvv. De onder artikel 3a, derde lid, genoemde uitzonderingen zijn de uitzonderingen als opgenomen in de GVI, hoofdstuk VII, paragraaf 4 in BNL-kader, namelijk familieleden van EU-onderdanen die gebruik maken van het vrij verkeer van personen en onderdanen van Israël en San Marino (zie ook A2/4.3.5).
AD
Paragraaf B1/9.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De vreemdeling geeft onder meer aan welke verblijfsvergunning regulier hij wenst te verkrijgen en voor welk verblijfsdoel hij in Nederland wenst te verblijven (zie artikel 4:2, eerste lid, Awb).
Indien de vreemdeling aangeeft op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder beperking in Nederland te willen verblijven, wordt hij door de IND in de gelegenheid gesteld de aanvraag nader aan te vullen met een concreet verblijfsdoel en dat doel nader met gegevens en bescheiden te onderbouwen. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt immers niet zonder beperking verleend, maar altijd onder een beperking die verband houdt met het verblijfsdoel (zie artikel 14, tweede lid, Vw).
Indien de vreemdeling aangeeft in Nederland te willen verblijven voor een ander regulier doel dan de verblijfsdoelen die in het Vb en de Vc (en eventueel de (voorheen) Tussentijdse Berichten Vc, thans Wijzigingsbesluiten Vc) zijn genoemd, verschaft hij alle benodigde gegevens en bescheiden op grond waarvan hij meent dat aan hem op grond van hetzij een wezenlijk Nederlands belang, hetzij klemmende redenen van humanitaire aard, hetzij internationale verplichtingen, een verblijfsvergunning behoort te worden verleend.
Per aanvraag wordt één verblijfsdoel aangegeven. De verblijfsdoelen zijn genoemd in het Vb (zie artikel 3.4 en 3.14 tot en met 3.56 Vb) en nader uitgewerkt in B2 en verder van de Vc. Deze opsomming is echter niet limitatief.
Indien de vreemdeling aangeeft voor meerdere verblijfsdoelen – bijvoorbeeld voor verblijf in het kader van gezinshereniging en voor het verrichten van arbeid als zelfstandige – in Nederland te willen verblijven, dient hij evenzoveel aanvragen in te dienen. Per aanvraag worden leges geheven.
Indien de vreemdeling na de indiening van de aanvraag aangeeft, verblijf in Nederland voor een ander doel te wensen, dient hij ingevolge artikel 3.100 Vb een nieuwe aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te dienen bij IND (zie artikel 3.33a VV en B1/9.1.1). In dat geval worden opnieuw leges geheven. De vreemdeling kan desgewenst de eerder ingediende aanvraag schriftelijk intrekken. Intrekking van de aanvraag leidt niet tot restitutie van de leges.
De aanvraag om wijziging van de beperking verband houdend met dreiging van eergerelateerd geweld wordt eventueel door tussenkomst van de instelling voor vrouwenopvang schriftelijk ingediend bij de IND, waarna de aanvraag ter verdere afhandeling onmiddellijk wordt doorgeleid naar de contactpersoon mensenhandel/gender van de betreffende IND locatie. De vreemdeling heeft in dit geval niet de verplichting de aanvraag in persoon in te dienen.
Slechts indien redelijkerwijs niet van wijziging van het verblijfsdoel kan worden gesproken, hoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend.
In het aanvraagformulier (voor de aanvraag verblijfsvergunning regulier zonder mvv of aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning) wordt de vreemdeling die verblijf beoogt op asielgerelateerde gronden verwezen naar één van de AC’s in Nederland ter indiening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.
Van asielgerelateerde gronden is in ieder geval sprake, indien de vreemdeling zich erop beroept dat hij:
a. (verdrags)vluchteling is;
b. gegronde redenen heeft bij uitzetting een reëel risico te lopen om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. niet kan terugkeren naar het land van herkomst op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit dat land van herkomst; of
d. niet kan terugkeren naar het land van herkomst, omdat dat van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Indien de vreemdeling desondanks de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier onderbouwt met asielgerelateerde gronden, wijst de IND hem er schriftelijk op dat deze bij de beoordeling van de reguliere aanvraag buiten beschouwing worden gelaten. De vreemdeling wordt er tevens op gewezen dat hij zich ter indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel kan melden bij de aanmeldunit van de vreemdelingenpolitie in Ter Apel in Nederland. Persisteert de vreemdeling ook na deze schriftelijke mededeling nog bij het indienen van een reguliere aanvraag onderbouwd met asielgerelateerde gronden, dan wordt de aanvraag als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier behandeld. Als gevolg hiervan worden onder meer leges geheven en wordt getoetst aan het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding en een geldige mvv. Bij de beoordeling van de aanvraag blijven de asielgerelateerde gronden buiten beschouwing.
De vreemdeling die als gezinslid van een houder van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw dient een daartoe strekkende aanvraag in te dienen bij één van de AC’s in Nederland (zie C9/2.1.6).
Het gaat hierbij om:
a. de vreemdeling die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin, die dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met de hoofdpersoon Nederland is ingereisd of is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend (zie artikel 29, eerste lid, onder e, Vw); en
b. de vreemdeling die als partner of als meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de hoofdpersoon, dat hij om die reden behoort tot het gezin, die dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met de hoofdpersoon Nederland is ingereisd of is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend (zie artikel 29, eerste lid, onder f, Vw).
Op deze aanvraag is de gebruikelijke asielprocedure van toepassing. Zo wordt onder meer een eerste en (zonodig) een nader gehoor gehouden.
AE
Paragraaf B1/9.6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend aan bepaalde gezinsleden van de houder van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, Vw. Het betreft de vreemdeling:
a. die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin, die dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met de hoofdpersoon Nederland is ingereisd of is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend (zie artikel 29, eerste lid, onder e, Vw); of
b. die als partner of als meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de hoofdpersoon, dat hij om die reden behoort tot het gezin, die dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met de hoofdpersoon Nederland is ingereisd of is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend (zie artikel 29, eerste lid, onder f, Vw).
Deze aanvragen tot het verlenen van die verblijfsvergunning asiel kunnen bij één van de Aanmeldcentra in Nederland worden ingediend. Voor de afdoening van deze aanvragen zijn geen leges verschuldigd. Voor de afgifte van het verblijfsdocument zijn evenmin leges verschuldigd (zie C9/2.1.6).
Indien het gezinslid van de houder van de verblijfsvergunning asiel echter niet voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw – bijvoorbeeld omdat het gezinslid een andere nationaliteit bezit of de hoofdpersoon langer dan drie maanden na diens verblijfsaanvaarding is nagereisd – komt dat gezinslid niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw in aanmerking voor de verblijfsvergunning asiel. In het geval het gezinslid een andere nationaliteit heeft dan de hoofdpersoon en is nagereisd binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel is verleend, zijn voor de afdoening van een eventueel in te dienen aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geen leges verschuldigd.
In het geval wel leges verschuldigd zijn en de leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier niet worden voldaan, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.
AF
Paragraaf B2/1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het betreft de volgende categorieën:
• gezinsleden van vreemdelingen die werkzaam zijn op Nederlandse zeeschepen en mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentale plat (zie B5/4.2);
• gezinsleden van vreemdelingen die werkzaam zijn als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie B5/4.1);
• gezinsleden van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het volgen van studie (zie B6/7);
• gezinsleden van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling (zie B8/9;
• (gezinsleden van) gemeenschapsonderdanen (zie B10);
• onderdanen van een lidstaat van de EU/EER en van de Zwitserse Bondsstaat;
• gezinsleden van Surinaamse onderdanen (zie B11);
• gezinsleden van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde vreemdelingen alsmede niet geprivilegieerde NAVO-militairen of NAVO-burgerpersoneel (zie B12);
• gezinsleden van langdurig ingezetenen (zie B17).
AG
Paragraaf B8/1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend aan vreemdelingen die in Nederland een medische behandeling wensen te ondergaan. Artikel 3.5 Vb bepaalt dat het hier gaat om een verblijfsrecht van tijdelijke aard.
Artikel 3.46 Vb geeft het kader waarbinnen aan deze vreemdeling een verblijfsvergunning kan worden verleend. Dit artikel bevat algemeen verbindende voorschriften. Indien niet wordt voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 3.46 Vb, wordt de verblijfsvergunning niet verleend.
AH
Paragraaf B8/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.46, eerste lid, Vb, moet aan drie cumulatieve voorwaarden zijn voldaan alvorens voor dit doel verblijf wordt toegestaan:
a. Nederland dient naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land te zijn voor de medische behandeling;
b. het dient te gaan om een noodzakelijke medische behandeling; en
c. de financiering van de medische behandeling dient deugdelijk geregeld te zijn.
Naast deze voorwaarden zijn de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing (zie B1/4).
Op grond van artikel 3.46, derde lid, Vb wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder a en c, Vw en op de grond dat de financiering van de medische behandeling niet deugdelijk is geregeld, indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw .
Voor deze beoordeling is slechts van belang of de vreemdeling voldoet aan alle voorwaarden die genoemd worden in één van de onder 1 tot 7 genoemde situaties:
1. de situatie waarin: Nederland internationaal gezien een bijzonder specialisme heeft voor de medisch noodzakelijke behandeling van de betreffende aandoening. Alleen indien de vreemdeling de bijzonderheid van het specialisme met een medische verklaring heeft aangetoond, wordt aan het BMA advies gevraagd.
2. de situatie waarin de vreemdeling:
a. zich ten minste vijf jaar al dan niet rechtmatig in Nederland bevindt; en
b. er sprake is van medische klachten waarvan de behandeling niet in het land van herkomst, of een ander land waar betrokkene naar kan vertrekken, kan plaatsvinden; en
c. stopzetting van de behandeling een medische noodsituatie zou veroorzaken; en
d. de medische behandeling voor die klachten reeds ten minste één jaar plaatsvindt.
De vraag of de medische behandeling voor die klachten naar verwachting langer dan één jaar zal duren, is hier niet relevant. Het verblijf in Nederland wordt door de vreemdeling aangetoond met objectieve bescheiden, niet zijnde getuigenverklaringen. Het moment van aanvang van de medische behandeling wordt aangetoond door de vreemdeling, hiernaar wordt geen onderzoek verricht door het BMA.
Onder medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder “op korte termijn” wordt verstaan binnen een termijn van drie maanden.
3. de situatie waarin:
e. de vreemdeling zich in Nederland bevindt; en
f. er sprake is van medische klachten waarvan de behandeling niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en
g. stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en
h. de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze medische noodsituatie naar verwachting langer dan één jaar zal duren.
Indien de medische behandeling ter voorkoming van deze noodsituatie één jaar of korter zal duren, wordt geen verblijfsvergunning verleend, maar wordt geconcludeerd dat uitzetting op grond van artikel 64 Vw achterwege blijft (zie A4/7).
Het begrip medische noodsituatie is omschreven hierboven onder situatie 2.
4. de situatie waarin de vreemdeling:
i. langdurig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw; en
j. hier te lande een medisch noodzakelijke behandeling ondergaat (ongeacht hoe lang de behandeling plaatsvindt).
Onder langdurig verblijf wordt hier verstaan verblijf voor een periode van ten minste vijf jaar, waarbij onderbrekingen in het verblijfsrecht van minder dan een half jaar niet worden tegengeworpen.
5. de situatie dat de vreemdeling:
k. medisch gezien op mantelzorg is aangewezen; en
l. is aangetoond dat geen gezins- of familieleden van de vreemdeling in het land van herkomst verblijven die in staat kunnen worden geacht deze zorg op zich te nemen; en
m. er gezins- of familieleden hier te lande verblijven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of Nederlander zijn, die de medisch noodzakelijke mantelzorg verlenen.
Zie voor begripsbepaling en bewijslast mantelzorg B8/5.
6. de situatie waarin:
n. het verlenen van specialistische prenatale zorg aan een zwangere vreemdelinge medisch noodzakelijk is; en
o. er sprake is van een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een geregistreerd partnerschap met een Nederlander dan wel met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Het huwelijk of het geregistreerde partnerschap moet zijn ingeschreven in de GBA (zie B2/2.8). Het bestaan van een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk wordt in beginsel aangetoond met gelegaliseerde officiële bescheiden (zie B2/2.3 en B2/8).
7. de situatie waarin:
p. het verlenen van specialistische prenatale zorg aan een zwangere vreemdelinge medisch noodzakelijk is; en
q. de vreemdelinge hier te lande woonachtig is en een duurzame en exclusieve relatie (in de zin van B2/4.2) heeft met een Nederlander dan wel met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Deze Nederlander of vreemdeling dient het kind te hebben erkend op grond van Nederlands (internationaal privaat-)recht (artikelen 1:2 BW juncto 1:203 BW). Tenzij de erkenning naar vreemd recht is geschied, wordt de erkenning aangetoond met een akte van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand of met een notariële akte van erkenning. Als de erkenning naar vreemd recht is geschied, wordt deze aangetoond met bewijsstukken betreffende de staat van personen. B2/8 is in dat geval van toepassing.
Als de vreemdeling niet behoort tot een van de bovengenoemde categorieën, wordt Nederland niet aangemerkt als het meest aangewezen land, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 4:84 Awb, waardoor toepassing van deze beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere individuele omstandigheden onevenredig zijn in verhouding met de met de beleidsregel te dienen doelen. Bij deze bijzondere omstandigheden dient met nadruk niet te worden gedacht aan omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreffen (zie B8/3.4). Voorts wordt geen betekenis toegekend aan de oorzaak van de medische problematiek, voorzover deze asielgerelateerd is.
Ter beoordeling van de vraag of Nederland conform één van bovengenoemde situaties als het meest aangewezen land wordt aangemerkt, wordt advies ingewonnen van het BMA. De medisch adviseur doet evenwel geen uitspraken omtrent de vraag of Nederland het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een bepaalde medische behandeling. Daarbij kunnen immers ook niet-medische factoren van belang zijn. Evenmin kan de medisch adviseur uitspraken doen omtrent andere niet- medische (bijvoorbeeld sociaal-psychologische) aangelegenheden.
De procedure voor het inwinnen van advies bij het BMA wordt beschreven in B8/3).
Vreemdelingen die – tijdens de procedure inzake de verlening van een verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling – een aanvraag indienen tot het verlenen van een terugkeervisum (zie A2/4.3.3.2) voor een bezoek aan het land van herkomst met een langere duur dan één maand, komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’ in verband met een medische noodsituatie. De vreemdeling geeft immers, met het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een terugkeervisum, te kennen dat een (tijdelijke) terugkeer naar het land van herkomst niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. In deze gevallen wordt geen advies ingewonnen bij het BMA.
Ter beoordeling van de vraag of de medische behandeling noodzakelijk is, wordt advies ingewonnen van het BMA.
De financiering van de medische behandeling dient deugdelijk te zijn geregeld. Hiertoe moet worden aangetoond dat een toereikende ziektekostenverzekering is afgesloten. Een ziektekostenverzekering die uit de publieke middelen wordt betaald of waarvan de premie wordt voldaan uit een uitkering die ten laste komt van de publieke middelen, wordt niet als toereikend aangemerkt.
Bij onvoldoende financiële zekerheid wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning afgewezen.
Overeenkomstig artikel 3.46, derde lid Vb, wordt de aanvraag niet afgewezen op de grond dat de financiering van de medische behandeling niet deugdelijk is geregeld, indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Vw.
De vreemdeling moet voldoen aan alle algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16 Vw, tenzij in artikel 3.46 Vb en hieronder anders is vermeld.
Voor wat betreft het vereiste in het bezit te zijn van een geldig document voor grensoverschrijding is artikel 16, onder b, Vw juncto artikel 3.72 Vb van toepassing. Blijkens de nota van toelichting bij laatstgenoemd artikel, vormt het ondergaan van een medische behandeling in Nederland in het algemeen onvoldoende aanleiding om vrijstelling van het paspoortvereiste te verlenen, aangezien het enkel ondergaan van een medische behandeling de vreemdeling in het algemeen niet belet om zich tot zijn ambassade of consulaat te wenden (Stb 2000 497). De vreemdeling dient genoegzaam aan te tonen dat het voor hem persoonlijk niet mogelijk is in het bezit gesteld te worden van een geldig document voor grensoverschrijding (zie in dit verband tevens B1/4.2 Vc). Gelet hierop kan slechts in geval van zeer bijzondere individuele omstandigheden vrijstelling worden verleend van het hier bedoelde vereiste.
In ieder geval is er sprake van zeer bijzondere individuele omstandigheden zoals hier bedoeld als aan onderstaande voorwaarden is voldaan:
• er bestaat voldoende inzicht in de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De identiteit en nationaliteit worden door de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan niet betwist; en
• er is aangetoond dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist is dat de vreemdeling in persoon terugkeert naar het land van herkomst; en
• stopzetting van de medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en
• de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst.
Artikel 16, eerste lid, onder a Vw is van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor het ondergaan van medische behandeling. In de volgende gevallen wordt aan de vreemdeling vrijstelling van het mvv-vereiste verleend:
○ in de gevallen genoemd in paragraaf B1/4.1.1 Vc, of
○ indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw.
Artikel 16, eerste lid, onder c, Vw is van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’. De vreemdeling moet beschikken over voldoende middelen van bestaan voor de kosten van het levensonderhoud gedurende het voorgenomen verblijf in Nederland. Hiertoe moet de vreemdeling aantonen dat de kosten die verbonden zijn aan het verblijf van de vreemdeling in Nederland in verband met de medische behandeling niet met openbare middelen worden gefinancierd. De middelen dienen toereikend te zijn voor de gehele periode waarvoor de verblijfsvergunning wordt verleend.
De vreemdeling moet over een nettobedrag beschikken gelijk aan het bestaansminimum. Indien de eigen financiële middelen van de vreemdeling ontoereikend zijn, kan het verblijf slechts worden toegestaan wanneer een familielid of een andere relatie in de kosten van het levensonderhoud voorziet.
Het familielid of een andere relatie dient aantoonbaar te beschikken over voldoende, zelfstandig verworven middelen van bestaan voor zichzelf (en zijn gezin) en voor de kosten van het levensonderhoud van de vreemdeling voor de duur van het voorgenomen verblijf van de vreemdeling in Nederland. Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Wwb, voor de desbetreffende categorie, waartoe de persoon behoort die het verblijf financiert, aangevuld met het bestaansminimum voor de categorie waartoe de vreemdeling behoort (artikel 3.19, derde lid Vv). Tevens dient het familielid of een andere relatie zich schriftelijk garant te stellen voor de door de vreemdeling te maken kosten.
Vrijstelling van het middelenvereiste wordt verleend indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Vw.
AI
Paragraaf B8/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
AJ
Paragraaf B8/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B8/2.2 en komt te luiden:
Voor de vreemdeling van Surinaamse nationaliteit, die op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen, is artikel 3.47 Vb en de Overeenkomst Nederland-Suriname 1981 (Trb 1981, 35) van toepassing (zie B11/16 Vc).
AK
Paragraaf B8/3 Vreemdelingencirculaire en alle onderliggende subparagrafen vervallen.
AL
Paragraaf B8/4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B8/3 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
AM
Paragraaf B8/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B8/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Als de vreemdeling zich in het kader van een toelatingsprocedure beroept op medische gronden kan de medisch adviseur van het BMA van de IND worden ingeschakeld.
Het beroep op medische gronden moet de vreemdeling onderbouwen met:
– Een gedagtekend, ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s), waaruit blijkt:
○ de naam, het adres en het registratienummer in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) of het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) van de behandelaar(s);
○ dat de vreemdeling medische klachten heeft, waarvoor hij door de behandelaar op dat moment actief wordt behandeld;
○ datum start behandeling en indien bekend verwachte einddatum van de behandeling;
○ wat de aard is van de medische klachten.
De behandelaar kan de gevraagde informatie verstrekken in eenvoudige, voor niet-medici begrijpelijke bewoordingen.
Er mag niet van de vreemdeling worden gevergd dat hij een verklaring overlegt van zijn behandelaar, waarin deze zich een oordeel vormt over vreemdelingenrechtelijke aanspraken (waaronder tevens wordt begrepen vrijstelling van het wettelijk mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid onder c, Vw). Er mag bijvoorbeeld niet van een vreemdeling worden geëist dat hij een verklaring overlegt waarin uitdrukkelijk is opgenomen dat het voor hem gelet op zijn gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
Het bewijs omtrent de medische situatie vreemdeling mag op het moment van overleggen niet ouder zijn dan één maand. Als na overlegging het bewijs door tijdsverloop ouder wordt dan één maand, behoeft geen nieuwe medisch bewijs te worden overgelegd. De vreemdeling moet wel eventuele wijzigingen in zijn medische situatie, die van belang kunnen zijn voor een te nemen beslissing, door middel van een nieuw bewijs melden bij de IND. De vreemdeling hoeft dan niet perse gebruik te maken van het model conform de bijlage bij het aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV). Een brief, die alle bovengenoemde gegevens bevat, volstaat.
Niet in alle gevallen, waarin de vreemdeling zich in een reguliere toelatingsprocedure op medische gronden beroept, wordt het BMA om advies gevraagd. Dat niet-medisch gekwalificeerde ambtenaren van de IND zich geen medisch oordeel mogen vormen, laat immers onverlet het bestuursrechtelijke uitgangspunt dat bij het indienen van een aanvraag alle gegevens en bescheiden dienen te worden overgelegd die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Dit betekent dat de IND het BMA in ieder geval niet om een medisch advies vraagt als:
• de vreemdeling geen bewijs omtrent medische situatie overlegt;
• de vreemdeling een bewijs omtrent medische situatie overlegt, maar deze is ouder dan één maand;
• het bewijs omtrent medische situatie vreemdeling is opgesteld door andere dan de hiervoor genoemde personen;
• uit het bewijs omtrent medische situatie vreemdeling blijkt dat de vreemdeling niet (langer) onder behandeling staat van een behandelaar ingeschreven in het BIG of NIP-register;
• de vreemdeling met uitsluitend mededelingen van hemzelf komt.
AN
Paragraaf B8/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B8/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
AO
Paragraaf B8/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
AP
Paragraaf B8/4.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt samengevoegd met paragraaf B8/3.2 en komt te luiden:
Als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, overlegt hij ingevolge artikel 3.102 Vb, voor zover redelijkerwijs mogelijk, gegevens en bescheiden over waarmee wordt aangetoond dat hij vanwege de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. In dat geval overlegt hij tevens aanvullende gegevens en bescheiden omtrent zijn identiteit en nationaliteit (zie ook B1/4.2 Vc).
Als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit onvoldoende aantoont, vraagt de IND slechts een gedeeltelijk advies op bij de medisch adviseur, met het oog op de bepaling in artikel 17, eerste lid, onder c Vw en artikel 64 Vw. De IND stelt aan de medisch adviseur in deze gevallen slechts de vraag of de vreemdeling kan reizen en of er een medische noodsituatie ontstaat. De IND vraagt het BMA niet om de vraag of medische behandeling mogelijk is in het land van herkomst te beantwoorden.
Indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling in onvoldoende mate is komen vast te staan, is de conclusie gerechtvaardigd dat niet is gebleken van een medische behandeling waaraan betrokkene verblijfsrechten zou kunnen ontlenen.
AQ
Paragraaf B8/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B8/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Voorts wordt geen advies ingewonnen bij het BMA indien de vreemdeling niet met een volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring (zie bijlage 13 VV) een nader onderzoek naar diens stellingen mogelijk heeft gemaakt. In dat geval is de conclusie gerechtvaardigd dat niet is gebleken van een medische behandeling waaraan betrokkene verblijfsrechten zou kunnen ontlenen.
AR
Paragraaf B8/4.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B8/3.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
De IND vraagt het BMA alleen om medisch advies als:
• de vreemdeling een recente, volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring overlegt met vermelding van de meest recente behandelaars waarbij de vreemdeling momenteel onder behandeling staat; BMA verricht geen medisch onderzoek als de toestemmingsverklaring ouder is dan zes maanden.; en
• de vreemdeling zijn medische situatie genoegzaam aantoont (zie B8/4.1).
Het BMA stelt dan een advies op omtrent de medische situatie van de vreemdeling. Daarbij maakt het BMA onder andere gebruik van algemene informatie uit het Landen Informatiesysteem, vakliteratuur en informatie verkregen van de behandelaars van de vreemdeling. Omdat het BMA derden benadert, verlengt de IND de wettelijke beslistermijn (zie B1/9.7.3).
Als de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag geen (volledig) ingevulde of ondertekende toestemmingsverklaring (zie bijlage 13 VV) overlegt, stelt de IND hem in de gelegenheid het verzuim aan het loket te herstellen conform artikel 4:5 Awb. Als de vreemdeling desondanks geen volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring overlegt, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.
In de volgende situatie wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor het ondergaan van de medische behandeling af, omdat de IND zich geen oordeel kan vormen over de stelling van de vreemdeling dat hij een medische behandeling ondergaat en daarom verblijf in Nederland behoeft:
• Ook nadat de vreemdeling door de IND in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, ontvangt de IND volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring en de aanvraag is niet buiten behandeling gesteld.
• De IND ontvangt binnen de gegeven termijn een toestemmingsverklaring, maar de vreemdeling geeft geen toestemming voor het inwinnen van medisch advies of het inschakelen van externe specialisten (‘second opinion’), dan wel het rapporteren aan de IND en andere procespartijen.
AS
Paragraaf B8/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B8/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg betreffen, worden niet betrokken bij het beoordelen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier. Hierbij zijn onderstaande uitgangspunten in ieder geval van toepassing :
• aan de omstandigheid dat de kwaliteit van de gezondheidszorg hier te lande gunstig afsteekt bij die van het land waarheen de betrokken vreemdeling kan reizen, komt geen betekenis toe;
• hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de behandelmogelijkheden aldaar door financiële omstandigheden wordt beïnvloed. Immers, de vreemdeling zal verschilt in deze niet van vele van zijn landgenoten. Bovendien kunnen medische behandelingen van vreemdelingen die niet zelf hun behandeling betalen, aanzienlijke kosten met zich meebrengen voor de algemene middelen;
• de omstandigheid dat de vreemdeling mogelijk voor het kunnen ondergaan van de medische behandeling aanzienlijke geografische afstanden moet afleggen dan wel zijn woonplaats mogelijk binnen het land van herkomst moet verplaatsen. Eventuele gevolgen van het staken van een medische behandeling leiden niet tot verblijfsaanvaarding, omdat de vreemdeling het staken van een medische behandeling kan voorkomen door zich elders in het land van herkomst te vestigen;
• asielgerelateerde redenen, die voor de vreemdeling de medische zorg niet toegankelijk zouden kunnen maken, kunnen bij de beoordeling van een reguliere verblijfsaanvraag geen rol spelen;
• de omstandigheid dat voor een bepaalde medische behandeling lange wachttijden gelden, kan evenmin leiden tot de conclusie dat om medische redenen verblijf dient te worden toegestaan. De vreemdeling verschilt in deze immers niet van vele van zijn landgenoten; en
• aan de omstandigheid dat een vreemdeling teneinde terug te kunnen reizen naar het herkomstland, medische begeleiding nodig heeft tijdens de reis dan wel een medische overdracht aan behandelaars in het herkomstland, komt geen doorslaggevende betekenis toe. Het is aan de vreemdeling om de noodzakelijke begeleiding/overdracht te realiseren. De IOM kan vreemdelingen hierin ondersteunen (zie A4/5). In geval van een uitzetting faciliteert de Minister de medische begeleiding/overdracht. Indien het onmogelijk is de medische begeleiding/overdracht te realiseren, is sprake van de situatie bedoeld in artikel 64 Vw.
Het vóórkomen van onderbrekingen in de medicijnverstrekkingen vanwege logistieke problemen in het land van herkomst of bestendig verblijf, is geen aangelegenheid die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreft, maar de aanwezigheid van de medische zorg. Wel is het de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om de mogelijke gevolgen van een onderbreking in de medicijnverstrekking zo veel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen, door een voorraad medicijnen aan te houden. Indien uit het advies van het BMA blijkt dat in het land van herkomst dan wel het land waarheen de betrokken vreemdeling kan reizen onderbrekingen voorkomen, wordt van geval tot geval een afweging gemaakt, waarbij de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling en de duur en regelmaat van de onderbrekingen worden betrokken.
Als de onderbrekingen blijkens het advies van het BMA een maand of langer duren, vormen deze onderbrekingen grond om te komen tot de conclusie dat de behandeling in feite niet (voldoende continu) aanwezig is.
AT
Paragraaf B8/5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B8/4 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Als de medisch adviseur vaststelt dat de vreemdeling een medische behandeling ondergaat en dat mantelzorg noodzakelijk is voor het slagen van deze medische behandeling:
• stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid aan te geven of er al dan niet personen aanwezig zijn in het herkomstland, die in staat moeten worden geacht mantelzorg te verlenen; en
• legt de vreemdeling, als hij stelt dat voor hem in het herkomstland geen mantelzorgnetwerk aanwezig is, gegevens en bescheiden over waaruit dit blijkt.
De IND kent geen betekenis toe aan niet (in voldoende mate) onderbouwde dan wel speculatieve stellingen hieromtrent en is evenmin verplicht om onderzoek te doen naar dergelijke stellingen. De enkele onwil van de gezins- of familieleden de benodigde mantelzorg te verlenen dan wel de eventuele onwil van de vreemdeling om een beroep op hen te doen is onvoldoende voor het oordeel dat de vreemdeling de nodige zorg in het land van herkomst zal ontberen.
Als de vreemdeling zoals boven vermeld aantoont dat in het land van herkomst geen gezins- of familieleden zijn die in staat moeten worden geacht de mantelzorg te verlenen waar de vreemdeling medisch gezien op is aangewezen, wordt geconcludeerd dat voldaan is aan het vermelde in paragraaf B8/2.1 ad a, onder 5 b Vc. Als aan alle andere voorwaarden genoemd in paragraaf B8/2.1, waaronder B8/2.1 ad a, onder 5 a en c Vc, wordt voldaan wordt de verblijfsvergunning verleend.
Als de vreemdeling zoals boven vermeld aantoont dat in het land van herkomst geen gezins- of familieleden zijn die in staat moeten worden geacht de mantelzorg te verlenen die noodzakelijk is voor het slagen van de medische behandeling, terwijl aangetoond is dat zonder medische behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan en dat er gezins- of familieleden hier te lande verblijven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of Nederlander zijn die de medisch noodzakelijke mantelzorg verlenen, wordt geconcludeerd dat voldaan is aan het vermelde in paragraaf B8/2.1 ad a, onder 3c Vc. Als aan alle andere voorwaarden genoemd in paragraaf B8/2.1 Vc wordt voldaan wordt de verblijfsvergunning verleend.
Met ‘mantelzorg’ wordt bedoeld dat de aard van de medische aandoening het noodzakelijk maakt dat de vreemdeling wordt verzorgd door derden. Deze derden hoeven voor het verrichten van mantelzorg niet medisch geschoold te zijn. Professionele zorg zoals bijvoorbeeld thuiszorg is geen mantelzorg.
AU
Paragraaf B8/6 Vreemdelingencirculaire wordt vernummerd tot paragraaf B8/5 2000 en komt te luiden:
AV
Paragraaf B8/7 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B8/6 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vw wordt verleend onder de beperking:
‘Medische behandeling’. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid niet toegestaan’.
Op het verblijfsdocument wordt de aantekening ‘een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’ gesteld.
In het geval dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vw wordt verleend nadat ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw wordt laatstgenoemde aantekening niet op het verblijfsdocument geplaatst.
Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die verbonden zijn aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.
AW
Paragraaf B8/7 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling is conform artikel 3.5 Vb van tijdelijke aard. Houders van de verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw.
AX
Paragraaf B8/8 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘medische behandeling’ wordt verleend voor de duur van de behandeling met een maximum van een jaar.
Indien buiten enige twijfel vaststaat dat de medische behandeling blijvend aan Nederland is gebonden, kan de verblijfsvergunning voor medische behandeling op grond van artikel 3.60 Vb worden verleend voor de duur van ten hoogste vijf jaar. Dit zal in de regel blijken uit het BMA-advies.
AY
Paragraaf B8/8 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B8/9 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
De in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor het ondergaan van medische behandeling kunnen op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij de hoofdpersoon tijdens diens medische behandeling. Dit beleid heeft betrekking op de volgende gezinsleden:
– (huwelijks)partner
– juridische minderjarige kinderen
Als de hoofdpersoon een minderjarig kind is, kunnen de volgende gezinsleden in aanmerking komen voor verblijf als hier bedoeld:
– juridische ouders
– minderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin.
Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning zoals hier bedoeld dienen zij aan de volgende voorwaarden te voldoen:
– de gezinsleden verblijven samen met de verblijfhouder in Nederland;
– de familierechtelijke relatie is aangetoond;
– de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;
– de vreemdeling vormt geen gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
Zie voor de wijze waarop aangetoond moet worden dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan B1/4 en B2 Vc.
In deze situatie kan met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb vrijstelling van het mvv-vereiste worden verleend.
In afwijking van het bepaalde in B1 wordt voorts de aanvraag in de in de eerste alinea genoemde gevallen niet afgewezen om de reden dat de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan indien het een gezinslid betreft van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor het ondergaan van medische behandeling verleend nadat ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw
Om te verzekeren dat de gezinsleden slechts verblijf krijgen gedurende de medische behandeling van de hoofdpersoon, wordt aan hen een verblijfsvergunning verleend onder de beperking: ‘verblijf bij (naam hoofdpersoon)’ met dezelfde geldigheidsduur als die van de hoofdpersoon.
De arbeidsmarktaantekening luidt ‘arbeid niet toegestaan’.
Op het verblijfsdocument wordt de aantekening ‘een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’ gesteld.
In het geval dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vw wordt verleend aan een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor het ondergaan van medische behandeling nadat ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw wordt laatstgenoemde aantekening niet op het verblijfsdocument geplaatst.
De bepalingen omtrent het voortgezet verblijf van B16/3 zijn op deze gezinsleden niet van toepassing gelet op het bijzondere karakter van het beleid inzake medische behandeling.
AZ
Paragraaf B8/9 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B8/10 Vreemdelingencirculaire en komt te luiden:
BA
Paragraaf B8/10 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B8/11 Vreemdelingencirculaire en komt te luiden:
De uitzettingsbelemmering van artikel 64 Vw kan worden ingeroepen, wanneer de vreemdeling zich bevindt in de situatie waarin de werking van een besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning niet (langer) is opgeschort (zie A4/7). In het kader van de behandeling van de aanvragen voor het ondergaan van medische behandeling wordt bij afwijzing van de aanvraag ambtshalve beoordeeld of de uitzetting op grond van artikel 64 Vw achterwege dient te blijven. De uitzetting blijft op grond van artikel 64 Vw achterwege indien:
• Er sprake is van een van de situaties genoemd in paragraaf A4/7 Vc; of
• De medisch adviseur aangeeft dat:
○ stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en
○ de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en
○ de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één jaar of korter zal duren.
In deze gevallen wordt in de beschikking waarmee de verblijfsvergunning wordt geweigerd, dan wel het bezwaarschrift gericht tegen de weigering een verblijfsvergunning te verlenen, ongegrond wordt verklaard, meteen aan de vreemdeling medegedeeld:
• dat uitzetting gedurende een gespecificeerde periode achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw;
• dat de vreemdeling gedurende deze periode rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onder j, Vw;
• dat gedurende deze periode op de vreemdeling niet de rechtsplicht rust Nederland uit eigen beweging te verlaten.
De bij het eerste opsommingsteken bedoelde gespecificeerde periode bedraagt de duur van het reisbeletsel met maximaal een jaar.
BB
Paragraaf B8/11 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B8/12 en komt te luiden:
Uitgeprocedeerde asielzoekers die een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking het ondergaan van medische behandeling hebben ingediend kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor (analoge) toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van de beslissing op hun aanvraag – waardoor ingevolge de Rva – recht op opvang ontstaat. Dit is het geval indien voorafgaand aan de aanvraag om een verblijfsvergunning de procedure zoals beschreven in A4/7.2 is gevolgd. In aanvulling dient tevens door de vreemdeling tezamen met de relevante medische gegevens een geldig document voor grensoverschrijding te worden overgelegd (paragraaf B8/3.2 Vc is van overeenkomstige toepassing). Paragrafen A4/7.2 en A4/7.3 Vc zijn verder van toepassing.
Indien de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ wordt afgewezen eindigt de analoge toepassing van artikel 64 Vw van rechtswege.
BC
Paragraaf B8/13 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op 7 oktober 2009 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie in een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer aangekondigd voornemens te zijn de verscheidenheid aan toelatingsvormen ‘medisch’ te vereenvoudigen (Kamerstukken II 2009/2010, 19637, nr 1305). Naar aanleiding hiervan wordt het beleid dat geldt voor aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’, met ingang van de datum van inwerkingtreding van onderhavig WBV, aangepast en komt de beperking ‘medische noodsituatie’ te vervallen.
In verband met onderhavige wijziging wordt de volgende overgangsregeling getroffen:
• Aanvragen om verlening en verlenging van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ of ‘vanwege medische noodsituatie’ die zijn ontvangen vóór 1 juli 2010, worden getoetst aan het recht dat gold ten tijde van het indienen van de aanvraag. Dit geldt tevens voor aanvragen om wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd in de beperking ‘medische behandeling’ of ‘vanwege medische noodsituatie’ die ontvangen zijn vóór 1 juli 2010. Dit conform artikel 3.103 Vb. Indien de aanvraag op grond van het recht dat gold ten tijde van het indienen hiervan in aanmerking zou komen voor inwilliging, zal een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ worden verleend.
• De verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd die vóór 1 juli 2010 is verleend onder de beperking ‘vanwege medische noodsituatie’ behoudt zijn geldigheidsduur.
• Onder de situatie bedoeld in artikel 3.46, derde lid, Vb wordt ook verstaan de situatie dat de vreemdeling ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag houder is geweest van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’.
BD
Paragraaf B9/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit hoofdstuk wordt het rechtmatige verblijf van slachtoffer- en getuige-aangevers en slachtoffers die op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek van mensenhandel gedurende de bedenktijd voorafgaande aan de aangifte en gedurende de periode van opsporing, vervolging en berechting in feitelijke aanleg na aangifte van mensenhandel geregeld. Daarnaast biedt dit hoofdstuk richtlijnen voor het bieden van opvang en bescherming van de slachtoffer- en getuige-aangevers en slachtoffers die op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek van mensenhandel.
De in dit hoofdstuk beschreven procedure maakt onderdeel uit van een integrale aanpak om mensenhandel te bestrijden, een uitdrukkelijke prioriteit voor politie en justitie in Nederland. Mensenhandel is een grove schending van de rechten van de mens en een ernstig misdrijf. Het delict is strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr. Dit artikel ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.
Ook is in dit verband relevant artikel 248b WvSr. Dit artikel stelt degene die gebruik maakt van de diensten van een minderjarige prostituee strafbaar, niet als mensenhandelaar, maar als misbruiker.
Hoewel het merendeel van de slachtoffers van mensenhandel vrouw is, is in dit hoofdstuk afgezien van het hanteren van de meer gangbare term ‘vrouwenhandel’. Dit om eventuele verwarring te voorkomen, omdat ook mannelijke en minderjarige slachtoffers een beroep kunnen doen op de procedure die in dit hoofdstuk is beschreven.
Volledigheidshalve zij vermeld dat EU-/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen ook rechten kunnen ontlenen aan de in dit hoofdstuk neergelegde bepalingen en procedure voorzover zij geen rechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht (zie B10).
Hetzelfde geldt voor vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven in afwachting van een beslissing op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij kunnen aangifte doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek hangende de asielprocedure. Indien zij gebruik willen maken van de procedure als beschreven in dit hoofdstuk, dienen zij hiertoe in de gelegenheid te worden gesteld en zal, na afgifte van de verblijfsvergunning, de asielaanvraag worden afgewezen op grond van artikel 30, onder b, Vw (zie ook C14/5.1). Zij kunnen er ook voor kiezen geen gebruik te maken van de B9-regeling en in plaats daarvan de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag af te wachten. In het geval de asielaanvraag wordt afgewezen kunnen zij dan alsnog ambtshalve in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning verband houdend met mensenhandel. In dit geval dient de politie echter wel de contactpersoon mensenhandel van de IND direct door middel van het model ‘Kennisgeving aangifte/verlenen medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel gedurende de asielprocedure (zie M55A) op de hoogte te stellen van de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking.
Voor zowel het opsporings- als het vervolgingsonderzoek is van groot belang dat zowel slachtoffers die aangifte doen of op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek, als getuigen die aangifte doen, gedurende langere tijd ter beschikking blijven van het OM om de bewijsvorming te kunnen afronden. Dit rechtvaardigt de opschorting van de verwijdering dan wel het verlenen van een tijdelijke verblijfsvergunning.
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
Het begrip mensenhandel bevat de volgende elementen:
• iedere gedraging waarmee de binnenkomst van vreemdelingen in, de doorreis over, het verblijf in of het vertrek van het grondgebied van een land wordt bevorderd;
• iedere gedraging die gericht is op de seksuele uitbuiting tegen betaling; en
• een van de overige in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gestelde ernstige vormen van uitbuiting.
Het behandelen met respect van het slachtoffer en van de getuige-aangever die aangifte doet, maakt daarvan onderdeel uit. Evenals het garanderen van de veiligheid van slachtoffers en het beschermen van de rechten van de slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel.
Artikel 3.48 Vb bevat de bijzondere voorwaarden inzake de verlening van een verblijfsvergunning aan een slachtoffer-aangever, een getuige-aangever of een slachtoffer dat op andere wijze medewerking verleent aan een opsporings- of vervolgingsonderzoek inzake mensenhandel. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de verblijfsvergunning niet verleend. Artikel 3.48 Vb geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning in het kader van mensenhandel kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.
Naast de beleidsregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen, zijn tevens de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing, tenzij anders is aangegeven.
Voorzover indicaties van mensenhandel zich voor doen bij een vreemdeling die via Schiphol Nederland in reist, is de positie van de Districtscommandant KMar Schiphol; gelijk gesteld met die van de Korpschef van Politie.
BE
Paragraaf B9/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, kan onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de vreemdeling is slachtoffer van mensenhandel (zie artikel 3.48, eerste lid, onder a, Vb);
b. de vreemdeling heeft terzake aangifte gedaan of heeft op andere wijze medewerking verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr; en
c. er is sprake van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan de vreemdeling aangifte heeft gedaan of waaraan de vreemdeling op andere wijze medewerking heeft verleend.
De volgende categorieën vreemdelingen kunnen rechten ontlenen aan de in B9/2 tot en met B9/4.3 neergelegde bepalingen en procedures. Zowel uitbuiting in de seksindustrie als overige vormen van uitbuiting zijn strafbaar gesteld als mensenhandel:
• Vreemdelingen die worden aangetroffen bij een bestuurlijke- of politiecontrole in een seksinrichting
Wanneer in een seksinrichting in het kader van een reguliere controle op basis van de APV en de Wav of in het kader van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek, niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen worden aangetroffen, dient de politie reeds bij geringe aanwijzing van mensenhandel de betrokken vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven rechten.
• Vreemdelingen, die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en die zelf contact opnemen met de politie
Het gaat hier om vreemdelingen die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn of zijn geweest en zich op eigen initiatief tot de politie wenden, omdat zij slachtoffer zijn van mensenhandel. De politie dient de vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven procedure.
• Vreemdelingen die worden aangetroffen bij een bestuurlijke- of politiecontrole op de werkplek
Wanneer op de werkplek in het kader van een reguliere controle op basis van de APV en de Wav of in het kader van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek, niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen worden aangetroffen, dient de politie reeds bij geringe aanwijzing van mensenhandel de betrokken vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven rechten. Onder uitbuiting wordt verstaan gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken of te blijven.
• Vreemdelingen, die in Nederland werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en die zelf contact opnemen met de politie
Het gaat hier om vreemdelingen die in Nederland werkzaam zijn of zijn geweest en zich op eigen initiatief tot de politie wenden, omdat zij slachtoffer zijn van in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gestelde uitbuiting. De politie dient de vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven procedure.
• Vreemdelingen die nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel
Het gaat hier om vreemdelingen die zich in Nederland bevinden en mogelijk buiten Nederland slachtoffer van mensenhandel zijn geworden, en die nog niet feitelijk in Nederland werkzaam zijn geweest. Aangezien slachtoffers van mensenhandel regelmatig van het ene naar het andere land worden gebracht, juist om de afhankelijkheid te vergroten en de opsporing te bemoeilijken komt deze doelgroep regelmatig voor. Het kan echter wel degelijk van belang zijn dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gehoord worden en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om aangifte te doen, of op andere wijze medewerking te verlenen. De dader kan in meerdere landen actief zijn en het is ook mogelijk dat het slachtoffer met het oogmerk hem/haar hier te lande wederom te verhandelen naar Nederland is gebracht.
• Vreemdelingen die nog geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer van mensenhandel zijn
Het gaat hier bijvoorbeeld om vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, maar die aangeven mogelijk slachtoffer te zijn van mensenhandel. Voor de strafbaarstelling in artikel 273f WvSr gelden geen territoriale beperkingen. Het kan dus wel degelijk van belang zijn dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gehoord worden en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om aangifte te doen, of op andere wijze medewerking te verlenen. In dit soort situaties geldt dat de KMar bepaalt, zonodig in overleg met het OM, of er voldoende signalen van mensenhandel zijn om bedenktijd aan te bieden. Het is niet de vreemdeling zelf die erom kan verzoeken.
De kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (zie M55) wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de IND (zie B9/3 en B9/4). Indien de vreemdeling tevens een asielaanvraag heeft ingediend of wenst in te dienen, kan hij er ook voor kiezen af te zien van het verlenen van een verblijfsvergunning verband houdend met mensenhandel om in plaats daarvan de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag af te wachten. De kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel gedurende de asielprocedure (Model M55a) wordt in dat geval niet aangemerkt als aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. In het geval de asielaanvraag wordt afgewezen kan de vreemdeling alsnog ambtshalve in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning verband houdend met mensenhandel.
Zodra de strafzaak door het OM wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan, komt de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in B9 te ontvallen (zie B9/8.1).
In afwijking van de algemene voorwaarden genoemd in artikel 16 Vw wordt de aanvraag niet afgewezen:
• wegens het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 17, eerste lid, onder d, Vw);
• wegens gevaar voor de openbare orde, indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van de Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan;
• indien de vreemdeling na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland nieuwkomer zou zijn in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij (zie artikel 16, eerste lid, onder h, Vw juncto artikel 17, eerste lid, Vw).
De aanvraag wordt niet afgewezen indien het slachtoffer niet over een paspoort beschikt. Onderwijl dient een paspoort te worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan het slachtoffer de nationaliteit bezit.
Het bepaalde in B1/4.2 is vervolgens van toepassing.
Het slachtoffer van mensenhandel en de kinderen van het slachtoffer van mensenhandel zijn geen leges verschuldigd voor het indienen van een aanvraag op grond van artikel 3.48 Vb (zie de artikelen 3.34b, eerste lid, onder a en b, VV en 3.34e, onder b en c, VV).
Kinderen van het slachtoffer van mensenhandel die een mvv-aanvraag in het kader van gezinshereniging indienen, zijn evenmin leges verschuldigd (zie artikel 3a, vijfde lid, onder e, Regeling op de consulaire tarieven).
BF
Paragraaf B9/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De politie stelt het vermoedelijke slachtoffer op het moment dat hij hiertoe de wens te kennen geeft in de gelegenheid aangifte te doen of op ander wijze medewerking te verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van mensenhandel.
De politie stelt de contactpersoon mensenhandel van de IND direct door middel van het model ‘Kennisgeving aangifte/verlenen medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel en beroep op regeling B9’ (zie M55) of het model ‘Kennisgeving aangifte/verlenen medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel gedurende de asielprocedure (zie model M55A) per fax van de aangifte in kennis. De politie verstrekt voorts terstond na opmaak van het model M55 of M55A een kopie daarvan aan de vreemdeling.
De aangifte dan wel het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek (M55), wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de IND. Indien de vreemdeling te kennen heeft gegeven de inhoudelijke beoordeling van de asielprocedure te willen afwachten kan de verblijfsvergunning verband houdend met mensenhandel in het geval de asielaanvraag wordt afgewezen ambtshalve worden verleend in de asielprocedure. De kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel gedurende de asielprocedure (Model M55a) wordt in dat geval niet aangemerkt als aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. De IND wordt middels een M55A door de politie op de hoogte gesteld van de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel (zie M55A).
BG
Paragraaf B11/16.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Surinaamse onderdanen die op medische indicatie voor een behandeling naar Nederland reizen, zal een visum worden verstrekt, mits de financiering van deze behandeling deugdelijk is geregeld. Dit houdt in dat moet worden aangetoond dat een toereikende ziektekostenverzekering is afgesloten. In beginsel kan geen genoegen worden genomen met een garantverklaring van een referent.
Wanneer in Nederland, uit een verklaring van de behandelend geneesheer, mocht blijken dat een verblijf van langer dan drie maanden noodzakelijk is, zal de verblijfstermijn worden verlengd. Bij een verlenging tot maximaal zes maanden wordt het visum verlengd.
Op grond van artikel 3.47, eerste lid, Vb kan aan de Surinaamse onderdaan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedoeld in artikel 3.46 Vb worden verleend, indien hij:
a. op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen; en
b. voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na inreis medisch noodzakelijk is; en
c. de financiering daarvan deugdelijk is geregeld; en
d. wordt voldaan aan de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw (zie B1/4), waaronder met name ook het moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan voor het levensonderhoud van de Surinaamse onderdaan.
Over de vraag of de medische behandeling in Nederland noodzakelijk is, adviseert het BMA (zie B8).
Voor een Surinaamse onderdaan die op een toeristenvisum Nederland binnenkomt om hier een medische behandeling te ondergaan, gelden naast de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw de bijzondere voorwaarden van artikel 3.46 Vb en B8.
Op grond van artikel 3.47, derde lid, Vb wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder a en c, Vw en op de grond dat de financiering van de medische behandeling niet deugdelijk is geregeld, indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw.
BH
Paragraaf B11/16.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘Het ondergaan van medische behandeling’ met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid niet toegestaan’.
Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’. In het geval dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vw wordt verleend nadat ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw wordt laatstgenoemde aantekening niet op het verblijfsdocument geplaatst.
Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.
BI
Paragraaf B14/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit hoofdstuk worden de bepalingen inzake de ambtshalve verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als Amv, voor verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken,en voor verblijf op grond van het driejarenbeleid en voor verblijf verband houdend met de vervolging van mensenhandel uitgewerkt.
Artikel 3.56 Vb houdt in dat onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend aan een Amv. Dit artikel geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om een verblijfsvergunning te verlenen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels. Naast de beleidsregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen, zijn tevens de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing, tenzij anders is aangegeven.
Een andere categorie vreemdelingen aan wie ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend, betreft die vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Indien een vreemdeling, van wie de aanvraag om toelating is afgewezen, kan aantonen dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, komt hij onder voorwaarden in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’.
Ook kan ambtshalve een verblijfsvergunning regulier worden verleend aan de vreemdeling op wiens asielaanvraag na drie jaren nog niet onherroepelijk is beslist. Dit driejarenbeleid is weliswaar per 1 januari 2003 afgeschaft, maar kan op grond van het overgangsrecht nog van toepassing zijn op vreemdelingen die hun asielaanvraag voor 1 januari 2000 hebben ingediend.
Verder kan een verblijfsvergunning regulier verband houdend met de vervolging van mensenhandel als bedoeld in hoofdstuk B9 ambtshalve worden verleend in de asielprocedure, als blijkt dat de asielzoeker (tevens) slachtoffer is van mensenhandel en voorafgaand aan of tijdens de asielprocedure terzake aangifte heeft gedaan of op andere wijze medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek gedurende de asielprocedure. De voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning ambtshalve kan worden verleend worden in dit hoofdstuk uiteengezet.
De mogelijkheid om (ambtshalve) een verblijfsvergunning regulier te verlenen aan de vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de regeling ‘afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet’ is met ingang van 1 januari 2009 vervallen.
BJ
Paragraaf B14/2.4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien getwijfeld wordt aan de leeftijd van de betrokken asielzoeker en deze zijn gestelde leeftijd niet met documenten heeft kunnen aantonen, kan de asielzoeker een leeftijdsonderzoek aanvragen. De procedure en de bepalingen inzake het leeftijdsonderzoek worden nader uitgewerkt in C11/3.4 en C14/6.1.
BK
Paragraaf B14/2.4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien uit feiten en omstandigheden niet aannemelijk is dat de Amv zich zelfstandig staande zal kunnen houden, kan onderzoek door het Ministerie van BuZa geïndiceerd zijn indien in het land van herkomst of in een ander land waar de vreemdeling redelijkerwijs naar toe kan gaan, geen adequate opvang, bijvoorbeeld in de vorm van opvangtehuizen, bekend is. Onderzoek is in beginsel niet noodzakelijk indien de vreemdeling zelf verklaart dat adequate opvang aanwezig is, en daarbij voldoende geloofwaardige informatie geeft waaruit blijkt hoe de adequate opvang bij terugkeer bereikt kan worden, zoals adresgegevens.
Indien de informatie niet voldoende geloofwaardig is, gezien de leeftijd of de ontwikkeling van de minderjarige, kan onderzoek wel geïndiceerd zijn ter aanvulling of verificatie van de overgelegde gegevens.
BL
Paragraaf B14/5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
BM
Paragraaf B14/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Asielzoekers kunnen aangifte doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek hangende de asielprocedure. In hoofdstuk B9 is uitgewerkt onder welke voorwaarden in dat geval een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel kan worden verleend. De asielzoeker kan bij het doen van de aangifte terzake mensenhandel of het op andere wijze medewerking verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolginsonderzoek echter ook aangeven eerst de inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag te wensen (zie Model M55a). In geval van een afwijzing van de asielaanvraag kan de vreemdeling ambtshalve (alsnog) in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder genoemde beperking, mits op dat moment (nog steeds) wordt voldaan aan de voorwaarden.
BN
Paragraaf B14/5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
BO
Paragraaf B14/5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
B9/2 is van overeenkomstige toepassing. In afwijking van de algemene voorwaarden genoemd in artikel 16 Vw wordt de aanvraag niet afgewezen indien zich een situatie voordoet als genoemd in B9/2 onder c. Voorts geldt dat als op het moment van ambtshalve beslissen de strafzaak door het OM is geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld danwel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan, de verblijfsvergunning niet wordt verleend.
De asielzoeker die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn, maar terzake (nog) geen aangifte heeft gedaan noch op andere wijze medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, komt niet in aanmerking voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel. De beslissing op de asielaanvraag wordt in beginsel niet aangehouden in afwachting van het al dan niet doen van de aangifte. Indien de vreemdeling na afloop van de asielprocedure aangifte doet, vindt verlening plaats op de wijze zoals beschreven in hoofdstuk B9.
BP
Paragraaf B14/5.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
BQ
Paragraaf B14/5.4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De verblijfsvergunning op grond van dit beleid kan ambtshalve worden verleend op grond van artikel 3.6 Vb (zie C14/6):
a. ambtshalve in het kader van een asielprocedure, nadat is geconstateerd dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt afgewezen;
b. ambtshalve in het kader van een procedure waarbij is besloten dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt ingetrokken.
BR
Paragraaf B14/5.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
BS
Paragraaf B14/5.5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
BT
Paragraaf B14/5.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
BU
Paragraaf B14/5.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De ingangsdatum is de dag waarop de vreemdeling voor het eerst aan de voorwaarden voldoet. In de praktijk is dat veelal de datum waarop de vreemdeling aangifte heeft gedaan. De ingangsdatum valt echter niet voor de datum waarop de asielaanvraag is ingediend en ondertekend.
Indien de verlening plaatsvindt naar aanleiding van het intrekken van een verblijfsvergunning asiel, ligt de ingangsdatum niet voor de datum van de intrekking van de verblijfsvergunning asiel.
BV
Paragraaf B14/5.5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
BW
Paragraaf B14/5.6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
BX
Paragraaf B14/5.7 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
BY
Paragraaf B16/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Na drie jaar verblijf als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking voor het ondergaan van medische behandeling kan de vreemdeling op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder b, Vb een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf, indien de medische behandeling naar het oordeel van de Minister nog voor ten minste één jaar noodzakelijk zal zijn. De vreemdeling moet gedurende de gehele periode hebben voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.
Voorts moet de vreemdeling, op het moment waarop de aanvraag om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ wordt ingediend, nog steeds aan alle voorwaarden genoemd in B8/2.1 Vc voldoen.
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Indien de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’ is verleend nadat ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw, telt deze laatst genoemde periode van ten minste een jaar mee voor de periode van drie jaar die nodig is om aanspraak te maken op een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. In deze situatie kan de vreemdeling op grond van artikel 3.52 vb onder meetelling van de periode als hiervoor beschreven na drie jaar een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voorgezet verblijf’, indien de vreemdeling nog steeds aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische behandeling’ voldoet.
BZ
Paragraaf B16/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Vreemdelingen in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij een houder van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische behandeling’ kunnen op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vb in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Dit is slechts van toepassing als aan alle onderstaande genoemde voorwaarden wordt voldaan:
• de hoofdpersoon bij wie verblijf is verleend is, na drie jaar als houder van een verblijfsvergunning ‘medische behandeling’ in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder b Vb; en
• de vreemdeling gedurende de gehele periode heeft voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning; en
• de vreemdeling, op het moment waarop de aanvraag om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ wordt ingediend, nog steeds aan alle voorwaarden voldoet voor verlenging van de oorspronkelijke verblijfsvergunning; en
• de vreemdeling tegelijkertijd met dan wel later dan de hoofdpersoon een aanvraag indient om een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf; en
• de vreemdeling voldoet aan de overige bepalingen zoals genoemd in artikel 3.51 Vb; en
• de vreemdeling voldoet aan de algemene verblijfsvoorwaarden genoemd in artikel 16 Vw. In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Hetgeen onder paragraaf B16/3.2 , ‘Meetellen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder j van de Vw’ is opgenomen is hier ook van toepassing.
CA
Paragraaf C1/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.105, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in beginsel verleend of verlengd voor de duur van vijf jaar. Artikel 3.105, tweede lid, Vb geeft aan dat in het Vb gevallen kunnen worden aangewezen waarin de verblijfsvergunning voor minder dan vijf jaar wordt verleend of verlengd, maar schrijft daarnaast voor dat indien de vergunning wordt verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw de verlening of verlenging minimaal voor drie jaar is en dat indien de vergunning wordt verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw de verlening of verlenging minimaal voor één jaar is. Het Vb wijst vooralsnog geen gevallen aan waarin de geldigheidsduur korter dan vijf jaar is (voor de ingangsdatum zie C21/1.1).
Aan de verblijfsvergunning zijn geen voorschriften verbonden.
Nadat de vreemdeling vijf jaar rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, komt hij op grond van artikel 34 Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, tenzij op het moment van verlopen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd een van de weigeringsgronden van artikel 32 Vw zich voordoet dan wel indien de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering, niet heeft behaald en daar niet van is vrijgesteld of ontheven (zie C7 en C17).
In plaats van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, kan de vreemdeling er ook voor kiezen een aanvraag voor verlenging van verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen. In de praktijk zal van deze mogelijkheid alleen gebruik worden gemaakt wanneer de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald en daar niet van is vrijgesteld of ontheven en om die reden niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De vreemdeling komt in aanmerking voor verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, tenzij zich één van de weigeringsgronden van artikel 32 Vw voordoet.
CB
Paragraaf C2/2.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien discriminatie leidt tot uitsluiting van medische zorg, kan er sprake zijn van vluchtelingschap. Dit is het geval indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat:
a. hij bij terugkeer naar het land van herkomst (geheel of gedeeltelijke) uitsluiting van medische zorg te duchten zal hebben;
b. deze uitsluiting plaatsvindt op één van de verdragsrechtelijke vervolgingsgronden; en
c. hierdoor voor hem ernstige medische consequenties zullen ontstaan.
Het gaat hier om een asielrechtelijke toets. Om die reden kan enkel de uitsluiting op discriminatoire gronden leiden tot vluchtelingschap. Deze toets houdt dan ook geen verband met de vraag naar de feitelijke toegankelijkheid van adequate medische zorg in het herkomstland noch met de vraag naar de beschikbare behandelmogelijkheden in het land van herkomst.
Van ernstige medische consequenties is sprake, indien de onthouding van medische zorg voor de vreemdeling levensbedreigend zal zijn, dan wel invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade zal veroorzaken. Dit is hetzelfde criterium als dat van de medische noodsituatie (zie B8/2.1). Voor de procedurele aspecten bij de adviesaanvraag, zie B8/3.
CC
Paragraaf C2/2.11 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Sekse kan niet het enige criterium zijn op grond waarvan wordt geconcludeerd dat sprake is van het behoren tot een ‘bepaalde sociale groep’. Vrouwen in het algemeen vormen niet een bepaalde sociale groep, omdat zij als sociale groep te divers van samenstelling zijn. In het asielbeleid is het individualiseringsvereiste het uitgangspunt. Strafvervolging van een voorschrift dat specifiek voor vrouwen geldt, levert vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag op, indien aannemelijk is dat:
– de bestraffing onevenredig zwaar is en gerelateerd is aan één van de vervolgingsgronden; of
– naast normale bestraffing sprake is van discriminatoire vervolging wegens één van deze gronden.
Indien een asielzoekster zich erop beroept dat de discriminatie specifiek tegen vrouwen is gericht, dan blijft de toepasselijkheid van één van de vervolgingsgronden een voorwaarde voor concludering tot vluchtelingschap. Uiteraard geldt ook bij een beroep op discriminatie in de zin van vervolging het individualiseringsvereiste. Zo is het enkele bestaan van kledingvoorschriften voor vrouwen nog geen vorm van discriminatie die naar vervolging tendeert.
Voor de beoordeling van politieke activiteiten van vrouwen, zie C2/2.8. Voor de genderinclusieve benadering, zie C14/3.3.
(Politiek) Verzet tegen genitale verminking kan onder bepaalde omstandigheden leiden tot de conclusie dat sprake is van vluchtelingschap. Indien er een reëel risico is op genitale verminkingen zonder dat dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van verdragsrechtelijke vervolging, is C2/3.2 van toepassing.
Voor de voorbereiding op het nader gehoor voor vrouwen, zie C13/3.1.
CD
Paragraaf C2/3.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op de in die bepaling bedoelde behandeling. Hiertoe dient de vreemdeling specifieke individuele kenmerken (special distinguishing features) naar voren te brengen, waaruit dit risico op een behandeling in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw valt af te leiden.
In die gevallen dat in het land van herkomst sprake is van een willekeurige geweldssituatie of van willekeurige mensenrechtenschendingen, vormt dit op zichzelf onvoldoende grond om een reëel en individueel risico op eerder beschreven behandeling aan te nemen.
Echter, een reëel en individueel risico bij terugkeer wordt – ook in een situatie van willekeurige geweld of van willekeurige mensenrechtenschendingen – ook aangenomen indien:
a. de vreemdeling behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep in zijn land van herkomst; en
b. hij met op zichzelf beperkte individuele indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat in samenhang daarmee een dreigende schending van artikel 3 EVRM aanwezig is.
In het landgebonden asielbeleid (zie C24) wordt aangewezen welke bevolkingsgroepen worden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep voor zover van belang voor de beoordeling van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw..
Bij de bepaling of een bevolkingsgroep moet worden aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep zijn de volgende aspecten van belang:
1. is er sprake van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen;
2. de positie van de bevolkingsgroep in het land van herkomst; en
3. de mate waarin de personen van deze groep effectieve bescherming kunnen inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschending, dan wel deze personen zich hieraan effectief kunnen ontrekken door zich elders te vestigen.
Voor het onderscheid tussen risicogroepen en kwetsbare minderheidsgroepen, zie C14/3.6.
Voor het oordeel dat de vreemdeling met op zichzelf beperkte indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat een schending van artikel 3 EVRM dreigt, is niet vereist dat betrokkene persoonlijk een behandeling heeft ondervonden die voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.
Ook indien er sprake is van mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, kan dit voldoende grond zijn om zulks aan te nemen. Onder mensenrechtenschendingen wordt in dit verband onder meer verstaan: moord, verkrachting, mishandeling, intimidatie of beroving. In deze gevallen wordt niet van de vreemdeling verlangd om aannemelijk te maken dat de betreffende mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep.
In beginsel wordt ervan uitgegaan dat de mensenrechtenschendingen die ten aanzien van de vreemdeling zelf of in zijn naaste omgeving hebben plaatsgevonden, voldoende grond opleveren voor het oordeel dat de vreemdeling bij terugkeer – opnieuw dan wel alsnog – een reëel risico zal lopen op een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Dit uitgangspunt kan evenwel uitzondering lijden, indien er sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de desbetreffende mensenrechtenschendingen en het vertrek uit het land van herkomst en de vreemdeling gedurende die periode geen nieuwe problemen heeft ondervonden.
Onder ‘mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving’ wordt ook verstaan gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in de naaste omgeving van de vreemdeling in het land van herkomst nadat de vreemdeling zelf reeds uit het land was vertrokken. Het oordeel, dat de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw kan dus ook gevormd worden op basis van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na vertrek van de vreemdeling.
CE
Paragraaf C2/6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een verblijfsvergunning asiel kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder e, Vw worden verleend aan de echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind van de vreemdeling die een verblijfstitel heeft verkregen op basis van één van de gronden van artikel 29, eerste lid, a tot en met d, Vw.
Artikel 29, eerste lid, onder f, Vw bepaalt dat de verblijfsvergunning asiel voorts kan worden verleend aan de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van een houder van de verblijfsvergunning asiel, verleend op grond van één van de onderdelen a tot en met d, dat hij om die reden behoort tot het gezin van deze vreemdeling.
Cumulatieve vereisten in beide gevallen zijn:
• dat de hier bedoelde gezinsleden dezelfde nationaliteit hebben als de houder van de verblijfsvergunning asiel;
• dat zij feitelijk behoren tot zijn gezin;
• dat de houder van de verblijfsvergunning asiel deze gezinsleden heeft genoemd tijdens diens asielprocedure; en
• dat zij gelijktijdig met hem zijn ingereisd, dan wel binnen drie maanden nadat de bedoelde vreemdeling zijn verblijfsvergunning asiel heeft verkregen, zijn nagereisd.
De driemaanden termijn gaat in op het moment dat de oorspronkelijke verblijfsvergunning wordt verleend. Indien de houder van de verblijfsvergunning asiel in Nederland bij de Visadienst een verzoek om advies heeft ingediend binnen die drie maanden dan wel indien de gezinsleden in het buitenland een mvv aanvragen binnen die drie maanden, wordt dit gezien als een tijdig ingediende aanvraag. Daarnaast geldt dat een eerdere inreisdatum van een familielid dan de inreisdatum van de hoofdpersoon ook wordt beschouwd als een tijdige nareis.
De gezinsleden dienen, om voor verblijf in aanmerking te komen, tot aan het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst feitelijk hebben behoord tot diens gezin. Ook moeten deze gezinsleden zijn genoemd als gezinsleden tijdens de asielprocedure van de hoofdpersoon. Indien zij niet zijn genoemd gedurende de asielprocedure is niet aannemelijk dat zij feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon.
De bewijslast omtrent het in het land van herkomst feitelijk tot het gezin hebben behoord, ligt bij de hoofdpersoon. Hiervan dient in beginsel – indicatief – bewijs te worden overgelegd. Indien dit niet mogelijk is, dienen hier aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen over te worden verstrekt.
De biologische kinderen (minderjarig en meerderjarig) behoren niet langer tot het gezin van de hoofdpersoon indien de gezinsband als verbroken kan worden beschouwd.
Dit doet zich in elk geval voor indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
• het kind is duurzaam opgenomen in een ander gezin dan het gezin van de hoofdpersoon;
• het kind is zelfstandig gaan wonen;
• het kind heeft een eigen gezin gevormd doordat het gehuwd is of een relatie is aangegaan.
Voor niet-biologische (pleeg- of adoptie)kinderen gelden bovenstaande criteria eveneens en geldt voorts dat de gezinsband als verbroken wordt beschouwd, indien deze kinderen na vertrek van de hoofdpersoon zijn opgenomen in een ander gezin.
De bewijslast om aan te tonen dat de feitelijke gezinsband tussen ouder en kind niet is verbroken, ligt bij de in Nederland verblijvende ouder die de overkomst van het kind vraagt.
Het moet gaan om een huwelijk of partnerschap dat reeds bestond toen beide echtgenoten nog in het buitenland verbleven. Een traditioneel huwelijk wordt gelijkgesteld aan partnerschap.
Indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie kan slechts één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd en de uit die vreemdeling geboren kinderen voor verblijf in aanmerking komen. Van een polygame situatie is sprake indien de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, met een andere persoon (of meerdere andere personen) tegelijkertijd een huwelijk en/of een relatie is aangegaan (inclusief geregistreerd partnerschap).
Indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon reeds met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e) alsmede eventuele andere gezinsleden niet voor toelating in aanmerking.
Dat er door betrokkenen in het buitenland ook daadwerkelijk is samengewoond is een belangrijke indicatie om vast te kunnen stellen dat er ook feitelijk sprake is van een gezinsband. Het niet hebben samengewoond is geen absolute afwijzingsgrond, men moet echter wel een aannemelijke verklaring hebben voor de omstandigheid dat men weliswaar (traditioneel) gehuwd was, maar dat er geen sprake was of kon zijn van daadwerkelijke samenwoning.
Onder minder- of meerderjarige kinderen dienen tevens te worden begrepen biologische kinderen van één van de beide echtgenoten of partners uit een eerder huwelijk of relatie die in het land van herkomst feitelijk tot het gezin behoorden.
De minder- of meerderjarigheid wordt beoordeeld naar Nederlands recht.
Minderjarig zijn kinderen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd of in Nederland geregistreerd zijn en ook nimmer gehuwd of geregistreerd zijn geweest (artikel 1:233 Burgerlijk Wetboek).
Meerderjarige kinderen kunnen enkel voor verblijf in aanmerking komen indien zij feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. Hiervan is sprake indien zij in het land van herkomst altijd tot het gezin van de hoofdpersoon zijn blijven behoren.
Indien het meerderjarig kind echter na het vertrek van de hoofdpersoon zelfstandig een gezin is gaan vormen door het aangaan van een huwelijk, dan wel partnerschap, of duurzaam in een ander gezin dan dat van de hoofdpersoon is opgenomen, wordt de gezinsband als verbroken beschouwd.
Voor onderzoek naar de gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar C14/6.2 Vc.
Onder minder- of meerderjarige kinderen dienen tevens te worden begrepen niet biologische (adoptie- of pleeg)kinderen die in het land van herkomst feitelijk tot het gezin behoorden.
Met betrekking tot onderzoek naar de gezinsband tussen ouder(s) en niet-biologische kinderen (adoptie- of pleegkinderen) geldt het volgende. Aangezien deze gezinsband niet blijkens DNA-onderzoek kan worden onderzocht, is het aan betrokkene om aannemelijk te maken dat dit kind in het land van herkomst ook daadwerkelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon.
De bewijslast omtrent het in het land van herkomst feitelijk tot het gezin hebben behoord, ligt bij de hoofdpersoon. Hiervan dient in beginsel – indicatief – bewijs te worden overgelegd. Indien dit niet mogelijk is, dienen hier aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen over te worden verstrekt.
In aanvulling hierop komt dit niet-biologische (pleeg- of adoptie)kind niet in aanmerking voor een afgeleide verblijfsvergunning bij de hoofdpersoon, indien het kind na vertrek van de hoofdpersoon is opgenomen in een ander gezin dan dat van de hoofdpersoon.
Indien na aankomst in Nederland echter wordt geconstateerd dat het pleegkind niet in het buitenland al tot het gezin behoorde, zal het kind vreemdelingrechtelijk als alleenstaande minderjarige vreemdeling (AMV) moeten worden beschouwd en behandeld (zie B14/2 Vc). Hieraan doet niet af of het kind met of zonder MVV is ingereisd. In geval het kind jonger dan 15 is en de pleegouder de aanvraag voor asiel heeft ingediend, moet aan betrokkene worden medegedeeld dat er in dit geval geen sprake is van een asielaanvraag nu deze niet door de vreemdeling zelf of diens wettelijk vertegenwoordiger is ingediend. Gelet hierop is deze mededeling geen besluit. Een eventueel hier tegen ingediend rechtsmiddel dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voogdij instelling Stichting Nidos wordt als voogd ingeschakeld. Het kind moet een asielaanvraag indienen of Nidos moet dit doen als het kind jonger is dan 12 jaar. Het kind dient zelfstandig te worden gehoord over de opvang in het land van herkomst en over de asielmotieven. Indien de minderjarige asielzoeker wordt verwezen naar een opvangvoorziening hier te lande, dient Nidos hierover geïnformeerd te worden, tenzij de minderjarige vreemdeling ten tijde van de aanvraag 17,5 jaar of ouder was.
Op het moment dat de ouder op één van de gronden van artikel 29, eerste lid, onder a tot en met c, Vw in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd, komt het in Nederland tijdens de procedure geboren kind in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder e, Vw. Op het moment dat de ouder op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, komt het in Nederland tijdens de procedure geboren kind in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op dezelfde grond als de ouder, namelijk op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw (zie voor de procedure ook C9/2.1.5 Vc).
Voor kinderen, die in Nederland worden geboren nadat de ouder in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op grond van één van de gronden van artikel 29, eerste lid, onder a tot en met d, Vw, dient een verblijfsvergunning regulier te worden aangevraagd. In deze en alle andere gevallen dan hierboven genoemd is het reguliere vreemdelingenbeleid van toepassing (zie B2 en artikel 3.23 Vb).
De aanvraag om een afgeleide asielvergunning wordt afgewezen indien de achterblijvende ouder geen toestemming heeft verleend voor het vertrek van het kind naar Nederland. Bij de aanvraag dient een verklaring te worden overgelegd waaruit de toestemming van de achterblijvende ouder blijkt, alsmede een kopie van het identiteitsbewijs van de achterblijvende ouder, ter verificatie van de handtekening.
Indien de achterblijvende ouder wiens toestemming is vereist de toestemming niet kan geven omdat deze ouder onvindbaar is of is overleden, moet aannemelijk worden gemaakt waarom deze verklaring niet kan worden overgelegd.
Indien de achterblijvende ouder wiens toestemming is vereist de toestemming niet wil geven, wordt de aanvraag om nareis van dit kind bij de hoofdpersoon in Nederland afgewezen.
Voor niet-biologische (adoptie- en pleeg)kinderen geldt het volgende. Indien gedurende de asielprocedure van de hoofdpersoon dan wel gedurende de onderhavige aanvraag is gebleken dat één of beide in het buitenland verblijvende biologische ouder(s) nog in leven is, wordt de aanvraag om een afgeleide asielvergunning afgewezen indien de achterblijvende ouder geen toestemming heeft verleend voor het vertrek van het kind naar Nederland. Bij de aanvraag dient een verklaring te worden overgelegd waaruit de toestemming van de achterblijvende ouder blijkt, alsmede een kopie van het identiteitsbewijs van de achterblijvende ouder, ter verificatie van de handtekening.
Indien de achterblijvende ouder wiens toestemming is vereist de toestemming niet kan geven omdat deze ouder onvindbaar is of is overleden, moet aannemelijk worden gemaakt waarom deze verklaring niet kan worden overgelegd.
Indien de achterblijvende ouder wiens toestemming is vereist de toestemming niet wil geven, wordt de aanvraag om nareis van dit kind bij de hoofdpersoon in Nederland afgewezen.
De toestemmingsverklaring wordt gevraagd om te voorkomen dat door de Nederlandse overheid wordt meegewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatig gezag over een buitenlands kind toekomt dan wel wie dat uitoefent.
CF
Paragraaf C3/2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Onder 'asielverzoek' verstaat Verordening 343/2003: 'een verzoek van een onderdaan van een derde land dat kan worden opgevat als een verzoek om verlening van internationale bescherming door een lidstaat krachtens het Verdrag van Genève' (zie artikel 2, onder c, Verordening 343/2003).
Ingevolge artikel 4, tweede lid, Verordening 343/2003 wordt een asielverzoek geacht te zijn ingediend vanaf het tijdstip waarop de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door de asielzoeker ingediend formulier of een door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal hebben ontvangen. Met het oog op de toepassing van Verordening 343/2003 wordt onder een asielverzoek ook verstaan een mondelinge intentieverklaring waarvan op zo kort mogelijke termijn een proces-verbaal is opgesteld. Van een mondelinge intentieverklaring is sprake wanneer de asielzoeker zich daadwerkelijk ter indiening van een asielverzoek bij een daartoe bevoegde autoriteit heeft vervoegd. Dit laat onverlet dat de mondelinge intentieverklaring in de Nederlandse rechtsorde dient te worden geformaliseerd door middel van het indienen van een asielaanvraag (zie C9).
Het begrip asielverzoek dient derhalve te worden onderscheiden van het begrip asielaanvraag in de zin van de Vw, die alleen schriftelijk met een vastgesteld model kan worden ingediend.
CG
Paragraaf C3/2.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voor de toepassing van Verordening 343/2003 wordt de situatie van de minderjarige die de asielzoeker vergezeld, voor zover het een gezinslid in de zin van Verordening 343/2003 betreft, onlosmakelijk verbonden met de situatie van diens ouder of voogd (zie artikel 4, derde lid, Verordening 343/2003). De minderjarige valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van die ouder of voogd, ook al is de minderjarige zelf geen individuele asielzoeker.
Kinderen die na aankomst van de asielzoeker op het grondgebied van de lidstaat zijn geboren, worden meegenomen in de procedure van de ouder-asielzoeker ongeacht de stand van deze procedure. Er behoeft geen nieuwe procedure te worden ingeleid.
Wel is van belang dat de aanvraag van de ouders middels het indienen van het model van bijlage 13k VV mede geldig wordt gemaakt voor het in Nederland geboren kind (zie C9/2.1.5).
CH
Paragraaf C4/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 31, eerste lid, Vw, wordt een asielaanvraag afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf of in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Uit deze bepaling volgt dat een asielaanvraag moet worden afgewezen als de weging van artikel 29 Vw, eventueel in combinatie met artikel 31, tweede lid, Vw, leidt tot de conclusie dat er geen rechtsgrond voor verlening is.
In artikel 31, eerste lid, Vw komt tevens tot uitdrukking dat de bewijslast in de asielprocedure in beginsel ligt bij de asielzoeker. Ook komt tot uitdrukking dat de asielzoeker niet behoeft aan te tonen dat zijn aanvraag voor inwilliging in aanmerking komt; hij behoeft dit slechts aannemelijk te maken (zie C14/2.2).
CI
Paragraaf C4/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij de beoordeling van de aanvraag wordt mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij de aanvrager zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen, heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 31 Vluchtelingenverdrag. Zij beoogt illegale immigratie tegen te gaan zonder dat daarbij vluchtelingen in de zin van dit verdrag het risico lopen te worden gerefouleerd.
Aan een asielzoeker wordt niet tegengeworpen dat hij geen grensoverschrijdingsdocumenten bezit, indien hij zich uit eigen beweging, zo snel als redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gemeld. De termijn hiervoor is gesteld op 48 uur na binnenkomst in Nederland.
Indien de asielzoeker die niet in het bezit is van de vereiste documenten, een dergelijke melding niet heeft gedaan en hij wordt bij het binnenlands vreemdelingentoezicht aangetroffen, dan kan zijn aanvraag worden afgewezen.
Indien de asielzoeker desondanks meent dat hij bescherming behoeft, wordt van hem een grotere inspanning verwacht om de noodzaak hiertoe aannemelijk te maken.
CJ
Paragraaf C4/3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag opzettelijk reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben, wordt deze omstandigheid mede betrokken bij het onderzoek naar de aanvraag.
Ook hier gaat het om bedrog van de zijde van de asielzoeker, waarvoor dezelfde redenering geldt als aangegeven in C14/2.
Indien de asielzoeker desondanks meent dat hij bescherming behoeft, wordt van hem een grotere inspanning verwacht om de noodzaak hiertoe aannemelijk te maken.
CK
Paragraaf C4/3.8.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een aantal landen dat wordt aangemerkt als veilig derde land, is partij bij de Verordening of bij een terug- of overnameovereenkomst als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder d, Vw.
Zoals in C14/1 is aangegeven, wordt bij de beoordeling van een asielaanvraag allereerst beoordeeld of de asielaanvraag op grond van artikel 30 Vw moet worden afgewezen. Als dat het geval is, wordt de asielaanvraag niet inhoudelijk beoordeeld op de toepasselijkheid van artikel 29 en 31 Vw en wordt de toepasselijkheid van artikel 31, tweede lid, onder h, Vw niet onderzocht.
CL
Paragraaf C5/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De gronden waarop het verblijf op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden beëindigd, zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, Vw. Op deze gronden kan gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid om de vergunning in te trekken, dan wel de aanvraag om verlening of verlenging af te wijzen, tenzij een ieder verbindende bepaling van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, een wettelijk voorschrift of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich daartegen verzet.
De toepasselijkheid van de gronden waarop het verblijf kan worden beëindigd, wordt in de volgende paragrafen besproken (zie C16 voor de procedurele aspecten).
CM
Hoofdstuk C9 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
CN
De titel van hoofdstuk C9 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
CO
Paragraaf C9/1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
CP
Paragraaf C9/1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
CQ
Paragraaf C9/1.2 Vreemdelingencirculaire wordt toegevoegd en komt te luiden:
Een meerderjarige vreemdeling kan de asielaanvraag mede ten behoeve van zijn meegereisde kinderen beneden de vijftien jaar indienen. Indien beide ouders aanwezig zijn, tekent alleen de moeder de asielaanvraag namens het kind.
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen van twaalf jaar en ouder ondertekenen de aanvraag zelfstandig.
Minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar worden niet tot een redelijke waardering van hun belangen in staat geacht. Indien de voogdij is geregeld, ondertekent de voogd de aanvraag. In andere gevallen kan een meerderjarige zaakwaarnemer de aanvraag ondertekenen. Dit is ook van toepassing indien het een kind van een minderjarige ouder betreft. Er wordt in eerste instantie aangenomen dat deze nog niet het gezag over het kind heeft. De minderjarige ouder kan daarom niet namens het kind tekenen.
CR
Paragraaf C9/2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd komt te luiden:
CS
Paragraaf C9/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
CU
Paragraaf C9/2.1.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Voordat de asielaanvraag kan worden ingediend, moet een vreemdeling zich op grond van artikel 3.42a, eerste lid, VV in persoon aanmelden bij de aanmeldunit van de vreemdelingenpolitie in Ter Apel.
De minderjarige vreemdeling die niet wordt begeleid door een ouder of een wettelijk vertegenwoordiger moet zich op grond van artikel 3.42a, tweede lid, VV in persoon aanmelden bij de vreemdelingenpolitie in AC Schiphol.
Met deze aanmelding start de rust- en voorbereidingstermijn (zie C11).
Indien een vreemdeling elders in Nederland tegenover de vreemdelingenpolitie te kennen geeft een asielaanvraag in te willen dienen, dan wordt hij, conform de hierboven beschreven verdeling, doorverwezen naar de aanmeldunit van de vreemdelingenpolitie in Ter Apel, of naar de vreemdelingenpolitie in AC Schiphol. Hiertoe wordt aan de vreemdeling een vervoerbewijs verstrekt. De vreemdelingenpolitie kan hiervoor vervoersbewijzen verkrijgen bij de IND AC Ter Apel of AC Schiphol.
Indien de vreemdeling wordt aangetroffen door de KMar in het kader van het MTV, en de vreemdeling aangeeft asiel te willen aanvragen, verkrijgt de KMar de vervoersbewijzen via de lokale vreemdelingenpolitie.
Het vorenstaande geldt niet voor de (minderjarige) vreemdeling die niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang als bedoeld in artikel 5, eerste lid, SGC, dan wel artikel 3 Vw en die aan een buitengrens te kennen geeft asiel te willen aanvragen.
Op grond van artikel 3, derde lid, Vw moet de ambtenaar belast met de grensbewaking in dat geval een voornemen tot toegangsweigering voorleggen aan het Hoofd van de IND (zie A/2.5.5). Het Hoofd van de IND is bevoegd om in een dergelijke situatie een aanwijzing te geven omtrent het al dan niet weigeren van de toegang aan de vreemdeling in kwestie. De ambtenaar belast met de grensbewaking wijst vervolgens door middel van een beschikking op grond van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, Vw, het AC Schiphol aan als plaats of ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden. Voor deze aanwijzing gelden geen nadere criteria dan de omstandigheid dat de toegang is geweigerd. De vreemdeling wordt op zijn rechtsmiddelen gewezen en de benodigde informatiefolders worden uitgereikt. De vreemdeling en zijn bescheiden worden vervolgens zo spoedig mogelijk door de KMar of de ZHP overgedragen aan AC Schiphol.
Van vorenstaande procedure kan worden afgeweken, indien de vreemdeling deel uitmaakt van een grotere groep vreemdelingen die op hetzelfde moment aan de buitengrens arriveert en asiel wil aanvragen en er aanleiding bestaat om uitgebreid onderzoek te plegen naar de herkomst of de oorzaak daarvan, of de beschikbare capaciteit in AC Schiphol niet voldoende is om deze groep vreemdelingen zo spoedig mogelijk in de asielprocedure op te nemen. In dat geval kan door de IND worden besloten om deze vreemdelingen voorafgaand aan de algemene asielprocedure in AC Schiphol, of gedurende de gehele asielprocedure, op te houden in de grenslogies op grond van artikel 6 Vw (met grenslogies wordt bedoeld een ruimte als bedoeld in artikel 6 Vw, niet zijnde AC Schiphol). De ambtenaar belast met de grensbewaking wijst in dit geval door middel van een beschikking op grond van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid Vw, een grenslogies aan als plaats of ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden. Ook in dit geval wordt de vreemdeling op zijn rechtsmiddelen gewezen en worden de benodigde informatiefolders uitgereikt. Wanneer de vreemdeling na het verblijf in het grenslogies alsnog in de algemene asielprocedure in AC Schiphol wordt opgenomen, wordt door de ambtenaar belast met grensbewaking het AC Schiphol aangewezen als plaats of ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden. Dit gebeurt door middel van het geven van een nieuwe plaatsingsbeschikking.
De beoordeling of er sprake is van een grote groep vreemdelingen wordt gemaakt door de IND. Daarbij wordt rekening gehouden met het aantal vreemdelingen dat op dat moment reeds de algemene asielprocedure in AC Schiphol doorloopt, de beschikbare capaciteit bij de IND en ketenpartners en de beschikbaarheid van tolken.
Tegen de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw, kan de vreemdeling op grond van artikel 93 Vw en artikel 8:1 Awb beroep instellen bij de rechtbank (zie A6/6).
Wanneer de vreemdeling op de daartoe aangewezen plaats, of aan de buitengrens, te kennen geeft asiel te willen aanvragen, wordt de vreemdeling door de ambtenaar belast met toezicht op vreemdelingen of de ambtenaar belast met grensbewaking op grond van artikel 55, tweede lid, Vw onderzocht op de aanwezigheid van documenten aan kleding en lichaam. Ook wordt zijn bagage hierop onderzocht. Daarnaast wordt gecontroleerd of de asielzoeker voorkomt in het opsporingsregister of in het (N)SIS en worden van de vreemdeling op grond van artikel 3.109 Vb identificatiefoto’s gemaakt en vingerafdrukken genomen.
Het nemen van vingerafdrukken geldt voor alle vreemdelingen vanaf vier jaar. Deze vingerafdrukken worden ingevoerd in het BVV. De vingerafdrukken worden vergeleken met de data in de collectie van het BVV. Indien de vingerafdrukken van de vreemdeling onbekend zijn in de biometriecollectie, worden ze opgeslagen en geeft het BVV een Vreemdelingennummer af. Indien de vreemdeling wel bekend is, geeft het BVV het Vreemdelingennummer aan waaronder de vreemdeling al bekend is. De vreemdelingenpolitie of KMar voorziet het vingerafdrukkenformulier handmatig van het Vreemdelingennummer, en zendt het formulier na registratie in het BVV door naar de Dienst IPol. In het geval een vreemdeling volhoudt iemand anders te zijn, wordt de vreemdeling onder een alias geregistreerd en wordt hiervan een aantekening gemaakt ten behoeve van het eerste gehoor van betrokkene door de IND.
Voor meer informatie over de BVV wordt voorts verwezen naar A1/6.3.
In het kader van artikel 4 Verordening 2725/2000, dienen de vingerafdrukken van vreemdelingen van veertien jaar en ouder verplicht te worden geregistreerd in de Europese vingerafdrukkencollectie van asielzoekers in de EU (Eurodac) in categorie 1. Ook deze handeling wordt direct verricht bij de aanmelding van de asielzoeker, door de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of de ambtenaar belast met grensbewaking.
Indien er sprake is van een hitmelding van de ingevoerde vingerafdrukken met de Europese vingerafdrukkencollectie dan betekent dit dat betrokkene al bekend is vanwege een asielaanvraag (code 1) dan wel een illegale inreis (code 2) in een andere EU-lidstaat. In verband met de toepassing van Verordening 343/2003 stelt de vreemdelingendienst/KMar aan de vreemdeling een aantal aanvullende vragen. De hitmelding en de aanvullende informatie worden onmiddellijk doorgegeven aan de IND.
CV
Paragraaf C9/2.1.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw wordt op grond van artikel 3.108, tweede lid, Vb juncto artikel 3.42, eerste lid, VV, ingediend in AC Den Bosch, Ter Apel of Zevenaar.
In uitzondering hierop dienen vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd, op grond van artikel 3.42, derde lid, VV, hun asielaanvraag in AC Schiphol in.
Op grond van artikel 3.42, tweede lid, VV dienen minderjarige vreemdelingen die niet worden begeleid door een ouder of een wettelijk vertegenwoordiger en aan wie de toegang niet is geweigerd, hun asielaanvraag in AC Den Bosch in.
Het indienen van de aanvraag in het AC vindt plaats door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger in de gelegenheid te stellen het formulier betreffende het aanvragen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te ondertekenen (zie bijlage 13 VV). Aan de vreemdeling wordt een afschrift van het door hem ondertekende aanvraagformulier verstrekt. Dit gebeurt tijdens de algemene asielprocedure (zie C12).
CW
Paragraaf C9/2.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Vreemdelingen die een tweede of volgende aanvraag willen indienen moeten zich, voordat zij een aanvraag in een AC kunnen indienen, op grond van artikel 3.42a, eerste lid, VV in persoon aanmelden bij de aanmeldunit van de vreemdelingenpolitie in Ter Apel. De minderjarige vreemdeling die niet wordt begeleid door een ouder of een wettelijk vertegenwoordiger moet zich op grond van artikel 3.42a, tweede lid, VV in persoon aanmelden bij de vreemdelingenpolitie in AC Schiphol.
Wanneer een vreemdeling aan wie de maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid, Vc is opgelegd een tweede of een volgende aanvraag in wil dienen, is het gestelde in C12/2.3 van toepassing.
Voor vreemdelingen die een tweede of volgende aanvraag willen indienen en aan wie op een andere grond rechtens de vrijheid is ontnomen, geldt het gestelde in C9/2.1.3.
In deze gevallen start er geen rust- en voorbereidingstermijn (zie C11/2.4).
CX
Paragraaf C9/2.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De asielaanvraag van een vreemdeling van wie de vrijheid is ontnomen, wordt op grond van artikel 3.108, derde lid, Vb, ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd. Dat kan een politiecel, een cel van de KMar, een Huis van Bewaring, een uitzetcentrum of AC Schiphol zijn.
Wanneer een vreemdeling van wie de vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59 Vw te kennen geeft een asielaanvraag te willen indienen, kan door de IND worden besloten de vreemdeling voor de indiening van de aanvraag over te plaatsen naar het AC Schiphol om de aanvraag in de algemene asielprocedure te kunnen behandelen. Dit geldt zowel voor vreemdelingen die een eerste asielaanvraag willen indienen, als voor vreemdelingen die een tweede of volgende asielaanvraag willen indienen. Wanneer hiertoe wordt besloten, wordt de vrijheidsontneming voortgezet in het AC en wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om de asielaanvraag daar in te dienen. In afwijking van het gestelde in C12/5.1 geldt, dat indien blijkt dat de asielaanvraag zich niet leent voor afdoening in de algemene asielprocedure, de IND beoordeelt of de bewaringsmaatregel dient te worden opgeheven en de asielzoeker wordt doorverwezen naar een opvanglocatie, óf dat de bewaringsmaatregel wordt voortgezet en de asielaanvraag wordt behandeld op de wijze zoals is neergelegd in C13/3.3, C15/4 en C16/3.3.
Of de vreemdeling ter behandeling van de asielaanvraag wordt overgeplaatst naar het AC Schiphol wordt beoordeeld door de IND in overleg met de DT&V, de KMar dan wel de vreemdelingenpolitie. Aspecten die bij deze beoordeling van belang zijn, zijn onder meer de mogelijkheid van een spoedige uitzetting na een eventuele afwijzing, de capaciteit en beschikbaarheid van tolken in het AC Schiphol en de mogelijkheden tot vervoer van de vreemdeling. Ook omstandigheden gelegen in de persoon van de vreemdeling kunnen hierbij een rol spelen. Uitgangspunt is dat de vreemdeling ter behandeling van de asielaanvraag wordt overgeplaatst naar AC Schiphol.
Indien niet wordt besloten tot overplaatsing naar het AC Schiphol, neemt de KMar of de vreemdelingenpolitie de asielaanvraag in ontvangst en zendt deze, samen met het model M56 (kennisgeving aanvraag verblijfsvergunning door een inbewaringgestelde vreemdeling) door naar de IND. In deze gevallen reikt de KMar dan wel de vreemdelingenpolitie bij het in ontvangst nemen van de aanvraag de brochure bedoeld in artikel 3.43a VV uit.
Het indienen van de asielaanvraag heeft niet tot gevolg dat de vreemdelingenbewaring op grond van artikel 59 Vw om die enkele reden wordt opgeheven. Wel moet de Korpschef, de Commandant van de KMar of de Algemeen Directeur van de DT&V, gelet op artikel 5.3, tweede lid, Vb, de grond van de inbewaringstelling zo spoedig mogelijk wijzigen. Deze maatregel moet, net zoals de inbewaringstelling zelf, worden gemotiveerd en uitgereikt aan de vreemdeling. De vreemdeling verblijft vervolgens niet langer in bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw, maar op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, Vw. Dit is alleen anders indien de vreemdeling in kwestie een ongewenst verklaarde vreemdeling betreft, omdat een ongewenst verklaarde vreemdeling door de indiening van een asielaanvraag geen rechtmatig verblijf verkrijgt. In dat geval duurt de bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw, voort.
Het wijzigen van de grond van de inbewaringstelling vindt ook plaats wanneer de vreemdeling ter behandeling van de asielaanvraag is overgebracht naar het AC Schiphol en gebeurt in dat geval nadat de asielaanvraag in het AC is ingediend.
Het indienen van de asielaanvraag door een vreemdeling aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen, heeft evenmin tot gevolg dat de uitzettingshandelingen worden stopgezet of opgeschort, met dien verstande dat de uitgangspunten van de asielprocedure niet worden aangetast. Zo blijven handelingen waarbij contact wordt gelegd met de autoriteiten van het land van herkomst in beginsel achterwege (zie A4/4.1).
Vreemdelingen aan wie op strafrechtelijke gronden de vrijheid is ontnomen worden ter behandeling van een asielaanvraag niet overgebracht naar het AC Schiphol. De asielaanvraag wordt in die gevallen ingediend in de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd.
Op grond van artikel 4 Verordening 2725/2000 worden door de vreemdelingenpolitie of KMar de vingerafdrukken van alle vreemdelingen van veertien jaar en ouder die asiel aanvragen geregistreerd in Eurodac in categorie 1. Categorie 1 is uitsluitend beschikbaar bij de AC’s en bij de unit Dublin van de IND. Het vingerafdrukkenformulier van asielzoekers in vreemdelingenbewaring moet door de vreemdelingenpolitie of KMar aan de IND in AC Schiphol worden verzonden, onder vermelding van het Vreemdelingennummer. Indien het dossier niet naar AC Schiphol wordt verstuurd, moet het vingerafdrukkenformulier naar de unit Dublin van de IND worden gezonden onder vermelding van ‘registratie in categorie 1 in Eurodac vanwege asiel in bewaring’.
Het kan voorkomen dat al in het kader van de terugkeer van betrokkene een raadpleegactie in Eurodac is uitgevoerd in categorie 3 en dat daaruit is gebleken dat betrokkene al in een ander land asiel heeft aangevraagd. Dit ontslaat de vreemdelingenpolitie of KMar niet van de verplichting de vingerafdrukken te registreren in categorie 1. In het kader van de asielregistratie zal Eurodac een nieuwe vergelijking uitvoeren. Indien de vingerafdrukken al voorkomen in het bestand, zal in het kader van de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag een nieuwe hitmelding volgen.
CY
Paragraaf C9/2.1.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Nederland neemt ter ondersteuning van het beleid van de UNHCR jaarlijks een aantal vluchtelingen op voor hervestiging in Nederland. Nederland heeft hiervoor een quotum vastgesteld van vijfhonderd vluchtelingen per jaar. Selectie vindt plaats op voordracht van de UNHCR.
Indien de UNHCR een als vluchteling geregistreerde vreemdeling voordraagt voor hervestiging in Nederland, beoordeelt de Minister, na advisering door de Minister van BuZa, op basis van het dossier en aan de hand van het staande asielbeleid of de vreemdeling in aanmerking komt voor verblijf in Nederland. Wanneer dit het geval is, wordt de vreemdeling uitgenodigd zich naar Nederland te begeven. Door bemiddeling van de IOM wordt de vreemdeling op kosten van de Nederlandse staat in het bezit gesteld van een vliegticket.
Na aankomst in Nederland wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om een asielaanvraag in te dienen. De vreemdeling wordt vervolgens zo spoedig mogelijk in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw.
CZ
Paragraaf C9/2.1.5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Voor kinderen die in Nederland worden geboren, geldt een andere procedure dan voor de kinderen die met hun ouders zijn ingereisd.
Voor kinderen die tijdens de asielprocedure van (één van) de ouder(s) worden geboren, kan de asielaanvraag van (één van) ouder(s) via bijlage 13k VV tevens geldig worden verklaard voor het kind. Dit heeft tot gevolg dat de procedure van de ouder(s) mede gevoerd wordt ten behoeve van het in Nederland geboren kind. Bijlage 13k VV ten behoeve van het in Nederland geboren kind kan alleen ondertekend worden zolang de ouder(s) nog geen beschikking heeft (hebben) ontvangen op de asielaanvraag. Het model k bijlage 13 VV wordt bij de COA locatie waar de ouder(s) is (zijn) geregistreerd ingediend. Op het moment dat de ouder(s) een beschikking heeft (hebben) ontvangen op de asielaanvraag, moet er voor het in Nederland geboren kind een reguliere aanvraag worden ingediend. Indien een ouder weigert de verklaring te ondertekenen dan komt dit voor de verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf.
Bij de ondertekening van de verklaring zijn er drie situaties te onderscheiden:
• als er één ouder in Nederland aanwezig is die de asielprocedure doorloopt, dan tekent deze de verklaring voor het kind (zie bijlage 13k VV). Indien de ouder minderjarig is, dan ondertekent de voogd de verklaring;
• als beide ouders in Nederland aanwezig zijn en beiden een asielprocedure doorlopen, dan wordt de verklaring ondertekend door de moeder;
• als beide ouders aanwezig zijn, maar slechts één van de ouders doorloopt de asielprocedure en de andere ouder is uitgeprocedeerd of doorloopt een reguliere procedure, dan tekent de ouder die nog de asielprocedure doorloopt de verklaring.
DA
Paragraaf C9/2.1.6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Gezinsleden van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw die zich nog in het buitenland bevinden, kunnen in het buitenland een mvv aanvragen. Die aanvraag wordt aangemerkt als het begin van nareizen in de zin van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw (zie C2/6.1). De mvv wordt aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland (zie B1/1.1.1). Tegen de afwijzing van deze aanvraag staan rechtsmiddelen open. De hoofdpersoon kan in Nederland geen mvv aanvragen voor de gezinsleden. Wel kan hij bij de Visadienst een mvv advies aanvraag indienen. Dit verzoek om advies wordt eveneens aangemerkt als het begin van nareizen in de zin van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw. Tegen een negatief advies staan echter geen rechtsmiddelen open. Indien het gezinslid in rechte wenst op te komen tegen een negatief advies kan hij een aanvraag tot verlening van een mvv indienen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf. Tegen de afwijzing van deze aanvraag staan wel rechtsmiddelen open.
De aanvraag om een mvv wordt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorgeleid naar de Visadienst.
Wanneer de gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw Nederland zijn ingereisd met een mvv voor dit doel, dienen zij zich binnen drie dagen in persoon te melden bij de aanmeldunit van de vreemdelingenpolitie in Ter Apel. In het AC wordt dezelfde procedure gevolgd als voor andere asielaanvragers.
DB
Paragraaf C9/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
DC
Paragraaf C9/3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Voor het intrekken van een asielaanvraag wordt onderscheid gemaakt tussen de asielzoeker die zich niet in bewaring bevindt, de asielzoeker die zich wel in bewaring bevindt en de asielzoeker die de algemene asielprocedure doorloopt.
Het intrekken van de asielaanvraag en eventuele vervolgprocedures moet schriftelijk gebeuren en wordt ondertekend door de asielzoeker, zijn wettelijk vertegenwoordiger of gevolmachtigde. Het schrijven moet naar de IND worden gezonden.
De IND informeert vervolgens de politie en de burgemeester van de gemeente waar de asielzoeker woon- of verblijfplaats heeft, over het beëindigen van de procedure(s). Wanneer de vreemdeling bekend is bij de DT&V, informeert de IND ook de DT&V over het beëindigen van de procedure(s).
Indien een asielzoeker zich in bewaring bevindt, moet de intrekking plaatsvinden door middel van het model M53.
Indien de asielzoeker zijn asielaanvraag wil intrekken tijdens de algemene asielprocedure en dit gebeurt op één van de dagen die zijn toebedeeld aan de IND (zie C12/3), dan krijgt hij maximaal twee uur de gelegenheid te overleggen met een rechtsbijstandverlener. De feitelijke intrekking moet schriftelijk plaatsvinden en worden ondertekend door de asielzoeker.
Op grond van artikel 3.47 VV neemt de IND in het dossier van de vreemdeling een aantekening op waarin is opgenomen dat de aanvraag is ingetrokken. Hierbij worden de plaats en datum van intrekken vermeld, alsmede welke van de hierboven genoemde intrekkingsprocedures is gevolgd.
DD
Hoofdstuk C10 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
DE
De titel van hoofdstuk C10 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
DF
Paragraaf C10/1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.111, eerste lid, Vb, heeft de vreemdeling de plicht om gedurende ten behoeve van de asielaanvraag alle gegevens te verstrekken op basis waarvan de asielaanvraag beoordeeld kan worden. In artikel 3.45 VV is neergelegd dat deze gegevens bestaan uit de verklaringen van de vreemdeling en alle in zijn bezit zijnde documentatie over zijn achtergrond en die van relevante familieleden, zijn leeftijd, identiteit, nationaliteit(en), landen en plaatsen van eerder verblijf, eerdere asielaanvragen, reisroutes, identiteits- en reisdocumenten en de redenen waarom hij een asielaanvraag indient.
De informatie die de vreemdeling tijdens de procedure verstrekt, dient strikt vertrouwelijk te worden behandeld. Op deze informatie zijn van toepassing de Wbp en de privacyreglementen voor de geautomatiseerde informatiesystemen waarin de betrokken persoon is geregistreerd. Gegevens worden in beginsel alleen verstrekt aan de betrokken vreemdeling zelf, diens gemachtigde en de ambtenaren en functionarissen die worden genoemd in bovengenoemde regelingen en onder de in die regelingen genoemde voorwaarden.
Het voorgaande houdt onder meer in dat aan derden, waaronder ook worden verstaan vertegenwoordigers van de media, politici en advocaten die niet optreden als gemachtigde van de betrokken vreemdeling, geen gegevens mogen worden verstrekt over die vreemdeling. Telefonische informatie wordt alleen verstrekt wanneer is gebleken dat de informatievrager gerechtigd is die informatie te ontvangen.
Het is niet uitgesloten dat een vreemdeling die een asielaanvraag indient, vanuit eigen ondervinding en eigen waarneming kan getuigen over in het land van herkomst begane oorlogsmisdrijven en/of misdrijven tegen de menselijkheid. Deze getuigenissen zijn van belang – of kunnen in de toekomst van belang worden – bij het (doen) vervolgen van de daders van deze feiten, voor de vervolging waarvan Nederland op grond van internationale verdragen bevoegd of verplicht is.
In deze zaken vraagt de IND de vreemdeling toestemming te verlenen het dossier door te zenden naar de Officier van Justitie die is belast met de vervolging van oorlogsmisdadigers, indien:
• er aanwijzingen zijn dat de potentiële verdachte zich in Nederland bevindt;
• in het land van herkomst van de getuige sprake is van een (burger)oorlogssituatie;
• er sprake is van concrete strafbare feiten; en
• de afgelegde verklaringen geloofwaardig zijn.
DG
Paragraaf C10/2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Met nadruk wordt erop gewezen dat in de identiteits- en/of reisdocumenten van een asielzoeker nooit aantekeningen mogen worden geplaatst waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend. Immers, dit kan bij afwijzing van de aanvraag voor de betrokkene moeilijkheden in zijn land van herkomst met zich meebrengen. Aantekeningen kunnen slechts worden gesteld op een afzonderlijk los inlegblad. Dit geldt ook ten aanzien van vreemdelingen van wie de asielaanvraag is afgewezen of vreemdelingen die hun asielaanvraag hebben ingetrokken.
Het plaatsen van aantekeningen is echter wel mogelijk indien de vreemdeling niet langer enige procedure voert over zijn asielaanvraag én:
a. Nederland heeft verlaten – eventueel hangende zijn asielprocedure – en nadien naar Nederland is teruggekeerd; of
b. een verblijfstitel heeft verkregen anders dan die op grond van artikel 29, eerste lid, Vw.
DH
Paragraaf C10/3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Tijdens de gehele procedure kan de vreemdeling zich op grond van artikel 2:1 Awb doen bijstaan door een gemachtigde. Aan de gemachtigde worden geen bijzondere eisen gesteld. Wel dient hij een schriftelijke, door de vreemdeling ondertekende verklaring te overleggen dat hij is gemachtigd namens de vreemdeling op te treden.
Indien de vreemdeling zich wil laten bijstaan door een advocaat, wordt deze aangemerkt als gemachtigde, indien hij verklaart bepaaldelijk door de vreemdeling te zijn gemachtigd.
DI
Hoofdstuk C11 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
DJ
De titel van hoofdstuk C11 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
DK
Paragraaf C11/1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Een vreemdeling die zich op de daartoe aangewezen plaats meldt en te kennen geeft asiel te willen aanvragen (zie C9/2.1.1.1) heeft op grond van artikel 3.109 Vb recht op een rust- en voorbereidingstermijn, tenzij hij behoort tot een categorie vreemdelingen die van dit recht is uitgezonderd (zie C11/2). Deze rust- en voorbereidingstermijn start op de dag dat de vreemdeling op de daartoe aangewezen plaats te kennen geeft asiel te willen aanvragen en duurt minimaal zes dagen. Aan de rust- en voorbereidingtermijn is geen maximale termijn verbonden.
De rust- en voorbereidingstermijn is bedoeld om de vreemdeling tot rust te laten komen en hem op de asielprocedure voor te bereiden. Ten behoeve van de voorbereiding vinden in de rust- en voorbereidingstermijn verschillende activiteiten plaats (zie C11/3 tot en met C11/6). Daarnaast bepaalt de IND in overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA tijdens de rust- en voorbereidingstermijn de start van de algemene asielprocedure. De vreemdeling wordt hiervan op de hoogte gesteld.
Tijdens de rust- en voorbereidingstermijn heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder m, Vw. en komt hij in aanmerking voor opvang op grond van artikel 3, derde lid, en onder o, Rva. Daarnaast krijgt de vreemdeling een W2-document. Dit document wordt zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling verstrekt.
DL
Paragraaf C11/2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
DM
Paragraaf C11/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Een vreemdeling die niet in aanmerking komt voor een rust- en voorbereidingstermijn (zie C11/2.2 tot en met 2.5) heeft voorafgaand aan de indiening van de asielaanvraag in een AC geen rechtmatig verblijf en heeft gedurende deze periode geen recht op opvang. De algemene asielprocedure van de vreemdeling start in dit geval direct of in ieder geval zo spoedig mogelijk nadat hij op de daartoe aangewezen plaats te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen.
Indien tijdens de rust- en voorbereidingstermijn blijkt dat een vreemdeling niet langer voor de rust- en voorbereidingstermijn in aanmerking komt, stopt de rust- en voorbereidingstermijn en daarmee ook het daaraan verbonden rechtmatig verblijf inclusief opvang.
De algemene asielprocedure van de vreemdeling start direct of in ieder geval zo spoedig mogelijk na constatering van het feit dat de vreemdeling niet langer recht heeft op de rust- en voorbereidingstermijn.
Eventuele reeds geplande activiteiten die tijdens de rust- en voorbereidingstermijn zouden plaatsvinden vinden geen doorgang meer.
Het vorenstaande geldt niet voor vreemdelingen die hun asielaanvraag indienen in AC Schiphol. Voor hen geldt het gestelde in C11/2.6.
DN
Paragraaf C11/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.109, zesde lid, aanhef en onder a, Vb, komen vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid niet in aanmerking voor een rust- en voorbereidingstermijn.
Voor de beoordeling of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, wordt aangesloten bij het gestelde in artikel 3.77, eerste lid, en onder c, Vb. Dat betekent dat de rust- en voorbereidingstermijn niet van toepassing is op de vreemdeling die ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, die ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een taakstraf of tot een onvoorwaardelijke geldboete of tegen wie een strafbeschikking is uitgevaardigd. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (zie artikel 37, eerste lid, WvSr) of in een inrichting voor stelselmatige daders (zie artikel 38m, WvSr) dan wel in een inrichting voor jeugdigen (zie artikel 77h, vierde lid, onder a, WvSr) alsook de terbeschikkingstelling (zie artikel 37a WvSr) worden tot de vrijheidsontnemende maatregelen gerekend.
De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn geworden. Ook indien hoger beroep is ingesteld tegen een veroordeling in eerste aanleg, of cassatieberoep is ingesteld tegen een veroordeling in hoger beroep, komt de vreemdeling niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn.
Een eens gepleegd misdrijf leidt niet blijvend tot uitsluiting van de rust- en voorbereidingtermijn. Voor wat betreft de termijnen die hiervoor gelden wordt aangesloten bij het beleid dat is opgenomen B1/4.4.1.
Voor de beoordeling of de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, wordt verwezen naar B1/4.4.
Of er sprake is van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, wordt bij de eerste aanmelding van de vreemdeling beoordeeld door de vreemdelingenpolitie in overleg met de IND.
Wanneer de vreemdeling pas tijdens de rust- en voorbereidingstermijn een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid gaat vormen, doordat hij eerst dan valt onder één van de hierboven genoemde gronden, dan stopt de rust- en voorbereidingstermijn op de wijze zoals beschreven in C11/2.1.
DO
Paragraaf C11/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.109, zesde lid, aanhef en onder b, Vb, komen vreemdelingen die overlast bezorgen aan vreemdelingen die in een opvangvoorziening verblijven, aan personen die werkzaam zijn in de voorziening, of aan anderen, niet in aanmerking voor een rust- en voorbereidingstermijn. Hiervan is sprake indien:
• de vreemdeling andere vreemdelingen die in de opvangvoorziening verblijven lastig valt, of ruzie met hen maakt;
• de vreemdeling de medewerkers in de opvangvoorziening lastig valt, of ruzie met hen maakt;
• de vreemdeling een niet hanteerbaar verslavingsprobleem heeft;
• de vreemdeling een niet hanteerbaar psychiatrisch probleem heeft;
• de vreemdeling overlast veroorzaakt bij personen in de omgeving rondom de opvangvoorziening, waaronder buurtbewoners en de lokale ondernemers.
Deze lijst is niet-limitatief.
Of er sprake is van een vreemdeling die overlast bezorgt in de opvangvoorziening zoals hierboven is beschreven, wordt beoordeeld door het COA in overleg met de IND.
Deze grond voor uitsluiting van de rust- en voorbereidingstermijn zal zich in beginsel pas voordoen nadat de vreemdeling eerder al wel voor de rust- en voorbereidingstermijn in aanmerking is gekomen. De rust- en voorbereidingstermijn stopt in dit geval op de wijze zoals beschreven in C11/2.1.
DP
Paragraaf C11/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.109, zesde lid, aanhef en onder c, Vb, komen vreemdelingen die eerder een asielaanvraag hebben ingediend niet in aanmerking voor een rust- en voorbereidingstermijn.
Of er sprake is van een vreemdeling die eerder een asielaanvraag heeft ingediend wordt beoordeeld door de vreemdelingenpolitie in overleg met de IND.
DQ
Paragraaf C11/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.109, zesde lid, aanhef en onder d, Vb komen vreemdelingen van wie de vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59 Vw niet in aanmerking voor een rust- en voorbereidingstermijn, tenzij de asielaanvraag wordt ingediend in een AC.
Of de asielaanvraag van een vreemdeling van wie op grond van artikel 59 Vw de vrijheid is ontnomen in AC Schiphol wordt ingediend, wordt beoordeeld door de IND in overleg met de DT&V, de KMar dan wel de vreemdelingenpolitie. In C9/2.1.3 is beschreven in welke gevallen dit gebeurt.
Wanneer wordt besloten de asielaanvraag niet in AC Schiphol te laten indienen, komt de vreemdeling niet in aanmerking voor een rust- en voorbereidingstermijn. Als de asielaanvraag wel wordt ingediend in AC Schiphol geldt het gestelde in C11/2.6.
DR
Paragraaf C11/2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.109, zevende lid, Vb juncto artikel 3.49, eerste lid, VV, is de rust- en voorbereidingstermijn niet van toepassing op vreemdelingen die de asielaanvraag conform C9/2.1.1.2 en C9/2.1.3 indienen in AC Schiphol. De procedure van deze categorie vreemdelingen, wijkt echter af van het gestelde in C11/2.1.
Hoewel de vreemdeling, nadat hij naar AC Schiphol is overgebracht, zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld om de asielaanvraag in te dienen, vinden voorafgaand aan de indiening van de asielaanvraag wel zoveel mogelijk de activiteiten plaats die normaliter in de rust- en voorbereidingstermijn plaatsvinden.
Dat wil zeggen dat de vreemdeling voorafgaand aan het indienen van de aanvraag wordt voorgelicht over de procedure door een medewerker van VWN, dat hij wordt voorbereid op de procedure door een rechtsbijstandverlener en dat er – indien de vreemdeling daar toestemming voor verleent – ten aanzien van hem een medisch advies zal worden ingewonnen (zie C11/3 tot en met C11/6). Deze activiteiten zullen echter in zeer kort tijdsbestek – minder dan zes dagen – plaatsvinden. Gedurende de periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag en gedurende de algemene asielprocedure, verblijft de vreemdeling op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, of artikel 59 Vw in AC Schiphol.
DS
Paragraaf C11/3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
DT
Paragraaf C11/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Tijdens de rust- en voorbereidingstermijn wordt onderzoek verricht naar de identiteit, nationaliteit en de vingerafdrukken van de vreemdeling. Daarnaast kan onderzoek worden gedaan naar eventuele door de vreemdeling overgelegde of bij hem aangetroffen documenten en bescheiden, en kan tevens onderzoek worden verricht naar de vraag welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
Het onderzoek wordt in beginsel uitgevoerd op basis van de informatie die door de vreemdeling tijdens de aanmelding (zie C9/2.1.1.1) is verstrekt. De resultaten van het onderzoek worden zo spoedig mogelijk na ontvangst ervan door de IND beschikbaar gesteld aan de vreemdeling en/of zijn rechtsbijstandverlener.
Tijdens de rust- en voorbereidingstermijn worden door de IND aan de vreemdeling geen vragen gesteld over zijn asielmotieven (artikel 3.109, derde lid, Vb). Evenmin zal de vreemdeling tijdens de rust- en voorbereidingstermijn door de IND worden gehoord om hem te confronteren met eventuele onderzoeksresultaten. Dit zal pas plaatsvinden tijdens de gehoren die in de algemene asielprocedure door de IND worden uitgevoerd.
DU
Paragraaf C11/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 55, tweede lid, Vw kunnen de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, vreemdelingen die kenbaar maken asiel te willen aanvragen fouilleren ten behoeve van het verkrijgen van documenten die van belang zijn voor de aanvraag (documentfouillering).
Wanneer er tijdens de fouillering bij de aanmelding originele reis- of identiteitsdocumenten worden aangetroffen bij de vreemdeling, of wanneer de vreemdeling tijdens de aanmelding dergelijke documenten overlegt, worden deze door de vreemdelingenpolitie of KMar ingenomen voor nader onderzoek. Aan de vreemdeling wordt in dat geval een bewijs van ontvangst en een afschrift van de stukken verstrekt. Ook ontvangt de vreemdeling een informatiefolder.
Wanneer het onderzoek naar de documenten is afgerond, worden de documenten aan de vreemdeling teruggegeven, tenzij er sprake is van valse of vervalste documenten, of er aanleiding bestaat om aan te nemen dat het ter waarborging van een mogelijk vertrek van de vreemdeling uit Nederland (op een later moment in de procedure) noodzakelijk is om de documenten nog niet aan de vreemdeling terug te geven.
Wanneer er tijdens de fouillering bij de aanmelding originele asielgerelateerde documenten worden aangetroffen bij de vreemdeling, of wanneer de vreemdeling tijdens de aanmelding dergelijke documenten overlegt, wordt aan de vreemdeling meegedeeld dat deze documenten ter beschikking gesteld dienen te worden aan de IND, eventueel door tussenkomst van een rechtsbijstandverlener.
Indien de vreemdeling of zijn rechtsbijstandverlener de documenten nog tijdens de rust- en voorbereidingstermijn ter beschikking stelt aan de IND, kunnen ook deze documenten nader worden onderzocht. Aan de vreemdeling wordt een ontvangstbewijs en een afschrift van de stukken verstrekt. In het ontvangstbewijs worden alle in ontvangst genomen documenten genoteerd. Ook ontvangt de vreemdeling een informatiefolder. Voorts wordt in het IND dossier opgenomen dat de vreemdeling toestemming heeft verleend aan het in ontvangst nemen van documenten door de IND. Na afronding van het onderzoek, worden de documenten weer aan de vreemdeling teruggegeven.
Op grond van artikel 69, tweede lid, Vw en artikel 82, tweede lid, Vw, doet nader onderzoek naar documenten tijdens de rust- en voorbereidingstermijn de termijnen van de algemene asielprocedure niet aanvangen.
DV
Paragraaf C11/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Wanneer er al tijdens de rust- en voorbereidingstermijn aanwijzingen zijn dat mogelijk een ander land verantwoordelijk is voor behandeling van het asielverzoek, wordt zo snel mogelijk door de IND onderzocht of er een mogelijkheid is om bij het desbetreffende land een Dublinclaim te leggen.
Deze aanwijzingen kunnen bestaan uit de hitmelding naar aanleiding van de vergelijking van de vingerafdrukken van de vreemdeling in de Europese vingerafdrukkencollectie (zie C9/2.1.1.1). Ook andere aanwijzingen waaruit blijkt dat betrokkene eerder in andere landen in Europa heeft verbleven, kunnen aanleiding vormen voor onderzoek naar de vraag welk land verantwoordelijk is.
Op grond van artikel 69, tweede lid, Vw en artikel 82, tweede lid, Vw, doet dergelijk nader onderzoek de termijnen van de algemene asielprocedure niet aanvangen.
DW
Paragraaf C11/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Indien een vreemdeling bij de aanmelding stelt minderjarig te zijn, maar er niet in slaagt zijn leeftijd met documenten aan te tonen en dit ook anderszins niet aannemelijk kan maken, kan betrokkene tijdens de rust- en voorbereidingstermijn in de gelegenheid worden gesteld om zijn leeftijd aan te tonen door middel van een leeftijdsonderzoek. Een leeftijdsonderzoek wordt niet in de rust- en voorbereidingstermijn aan de vreemdeling aangeboden indien:
a. er naar het oordeel van de vreemdelingenpolitie sprake is van een evident meerderjarige vreemdeling; of
b. de uitslag van het leeftijdsonderzoek geen verschil zou uitmaken voor de beslissing omtrent de aanspraken van de vreemdeling op verblijf of opvang.
Er is sprake van evidente meerderjarigheid indien de medewerker van de vreemdelingenpolitie bij de aanmelding van de vreemdeling aan de hand van de uiterlijke kenmerken of aan de hand van de verklaringen van de vreemdeling, en eventueel in overleg met een andere medewerker van de vreemdelingenpolitie of – indien gewenst – met een medewerker van de IND, tot de conclusie komt dat de betrokkene evident achttien jaar of ouder moet zijn.
De leeftijd wordt geschat aan de hand van optische waarneming. Tegenstrijdige of vage verklaringen over de opgegeven leeftijd en het gedrag van de vreemdeling spelen een rol bij de beantwoording van de vraag of sprake is van evidente meerderjarigheid. Uit het dossier dient te blijken dat de vreemdelingenpolitie heeft geoordeeld dat er sprake is van een evident meerderjarige vreemdeling.
Het leeftijdsonderzoek dient twee doelen: enerzijds wordt op basis daarvan beoordeeld of de vreemdeling gezien zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf als Amv, anderzijds dient het als bron voor de beoordeling van de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor het bijzondere opvangregime voor Amv’s (artikel 3, derde lid, aanhef en onder b, Rva).
Leeftijdsonderzoek is derhalve slechts dan niet aan de orde, indien de uitslag niet van belang is voor de vraag of en in hoeverre de jongere aanspraak maakt op verblijf of opvang. Of hiervan sprake is wordt bepaald door de vreemdelingenpolitie in overleg met de IND.
Het vorenstaande geldt alleen indien er sprake is van Amv’s die in aanmerking komen voor een rust- en voorbereidingstermijn. Een leeftijdsonderzoek kan eventueel ook later in de asielprocedure worden aangeboden (zie C12/4.3 en C14/6.1).
Voor de logistieke afspraken omtrent het leeftijdsonderzoek wordt verwezen naar het protocol inzake leeftijdsonderzoek op de website van de IND. Voor informatie over de mogelijke resultaten van een leeftijdsonderzoek en de consequenties daarvan, wordt verwezen naar C14/6.1.
DX
Paragraaf C11/4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.109, tweede lid, Vb, wordt de vreemdeling tijdens de rust- en voorbereidingstermijn voorgelicht over de asielprocedure door een medewerker van VWN. Tijdens deze voorlichting wordt aan de vreemdeling de brochure als bedoeld in artikel 3.43a VV verstrekt. Ook wordt hem medegedeeld dat hij zich tijdens het eerste en het nader gehoor kan laten bijstaan door een rechtsbijstand- of hulpverlener. Daarnaast wordt de vreemdeling voorgelicht over het medisch advies en het belang om daaraan deel te nemen (zie C11/6).
DY
Paragraaf C11/5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.109, tweede lid, Vb wordt de vreemdeling tijdens de rust- en voorbereidingstermijn inhoudelijk op de asielprocedure voorbereid door een aan hem toegewezen rechtsbijstandverlener. Het gesprek tussen de vreemdeling en de rechtsbijstandverlener vindt in beginsel plaats in het kantoor van de rechtsbijstandverlener. Om van en naar het kantoor van de rechtsbijstandverlener te kunnen reizen, worden door het COA vervoersbewijzen aan de vreemdeling verstrekt. Daarnaast krijgt de vreemdeling ook informatie over de route naar het kantoor van de rechtsbijstandverlener.
DZ
Paragraaf C11/6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.109, vijfde lid, Vb ontvangt iedere vreemdeling tijdens de rust- en voorbereidingstermijn een uitnodiging om deel te nemen aan het medisch advies. Deelname aan het medisch advies is vrijwillig en de vreemdeling dient hiervoor schriftelijk toestemming te verlenen.
Wanneer de vreemdeling schriftelijk toestemming verleent om aan het medisch advies deel te nemen, wordt de vreemdeling gezien door een verpleegkundige die, onder verantwoordelijkheid van een arts, een primaire signalering uitvoert. Deze primaire signalering kan leiden tot verschillende uitkomsten.
Allereerst kan de verpleegkundige constateren dat er geen sprake is van medische problematiek.
De verpleegkundige kan echter ook constateren dat er sprake is van medische problematiek. In het geval dat deze medische problematiek behandeling behoeft, wijst de verpleegkundige de vreemdeling op de mogelijkheden van curatieve zorg. Wanneer de gesignaleerde medische problematiek van invloed kan zijn op de uitvoering of de interpretatie van de gehoren in de asielprocedure, of wanneer de verpleegkundige twijfelt of hiervan sprake is, wordt de vreemdeling (tevens) doorverwezen naar een medisch adviseur ten behoeve van een medisch advies.
De verpleegkundige stelt de vreemdeling en de IND op de hoogte van de uitkomsten van de primaire signalering.
Als de vreemdeling is doorverwezen naar een medisch adviseur, wordt door laatstgenoemde een medisch onderzoek gedaan op basis waarvan een medisch advies wordt opgesteld. Het medisch advies heeft betrekking op medische problematiek die mogelijk interfeert met het vermogen van de vreemdeling om coherent en consistent te verklaren en waarmee rekening gehouden dient te worden bij de interpretatie van de verklaringen van de vreemdeling, en/of medische problematiek waarmee praktisch gezien rekening dient te worden gehouden tijdens de gehoren. Daarnaast kan, indien van toepassing, in het medisch advies tevens worden vermeld dat de vreemdeling is gewezen op de mogelijkheden van curatieve zorg en kunnen waargenomen littekens worden genoteerd.
Het medisch advies wordt beschikbaar gesteld aan de vreemdeling en aan de IND.
De IND is verantwoordelijk voor de beoordeling of en in hoeverre het medisch advies gevolgen heeft voor de verdere procedure van de vreemdeling. De volgende situaties zijn mogelijk:
• op basis van het medisch advies besluit de IND het nader gehoor van de vreemdeling niet in de algemene asielprocedure te laten plaatsvinden (zie C12/5.2);
• op basis van het medisch advies besluit de IND de start van de algemene asielprocedure met enige tijd uit te stellen;
• op basis van het medisch advies besluit de IND bijzondere voorzieningen te treffen tijdens de gehoren in de algemene asielprocedure (zie C13/2.2).
Een combinatie van de laatste twee situaties is eveneens mogelijk.
Daarnaast kan het medisch advies voor de IND aanleiding vormen om te starten met een parallelle procedure waarin medische omstandigheden (ambtshalve) door de IND worden beoordeeld (zie A4/7.2.1.2).
Wanneer de vreemdeling geen schriftelijke toestemming verleent om aan het medisch advies deel te nemen, wordt de procedure van de vreemdeling zonder medisch advies vervolgd. Het niet deelnemen aan het medisch advies kan de vreemdeling niet worden tegengeworpen in de asielprocedure. Het gevolg daarvan is echter wel dat in beginsel geen rekening kan worden gehouden met medische aspecten die een positieve rol zouden kunnen spelen in de procedure.
Indien in dit geval op een later moment in de asielprocedure naar voren komt dat er toch sprake is van relevante medische problematiek, wordt door de IND bezien of het noodzakelijk is om – met toestemming van de vreemdeling – alsnog een medisch advies aan te vragen.
EA
Paragraaf C11/7 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
EB
Paragraaf C11/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De rust- en voorbereidingstermijn eindigt met de start van de algemene asielprocedure. Door indiening van de asielaanvraag in het AC verkrijgt de vreemdeling rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f, Vw waarmee de rust- en voorbereidingstermijn van rechtswege is beëindigd.
EC
Paragraaf C11/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Indien de vreemdeling zonder voorafgaande kennisgeving niet verschijnt in het AC op de dag dat hij is uitgenodigd om de asielaanvraag in te dienen, wordt de vreemdeling nogmaals uitgenodigd om de asielaanvraag in het AC in te dienen. Wanneer hij ook dan zonder voorafgaande kennisgeving niet verschijnt in het AC, geeft de vreemdeling daarmee te kennen geen belang meer te hebben bij het indienen van een asielaanvraag. De rust- en voorbereidingstermijn eindigt daarmee van rechtswege.
Wanneer de vreemdeling op dat moment nog wel in de opvangvoorziening verblijft, wordt de opvang beëindigd.
ED
Hoofdstuk C12 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
EE
De titel van hoofdstuk C12 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
EF
Paragraaf C12/1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De algemene asielprocedure start op de dag dat de asielaanvraag in het AC wordt ingediend. In de algemene asielprocedure wordt vastgesteld of er sprake is van een asielaanvraag die zonder tijdrovend onderzoek kan worden ingewilligd of afgewezen. Indien tijdrovend nader onderzoek noodzakelijk is voordat een beslissing op de aanvraag kan worden genomen, wordt de asielaanvraag verder behandeld in de verlengde asielprocedure.
De beoordeling of er sprake is van een asielaanvraag die in de algemene asielprocedure kan worden ingewilligd of afgewezen, wordt uitgevoerd door de IND en vindt in beginsel pas plaats nadat er in de algemene asielprocedure een nader gehoor heeft plaatsgevonden en de vreemdeling de gelegenheid heeft gehad om correcties en aanvullingen op het nader gehoor in te dienen.
EG
Paragraaf C12/2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
EH
Paragraaf C12/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Tijdens de algemene asielprocedure dient de vreemdeling zich in verband met de behandeling van de aanvraag beschikbaar te houden. Voor verschillende activiteiten in de algemene asielprocedure is de aanwezigheid van de vreemdeling in het AC waar de aanvraag wordt behandeld noodzakelijk. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten die worden verricht door de IND, maar ook voor de activiteiten waarbij de vreemdeling zich kan verstaan met een rechtsbijstandverlener.
Wanneer de aanwezigheid van de vreemdeling in het AC niet noodzakelijk is, verblijft de vreemdeling in een opvangvoorziening in de omgeving van het betreffende AC. Het vervoer van en naar het AC en de opvangvoorziening wordt verzorgd door het COA.
Om de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de algemene asielprocedure te waarborgen, wordt aan de vreemdeling, zowel mondeling als schriftelijk, een op artikel 55, eerste lid, Vw gebaseerde aanwijzing gegeven. Deze aanwijzing wordt gegeven door de IND op de dag dat de vreemdeling zijn asielaanvraag in het AC indient. Hierbij wordt gebruik gemaakt van model M117-C. Dit model doet tevens dienst als bewijs van uitreiking. De asielzoeker dient zich in het AC beschikbaar te houden overeenkomstig de gegeven aanwijzingen. De vreemdeling wordt er bij het geven van de aanwijzing op gewezen dat het niet nakomen van de aanwijzingen consequenties heeft voor de afhandeling van zijn aanvraag. Deze omstandigheid wordt, op grond van artikel 31, tweede lid, onder b, Vw, mede betrokken bij het onderzoek naar de aanvraag. Het niet naleven van de aanwijzingen is bovendien strafbaar gesteld bij artikel 108, eerste lid, Vw.
Op de dagen dat de aanwezigheid van de asielzoeker in het AC noodzakelijk is, dient hij zich daar in beginsel de hele dag op te houden, tenzij aan de vreemdeling wordt medegedeeld dat zijn aanwezigheid ten behoeve van de betreffende activiteit de rest van de dag niet meer noodzakelijk wordt geacht.
Of de aanwezigheid van de vreemdeling ten behoeve van het onderzoek op een bepaalde dag niet meer noodzakelijk wordt geacht is uitsluitend ter beoordeling aan de IND. Bij de beantwoording van deze vraag is met name van belang of voorzienbaar is dat er die dag geen activiteit meer zal plaatsvinden waarbij de aanwezigheid van de vreemdeling van belang is. Wanneer de vreemdeling het AC wil verlaten en hij hiervoor toestemming heeft, wordt van het vertrek aantekening gemaakt. De vreemdeling krijgt een schriftelijke verklaring mee ten bewijze van het feit dat hij in het kader van een asielaanvraag in de gelegenheid is gesteld om zich buiten het AC te begeven. Daarnaast wordt hem meegedeeld dat hij zich op een bepaald tijdstip weer bij het AC dient te melden als hij gebruik wil maken van de mogelijkheid om terug te reizen naar de opvangvoorziening met het door het COA verzorgde vervoersmiddel. Indien de vreemdeling zich niet uiterlijk op genoemd tijdstip bij het AC heeft gemeld, dient de vreemdeling op eigen gelegenheid terug te reizen naar de opvangvoorziening. Indien de vreemdeling niet terugreist naar de opvangvoorziening dient hij zich uiterlijk om 8.00 uur weer bij het AC te melden op de dag dat de volgende activiteit in het AC is gepland.
Het vorenstaande geldt niet ten aanzien van vreemdelingen aan wie een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 of artikel 59 Vw is opgelegd en die de asielaanvraag indienen in AC Schiphol (zie C12/2.3).
EI
Paragraaf C12/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Wanneer de vreemdeling een aanwijzing als bedoeld in C12/2.1 niet nakomt door tussentijds zonder toestemming het AC te verlaten, dan wel door niet tijdig op het AC terug te keren, wordt aangenomen dat de vreemdeling niet langer belang stelt in het onderzoek naar de aanvraag. Er zal op dat moment een voornemen worden uitgebracht conform het gestelde in C15/2 en in afwijking van C14/7 en C4/3.2. Het niet nakomen van de aanwijzing wordt op grond van artikel 31, tweede lid, onder b, Vw betrokken bij dit voornemen. Indien er op dat moment reeds een nader gehoor heeft plaatsgehad, wordt in dit voornemen hierop tevens ingegaan. Direct na ommekomst van het verstrijken van de termijn voor het indienen van een zienswijze (zie C12/3), wordt in lijn met het uitgebrachte voornemen een beschikking uitgebracht.
Wanneer de vreemdeling zich na het uitbrengen van het voornemen, maar vóór het uitbrengen van de beschikking, alsnog meldt bij het AC, wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie waarin reeds vóór het verlaten van het AC een nader gehoor heeft plaatsgehad en de situatie waarin dit niet het geval is.
Als een nader gehoor reeds heeft plaatsgehad en de nog resterende termijn na terugkomst van de asielzoeker niet toereikend is voor het uitbrengen van een zienswijze, wordt in lijn met het uitgebrachte voornemen een beschikking uitgebracht, tenzij een verzoek van de vreemdeling om verlenging van de termijn vanwege niet-toerekenbare termijnoverschrijding wordt gehonoreerd door de IND (zie C12/4.2). Hiervan zal in het geval dat de vreemdeling een aanwijzing niet is nagekomen niet snel sprake zijn.
Als het voornemen is uitgebracht zonder dat een nader gehoor heeft plaatsgehad en de vreemdeling zich voor het uitbrengen van de beschikking alsnog meldt bij het AC, wordt het uitgebrachte voornemen geacht te zijn ingetrokken. De algemene asielprocedure wordt in dit geval verlengd met het aantal dagen dat nodig is om alsnog een nader gehoor te laten plaatsvinden en de vervolgstappen in de algemene asielprocedure binnen de gestelde termijnen af te kunnen ronden (zie C12/4.2). Uiterlijk op de veertiende dag wordt in dat geval de beschikking uitgereikt.
EJ
Paragraaf C12/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Wanneer een vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang als bedoeld in artikel 5, eerste lid, SGC dan wel artikel 3 Vw en aan de buitengrens te kennen geeft asiel te willen aanvragen, wordt op aanwijzing van het Hoofd van de IND, de toegang geweigerd en wordt op grond van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, Vw het AC Schiphol aangewezen als plaats of ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden (zie C9/2.1.1.1). Deze maatregel blijft gelden gedurende de gehele periode dat de vreemdeling in AC Schiphol verblijft. Na afwijzing van de asielaanvraag in de algemene asielprocedure, wordt de maatregel voortgezet in een grenslogies.
Wanneer de asielaanvraag in de algemene asielprocedure in AC Schiphol wordt afgewezen, wordt de maatregel van artikel 6 Vw in beginsel voortgezet in een grenslogies. De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt in dat geval een nieuwe plaatsingsbeschikking en wijst daarbij het grenslogies aan als plaats waar de maatregel ten uitvoer wordt gelegd.
Dit is echter anders wanneer er sprake is van een Amv. Indien er na afloop van de algemene asielprocedure in het AC geen twijfel bestaat omtrent de minderjarigheid, wordt een Amv niet geplaatst in een grenslogies. De Amv komt in dat geval in aanmerking voor opvang op grond van artikel 3, derde lid, en onder b, Rva.
Voor vreemdelingen van wie de vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59 Vw en die de algemene asielprocedure in AC Schiphol doorlopen, geldt voor wat betreft de beschikbaarheid het gestelde in C9/2.1.3.
EK
Paragraaf C12/3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
EL
Paragraaf C12/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.110, eerste lid, Vb, duurt de algemene asielprocedure in beginsel acht dagen. Wel bestaat er een mogelijkheid om deze termijn te verlengen tot maximaal veertien dagen (zie C12/4).
Het betreft hier kalenderdagen. Dat wil zeggen dat elke dag (termijn) om middernacht start en 24 uur later om middernacht eindigt.
De termijnen van de algemene asielprocedure starten op grond van artikel 3.110, derde lid Vb, op de dag dat de vreemdeling zijn asielaanvraag indient in het AC. Wanneer de aanvraag wordt ingediend in AC Den Bosch, AC Zevenaar of AC Ter Apel, tellen de dagen gedurende het weekeinde en de dagen die bij of krachtens de Algemene termijnenwet zijn aangemerkt als algemeen erkende feestdagen voor de berekening van de termijnen niet mee. Onder de in de Algemene termijnenwet als algemeen erkende feestdagen vallen ook de dagen die op grond van artikel 3, derde lid, Algemene termijnenwet met een algemeen erkende feestdag gelijk zijn gesteld.
Voor AC Schiphol geldt het vorenstaande niet: in AC Schiphol tellen alle dagen van het jaar mee voor de berekening van de termijnen.
De termijnen in de algemene asielprocedure zijn bindend. Dat houdt in dat wanneer de IND de haar ter beschikking staande termijnen in de algemene asielprocedure overschrijdt en er geen mogelijkheid is om de termijnen te verlengen, het niet meer mogelijk is om binnen de algemene asielprocedure op de asielaanvraag te beslissen. In dat geval wordt de asielaanvraag verder behandeld in de verlengde asielprocedure en zijn de in die procedure geldende termijnen van toepassing.
Wanneer de vreemdeling de zijn ter beschikking staande termijnen in de algemene asielprocedure overschrijdt en een eventueel door hem gedaan verzoek om verlenging van de termijnen niet wordt gehonoreerd, zal de IND aanvangen met de volgende stap in de procedure.
EM
Paragraaf C12/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Binnen de algemene asielprocedure hebben de IND en de vreemdeling telkens om en om een dag de tijd om één bepaalde processtap af te ronden. Het verloop van de algemene asielprocedure is geregeld in de artikelen 3.112 tot en met 3.115 Vb.
Op de eerste dag van de algemene asielprocedure dient de vreemdeling de asielaanvraag in en krijgt hij een eerste gehoor. Op de tweede dag wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om zich met zijn rechtsbijstandverlener voor te bereiden op het nader gehoor, dat op de derde dag van de algemene asielprocedure plaatsvindt. Vervolgens krijgt de vreemdeling op de vierde dag de gelegenheid om het nader gehoor met een rechtsbijstandverlener na te bespreken en om, indien gewenst, correcties en aanvullingen op het nader gehoor in te dienen. Wanneer de IND voornemens is om de asielaanvraag af te wijzen, wordt op de vijfde dag van de algemene procedure een voornemen uitgebracht. Op de zesde dag van de algemene asielprocedure krijgt de vreemdeling de gelegenheid om het voornemen met een rechtsbijstandverlener na te bespreken en eventueel een schriftelijke zienswijze in te dienen. Ten slotte wordt uiterlijk op de achtste dag van de algemene asielprocedure de beschikking aan de vreemdeling uitgereikt.
Wanneer de aanvraag kan worden ingewilligd, kan de beschikking al eerder worden uitgereikt, namelijk vanaf het moment dat de correcties en aanvullingen worden ingediend. In dat geval is immers de voornemenprocedure niet van toepassing (zie C15).
Indien er aanleiding bestaat om de algemene asielprocedure met één of enkele dagen te verlengen, wijzigt het verloop van de algemene asielprocedure (zie C12/4).
EN
Paragraaf C12/4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
EO
Paragraaf C12/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De termijnen van de algemene asielprocedure kunnen op grond van artikel 3.115, eerste lid, Vb, met maximaal zes dagen worden verlengd. De mogelijkheden tot verlenging van de algemene asielprocedure zijn beperkt tot enkele specifiek beschreven situaties en van deze mogelijkheden zal slechts terughoudend gebruik worden gemaakt.
Wanneer de IND besluit om de termijnen in de algemene asielprocedure te verlengen, wordt de vreemdeling hiervan schriftelijk in kennis gesteld. In de kennisgeving wordt door de IND aangegeven om welke reden de termijn wordt verlengd en op welk moment de verlenging van de termijn eindigt. Wanneer de algemene asielprocedure wordt verlengd blijft de volgorde van alle processtappen hetzelfde. Dit is enkel anders wanneer de vreemdeling zijn verklaringen essentieel wijzigt of aanvult (C12/4.4); in dat geval kunnen sommige stappen in de procedure opnieuw worden uitgevoerd, maar wel in de gebruikelijke volgorde.
EP
Paragraaf C12/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.115, eerste lid, en onder a, Vb, kunnen de termijnen van de IND voor het uitvoeren en bekendmaken van het eerste gehoor, het nader gehoor en het voornemen worden verlengd, tenzij de overschrijding van de termijn aan de IND kan worden toegerekend.
Voorts kunnen de termijnen van de vreemdeling voor de voorbereiding op het nader gehoor, het indienen van de correcties en aanvullingen en het indienen van de zienswijze op grond van artikel 3.115, eerste lid en onder b, worden verlengd, tenzij de overschrijding van de termijn aan de vreemdeling kan worden toegerekend.
Om genoemde termijnen te kunnen verlengen, moet er gezien het vorenstaande sprake zijn van situaties waarin de termijnen van de IND worden overschreden, zonder dat de IND daar zelf schuld aan heeft, of situaties waarin de termijnen van de vreemdeling worden overschreden, zonder dat de vreemdeling daar zelf schuld aan heeft. Hiervan is in ieder geval sprake indien:
• een tolk onverwachts ziek wordt en er, ondanks inspanningen van de IND en de Raad voor de rechtsbijstand, niet tijdig een andere tolk beschikbaar is;
• de vreemdeling een bezoek dient te brengen aan een dokter (eventueel in het ziekenhuis) in het kader van curatieve zorg;
• de vreemdeling aan wie op grond van artikel 6 of 59 Vw de vrijheid is ontnomen een bezoek aan de rechtbank dient te brengen in verband met een zitting in het kader van een beroep gericht tegen de vrijheidsontnemende maatregel.
• de IND het noodzakelijk acht om ten aanzien van een vreemdeling die tijdens de rust- en voorbereidingstermijn geen toestemming heeft verleend voor deelname aan het medisch advies, alsnog een medisch advies in te winnen en de vreemdeling daar tijdens de algemene asielprocedure wel toestemming voor verleent.
• de vreemdeling een aanwijzing als bedoeld in C12/2.1 niet nakomt door voorafgaand aan het nader gehoor zonder toestemming het AC te verlaten dan wel door niet tijdig op het AC terug te keren en zich voordat er een beschikking is uitgebracht weer in het AC meldt.
Wanneer er sprake is van overschrijding van een van de termijnen van de vreemdeling, moet de vreemdeling voor een eventuele verlenging van de termijn een gemotiveerd schriftelijk verzoek bij de IND indienen.
Indien de IND besluit dit verzoek niet te honoreren, wordt dit mondeling aan de vreemdeling meegedeeld en wordt in het voornemen of in de beschikking gemotiveerd waarom er naar het oordeel van de IND geen aanleiding bestond om de termijn van de vreemdeling te verlengen.
Het antwoord op de vraag met hoeveel dagen een termijn wordt verlengd wanneer er sprake is van een niet toerekenbare termijnoverschrijding, is afhankelijk van de reden van verlenging van de termijn. Wanneer door de IND is vastgesteld met hoeveel dagen een termijn wordt verlengd, wordt schriftelijk aan de vreemdeling meegedeeld op welke dag de verlengde termijn eindigt en dient de desbetreffende activiteit die binnen deze termijn moet plaatsvinden uiterlijk op die dag te worden afgerond.
Na afloop van de verlengde termijn, is er voor alle volgende stappen in de procedure telkens weer één (kalender)dag beschikbaar, waarbij geldt dat de beschikking uiterlijk op de veertiende dag moet worden uitgereikt.
Het is mogelijk om, indien hiertoe aanleiding bestaat, verschillende termijnen in de algemene asielprocedure te verlengen wanneer er meerdere malen sprake is van een niet toerekenbare termijnoverschrijding. Ook in dat geval geldt, dat er voor de overige stappen in de procedure altijd één (kalender)dag beschikbaar dient te zijn en dat de beschikking uiterlijk op de veertiende dag moet worden uitgereikt.
EQ
Paragraaf C12/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.115, eerste lid en onder c, Vb, kan verlenging van de algemene asielprocedure plaatsvinden indien er naar het oordeel van de IND noodzakelijk is om onderzoek te doen naar de identiteit en/of nationaliteit van de vreemdeling. Hiervan is onder andere sprake indien:
• betrokkene tijdens de algemene asielprocedure een andere identiteit opgeeft dan hij tijdens de rust- en voorbereidingstermijn heeft opgegeven;
• er op basis van het eerste of het nader gehoor van de vreemdeling twijfels rijzen over de leeftijd die de vreemdeling heeft opgegeven en er aanleiding bestaat om een leeftijdsonderzoek aan de vreemdeling aan te bieden;
• er tijdens de algemene asielprocedure (alsnog) identiteitsdocumenten door de vreemdeling worden overgelegd en de IND van oordeel is dat nader onderzoek naar deze documenten dient plaats te vinden.
Voor het antwoord op de vraag of er tijdens de algemene asielprocedure een leeftijdsonderzoek aan de vreemdeling wordt aangeboden, wordt verwezen naar het gestelde in C11/3.4. Voor het aanbieden van leeftijdsonderzoek in de algemene asielprocedure gelden in beginsel dezelfde regels. De beoordeling of er een leeftijdsonderzoek aangeboden dient te worden, inclusief de beoordeling of er sprake is van een evident meerderjarige vreemdeling, wordt tijdens de algemene asielprocedure echter uitgevoerd door de IND.
Voor de regels omtrent het innemen of aannemen van documenten, wordt verwezen naar het gestelde in C11/3.2.
Wanneer de IND het noodzakelijk acht om de algemene asielprocedure te verlengen in verband met nader onderzoek naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling, wordt schriftelijk aan de vreemdeling meegedeeld hoeveel dagen het nader onderzoek zal duren en op welke dag de algemene asielprocedure weer zal worden voortgezet. Afhankelijk van het moment in de algemene asielprocedure dat het nader onderzoek wordt opgestart, start de algemene asielprocedure op de dag na afronding van het onderzoek weer met de volgende stap. Voor de overige stappen in de procedure dient ook in dit geval altijd één (kalender)dag beschikbaar te zijn en de beschikking moet uiterlijk op de veertiende dag worden uitgereikt.
ER
Paragraaf C12/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.115, eerste lid, en onder d, Vb, kan de algemene asielprocedure worden verlengd indien de vreemdeling zijn eerder tijdens de algemene asielprocedure afgelegde verklaringen essentieel wijzigt of aanvult.
Hiervan is sprake indien:
• de vreemdeling zijn identiteit, nationaliteit of reisroute wijzigt, of zijn asielrelaas wijzigt of aanvult, als gevolg waarvan een geheel nieuwe toetsing dient plaats te vinden en de vreemdeling eventueel opnieuw (nader) gehoord dient te worden; en
• het niet mogelijk is om de aanvraag zonder verlenging van de algemene asielprocedure af te wijzen (mede) op grond van de omstandigheid dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig wordt geacht.
Wanneer de IND het noodzakelijk acht om de algemene asielprocedure te verlengen omdat er sprake is van een essentiële wijziging of aanvulling van eerder door de vreemdeling afgelegde verklaringen, zoals hier bedoeld, wordt schriftelijk aan de vreemdeling meegedeeld welke stappen in de algemene asielprocedure opnieuw uitgevoerd zullen worden en op welke dag hiermee wordt aangevangen. Ook in dit geval geldt dat er altijd één (kalender)dag beschikbaar dient te zijn voor alle stappen die uitgevoerd dienen te worden en dat de beschikking uiterlijk op de veertiende dag aan de vreemdeling moet worden uitgereikt.
ES
Paragraaf C12/5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
ET
Paragraaf C12/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Behandeling van de asielaanvraag in de verlengde asielprocedure vindt in de regel slechts plaats, wanneer het niet mogelijk is om zonder tijdrovend nader onderzoek op de asielaanvraag te kunnen beslissen met als gevolg dat het niet mogelijk is om de beschikking uiterlijk op de achtste (of veertiende) dag aan de vreemdeling uit te reiken. Daarnaast is het evenmin mogelijk om binnen de algemene asielaanvraag op de asielaanvraag te beslissen als de vreemdeling behoort tot een categorie vreemdelingen ten aanzien van wie een besluitmoratorium geldt (zie C19). Ook deze categorie vreemdelingen wordt doorverwezen naar de verlengde asielprocedure.
Verder vloeit uit de artikelen 3.110 tot en met 3.115 Vb voort, dat overschrijding van de verschillende tussenliggende termijnen in de algemene asielprocedure ook leidt tot behandeling van de asielaanvraag in de verlengde asielprocedure (zie C12/3).
Uit artikel 3.113, eerste lid, juncto tweede lid, Vb, vloeit voort dat de beoordeling of de asielaanvraag kan worden ingewilligd of afgewezen in de algemene asielprocedure, in de regel pas plaatsvindt nadat er van de vreemdeling in de algemene asielprocedure een nader gehoor is afgenomen en hij de dag erna in de gelegenheid is gesteld om hierop een reactie (correcties en aanvullingen) in te dienen.
Op deze regel zijn enkele uitzonderingen van toepassing (zie C12/5.2 en 5.3).
Vreemdelingen van wie de asielaanvraag in de verlengde asielaanvraag wordt behandeld, komen op grond van artikel 3, tweede lid, en onder a, Rva, in aanmerking voor opvang.
EU
Paragraaf C12/5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
EV
Paragraaf C12/5.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.113, vijfde lid, aanhef en onder a, Vb wordt de vreemdeling niet in de algemene asielprocedure aan een nader gehoor onderworpen als dit om medische redenen niet mogelijk is.
De beoordeling of er sprake is van een situatie waarin een vreemdeling om medische redenen niet kan worden gehoord, wordt gemaakt door de IND op basis van het medisch advies dat in de rust- en voorbereidingstermijn is ingewonnen (zie C11/6).
Uit het medisch advies kan naar voren komen dat er sprake is van medische problematiek die mogelijk interfereert met het vermogen van de vreemdeling om coherent en consistent te verklaren en waarmee rekening gehouden dient te worden bij de interpretatie van de verklaringen van de vreemdeling, en/of medische problematiek waarmee praktisch gezien rekening dient te worden gehouden tijdens de gehoren. Indien dit het geval is, wordt door de IND bezien of het mogelijk is om het nader gehoor op zorgvuldige wijze in de algemene asielprocedure te laten plaatsvinden. Als deze zorgvuldigheid naar het oordeel van de IND kan worden gewaarborgd, bijvoorbeeld door tijdens het gehoor speciale voorzieningen te treffen en/of de start van de algemene asielprocedure met een of enkele weken uit te stellen, dan wordt het nader gehoor in de algemene asielprocedure afgenomen. Indien dit niet mogelijk is, wordt de asielaanvraag in de verlengde procedure behandeld en wordt er op een later tijdstip een nader gehoor afgenomen. Bij de beoordeling van de asielaanvraag wordt rekening gehouden met het medisch advies (zie C14).
EW
Paragraaf C12/5.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.113, vijfde lid, aanhef en onder b, Vb worden Amv’s beneden de leeftijd van 12 jaar niet tijdens de algemene asielprocedure aan een nader gehoor onderworpen. Na afronding van het eerste gehoor (zie C13/2.1) wordt de algemene asielprocedure beëindigd. De asielaanvraag wordt vervolgens in de verlengde asielprocedure behandeld.
EX
Paragraaf C12/5.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.113, vijfde lid, Vb juncto artikel 3.49, tweede lid, VV kan een nader gehoor in het AC Schiphol achterwege blijven als relevante individuele aspecten daartoe aanleiding geven.
De beoordeling of er sprake is van relevante individuele aspecten wordt gemaakt door de IND. Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat vreemdelingen die in AC Schiphol de asielaanvraag indienen geen recht hebben op een rust- en voorbereidingstermijn. Ook het medisch advies speelt hierbij een rol. Indien het door het ontbreken van deze rust- en voorbereidingstermijn niet mogelijk is om het nader gehoor op zorgvuldige wijze in de algemene asielprocedure te laten plaatsvinden, kan de algemene asielprocedure al na afronding van het eerste gehoor worden beëindigd. De algemene asielprocedure wordt eveneens na afronding van het eerste gehoor beëindigd, wanneer op dat moment al kan worden vastgesteld dat de vreemdeling behoort tot een categorie vreemdelingen ten aanzien van wie een besluitmoratorium geldt.
Behoudens de mogelijkheden om de asielaanvraag in de gesloten verlengde asielprocedure te behandelen (zie C12/5.3), wordt de asielaanvraag in dat geval verder in de verlengde asielprocedure behandeld en wordt er op een later tijdstip een nader gehoor afgenomen. Wanneer de asielaanvraag van de vreemdeling in de verlengde asielprocedure wordt behandeld, wordt de aan de vreemdeling opgelegde maatregel ex artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, Vw opgeheven en komt de vreemdeling in aanmerking voor opvang.
EY
Paragraaf C12/5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Als het niet mogelijk is om de asielaanvraag zorgvuldig binnen de termijnen van de algemene asielprocedure te behandelen, wordt de asielaanvraag in beginsel in de verlengde asielprocedure behandeld en wordt de maatregel ex artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, Vw opgeheven (zie C12/5.1 en 5.2.3).
Op deze regel kan in de volgende gevallen een uitzondering worden gemaakt:
a. er is nader onderzoek noodzakelijk ten aanzien van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling, teneinde te bepalen of het asielverzoek dient te worden afgewezen;
b. er is sprake van misbruik van de asielprocedure of fraude;
c. de toegang is geweigerd op grond van artikel 13, juncto artikel 5, eerste lid, onder d of e, SGC;
d. ten aanzien van de asielzoeker zal bij een andere staat een verzoek tot overname worden ingediend op basis van de Verordening 343/2003, de Overnameovereenkomst Benelux-Zwitserland of een vergelijkbare overnameovereenkomst;
e. er is sprake van een geval waarin vermoedelijk artikel 1F Vluchtelingenverdrag kan worden tegengeworpen;
f. na afwijzing van de asielaanvraag in de algemene asielprocedure, wordt de voorlopige voorziening door de rechter om procedurele redenen toegewezen of het beroep om procedurele redenen gegrond verklaard.
Hier wordt gedoeld situaties waarin de vreemdeling zijn identiteit of nationaliteit niet aannemelijk heeft kunnen maken, verder onderzoek hiernaar noodzakelijk is en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. Hiervan is sprake indien:
• documenten van de vreemdeling verder onderzocht dienen te worden op echtheid of authenticiteit;
• taalanalyse of ander herkomst onderzoek nodig wordt geacht;
• onderzoek naar de gestelde leeftijd is geïndiceerd;
Nader onderzoek naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling kan op grond van artikel 3.115, eerste lid, aanhef en onder c, Vb, ook aanleiding vormen om de termijnen in de algemene asielprocedure te verlengen. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet, beoordeelt de IND welke van de twee mogelijkheden zich het beste leent voor toepassing in het individuele geval. Daarbij wordt rekening gehouden met de verwachte duur van het nader onderzoek.
Van misbruik van de asielprocedure of fraude is onder andere sprake indien:
• de vreemdeling onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of reisroute;
• de vreemdeling valse of vervalste identiteits- en/of reisdocumenten heeft overgelegd;
• de vreemdeling zich van zijn al dan niet vervalste reisdocument heeft ontdaan of zijn ticket heeft verscheurd
• er aanwijzingen zijn dat sprake is van vingermutilatie.
Gedoeld wordt op asielaanvragen waarin tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag plaatsvindt op basis van verklaringen van de betrokken asielzoeker in combinatie met beleidsconclusies die zijn gebaseerd op algemene ambtsberichten over schenders van mensenrechten. Daarnaast is hiervan sprake wanneer een vreemdeling tijdens de algemene asielprocedure in AC Schiphol mededelingen doet van door hem begane ernstige mensenrechtenschendingen waaruit blijkt dat er sprake is van het vermoeden dat aan hem artikel 1F Vluchtelingenverdrag kan worden tegengeworpen.
Als regel geldt dat geen (verdere) toepassing van artikel 6, eerste en tweede lid Vw zal plaatsvinden, indien er geen zicht meer is op de omstandigheid dat de vreemdeling na afloop van zijn procedure kan voldoen aan de vertrekplicht ex artikel 5 Vw. Indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening door de rechter is toegewezen, wordt de maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, en tweede lid, Vw in beginsel opgeheven. In uitzondering hierop wordt de maatregel voortgezet indien het verzoek om een voorlopige voorziening om procedurele redenen wordt toegewezen of het beroep om procedurele redenen gegrond wordt verklaard.
Wanneer één van de hierboven genoemde situaties zich voordoet, kan de IND besluiten om de asielaanvraag te behandelen in de gesloten verlengde asielprocedure. Dit betekent dat de maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, Vw wordt voortgezet en de vreemdeling de verdere behandeling van zijn aanvraag in een grenslogies dient af te wachten. Deze beslissing kan, afgezien van in de onder f genoemde situatie, zowel na het eerste als na het nader gehoor worden genomen.
De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt in dit geval een nieuwe plaatsingsbeschikking en wijst daarbij de grenslogies aan als plaats waar de maatregel ten uitvoer wordt gelegd, nadat hij van de Minister hiertoe een bijzondere aanwijzing heeft ontvangen.
De verdere afhandeling van de aanvraag, inclusief eventueel nader onderzoek, dient voortvarend te gebeuren.
Indien het onderzoek niet binnen zes weken is afgerond, zal steeds een belangenafweging gemaakt worden omtrent de voortzetting van de maatregel. De maatregel zal na ommekomst van zes weken in beginsel worden opgeheven, tenzij redenen, gelegen in de persoon van de vreemdeling of zijn gedragingen, anders indiceren.
Met name moet daarbij worden gedacht aan de situatie dat de vreemdeling niet meewerkt aan de spoedige voortgang van het onderzoek.
Tegen (het voortzetten van) de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw, kan de vreemdeling op grond van artikel 93 Vw en artikel 8:1 Awb beroep instellen bij de rechtbank (zie A6/6). Op grond van artikel 94, eerste lid, Vw, wordt de rechtbank door de Minister in kennis gesteld van het besluit tot het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel, tenzij de vreemdeling zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep tegen de maatregel te hebben ingesteld.
Asielaanvragen van gezinnen met minderjarige kinderen worden niet in de gesloten verlengde asielprocedure behandeld. Op deze regel kan een uitzondering gemaakt wanneer redenen, gelegen in de persoon van één van de ouders of zijn gedragingen, aanleiding geven om de asielaanvraag van de betreffende ouder binnen de gesloten verlengde asielprocedure te behandelen, terwijl de overige gezinsleden in de opvang verblijven en hun asielaanvragen in de verlengde asielprocedure worden behandeld. Daarbij moet met name worden gedacht aan situaties als genoemd onder b of e.
EZ
Paragraaf C12/5.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Aan vreemdelingen van wie de aanvraag in de verlengde asielprocedure wordt behandeld, wordt na afloop van de algemene asielprocedure door de IND een W-document verstrekt.
Dit document heeft een tweeledig karakter: enerzijds is het een geldig identiteitsbewijs (artikel 4.21, eerste lid, onder c, Vb juncto artikel 3.3 VV), anderzijds dient het ter registratie van en controle op de meldplicht (zowel de meldplicht ingevolge artikel 54, eerste lid, onder f, Vw juncto artikel 4.51, eerste lid, onder b, Vb als de verplichtingen ingevolge de artikelen 55 en 57 Vw).
Het (elektronisch) W-document is géén geldig grensoverschrijdingsdocument.
De asielzoeker blijft gedurende de gehele asielprocedure in het bezit van een W-document.
Indien het (elektronisch) W-document wordt vermist, verloren is gegaan of ongeschikt voor identificatie is geworden, wordt een proces-verbaal opgemaakt. De Korpschef stelt, met het oog op de vervanging van het document, een onderzoek in naar de vermissing, het verloren gaan of het ondeugdelijk worden van het document. Een afschrift van het proces-verbaal en – voorzover het proces-verbaal daarover niets meldt – een rapport waarin de resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd, dient te worden gezonden aan de IND. De IND zal verder ervoor zorgdragen dat het betreffende documentnummer wordt opgenomen in het Verificatie- en informatiesysteem van de Dienst IPol.
In het geval dat aan de vreemdeling een nieuwe geboortedatum is toegekend, hetzij op grond van de uitslag van het leeftijdsonderzoek (zie C14/6.1), hetzij om een andere reden, dan dient het W-document te worden aangepast. Op het nieuwe W-document dient de in het geautomatiseerde informatiesysteem van de IND gehanteerde 'toegekende geboortedatum' te worden ingevuld. De IND neemt het oude W-document in en reikt een nieuw W-document uit.
FA
Hoofdstuk C13 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
FB
De titel van hoofdstuk C13 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
FC
Paragraaf C13/1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd komt te luiden:
De asielzoeker wordt op grond van artikel 38 Vw gehoord in een taal waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij deze verstaat. Dit geldt voor zowel het eerste als het nader gehoor. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
a. de officiële taal of één van de officiële talen van het aangegeven land van herkomst; of
b. één van de lokale voertalen waarin in het aangegeven land van herkomst onderwijs wordt gegeven; of
c. een taal die in de aangegeven streek van herkomst feitelijk door een meerderheid van de bevolking wordt gesproken; of
d. een voertaal of lingua franca (handelstaal), die in het aangegeven land van herkomst op nationaal of regionaal niveau feitelijk tussen sprekers van verschillende talen wordt gebruikt.
Van een vreemdeling die stelt tot een minderheid uit het aangegeven land van herkomst te behoren wordt voorts verwacht dat hij naast één of meer van de bovenvermelde talen de lokale taal of het dialect van de gestelde minderheid verstaat.
Vreemdelingen kunnen verzoeken om te worden gehoord door een vrouwelijke of mannelijke ambtenaar van de IND en met behulp van een vrouwelijke of mannelijke tolk. Wanneer een dergelijk verzoek wordt gedaan, zal de IND – voor zover mogelijk – trachten om aan dit verzoek te voldoen.
FD
Paragraaf C13/2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
FE
Paragraaf C13/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Het eerste gehoor vindt plaats in het AC op de dag dat de vreemdeling zijn asielaanvraag indient en richt zich op vaststelling van de identiteit, nationaliteit en reisroute. De (rechts)bijstandverlener van de asielzoeker is bevoegd het gehoor als waarnemer bij te wonen, maar (de aanvang van) het gehoor mag daardoor niet worden opgehouden. Het eerste gehoor vindt plaats aan de hand van de vragenlijst zoals vastgesteld in artikel 3.44 VV.
Op grond van artikel 3.112, tweede lid, Vb worden geen vragen gesteld omtrent de beweegredenen van de aanvraag. Als de vreemdeling al tijdens het eerste gehoor, zonder daarnaar gevraagd te zijn, zijn asielrelaas doet, wordt hij er door de IND op gewezen dat zijn asielmotieven eerst in het nader gehoor aan de orde komen.
Op grond van artikel 3.112, derde lid, Vb, wordt van het eerste gehoor een verslag gemaakt dat op de dag dat het eerste gehoor heeft plaatsgevonden aan de vreemdeling (waaronder ook zijn rechtsbijstandverlener wordt verstaan, tenzij de vreemdeling bezwaar heeft gemaakt tegen verstrekking van het rapport gehoor aan een rechtsbijstandverlener ) ter kennis wordt gebracht. De vreemdeling kan, indien gewenst, schriftelijk op het rapport van eerste gehoor reageren.
FF
Paragraaf C13/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Het eerste gehoor van Amv’s jonger dan twaalf jaar beperkt zich tot het opnemen van de volgende gegevens:
• personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);
• nationaliteit;
• spreekta(a)l(en);
• laatste adres in het land van herkomst;
• etnische afkomst;
• godsdienst;
• gezinssamenstelling in het land van herkomst (het gaat hier om de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, maar ook overige familieleden indien relevant);
• schoolopleiding / naam school.
FG
Paragraaf C13/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
In beginsel zullen vreemdelingen die een tweede of volgende aanvraag indienen, op grond van artikel 3.112, vierde lid, Vb, niet aan een eerste gehoor worden onderworpen. Eventuele vragen over de identiteit, nationaliteit en reisroute kunnen in dat geval, indien daartoe aanleiding bestaat, tijdens het nader gehoor worden gesteld.
Indien de informatie die over de vreemdeling bekend is daartoe aanleiding geeft, kan echter ook van vreemdelingen die eerder een asielaanvraag hebben ingediend een eerste gehoor worden afgenomen. Hiervan kan sprake zijn wanneer uit deze informatie blijkt dat de vreemdeling na zijn vorige procedure(s) is teruggekeerd naar zijn land van herkomst.
FH
Paragraaf C13/3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
FI
Paragraaf C13/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Tijdens het nader gehoor wordt de vreemdeling gevraagd de informatie te verstrekken die nodig is voor het beoordelen van de asielaanvraag. De ambtenaar van de IND geeft de vreemdeling, in eerste instantie, de gelegenheid om vrijuit over de asielmotieven te spreken. De vreemdeling wordt hierbij zo beperkt mogelijk onderbroken voor het stellen van vragen. Vervolgens onderzoekt de ambtenaar de verschillende aspecten van het asielrelaas. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt in het nader gehoor tevens ingegaan op de uitkomsten van het onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling, alsmede de eventuele schriftelijke reactie daarop.
Bij een nader gehoor kan tevens, wanneer hier op grond van het eerste gehoor aanleiding toe bestaat, een Dublinclausule worden opgenomen (zie C13/4).
De vreemdeling kan zich desgewenst tijdens het nader gehoor laten bijstaan door een (rechts)bijstandverlener, maar (de aanvang van) het gehoor mag daardoor niet worden opgehouden.
Het nader gehoor vindt in beginsel plaats op de derde dag van de algemene asielprocedure in het AC (zie C12/5.1). Op grond van artikel 3.113, derde lid, Vb, wordt van het nader gehoor een schriftelijk verslag gemaakt, dat op de dag dat het nader gehoor heeft plaatsgevonden, aan de vreemdeling (waaronder ook zijn rechtsbijstandverlener wordt verstaan, tenzij de vreemdeling bezwaar heeft gemaakt tegen verstrekking van het rapport gehoor aan een rechtsbijstandverlener) ter kennis wordt gebracht.
Op grond van artikel 3.113, vierde lid, Vb kan de vreemdeling uiterlijk op de vierde dag schriftelijk op het rapport van nader gehoor reageren. Deze reactietermijn wordt vermeld in het rapport van gehoor.
Genoemde termijnen kunnen anders zijn wanneer er aanleiding bestaat om de termijnen in de algemene asielprocedure te verlengen (zie C12/4).
Wanneer het nader gehoor niet in de algemene asielprocedure plaatsvindt (zie C12/5.2), dient er in de verlengde procedure alsnog een nader gehoor plaats te vinden. De vreemdeling wordt daartoe zo snel mogelijk na afloop van de algemene asielprocedure door de IND uitgenodigd. Van het nader gehoor wordt ook in dit geval een schriftelijk verslag gemaakt. Dit wordt zo snel mogelijk na afronding ervan aan de vreemdeling (waaronder ook zijn rechtsbijstandverlener wordt verstaan, tenzij de vreemdeling bezwaar heeft gemaakt tegen verstrekking van het rapport gehoor aan een rechtsbijstandverlener) ter kennis gebracht.
De vreemdeling krijgt een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van gehoor te reageren. Deze reactietermijn wordt vermeld in het rapport van gehoor. Het gestelde in C15/3 is van overeenkomstige toepassing op verzoeken om uitstel ten aanzien van de reactietermijn.
Indien de vreemdeling niet verschijnt op het tijdstip dat hij nader gehoord zou worden, wordt hij nogmaals voor een nader gehoor uitgenodigd, tenzij bekend is dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. In dat geval geldt het gestelde in C14/7. De werkwijze als beschreven in C14/7 wordt eveneens toegepast indien hij ook aan de tweede uitnodiging geen gehoor geeft.
FJ
Paragraaf C13/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Het horen van alleenstaande en begeleide minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar dient te geschieden in een speciale, kindvriendelijke hoorruimtes en door speciaal daarvoor aangewezen en opgeleide ambtenaren van de IND. Wanneer op grond van een pedagogisch of psychologisch onderzoek is vastgesteld dat een kind problemen ondervindt die de afname van het nader gehoor zouden kunnen belemmeren, kan worden afgezien van een nader gehoor van een alleenstaande of begeleide minderjarige vreemdeling jonger dan twaalf jaar.
Voor de te volgen werkwijze geldt het Protocol 'Horen alleenstaande minderjarige asielzoekers tot 12 jaar' (zie de website van de IND).
FK
Paragraaf C13/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Als de asielaanvraag van een vreemdeling van wie de vrijheid is ontnomen op grond van artikel 6 of 59 Vw niet in de algemene asielprocedure wordt behandeld, wordt van de vreemdeling zo spoedig mogelijk een nader gehoor afgenomen. Van het nader gehoor wordt een schriftelijk verslag gemaakt. Dit wordt zo spoedig mogelijk na afronding ervan aan de vreemdeling (waaronder ook zijn rechtsbijstandverlener wordt verstaan, tenzij de vreemdeling bezwaar heeft gemaakt tegen verstrekking van het rapport gehoor aan een rechtsbijstandverlener) ter kennis gebracht.
Afhankelijk van de uitkomst van het nader gehoor in verband met de asielaanvraag adviseert de IND of de vreemdelingenbewaring al dan niet moet worden opgeheven. Dit advies hangt samen met de inhoudelijke merites van de aanvraag. De opheffing van de vreemdelingenbewaring op grond van artikel 59 Vw wordt uitgewerkt in A6/5.3.3.5 en A6/5.3.5. Indien de vreemdeling niet langer in vreemdelingenbewaring wordt gehouden, kan hij worden opgevangen in een opvangvoorziening.
Wanneer de bewaringsmaatregel blijft voortduren omdat de asielaanvraag kan worden afgewezen, wordt het rapport van nader gehoor tegelijkertijd met het voornemen aan de vreemdeling ter kennis gebracht. De reactietermijn is in dit geval gelijk aan de reactietermijn op het voornemen (zie C15/4).
FL
Paragraaf C13/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Als een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, dan wordt het nader gehoor afgenomen in de vorm van een zogeheten Dublingehoor. Dit gehoor heeft enkel betrekking op de vraag of de vreemdeling en de behandeling van het asielverzoek dienen te worden overgedragen. Er wordt niet gevraagd naar de asielmotieven van de vreemdeling. Daarnaast is het mogelijk om bij het afnemen van een (inhoudelijk) nader gehoor een Dublin-clausule, waarin is aangegeven dat mogelijk een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, toe te voegen.
Tijdens het Dublingehoor (en bij de Dublinclausule in het nader gehoor) wordt de vreemdeling erop gewezen dat mogelijk een ander land verantwoordelijk is voor behandeling van het asielverzoek. De asielzoeker wordt in de gelegenheid gesteld eventuele redenen naar voren te brengen op grond waarvan Nederland toch gehouden zou zijn de asielaanvraag zelf (verplicht of onverplicht) in behandeling te nemen.
Het Dublingehoor zal in beginsel plaatsvinden tijdens de algemene asielprocedure. Ten aanzien van dit gehoor gelden dezelfde regels als ten aanzien van andere nader gehoren die in de algemene asielprocedure plaatsvinden. Wanneer het Dublingehoor eerst plaatsvindt nadat de vreemdeling is doorverwezen naar de verlengde asielprocedure, wordt het rapport van gehoor tegelijkertijd met het voornemen aan de vreemdeling ter kennis gebracht. De reactietermijn is in dit geval gelijk aan de reactietermijn op het voornemen (zie C15/5).
Het kan ook voorkomen dat de claimmogelijkheid pas wordt onderkend nadat reeds een (inhoudelijk) nader gehoor is afgenomen. Daarin is doorgaans reeds een Dublinclausule opgenomen. In dat geval wordt door de IND bezien of de gegevens die de betrokkene heeft verstrekt refererend aan de Dublinclausule in het nader gehoor, voldoende informatie geven voor het al dan niet leggen van een claim. Indien de IND dit nodig acht, kan een (aanvullend) Dublingehoor plaatsvinden.
FM
Paragraaf C13/3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
FN
De titel van hoofdstuk C14 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
FO
Paragraaf C14/1 Vreemdelingencirculaire 2000 en de onderliggende subparagrafen vervallen.
FP
Paragraaf C14/2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/1 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Bij de beoordeling van een asielaanvraag wordt allereerst beoordeeld of de asielaanvraag op grond van artikel 30 Vw moet worden afgewezen. Als dat het geval is, wordt de asielaanvraag niet inhoudelijk beoordeeld. Als dat niet het geval is, wordt eerst bezien of er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de asielzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling in de zin van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (zie C4/3.11.3). Zo niet, dan wordt aan de hand van de inwilligingsgronden van artikel 29 Vw (zie C2), alsmede de afwijzingsgrond van artikel 31 Vw (zie C4) beoordeeld of de aanvraag voor inwilliging in aanmerking komt.
Bij de beoordeling of de asielaanvraag van de vreemdeling kan worden ingewilligd, worden eerst de geloofwaardigheid van de verklaringen (paragraaf 3) en vervolgens de zwaarwegendheid (paragraaf 4) onderzocht.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid wordt bekeken welke verklaringen als aannemelijk in aanmerking komen voor een verdere weging.
Bij het beoordelen van de zwaarwegendheid wordt bezien of de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
FQ
De titel van paragraaf C14/3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/2 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
FR
Paragraaf C14/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
De beoordeling van de geloofwaardigheid betreft een beoordeling van de verklaringen van de vreemdeling met betrekking tot de door hem gestelde feiten en/of omstandigheden, met inbegrip van diens eventuele veronderstellingen.
Met documenten worden alle gegevensdragers bedoeld die ter onderbouwing van de verklaringen in het kader van een asielaanvraag (kunnen) worden overgelegd.
Verklaringen betreffen alle feiten en omstandigheden, met inbegrip van eventuele veronderstellingen, die een vreemdeling in het kader van zijn asielaanvraag naar voren brengt en die relevant zijn voor de beoordeling van de inwilligbaarheid daarvan.
Feitelijke omstandigheden zijn gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling, waaronder, maar niet uitsluitend, moet worden verstaan de identiteit, nationaliteit, etniciteit, seksuele geaardheid en geloofsovertuiging.
Veronderstellingen zijn aannames van de vreemdeling die deel uitmaken van de door hem gestelde gebeurtenissen in het verleden.
Een causaal verband wordt verondersteld aanwezig te zijn indien de vreemdeling verklaringen in een zodanige samenhang met elkaar plaatst dat de één het gevolg van de andere is.
FS
Paragraaf C14/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
De stelplicht inzake het asielrelaas ligt in beginsel bij de asielzoeker. Dit is neergelegd in artikel 31, eerste lid, Vw. Ook in artikel 4, eerste lid, eerste zin van richtlijn 2004/83/EG en het Handboek van de UNHCR, paragrafen 195 tot en met 197 en 210, wordt van dit principe uitgegaan.
De asielzoeker is daarbij gehouden de waarheid te vertellen en volledig mee te werken aan een zo volledig mogelijke vaststelling van het feitencomplex. Hij dient tevens zo spoedig mogelijk de IND op de hoogte te stellen van alle feitelijke gebeurtenissen en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag.
Daarvoor moet de asielzoeker alle vragen die door de IND worden gesteld zo volledig mogelijk beantwoorden en zoveel mogelijk relevante documenten overleggen om zijn verklaringen aannemelijk te maken. Dit betreft met name documenten in de breedste zin van het woord (zowel officiële documenten als andere gegevensdragers (foto’s, electronische bestanden, enz.), tot en met indicatief bewijs zoals bijvoorbeeld reisbiljetten die de reisroute onderbouwen).
Indien de asielzoeker aan het bovenstaande voldoet, dan mag ervan worden uitgegaan dat hij een oprechte inspanning levert.
Indien de vreemdeling zijn verklaringen of een deel van zijn verklaringen niet met documenten kan onderbouwen, worden deze verklaringen op grond van artikel 3.35, derde lid, VV alsnog geloofwaardig geacht en wordt de vreemdeling het voordeel van de twijfel gegund, indien aan een aantal in dat artikellid genoemde voorwaarden is voldaan (zie C14/2.3).
De in deze bepaling opgenomen samenwerkingsplicht strekt ertoe de vreemdeling in de gelegenheid te stellen om elementen ter beoordeling van zijn asielverzoek in te dienen en dat door de Minister wordt bezien in hoeverre deze elementen relevant zijn en aanleiding geven dit verzoek in te willigen. Het resultaat van deze beoordeling wordt, voordat een beslissing wordt genomen, medegedeeld aan de vreemdeling, zodat deze de mogelijkheid heeft eventuele gebreken gemotiveerd te herstellen (zie ook C13/2.1 over de mogelijkheid te reageren op het rapport van nader gehoor en C15 inzake de voornemenprocedure).
FT
Paragraaf C14/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Bij het beoordelen van de geloofwaardigheid spelen de volgende elementen een rol:
• de beoordeling van alle documenten die de vreemdeling heeft overgelegd;
• de aanwezigheid van één van de omstandigheden genoemd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vreemdelingenwet;
• de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling afgelegde verklaringen;
• vergelijking van de verklaringen met al datgene, wat bekend is over de situatie in het land van herkomst uit objectieve bronnen en wat eerder is onderzocht en overwogen naar aanleiding van de gehoren van andere vreemdelingen in een vergelijkbare situatie;
• de overige informatie over de relevante verklaringen.
Bij deze beoordeling wordt bezien of de vreemdeling het voordeel van de twijfel kan worden gegeven.
Het causale verband tussen de relevante delen van de verklaringen, waaronder de veronderstellingen, die ten grondslag kunnen liggen aan een inwilliging is van fundamenteel belang. Het is mogelijk dat de verklaringen van de vreemdeling uiteenvallen in verschillende op zichzelf staande delen die elk afzonderlijk kunnen worden beoordeeld. In dat geval is het voorstelbaar dat een deel van de verklaringen geloofwaardig wordt bevonden, terwijl een ander deel niet geloofwaardig wordt bevonden. Het zal evenwel ook zo kunnen zijn dat de ongeloofwaardigheid van een deel van de verklaringen, ook de geloofwaardigheid van alle andere delen van de verklaringen aantast, doordat de geloofwaardigheid betrekking heeft op een essentieel onderdeel van het relaas.
Indien de verklaringen van de vreemdeling niet geloofwaardig worden bevonden, kan hij op grond van die verklaringen geen aanspraken ontlenen aan de asielgronden zoals neergelegd in artikel 29, eerste lid, onder a tot en met c, Vreemdelingenwet.
FU
Paragraaf C14/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Het is in beginsel voldoende dat de vreemdeling zijn verklaringen aannemelijk maakt.
Daartoe wordt van de vreemdeling in de eerste plaats verwacht dat hij zijn aanvraag onderbouwt met documenten.
Niettemin gaat het bij de beoordeling van de geloofwaardigheid meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen die de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd bewezen kunnen worden. De vreemdeling heeft immers veelal aangetoond dat hij niet in staat is, en van hem ook redelijkerwijs niet kan worden gevergd, dat hij zijn relaas met overtuigend bewijsmateriaal bewijst.
De verklaringen kunnen op grond van artikel 3.35, derde lid, VV toch geloofwaardig worden geacht en derhalve kan het voordeel van de twijfel worden gegeven, als is voldaan aan een aantal voorwaarden:
• de vreemdeling heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
• de vreemdeling heeft alle relevante documenten overgelegd, of hij heeft een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van relevante documenten;
• de verklaringen zijn samenhangend en aannemelijk en niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor de aanvraag;
• de vreemdeling heeft de aanvraag zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten; en
• er is vast komen te staan dat de verklaringen in grote lijnen als geloofwaardig kunnen worden beschouwd.
Daarbij heeft de vreemdeling zijn verzoek gestaafd indien hij zijn verklaringen voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Aan voormelde voorwaarden zal in de regel niet zonder meer worden voldaan, indien sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, Vw. In dat geval zal van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan om een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, buiten beschouwing te laten, en de verklaringen alsnog als aannemelijk te beschouwen.
Bij vergelijking van het relaas met al datgene, wat bekend is over de situatie in het land van herkomst uit objectieve bronnen, zullen veelal – indien beschikbaar – de ambtsberichten van de Minister van BuZa als belangrijke bron gelden.
Deze ambtsberichten kunnen worden aangemerkt als een deskundigenadvies en verschaffen daartoe op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Daarnaast kan informatie uit andere objectieve bronnen als bron gelden. Ook is het mogelijk deskundig onderzoek door derden te laten verrichten. Informatie uit andere bronnen en onderzoek door derden kan aangemerkt worden als deskundigenadvies indien op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie wordt verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze is ontleend.
Van de juistheid van de informatie in de ambtsberichten van de Minister van BuZa en het overige deskundige onderzoek wordt uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten ontstaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid, dan wel de actualiteit ervan.
In het geval concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van informatie uit het ambtsbericht of uit ander deskundig onderzoek (al dan niet als gevolg van een contra-expertise), zal deze informatie pas aan een besluit ten grondslag worden gelegd nadat nader onderzoek is ingesteld en de betreffende informatie is bevestigd. Dit nadere onderzoek kan er uit bestaan dat de Minister van BuZa wordt verzocht een nieuw ambtsbericht op te stellen waarbij de door de vreemdeling ingebrachte informatie wordt betrokken, of dat er een onderzoek naar de betreffende contra-expertise wordt uitgevoerd.
Twijfel aan de juistheid van de informatie in ambtsberichten of uit ander deskundig onderzoek ontstaat niet op basis van een ongemotiveerde en niet nader toegelichte verklaring van de (gemachtigde van de) vreemdeling.
Evenmin ontstaat zodanige twijfel vanwege de enkele omstandigheid dat een vreemdeling bronnen inroept waarnaar in het ambtsbericht of het deskundige onderzoek niet uitdrukkelijk wordt verwezen. Bepalend is of hetgeen aan een objectieve bron kan worden ontleend van zodanige strekking en gewicht is, dat dit twijfel doet rijzen aan de juistheid of volledigheid, waaronder begrepen de actualiteit van het ambtsbericht of het onderzoek, voor zover relevant voor de beoordeling van de aanvraag.
Niet enkel door de vreemdeling ingeroepen objectieve bronnen kunnen aanleiding vormen voor twijfel. Ook ambtshalve onderkende objectieve bronnen kunnen aanknopingspunten voor twijfel vormen.
In die gevallen dat er over de situatie in een land van herkomst geen ambtsbericht van de Minister van BuZa beschikbaar is, vindt de beoordeling plaats op grond van andere beschikbare informatie uit objectieve bronnen, waarbij met name moet worden gedacht aan ambtsberichten van andere landen en rapporten van internationale organisaties en NGO’s. Ook in de gevallen dat wel een ambtsbericht van de Minister van BuZa beschikbaar is, maar andere bronnen deze informatie aanvullen, kunnen deze andere bronnen worden betrokken bij de besluitvorming. Het gaat daarbij steeds enkel om de feitelijke informatie uit de betreffende documenten.
In het voornemen dan wel de beschikking worden de gebruikte objectieve bronnen zo veel mogelijk genoemd.
Indien de verklaringen van de vreemdeling na de beoordeling van de geloofwaardigheid niet aannemelijk worden bevonden, kan hij in beginsel geen aanspraken ontlenen aan de asielgronden zoals neergelegd in artikel 29, eerste lid, onder a, b en c, Vw.
FV
De titel van paragraaf C14/4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/3 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
FW
Paragraaf C14/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Als de door de vreemdeling gestelde feiten en omstandigheden, met inbegrip van diens eventuele veronderstellingen, geloofwaardig zijn, wordt beoordeeld of deze feiten en omstandigheden kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Beoordeeld wordt, anders gezegd, of de door de vreemdeling op de feiten en omstandigheden gebaseerde vrees voor vervolging of voor schending van artikel 3 EVRM gegrond is.
Bij het beoordelen hiervan wordt eerst bezien of de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat, aannemelijk zijn.
Als deze vermoedens aannemelijk zijn, wordt beoordeeld of deze van een zodanige zwaarwegendheid zijn dat zij als een gegronde vrees op vervolging of een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing kunnen worden beschouwd.
FX
Paragraaf C14/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
In artikel 3.35, eerste en tweede lid, VV is opgenomen met welke aspecten rekening dient te worden gehouden bij de inhoudelijke beoordeling van het asielraas.
De situatie wordt beoordeeld naar de stand van zaken op het moment dat de beslissing wordt genomen (toetsing ex nunc).
Andere aspecten die van belang zijn bij de beoordeling zijn:
a. de omstandigheid dat de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of een dergelijke behandeling of bestraffing;
b. de verklaringen van de asielzoeker omtrent het tijdsverloop dat is gelegen tussen de gebeurtenissen die aanleiding vormden om het land van herkomst te verlaten en het moment van het daadwerkelijke vertrek;
c. of degenen van wie vervolging wordt gevreesd op de hoogte moeten zijn of kunnen geraken van de omstandigheden waarop de asielzoeker zich beroept; en
d. de vraag of de zwaarwegendheid van de gebeurtenissen van een zodanige aard is dat daardoor een gegronde vrees of een reëel risico ontstaat.
Deze omstandigheid vormt een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de vreemdeling voor vervolging gegrond is en het risico op het ondergaan van een dergelijke behandeling of bestraffing reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of een dergelijke behandeling of bestraffing zich niet opnieuw zal voordoen.
FY
Paragraaf C14/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Een asielaanvraag moet worden beoordeeld met bijzondere aandacht voor 'gender' (het begrip gender staat voor de maatschappelijke betekenis van mannelijkheid en vrouwelijkheid). Een genderinclusieve benadering kan worden bevorderd door vast te stellen of de activiteiten waar een asielzoeker zich op beroept plaatsvonden in de private sfeer, of op publiek terrein. Het onderscheid tussen privé en publiek dient om de positie van mannen en vrouwen in het land van herkomst te verduidelijken. Per land van herkomst verschilt het bereik van de publieke sfeer, oftewel de invloed van de overheid op maatschappelijk terrein.
Activiteiten die in sommige landen voornamelijk zijn toebedeeld aan vrouwen, kunnen in Nederland worden beschouwd als privé (bijvoorbeeld koken), terwijl ze mogelijk door de overheid in het land van herkomst als politiek (en dus publiek) worden gezien (koken voor verzetsstrijders). Anderzijds is seksueel geweld door overheidsfunctionarissen tijdens de uitoefening van hun functie en in verband met één van de vervolgingsgronden nooit aan te merken als een persoonlijke (privé-)daad van de betreffende overheidsfunctionaris.
FZ
Paragraaf C14/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Het rechtmatig verblijf van slachtoffers van mensenhandel die terzake aangifte doen of anderszins meewerken aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting van de verdachte, is geregeld in hoofdstuk B9. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden in dat hoofdstuk kan een verblijfsvergunning regulier onder de beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend.
Met enige regelmaat komt het voor dat een asielzoeker stelt (tevens) een slachtoffer van mensenhandel te zijn. De volgende situaties zijn denkbaar:
a. de asielzoeker heeft terzake aangifte gedaan of op andere wijze medewerking verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolginsonderzoek en is in het bezit gesteld van een B9-vergunning;
b. de asielzoeker heeft terzake aangifte gedaan of op andere wijze medewerking verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, maar heeft aangegeven af te willen zien van een B9-vergunning in afwachting van de inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag.
c. de asielzoeker stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn, maar heeft terzake (nog) geen aangifte gedaan noch op andere wijze medewerking verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek;
In het geval dat de asielaanvraag wordt afgewezen kan de B9-vergunning ambtshalve worden verleend (zie C14/5).
De stelling dat de asielzoeker slachtoffer van mensenhandel is, vormt op zichzelf nog geen reden om de asielaanvraag in te willigen. Zowel in de situatie als beschreven onder b als onder c vindt statusdeterminatie op de gebruikelijke wijze plaats mede aan de hand van de inwilligingronden van artikel 29 Vw (zie C2) en de afwijzingsgronden van artikel 31 Vw (zie C4). Verder is van belang dat de stelplicht inzake het asielrelaas, ook als het mensenhandel betreft, in beginsel bij de asielzoeker ligt (zie C14/2.2).
GA
De titel van paragraaf C14/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/3.5 en komt te luiden:
GB
Paragraaf C14/4.4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/3.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Het komt in asielzaken regelmatig voor dat een asielzoeker stelt medische klachten te ondervinden die zijn aanvraag om een verblijfsvergunning zouden ondersteunen of die (mede) tot een verblijfsvergunning zouden moeten leiden. Daarbij zijn ten minste drie categorieën van gevallen te onderscheiden:
1. de asielzoeker stelt, als gevolg van gebeurtenissen die hem in het land van herkomst zouden zijn overkomen, medische klachten te ondervinden respectievelijk littekens te hebben;
2. de asielzoeker wenst mede verblijf in Nederland in verband met een medische behandeling die hij hier te lande wil ondergaan;
3. de asielzoeker stelt in verband met zijn gezondheidstoestand niet te kunnen worden uitgezet.
Voor deze paragraaf is alleen de situatie bedoeld onder 1 van belang. De situatie als bedoeld onder 2 wordt behandeld in B8; de situatie onder 3 wordt behandeld in A4.
GC
Paragraaf C14/4.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/3.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Bij de beoordeling van de inwilligbaarheid spelen medische aspecten in beginsel geen rol, aangezien er medisch gezien (meestal) geen zekere uitspraken zijn te doen over een oorzakelijk verband tussen medische klachten en/of littekens enerzijds en een gestelde behandeling of vrees anderzijds.
Statusdeterminatie vindt op de gebruikelijke wijze plaats, waarbij de behandelende ambtenaar van de IND ten aanzien van de gestelde medische aspecten uitsluitend beziet of deze in het asielrelaas passen. BMA geeft enkel adviezen aangaande medische feiten. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de artsen van BMA worden ingeschakeld om de beoordeling van de zwaarwegendheid te steunen of over te nemen.
Heeft de asielzoeker de gestelde medische aspecten gestaafd met een rapportage van de medische onderzoeksgroep van Amnesty International, dan wordt de inhoud van deze rapportage meegenomen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
Als uit het medisch advies (zie C11/6) naar voren komt dat er sprake is van medische problematiek die mogelijk interfereert met het vermogen van de vreemdeling om coherent en consistent te verklaren, en er wordt besloten de vreemdeling toch op dat moment aan een nader gehoor te onderwerpen, wordt hiermee rekening gehouden bij de beoordeling van de asielaanvraag.
GD
Paragraaf C14/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/3.6 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van aannemelijk bevonden verklaringen van asielzoekers uit de belangrijkste landen van herkomst wordt verwezen naar C24, waarin het landgebonden asielbeleid wordt weergegeven.
De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van de inwilligbaarheid van aannemelijk bevonden verklaringen. De hoofdstukken over het landgebonden asielbeleid vormen een uitwerking van het algemene asielbeleid en kunnen derhalve niet als een uitzondering op het algemeen beleid worden geïnterpreteerd, tenzij zulks expliciet is vermeld.
Binnen het landgebonden asielbeleid kunnen bevolkingsgroepen worden aangewezen als:
a. Risicogroepen;
b. Kwetsbare minderheidsgroepen;
c. Specifieke groepen die om andere redenen dan traumata op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel;
d. Specifieke groepen die in aanmerking komen voor categoriale bescherming.
Ook ten aanzien van personen die behoren tot één of meer van deze categorieën blijft de toetsingsvolgorde van C14/2 onverkort van toepassing.
In het landgebonden asielbeleid kunnen bevolkingsgroepen worden aangewezen als risicogroepen. In het kader van de toetsing aan artikel 29, eerste lid, onder a, Vw zal bij personen behorende tot een risicogroep eerder worden geconcludeerd tot voldoende zwaarwegendheid van de ondervonden gebeurtenissen.
Dit houdt in dat wanneer deze personen zich beroepen op problemen, gebaseerd op één van de vervolgingsgronden van het Vluchtelingenverdrag, van de zijde van de autoriteiten of medeburgers en er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, reeds met geringe indicaties aannemelijk kan worden gemaakt dat deze problemen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
In het landgebonden asielbeleid kunnen bevolkingsgroepen worden aangewezen als kwetsbare minderheidsgroepen. In het kader van de toetsing aan artikel 29, eerste lid, onder b, Vw wordt aan personen behorende tot een kwetsbare minderheidsgroep minder hoge eisen gesteld aan het aannemelijk maken van een reëel risico op een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw (zie C2/3.1.3).
Van leden van kwetsbare minderheden wordt niet verlangd om aannemelijk te maken dat de betreffende mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep.
GE
De titel van paragraaf C14/5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/4 Vreemdelingencirculaire en komt te luiden:
GF
Paragraaf C14/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Een herhaalde aanvraag betreft een volgens de formele vereisten van artikel 3.38 VV ingediende tweede of volgende asielaanvraag, die op grond van het bepaalde in artikel 4:6 Awb kan worden afgewezen.
Op grond van artikel 4:6 Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Er is enkel sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden indien die:
a. op het moment waarop de eerdere aanvraag werd afgewezen niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
b. indien niet op voorhand is uitgesloten dat die nieuwe feiten of veranderde omstandigheden af kunnen doen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, Vw kan de rechtbank bij het beoordelen van het beroep rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen.
Wanneer de vreemdeling in de beroepsprocedure inzake de eerdere aanvraag, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft ingebracht en de rechter hiermee onder toepassing van artikel 83, eerste lid, Vw rekening heeft gehouden, worden deze feiten en omstandigheden, voor de toepassing van artikel 4:6 Awb, geacht te zijn betrokken bij de afwijzende beschikking.
Bij de beoordeling van de herhaalde aanvraag kan echter niet aan de vreemdeling worden tegengeworpen dat feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn opgekomen, niet bij de rechtbank naar voren zijn gebracht met een beroep op artikel 83, eerste lid, Vw.
Onder feiten en omstandigheden worden tevens bewijsstukken gerekend die eerder aangevoerde feiten en omstandigheden ondersteunen.
Wanneer de ingebrachte feiten en omstandigheden dateren van na de eerdere afwijzende beschikking kan in elk geval worden geconcludeerd dat deze niet eerder bekend waren of konden zijn.
Indien de ingebrachte feiten en omstandigheden dateren van voor de eerdere afwijzende beschikking dient te worden bezien of deze eerder konden worden ingebracht. Zo is het denkbaar dat een vreemdeling pas na de eerdere afwijzende beschikking in het bezit heeft kunnen komen van documenten die de verklaringen onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de vreemdeling bij de eerste aanvraag alle hem bekende informatie en documenten overlegt. Ook in geval van mogelijk traumatiserende gebeurtenissen wordt in beginsel van de vreemdeling verwacht dat hij daar in de eerste procedure op enigerlei wijze – hoe summier ook – melding van maakt.
Bijzondere door de vreemdeling zelf ingebrachte en aannemelijk gemaakte omstandigheden kunnen echter aanleiding zijn om aan te nemen dat deze feiten redelijkerwijs niet eerder konden worden ingebracht. Met name bij de tweede of volgende asielaanvraag aannemelijk gemaakte traumatiserende gebeurtenissen, zoals opgesomd in C2/4.2, is het onder omstandigheden denkbaar dat de vreemdeling ten tijde van de eerdere aanvraag terughoudend is geweest met het naar voren brengen van deze gebeurtenissen. Dit zal eerder het geval zijn wanneer de eerdere aanvraag in de algemene asielprocedure is afgewezen.
Het kan voorkomen dat in de eerdere procedure een asielzoeker is vertegenwoordigd door zijn ouders (zonder zelf te zijn gehoord), en de tweede of volgende asielaanvraag door die asielzoeker in persoon wordt ingediend. Wanneer tijdens deze tweede of volgende aanvraag de asielzoeker voor het eerst feiten en omstandigheden naar voren brengt die specifiek zien op de eigen persoon en die niet reeds door de ouders naar voren zijn gebracht, wordt in geen geval aangenomen dat deze feiten en omstandigheden in redelijkheid eerder naar voren konden worden gebracht.
Ook indien de ingebrachte feiten en omstandigheden op het moment van de eerdere aanvraag niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn, kan toepassing van artikel 4:6 Awb aan de orde zijn. Indien op voorhand al duidelijk is dat de ingebrachte feiten en omstandigheden geen nieuw licht kunnen werpen op de beoordeling van de asielaanvraag, kan onder toepassing van artikel 4:6 Awb de aanvraag worden afgewezen.
Wanneer dit niet op voorhand al duidelijk is, blijft toepassing van artikel 4:6 Awb achterwege, hetgeen geenszins betekent dat de vreemdeling automatisch in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. Afwijzing van de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 Vw kan in dat geval nog immer aan de orde zijn.
Indien de eerdere aanvraag is afgewezen op grond van artikel 30, en dan met name onder a of d, Vw, dan kunnen de nieuwe feiten en omstandigheden alleen betrekking hebben op de toepasselijke – imperatieve – afwijzingsgrond. Feiten of omstandigheden omtrent de verklaringen kunnen in dat geval niet leiden tot een ander oordeel.
In het geval de eerdere aanvraag is afgewezen op grond van het feit dat de verklaringen van de vreemdeling als ongeloofwaardig zijn aangemerkt, dienen de nieuwe feiten en omstandigheden in elk geval deze ongeloofwaardigheid weg te nemen alvorens tot een beoordeling van de zwaarwegendheid van deze feiten en omstandigheden kan worden toegekomen.
Indien de eerste asielaanvraag van een vreemdeling is afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, onder b Vw, wegens de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van B9 aan de vreemdeling, zal, indien betrokkene na het eindigen van deze verblijfsvergunning regulier een tweede asielaanvraag indient, de tweede asielaanvraag niet op artikel 4.6 Awb worden afgedaan maar inhoudelijk worden beoordeeld.
Op grond van artikel 31a Vw wordt een asielaanvraag niet aangemerkt als herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb, indien een eerdere asielaanvraag is afgewezen met toepassing van artikel 30, eerste lid, onder d, Vw of artikel 31, tweede lid, onder h, Vw en het betrokken derde land de vreemdeling niet heeft toegelaten tot zijn grondgebied. Dit wordt aangemerkt als een veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 Awb. In dat geval wordt de asielaanvraag derhalve opnieuw beoordeeld aan de hand van de artikelen 29, 30 en 31 Vw.
Het bepaalde in artikel 31a Vw wordt overeenkomstig toegepast indien de eerdere asielaanvraag van de vreemdeling is afgewezen met toepassing van artikel 31, tweede lid, onder i, Vw.
Daarnaast kunnen bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden aanleiding zijn om toepassing van artikel 4:6 Awb achterwege te laten. Deze bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden worden in elk geval aanwezig geacht wanneer de feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat de vreemdeling aangemerkt dient te worden als verdragsvluchteling, of wanneer schending van artikel 3 EVRM dreigt.
In het geval er twijfel bestaat of toepassing van artikel 4:6 Awb in een individuele zaak redelijk te achten is, wordt de aanvraag – al dan niet binnen de algemene asielprocedure – inhoudelijk beoordeeld aan de hand van de artikelen 29, 30 en 31 Vw.
Artikel 3.1, eerste lid, Vb bepaalt dat tijdens de behandeling van een aanvraag uitzetting niet achterwege blijft indien naar het voorlopig oordeel van de Minister sprake is van een herhaalde aanvraag. Wanneer dit gelet op bijvoorbeeld een geplande uitzetting van belang is, en de feiten of omstandigheden op het moment van de eerdere afwijzing reeds bekend waren, redelijkerwijs bekend konden zijn, dan wel niet op voorhand is uitgesloten dat die nieuwe feiten of veranderde omstandigheden af kunnen doen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust, kan dit schriftelijk aan de vreemdeling kenbaar worden gemaakt. Dit kan onmiddellijk geschieden na het moment dat de vreemdeling aangeeft een tweede of volgende aanvraag te willen indienen. Hierbij wordt de vreemdeling tevens meegedeeld dat het voorlopig oordeel tot gevolg heeft dat de uitzetting niet achterwege blijft. Indien bij de aanvraag wel mogelijk relevante nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangegeven, geldt de procedure die is beschreven onder C9/2.1.2.
GG
Paragraaf C14/5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C14/4.2 en komt te luiden:
Verzoeken om heroverweging zullen doorgaans per brief worden gedaan.
Een verzoek om heroverweging van een in rechte onaantastbaar geworden beschikking is geen volledige aanvraag als bedoeld in artikel 3.38 VV. De vreemdeling wordt dus eerst in de gelegenheid gesteld aan de formele vereisten te voldoen. Daartoe zal een termijn worden gesteld, waarbinnen de vreemdeling het verzuim kan herstellen. Doet de vreemdeling dit niet of niet binnen de gestelde termijn, dan kan op grond van artikel 4:5 Awb de aanvraag buiten behandeling worden gesteld.
Als de vreemdeling vervolgens alsnog een volgens de vereisten geldige aanvraag indient, dan is hetgeen onder het kopje 'herhaalde aanvraag' is opgenomen van toepassing.
GH
Paragraaf C14/6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot C14/5 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.6 Vb heeft de Minister de bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen. De beperkingen waaronder ambtshalve een vergunning kan worden verleend zijn beschreven in dit artikel. Het beleid inzake de voorwaarden waaronder ambtshalve een verblijfsvergunning regulier kan worden verleend is opgenomen in B14.
De ambtshalve verlening vindt plaats in het kader van de asielprocedure. De ambtshalve toets vindt plaats indien:
a. de vreemdeling verklaringen aflegt waaruit kan worden afgeleid dat het beleid van één van de gronden van artikel 3.6 Vb op hem van toepassing is;
b. de Minister op grond van de casus oordeelt dat ambtshalve dient te worden getoetst of de vreemdeling in aanmerking komt voor een ambtshalve te verlenen vergunning zoals bedoeld in artikel 3.6 Vb.
Daarnaast is het mogelijk om tijdens de asielprocedure ambtshalve te toetsen of ten aanzien van de vreemdeling artikel 64 Vw kan worden toegepast. Het beleid inzake de voorwaarden waaronder artikel 64 Vw parallel aan de asielprocedure kan worden toegepast, is opgenomen in A4/7.
Deze parallelle ambtshalve toets aan artikel 64 Vw vindt niet plaats indien de vreemdeling een tweede of volgende asielaanvraag heeft ingediend die binnen de algemene asielprocedure wordt afgewezen. De reden hiervoor is, dat de mogelijkheid om parallel aan de asielprocedure te toetsen of artikel 64 Vw van toepassing is er niet toe dient te leiden dat vreemdelingen zonder asielmotieven asielaanvragen indienen om voor toepassing van artikel 64 Vw in aanmerking te komen.
De parallelle ambtshalve toets aan artikel 64 Vw vindt wel plaats indien de asielaanvraag van een vreemdeling die een tweede of volgende asielaanvraag heeft ingediend in de verlengde asielprocedure wordt behandeld. In die gevallen kan het nader onderzoek naar de toepassing van artikel 64 Vw parallel aan het onderzoek naar de asielaanvraag worden uitgevoerd. Zie ook A4/7.2.1.2.
GI
De titel van paragraaf C14/6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
GJ
Paragraaf C14/6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
GK
Paragraaf C14/6.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Indien de vreemdeling stelt minderjarig te zijn, maar er niet in slaagt zijn leeftijd met documenten aan te tonen of anderszins aannemelijk te maken, dient te worden beoordeeld of er aan de vreemdeling een leeftijdsonderzoek aangeboden dient te worden. Deze beoordeling kan op meerdere momenten in de asielprocedure plaatsvinden. In de rust- en voorbereidingstermijn wordt deze beoordeling gedaan door de vreemdelingenpolitie. Na indiening van de asielaanvraag is de IND voor deze beoordeling verantwoordelijk.
In beginsel vindt een leeftijdsonderzoek tijdens de rust- en voorbereidingstermijn plaats. Echter ook later in de procedure kan de noodzaak ontstaan tot het uitvoeren van een leeftijdsonderzoek. Voor het antwoord op de vraag of er tijdens de algemene asielprocedure een leeftijdsonderzoek aan de vreemdeling wordt aangeboden, wordt verwezen naar het gestelde in C11/3.4.
Het leeftijdsonderzoek kan vier resultaten opleveren:
a. kalenderleeftijd ten hoogste 20 jaar (man) of ten hoogste 19 jaar (vrouw): elke opgegeven leeftijd tot 18 jaar wordt aannemelijk geacht;
b. kalenderleeftijd 16–32 (man) of 14,7–32 (vrouw): de opgegeven leeftijd tussen de 16–18 jaar (man) en tussen de 14,7 en 18 jaar (vrouw) is mogelijk juist. De bevindingen van het onderzoek sluiten meerderjarigheid echter niet uit;
c. kalenderleeftijd 16–32 (man) of 14,7–32 (vrouw): de opgegeven leeftijd, jonger dan 16 jaar (man) of 14,7 jaar(vrouw), is niet voldoende waarschijnlijk. De vreemdeling kan evenwel minderjarig zijn maar meerderjarigheid kan niet worden uitgesloten;
d. kalenderleeftijd ten minste 20 jaar: de opgegeven leeftijd, jonger dan 18 jaar, is niet aannemelijk.
Indien uit het onderzoeksresultaat blijkt dat de vreemdeling een andere leeftijd heeft dan hij oorspronkelijk heeft opgegeven, dient op basis van het onderzoeksresultaat een nieuwe geboortedatum te worden bepaald en toegekend in de vreemdelingenregistratie. Hiertoe wordt het geboortejaar gesteld op het jaar waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden minus de minimumleeftijd die de vreemdeling volgens het onderzoek moet hebben. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode van 1 januari tot en met 30 juni, wordt de geboortedatum gesteld op 1 januari van het gevonden geboortejaar. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode van 1 juli tot en met 31 december, wordt de geboortedatum gesteld op 1 juli van het betreffende jaar. De wijziging van de leeftijd van de vreemdeling in de vreemdelingenregistratie geschiedt conform het PIL (zie A1/6.2).
Indien uit de röntgenfoto's naar voren komt dat de opgegeven minderjarige leeftijd aannemelijk is, wordt de opgegeven geboortedatum in het vervolg van de procedure aangehouden.
In het geval de vreemdeling heeft aangegeven niet te weten hoe oud hij is, wordt op basis van het onderzoeksresultaat een geboortedatum bepaald zoals hierboven aangegeven.
Uit de röntgenfoto's komt naar voren dat het hand-polsgebied van de vreemdeling volledig is uitgerijpt, maar de sleutelbeenderen zijn nog niet volledig uitgerijpt. De vreemdeling kan zowel minderjarig als meerderjarig zijn. In het vervolg van de procedure wordt de opgegeven geboortedatum aangehouden.
Uit de röntgenfoto's komt naar voren dat het hand-polsgebied van de vreemdeling volledig is uitgerijpt. Eventuele meerderjarigheid kan echter niet worden aangetoond, omdat de sleutelbeenderen nog niet volledig zijn uitgerijpt. Wel kan aannemelijk gemaakt worden dat de opgegeven leeftijd te laag is. Bij de interpretatie van het onderzoeksresultaat wordt aangegeven welke leeftijd de betrokken asielzoeker minimaal heeft.
Nu aannemelijk is gemaakt dat betrokkene een andere leeftijd heeft, wordt de vreemdeling op basis van de onderzoeksresultaten een nieuwe geboortedatum toegekend op de wijze zoals hierboven beschreven.
Uit het onderzoek blijkt dat de sleutelbeenderen volledig zijn uitgerijpt en dat de vreemdeling meerderjarig is.
Nu aannemelijk is gemaakt dat betrokkene een andere leeftijd heeft, wordt de vreemdeling op basis van de onderzoeksresultaten een nieuwe geboortedatum toegekend op de wijze zoals hierboven beschreven. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de vreemdeling op het moment van het nemen van de röntgenfoto’s ten minste twintig jaar oud was.
De aanvraag wordt verder conform het normale beleid voor volwassen asielzoekers afgehandeld.
GL
Paragraaf C14/6.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Als meerderjarigheid niet met voldoende zekerheid kan worden aangetoond, maar ook niet kan worden uitgesloten, kan betrokkene na verloop van tijd opnieuw worden opgeroepen voor een leeftijdsonderzoek. Dit is mogelijk één of twee jaar na het eerste leeftijdsonderzoek. Er wordt bezien of de botontwikkeling inmiddels zodanig is, dat een voldoende zekere conclusie (met terugwerkende kracht) mogelijk is over de vraag of de vreemdeling meerder- of minderjarig was ten tijde van het indienen van de asielaanvraag. Voor een uiteenzetting van het herhaald leeftijdsonderzoek wordt verwezen naar B14/2.4.3.1.
Het herhaald leeftijdsonderzoek kan de volgende resultaten opleveren:
a. bij herhaald onderzoek wordt de conclusie getrokken dat op grond van de uitgerijpte sleutelbeenderen de minimumleeftijd van twintig jaar aan de vreemdeling dient te worden toegekend;
b. de resultaten uit het herhaald leeftijdsonderzoek zijn niet in tegenspraak met de verklaringen ten aanzien van de opgegeven leeftijd van de vreemdeling.
GM
Paragraaf C14/6.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Indien de vreemdeling verblijf beoogt op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw (zie C2/6), kan er sprake zijn van twijfel aan de identiteit en de familierechtelijke relaties van de betrokkenen. Om de identiteit en de familierechtelijke relaties van betrokkenen te kunnen vaststellen, dienen in beginsel de volgende (originele) documenten te worden overgelegd:
• een geldig document voor grensoverschrijding dat de identiteit aantoont;
• officiële documenten die het bestaan van een geldig huwelijk aantonen;
• officiële documenten die het bestaan van een familierechtelijke relatie tussen de minderjarige kinderen en de ouder(s) aantonen;
• documenten die gezamenlijk het partnerschap en het samenwonen in het land van herkomst aantonen.
Indien de betrokken vreemdeling of het gezinslid de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, dient de vreemdeling of het gezinslid aannemelijk te maken dat het ontbreken van documenten niet aan hem is toe te rekenen. Bij de beoordeling hiervan is van belang dat:
• de verklaringen omtrent het ontbreken van de betreffende documenten consistent en geloofwaardig zijn; en
• dat deze verklaringen overeenkomen met hetgeen overigens bekend is ten aanzien van de situatie in het land van herkomst met betrekking tot (het verkrijgen van) documenten.
Indien de betrokken vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem niet is toe te rekenen dat de vereiste documenten niet zijn overgelegd in de zin van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw, kan de aanvraag worden afgewezen.
Is het ontbreken van documenten niet toe te rekenen aan de betrokken vreemdeling(en), dan dienen de identiteit en de familierelatie op andere wijze aannemelijk te worden gemaakt. Het algemene uitgangspunt hierbij is dat de bewijslast primair bij de betrokken vreemdeling(en) ligt. Indien het ontbreken van documenten betrokkene(n) niet aan te rekenen is, wordt vastgesteld dat er sprake is van bewijsnood. In dat geval dient de werkwijze hieronder te worden gevolgd.
Indien er sprake is van biologische kinderen van één of beide ouder(s) dan wordt/worden betrokkene(n) door de IND gewezen op de mogelijkheid van DNA-onderzoek. Voor een beschrijving van het DNA-onderzoek wordt verwezen naar B2/8.6 Vc. Indien de vreemdeling verblijf beoogt op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f Vw, wordt in afwijking van deze paragraaf geen eigen bijdrage gevraagd voor het uitvoeren van een DNA-onderzoek.
Als het DNA-onderzoek de biologische afstammingsrelatie bevestigt, wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning dan wel de aanvraag om een mvv, ingewilligd indien aan de overige voorwaarden is voldaan, tenzij overige bekend geworden gegevens zich tegen inwilliging verzetten.
GN
Paragraaf C15/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In artikel 39 Vw is de zogeheten voornemenprocedure verankerd. Dit houdt in dat, alvorens een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel wordt afgewezen, de vreemdeling onder opgave van redenen schriftelijk in kennis wordt gesteld van het voornemen de aanvraag af te wijzen. In het voornemen dient te worden ingegaan op alle relevante gronden waarop de voorgenomen afwijzing is gebaseerd, zodat de vreemdeling in staat is inhoudelijk te reageren op de voorgenomen afwijzing van zijn aanvraag. De vreemdeling wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze schriftelijk kenbaar te maken.
Artikel 6:6 Awb is op de voornemenprocedure niet van toepassing. De asielzoeker behoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld het verzuim te herstellen indien wordt geconstateerd dat de zienswijze van de asielzoeker geen inhoudelijke zienswijze bevat, of indien na ommekomst van de reactietermijn wordt geconstateerd dat geen zienswijze is ingediend.
Het voorgenomen ambtshalve besluit wordt in beginsel meegenomen in het voornemen waarin ook het voorgenomen besluit op de asielaanvraag is opgenomen. Tegen het ambtshalve genomen besluit staat het rechtsmiddel beroep open indien de vreemdeling in de voornemenprocedure in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven tegen het voornemen om niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen. Dit voornemen dient derhalve expliciet kenbaar te zijn gemaakt.
GO
Paragraaf C15/4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C15/2 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Indien de Minister voornemens is om de asielaanvraag binnen de algemene asielprocedure af te wijzen, is artikel 3.114 Vb van toepassing.
Het schriftelijk voornemen wordt uiterlijk op de vijfde dag van de algemene asielprocedure aan de vreemdeling (waaronder ook de rechtsbijstandverlener van de vreemdeling wordt verstaan) uitgereikt. Vervolgens brengt de vreemdeling uiterlijk op de zesde dag van de algemene asielprocedure schriftelijk zijn zienswijze naar voren. Wanneer de zienswijze pas na de zesde dag van de algemene asielprocedure wordt ingediend, maar nog voor het uitbrengen van de beschikking, wordt met de zienswijze rekening gehouden in de beschikking.
Genoemde termijnen kunnen anders zijn wanneer er aanleiding bestaat om de termijnen in de algemene asielprocedure te verlengen (zie C12/4).
De voornemenprocedure is niet van toepassing op de oplegging dan wel de voortzetting van de maatregel die is opgelegd op grond van artikel 6 Vw.
Als na afronding van de voornemenprocedure in het AC alsnog blijkt dat de aanvraag zich niet leent voor afdoening binnen de algemene asielprocedure, wordt de aanvraag verder behandeld in de verlengde asielprocedure en wordt de asielzoeker doorverwezen naar een opvangvoorziening.
GP
De titel van paragraaf C15/2 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
GQ
Paragraaf C15/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
GR
Paragraaf C15/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C15/3 en komt te luiden:
Wanneer het voornemen niet in de algemene asielprocedure wordt uitgebracht, is artikel 3.116 Vb van toepassing.
De bekendmaking van het voornemen vindt in dat geval plaats door toezending van het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling. Voorzover relevant, worden de op de aanvraag betrekking hebbende stukken bij het voornemen gevoegd, voor zover de vreemdeling geen kennis kan hebben van de inhoud van deze stukken.
Indien er geen gemachtigde bekend is, wordt het voornemen aangetekend met ontvangstbevestiging aan het laatst bekende adres van de asielzoeker verzonden.
Op het aan de vreemdeling te verzenden voornemen dan wel op een daarbij gevoegd formulier wordt in elk geval aangetekend:
• de datum en wijze van verzenden van het voornemen;
• een mededeling omtrent de voor de vreemdeling openstaande mogelijkheid zijn zienswijze naar voren te brengen.
Als het voornemen aan de IND wordt geretourneerd omdat het niet is opgehaald, controleert de IND of het naar het juiste adres is verzonden, en of de vreemdeling niet is verhuisd. Zonodig wordt het voornemen opnieuw verzonden. De IND kan de vreemdelingenpolitie verzoeken een adrescontrole te laten uitvoeren en een model M100 op te maken. In een rapport van bevindingen legt de IND vast welke pogingen zijn ondernomen om het voornemen aan de vreemdeling kenbaar te maken.
Ingevolge artikel 3.1156, tweede lid, Vb heeft de vreemdeling in beginsel vier weken de tijd om zijn zienswijze omtrent de voorgenomen afwijzing naar voren te brengen. Op grond van artikel 3.116, derde lid, Vb vangt de termijn van vier weken aan op de dag na verzending van het voornemen aan de vreemdeling. In artikel 3.116, zesde lid, Vb is aangegeven wanneer nog rekening moet worden gehouden met een te laat ingediende zienswijze.
De termijn van vier weken kan worden verlengd als een met redenen omkleed verzoek om verlenging wordt gehonoreerd.
Uitgangspunt is dat geen uitstel voor het indienen van de zienswijze van de asielzoeker wordt verleend. Niettemin kan het voorkomen dat de betrokkene toch voor het verstrijken van de termijn om uitstel vraagt. Hieronder staat onder a tot en met e hoe met verzoeken om uitstel in verschillende fasen van de procedure moet worden omgegaan:
Als uitgangspunt geldt dat uitstel kan worden verleend indien de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk kan aantonen dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is. In een dergelijk geval kan, behoudens wanneer het een Dublinvoornemen betreft (zie C15/5), uitstel worden verleend voor maximaal vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is. In Dublinzaken geldt dat in die gevallen maximaal drie werkdagen uitstel worden verleend.
De eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is, dient te blijken uit een te overleggen schriftelijke verklaring van het tolkencentrum. Indien een reeds gemaakte afspraak door de besproken tolk wordt afgezegd, komt dit in beginsel voor rekening van de asielzoeker, tenzij er sprake is van overmacht van de zijde van de tolk. Dit vanuit de gedachte dat het op een juiste wijze verdelen van de beschikbare tolken een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van rechtshulp en de tolkencentra.
Een tolk wordt geacht tijdig te zijn aangevraagd indien een schriftelijke verklaring van het tolkencentrum wordt overgelegd, waaruit blijkt dat binnen drie werkdagen na ontvangst van het voornemen een tolk is aangevraagd.
In overige gevallen, waarbij gedacht kan worden aan verzoeken om uitstel die zien op het geven van een reactie op onderzoeksresultaten, dient tenminste voor het verstrijken van de gestelde termijn een schriftelijke verklaring van het tolkencentrum te worden overgelegd dat binnen drie werkdagen na ontvangst van de onderzoeksresultaat een tolk is aangevraagd.
Bij plotselinge ziekte van een rechtshulpverlener geldt als uitgangspunt dat voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt, voor maximaal vijf werkdagen vanaf datum ziekte uitstel kan worden verleend. Indien door het uitstel de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is, geldt het gestelde onder a.
Redengevend hiervoor is dat in een dergelijke situatie de zaken van de betreffende rechtshulpverlener doorgaans niet op stel en sprong door een collega kunnen worden overgenomen, gelet op hun eigen agenda. Na ommekomst van de uitsteltermijn van vijf werkdagen wordt ervan uitgegaan dat de zaken van de betreffende rechtshulpverlener door kantoorgenoten of collega's kunnen zijn opgevangen.
Bij plotselinge ziekte van de asielzoeker zelf, waardoor hij niet in staat is op het voornemen te reageren, geldt als uitgangspunt dat uitstel kan worden verleend voor maximaal vijf werkdagen na het herstel van de asielzoeker, indien de ziekte door het overleggen van een in Nederland afgegeven medische verklaring wordt aangetoond.
Overplaatsing van de betrokken asielzoeker behoeft in principe geen belemmering te vormen voor het indienen van een zienswijze. De betrokken asielzoeker kan immers ook na overplaatsing naar zijn rechtshulpverlener reizen om de kennisgeving te bespreken.
Voorzover hieromtrent geen afspraken met de rechtshulpverleners bestaan, geldt het navolgende. Slechts indien de dag van overplaatsing samenvalt met de gemaakte afspraak met de rechtshulpverlener (hetgeen schriftelijk dient te worden aangetoond) kan tot verlening van uitstel worden overgegaan. Dit uitstel bedraagt dan ten hoogste vijf werkdagen, tenzij de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is. Voor dat geval wordt verwezen naar punt a.
Met vakantie van rechtshulpverleners wordt in de hieronder genoemde gevallen rekening gehouden indien deze ten minste één maand tevoren schriftelijk is gemeld bij de IND. Een en ander moet door de rechtshulpverlener ook in elke betreffende zaak worden bevestigd. De termijn wordt op vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener bepaald. Voor eenmanskantoren wordt op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn bepaald.
In dit geval bestaat geen aanleiding om uitstel te verlenen. Wijziging van gemachtigde is een verantwoordelijkheid van de betrokken asielzoeker en de betreffende rechtshulpverleners tezamen. Zij dienen er in onderling overleg op toe te zien dat bij de wijziging een goede overdracht plaatsvindt en er geen termijnen worden geschonden.
GS
Paragraaf C15/3 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
GT
Paragraaf C15/4 Vreemdelingencirculaire wordt toegevoegd en komt te luiden:
Wanneer de asielaanvraag van een vreemdeling van wie de vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59 Vw niet in de algemene asielprocedure wordt behandeld, is artikel 3.117 Vb van toepassing.
Als er in een dergelijk geval een gemachtigde bekend is, wordt het voornemen naar de gemachtigde van de vreemdeling verzonden. Als er geen gemachtigde bekend is wordt het voornemen aan de vreemdeling uitgereikt. In beide gevallen bedraagt de termijn voor het indienen van een zienswijze, die start met ingang van de dag na bekendmaking van het voornemen, twee weken.
Wanneer de asielaanvraag van een vreemdeling aan wie op grond van artikel 6 Vw de vrijheid is ontnomen in de gesloten verlengde asielprocedure wordt behandeld, of wanneer de IND besluit de asielaanvraag van een vreemdeling aan wie op grond van artikel 59 Vw de vrijheid is ontnomen niet langer in de algemene asielprocedure te behandelen (zie C9/2.1.3), is artikel 3.118 Vb van toepassing. Ten aanzien van het bekendmaken van het voornemen en het indienen van een zienswijze, is hetgeen hiervoor genoemd is van overeenkomstige toepassing.
De vreemdeling krijgt voor het indienen van een zienswijze geen uitstel.
GU
Paragraaf C15/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Artikel 3.118a Vb is van toepassing in alle gevallen waarin Verordening 343/2003 wordt toegepast. In deze bepaling wordt onderscheid gemaakt tussen de gevallen waarin het voornemen wordt uitgereikt in de algemene asielprocedure en de gevallen waarin het voornemen wordt uitgereikt na afloop van de AC-algemene asielprocedure.
Artikel 3.118a, vierde lid, Vb geeft in het algemeen aan wanneer een zienswijze tijdig is ingediend. Het zesde lid geeft aan wanneer nog rekening wordt gehouden met een na afloop van de termijn ingediende zienswijze.
Het voornemen wordt op grond van artikel 3.118a, eerste lid, Vb uitgereikt vooruitlopend op de aanvaarding van de claim. Als het voornemen wordt uitgebracht op de vijfde dag van algemene asielprocedure, dan moet de zienswijze uiterlijk op de zesde dag worden ingediend.
Genoemde termijnen kunnen anders zijn wanneer er aanleiding bestaat om de termijnen in de algemene asielprocedure te verlengen (zie C12/4).
Als het voornemen na afloop van de algemene asielprocedure wordt uitgebracht, dan geldt op grond van artikel 3.118a, derde lid, Vb, een termijn van een week voor het indienen van de zienswijze welke aanvangt op de dag na uitreiking van het voornemen.Tegelijkertijd met het voornemen wordt (een kopie van) het rapport van gehoor uitgereikt (zie C13/53.4).
Na ontvangst van de zienswijze op het uitgebrachte voornemen en de eventuele aanvullingen en correcties op het Dublingehoor, wordt beslist of een claim wordt gelegd, dan wel of een reeds gelegde claim wordt gehandhaafd.
Als er sprake is van een vreemdeling aan wie een maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, Vw, kan in een dergelijk geval de gesloten verlengde procedure worden toegepast (zie C12/5.3).
GV
Paragraaf C15/6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.119 Vb moet de asielzoeker in een aantal gevallen opnieuw in staat moet worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen als er na het bekendmaken van het voornemen nieuwe feiten of omstandigheden bekend zijn geworden, of wanneer reeds bekende feiten of omstandigheden anders gewogen of beoordeeld moeten worden naar aanleiding van de eerdere zienswijze van de asielzoeker.
Het moet gaan om feiten en omstandigheden die van aanmerkelijk belang kunnen zijn voor de te nemen beslissing. Het betreft hier in ieder geval resultaten van onderzoek (zoals door de Minister van BuZa) en feiten en omstandigheden die, hetzij door het bekend worden, hetzij door een andere beoordeling of weging, een nieuw licht werpen op de geloofwaardigheid van het relaas van de asielzoeker.
Wanneer er sprake is van feiten en omstandigheden die al eerder bij de vreemdeling bekend waren, zal het in een laat stadium aanvoeren van deze feiten en omstandigheden door de vreemdeling meewegen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de aangevoerde feiten en omstandigheden.
Indien aan deze voorwaarde is voldaan, behoeft dit niet in alle gevallen te leiden tot een nieuw voornemen. De vreemdeling wordt van de feiten of omstandigheden in kennis gesteld en hij wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
GW
De titel van hoofdstuk C18 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot hoofdstuk C16 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
GX
Paragraaf C18/1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C16/1 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
In artikel 42, eerste lid, Vw is bepaald dat binnen zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een beschikking wordt gegeven.
De beslistermijn kan op grond van artikel 42, vierde lid, Vw met ten hoogste zes maanden worden verlengd, indien voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het OM nodig is. Het moet dan gaan om onderzoek dat in de individuele zaak wordt verricht.
Onder derden worden onder meer verstaan:
• het Ministerie van BuZa (bijvoorbeeld als onderzoek in het land van herkomst wordt verricht ten behoeve van een individueel ambtsbericht);
• andere departementen;
• de autoriteiten van derde landen (bijvoorbeeld landen waar de betrokkene eerder heeft verbleven);
• de UNHCR;
• BMA van de IND, dat immers bij derden onderzoek doet naar de gezondheidstoestand van de betrokkene;
• Bureau Land en Taal van de IND, dat immers gebruik maakt van externe deskundigen;
• het Nederlands Forensisch Instituut, dat voor het leeftijdsonderzoek bij amv’s immers gebruik maakt van externe deskundigen.
In deze gevallen is de beslistermijn dus gesteld op in totaal ten hoogste twaalf maanden. In ieder individueel geval wordt bezien met welke periode de beslistermijn wordt verlengd. Het is mogelijk de termijn meerdere malen te verlengen, zolang de maximale beslistermijn niet wordt overschreden.
Indien de beslistermijn op deze individuele grond wordt verlengd, heeft dit geen gevolgen voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning (zie C21/1).
Zie C19 voor de verlenging van de beslistermijn op grond van een besluitmoratorium.
Zie C20 voor de verlenging van de beslistermijn op grond van Richtlijn 2001/55.
GY
Paragraaf C18/2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C16/2 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Op grond van artikel 3:47 Awb dient de beschikking gemotiveerd te zijn. Dit betekent dat in de inwilligende beschikking wordt aangegeven op welke grond de verblijfsvergunning zal worden verleend.
Op grond van artikel 42 Vw dient de afwijzende beschikking inhoudelijk gemotiveerd te zijn en in te gaan op de zienswijze van de asielzoeker op het uitgebrachte voornemen.
GZ
De titel van paragraaf C18/3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C16/3 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
HA
Paragraaf C18/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C16/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Wanneer de asielaanvraag wordt behandeld in de algemene asielprocedure, wordt de beschikking op grond van artikel 3.114, zesde lid, Vb uiterlijk op de achtste (of veertiende) dag door de IND aan de vreemdeling uitgereikt. Voor zover de vreemdeling in de rust- en voorbereidingstermijn in het bezit was gesteld van een W2-document, wordt dit document bij de uitreiking van de beschikking ingenomen.
De rechtsbijstandverlener krijgt onverwijld een afschrift van de beschikking, indien de vreemdeling daar geen bezwaar tegen heeft.
Op of in de aan de vreemdeling uitgereikte beschikking, dan wel op een daarbij gevoegd formulier staat in elk geval vermeld:
• de datum, tijdstip en wijze van uitreiking beschikking;
• de naam of het dienstnummer van de uitreikende ambtenaar;
• een mededeling omtrent de voor de asielzoeker eventueel aan te wenden rechtsmiddelen;
• de termijn waarbinnen de asielzoeker Nederland dient te verlaten (zie C22/2).
Indien het niet mogelijk is de beschikking aan de vreemdeling uit te reiken omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken, dan wel zich niet heeft gehouden aan een aanwijzing gebaseerd op artikel 55, eerste lid, Vw, dan wordt de beschikking verzonden aan de rechtsbijstandverlener. Is er geen rechtsbijstandverlener bekend, dan legt de IND in een rapport van bevindingen vast dat het niet mogelijk is de beschikking uit te reiken, terwijl vaststaat dat de asielzoeker het AC met onbekende bestemming heeft verlaten, dan wel zich niet heeft gehouden aan een aanwijzing gebaseerd op artikel 55, eerste lid, Vw. Tevens wordt in het rapport van bevindingen medegedeeld dat er geen rechtsbijstandverlener bekend is, dat de beschikking ter inzage ligt en dat de melding van terinzagelegging van de beschikking zal worden aangeplakt op een centrale plek in het AC. De melding van terinzagelegging wordt op de daarvoor bestemde plek in het AC opgehangen. De beschikking is hiermee bekendgemaakt.
Deze werkwijze geldt voor zowel afwijzende als inwilligende beschikkingen.
HB
De titel van paragraaf C18/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C16/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
HC
Paragraaf C18/3.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C16/3.2.1 Vreemdelingencirculaire en komt te luiden:
De inwilligende beschikking wordt, in overeenstemming met het gestelde in artikel 3:41 Awb, gezonden aan de gemachtigde van de vreemdeling.
Indien geen raadsman bekend is, wordt de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling verzonden.
Als de beschikking aan de IND wordt geretourneerd omdat het poststuk niet is opgehaald, controleert de IND of het naar het juiste adres is verzonden, en of de vreemdeling niet is verhuisd. Zonodig wordt de beschikking opnieuw verzonden. De IND kan de vreemdelingenpolitie verzoeken een adrescontrole te laten uitvoeren en een model M100 op te maken. In een rapport van bevindingen legt de IND vast welke pogingen zijn ondernomen om de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken.
Indien de asielzoeker een adres in het buitenland heeft, wordt de beschikking door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aldaar toegezonden.
Op grond van artikel 3.122 Vb wordt de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de rechten en plichten die zijn verbonden aan de vergunning. Deze informatie wordt, op grond van artikel 3.46 VV, verschaft door middel van het uitreiken of verzenden van een brochure waarin de vereiste informatie staat. Deze brochure wordt in beginsel tegelijk met de beschikking verzonden. Indien dat niet mogelijk is gebleken, dan wordt de brochure zo spoedig mogelijk nagezonden.
HD
Paragraaf C18/3.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C16/3.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Aan de gemachtigde van de asielzoeker wordt een schriftelijke, gemotiveerde beschikking toegezonden. Indien geen gemachtigde bekend is, wordt de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de asielzoeker verzonden.
Op of in de aan de asielzoeker te verzenden beschikking dan wel op een daarbij gevoegd formulier staat in elk geval vermeld:
• de datum en wijze van kenbaar maken van de beschikking;
• een mededeling omtrent de voor de asielzoeker eventueel aan te wenden rechtsmiddelen;
• de termijn waarbinnen de asielzoeker Nederland dient te verlaten (zie C22/2).
Als de beschikking aan de IND wordt geretourneerd omdat het poststuk niet is opgehaald, controleert de IND of het naar het juiste adres is verzonden, en of de vreemdeling niet is verhuisd. Zonodig wordt de beschikking opnieuw verzonden. De IND kan de vreemdelingenpolitie verzoeken een adrescontrole te laten uitvoeren en een model M100 op te maken. In een rapport van bevindingen legt de IND vast welke pogingen zijn ondernomen om de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken.
Indien de vreemdeling tevens ongewenst wordt verklaard, wordt de beschikking uitgereikt door de vreemdelingenpolitie (zie A5/3.3). Indien het niet mogelijk is de beschikking uit te reiken, omdat de vreemdeling is verhuisd zonder de vreemdelingenpolitie in kennis te stellen van een nieuw adres, zendt de vreemdelingenpolitie de beschikking naar het laatst bekende adres.
Als de beschikking wordt geretourneerd omdat de geadresseerde er niet meer woont, vermeldt de vreemdelingenpolitie in een proces-verbaal dat het niet mogelijk is de beschikking uit te reiken, terwijl vaststaat dat hij niet verblijft op het laatst bekende adres. Vervolgens worden de beschikking en het proces-verbaal gezonden aan de IND. Indien de vreemdeling is vertrokken uit een opvangvoorziening behoeft de beschikking niet vanuit diezelfde opvangvoorziening te worden verzonden. De vreemdelingenpolitie maakt in dat geval een proces-verbaal op en zendt dit met de beschikking naar de IND.
HE
Paragraaf C18/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C16/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Als de vreemdeling een gemachtigde heeft, wordt de beschikking van de vreemdeling aan wie de vrijheid is ontnomen naar de gemachtigde verzonden. Indien de vreemdeling geen gemachtigde heeft, wordt de beschikking door de vreemdelingenpolitie dan wel de KMar aan de asielzoeker uitgereikt.
Op of in de aan de asielzoeker uitgereikte beschikking, dan wel op een daarbij gevoegd formulier staat in elk geval vermeld:
• de datum, tijdstip en wijze van uitreiking beschikking;
• de naam of het dienstnummer van de uitreikende ambtenaar;
• een mededeling omtrent de voor de asielzoeker eventueel aan te wenden rechtsmiddelen;
• de termijn waarbinnen de asielzoeker Nederland dient te verlaten (zie C22/2).
HF
Paragraaf C18/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C16/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Indien in het kader van de Verordening 343/2003 een claim is gehonoreerd en de asielaanvraag derhalve op grond van artikel 30, eerste lid onder a, Vw wordt afgewezen, wordt de beschikking aan de gemachtigde van de asielzoeker toegezonden. Indien geen gemachtigde bekend is, wordt de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de asielzoeker verzonden.
Als de beschikking aan de IND wordt geretourneerd omdat het poststuk niet is opgehaald, controleert de IND of het naar het juiste adres is verzonden, en of de vreemdeling niet is verhuisd. De IND kan de vreemdelingenpolitie verzoeken een adrescontrole te laten uitvoeren en een model M100 op te maken. In een rapport van bevindingen legt de IND vast welke pogingen zijn ondernomen om de beschikking kenbaar te maken.
Op of in de aan de asielzoeker te verzenden beschikking dan wel op een daarbij gevoegd formulier staat in elk geval vermeld de datum en wijze van kenbaar maken van de beschikking en een mededeling omtrent de voor de asielzoeker eventueel aan te wenden rechtsmiddelen.
Aan de asielzoeker wordt tevens mededeling gedaan door welk land zijn asielverzoek (in de zin van Verordening 343/2003) zal worden behandeld. Voorts wordt hem meegedeeld dat hij krachtens Verordening 343/2003 en met inachtneming van de nationale regelgeving zal worden overgedragen.
Door middel van deze beschikking wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in artikel 19, eerste en tweede lid en artikel 20, eerste lid, onder e, Verordening 343/2003. Voorts zal, in overeenstemming met hetgeen is gesteld in artikel 19, derde lid en artikel 20, eerste lid, onder d, Verordening 343/2003, zodra hierover meer bekend is, de datum van overdracht bekend worden gemaakt.
Voor de procedure met betrekking tot de overdracht zie A4/6.8.
HG
De titel van hoofdstuk C16 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot hoofdstuk C17 Vreemdelingencirculaire en komt te luiden:
HH
Paragraaf C16/1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C17/1 en komt te luiden:
Nadat de vreemdeling vijf jaar rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie C21/1.1, ook voor de gevallen waarin een termijn van drie jaar geldt) komt hij op grond van artikel 34 Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, tenzij op het moment van verlopen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd een van de weigeringsgronden van artikel 32 Vw zich voordoet.
De aanvraag wordt op grond van artikel 3.108 Vb, juncto artikel 3.43 VV ingediend bij de IND. De aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan op grond van artikel 40 Vw niet eerder worden ingediend dan vier weken voor de datum waarop de vreemdeling vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag moet in beginsel worden ingediend voordat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde duur eindigt.
Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te laat wordt ingediend, dat wil zeggen na afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wordt de aanvraag in behandeling genomen en wordt getoetst of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan worden verleend. De IND beoordeelt daarbij of het de vreemdeling is toe te rekenen dat de aanvraag te laat is ingediend.
Als het de vreemdeling niet is toe te rekenen dat de aanvraag te laat is ingediend, kan de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden verleend met ingang van de dag nadat de geldigheidsduur van de vergunning voor bepaalde tijd eindigt.
Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te laat wordt ingediend, maar binnen zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel, kan de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden verleend. Het gat in het verblijfsrecht zal niet worden gedicht, de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wordt hiermee verleend met ingang van de datum waarop zij is aangevraagd.
Als de vreemdeling meer dan zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd meent voor verblijf in aanmerking te komen, moet hij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.
In de aanvraagprocedure voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, zijn de bepalingen met betrekking tot het eerste gehoor en het nader gehoor (artikel 3.112 en 3.113 Vb) niet van toepassing. De voornemenprocedure (zie C15) is wel van toepassing.
HI
De titel van hoofdstuk C17 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot hoofdstuk C18 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
HJ
Paragraaf C17/1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C18/1 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Op grond van artikel 41, eerste lid, Vw is de voornemenprocedure ook van toepassing als het een intrekking van een verblijfsvergunning asiel betreft. De procedure zoals beschreven in artikel 3.116 Vb (zie C15/3) is van toepassing. Op grond van artikel 3.116, tweede lid, onder b, Vb heeft de vreemdeling zes weken de tijd om zijn zienswijze naar voren te brengen.
Personen die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning beschikken doorgaans niet meer over een gemachtigde of raadsman. De kennisgeving van het voornemen om de verleende verblijfsvergunning in te trekken, dient daarom in beginsel aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling te worden verzonden (zie C16/3.2.2).
Op grond van artikel 41, tweede lid, Vw wordt de vreemdeling, als de Minister na ontvangst van de zienswijze voornemens blijft de verblijfsvergunning in te trekken, in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord voordat tot intrekking wordt overgegaan.
HK
Paragraaf C17/2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C18/2 Vreemdelingencirculaire 2000 en komt te luiden:
Zolang de procedure inzake het intrekken van de verblijfsvergunning asiel nog niet heeft geleid tot een onherroepelijke beslissing behoudt de vreemdeling op grond van de Wav (zie B1/2.3) de rechten om arbeid te verrichten volgens zijn laatst geldende document. De vreemdeling behoudt dus zijn vrije toetreding tot de arbeidsmarkt.
Wanneer de vreemdeling tijdens de procedure, waarmee zijn verblijfsvergunning wordt beëindigd, in het bezit wordt gesteld van een W-document, wordt aan hem door de IND tevens een inlegvel en Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen met een arbeidsmarktaantekening verstrekt. Op basis hiervan kan de vreemdeling blijven werken.
HL
Paragraaf C22/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 62, tweede lid, Vw dient de vreemdeling, indien hij geen gebruik maakt van de mogelijkheid beroep in te stellen, na het verstrijken van de beroepstermijn Nederland onmiddellijk uit eigen beweging te verlaten. De rechtsgevolgen van de beschikking treden dus in werking onmiddellijk na het verstrijken van de beroepstermijn.
De algemene termijn voor het instellen van beroep is vier weken. Gedurende deze termijn heeft de vreemdeling nog rechtmatig verblijf.
Indien de afwijzende beschikking in de algemene asielprocedure in het AC is gegeven, geldt eveneens een vertrektermijn van vier weken, tenzij de afgewezen asielaanvraag een tweede of volgende asielaanvraag betreft (artikel 62, derde lid, aanhef en onder c, Vw). Gedurende deze vertrektermijn heeft de vreemdeling geen rechtmatig verblijf, maar wel recht op opvang op grond van artikel 5 Rva. Dit laat onverlet dat de vreemdeling op grond van artikel 59 Vw in bewaring kan worden gesteld. In deze gevallen bedraagt de termijn voor het instellen van beroep op grond van artikel 69, tweede lid, Vw één week. De vreemdeling wordt terstond in de gelegenheid gesteld een raadsman te raadplegen.
HM
Paragraaf C22/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als de asielzoeker tijdig beroep instelt bij de Rechtbank 's-Gravenhage, verblijft hij rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, onder h, Vw. Bovendien worden de rechtsgevolgen van de beschikking op grond van artikel 82, eerste lid, Vw opgeschort, behoudens de uitzonderingen hieronder genoemd. De asielzoeker is in alle gevallen verplicht medewerking te verlenen aan de voorbereiding van het vertrek of de uitzetting (zie artikel 61, tweede lid Vw, juncto artikel 63, derde lid, Vw).
Op grond van artikel 82, tweede en vierde lid, Vw wordt de werking van de beschikking niet opgeschort:
• als de beschikking is gegeven tijdens de algemene asielprocedure;
• als de beschikking de afwijzing van een herhaalde aanvraag inhoudt;
• als de beschikking een afwijzing betreft op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, Vw,
• als de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen op grond van artikel 6 of 59 Vw.
Een eerste tijdig ingediend verzoek om een voorlopige voorziening mag in beginsel worden afgewacht (zie C22/5.3).
Artikel 83 Vw ziet op de beoordeling van het besluit in beroep door de bestuursrechter.
De rechter houdt in de beroepsfase rekening met alle door de asielzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden en wijzigingen van beleid, voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling van de afwijzing van de asielaanvraag. Dat betekent dat het aangevoerde van betekenis moet kunnen zijn voor de beoordeling van het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag, inclusief de eventuele beletselen tegen uitzetting op grond van artikel 3 EVRM. Wanneer het bestreden besluit tevens ziet op het niet ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning regulier, wordt ook rekening gehouden met in de beroepsfase aangevoerde relevante feiten en omstandigheden en wijzigingen van beleid die op deze ambtshalve toets betrekking hebben.
Het vorenstaande houdt in dat de rechter ook feiten en omstandigheden die vóór het bestreden besluit hebben plaatsgevonden, maar eerst in de beroepsfase worden aangevoerd of gedocumenteerd, in deze beoordeling zal betrekken. De rechter zal, gelet op het gestelde in artikel 83, vijfde lid, Vw de IND dienen te verzoeken een schriftelijk standpunt in te nemen. De IND zal het in een laat stadium aanvoeren van relevante nieuwe feiten en omstandigheden door de asielzoeker meewegen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de aangevoerde feiten en omstandigheden. Verder kan de rechter besluiten om in een laat stadium aangevoerde relevante nieuwe feiten en omstandigheden niet te betrekken bij de beoordeling of aan betrokkene alsnog een verblijfsvergunning dient te worden verleend, indien dit leidt tot strijd met de goede procesorde dan wel een ontoelaatbare vertraging van de zaak.
HN
Hoofdstuk C23 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.
HO
Het model M55-a komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 1.
HP
Het model M113 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 2.
HQ
Het model M114 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 3.
HR
Het model M117-C komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 4.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 24 juni 2010
De Minister van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.
Op 24 juni 2008 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie in een brief aan de Tweede Kamer maatregelen aangekondigd ter verbetering van de asielprocedure. Deze maatregelen hielden onder andere in:
– het introduceren van een rust- en voorbereidingstermijn voorafgaand aan de indiening van de asielaanvraag;
– een algemene asielprocedure van acht dagen;
– een verkorting van de verlengde asielprocedure;
– een verruiming van de ex nunc toets door de rechter in de beroepsfase;
– het parallel aan de asielprocedure meenemen van onder andere medisch omstandigheden van de vreemdeling, om (reguliere) vervolgaanvragen te voorkomen.
Deze aangekondigde maatregelen hebben geleid tot aanpassingen van de Vw, het Vb en het VV. Met deze wijziging van de Vreemdelingencirculaire worden de aanpassingen in de hogere regelgeving verder uitgewerkt in beleidsregels.
Daarnaast is in deze wijziging van de Vreemdelingencirculaire tevens de uitspraak van 17 februari 2010 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State verwerkt. In deze uitspraak heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de beoordeling van de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat, niet langer plaatsvindt in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas, maar in het kader van de beoordeling of de als vaststaand aangenomen feiten en omstandigheden kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning. Van die beoordeling maakt voorts deel uit de beantwoording van de vraag of, indien en voor zover de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat plausibel worden geacht, deze ook voldoende zwaarwegend zijn voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning.
Aan de afkortingenlijst is VluchtelingenWerk Nederland (VWN) toegevoegd in verband met de rol van VWN tijdens de rust- en voorbereidingstermijn in de verbeterde asielprocedure. Daarnaast is de Stichting Rechtsbijstand Asiel verwijderd, omdat deze stichting niet meer bestaat.
In deze paragrafen zijn verwijzingen aangepast in verband met de vernummering, het vervallen en het toevoegen van andere paragrafen.
In deze paragraaf is het beleid verduidelijkt en aangepast in verband met de gewijzigde vertrektermijn na afwijzing van een asielaanvraag in de algemene asielprocedure (aanpassing artikel 62 Vw).
In deze paragraaf wordt een extra uitzondering toegevoegd aan de uitzonderingen op de hoofdregel dat pas een vervangend reisdocument wordt aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging, wanneer de rechter uitspraak heeft gedaan in beroep. Deze uitzondering is aangekondigd in de “uitvoeringsbrief nieuwe asielprocedure” van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 11 juni 2010.
In deze paragraaf is een aantal verduidelijkingen opgenomen ten aanzien van het beleid ten aanzien van artikel 64 Vreemdelingenwet. Zo is hierin opgenomen dat er geen onderzoek naar de behandelmogelijkheden in het land van herkomst kan plaatsvinden indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling onvoldoende vaststaan. Daarnaast is een verwijzing aangepast.
In deze paragrafen is een aantal verduidelijkingen opgenomen ten aanzien van de procedure en de beslistermijn ten aanzien van artikel 64 Vreemdelingenwet.
In deze paragraaf is de nieuwe werkwijze als gevolg van de parallelle procedure beschreven. Medische aspecten kunnen parallel aan de asielprocedure ambtshalve worden getoetst.
In deze paragraaf is de werkwijze omtrent de raadpleging van BMA beschreven.
In deze paragraaf is de term medisch advies verduidelijkt, nu er naast het BMA advies in de parallelle procedure ook sprake is van een medisch advies in de asielprocedure. Daarnaast zijn enkele zinnen over het uitreiken van een W2-document door de vreemdelingenpolitie geschrapt en is een verwijzing geschrapt.
Deze paragraaf bevat een aanpassing in een verwijzing en de werkwijze in het geval er sprake is van een grensoverschrijdingsdocument wordt beschreven.
In deze paragraaf wordt de werkwijze beschreven voor een inwilliging in afwachting van de definitieve besluitvorming in de parallelle procedure. De oude tekst komt te vervallen aangezien dit een herhaling was van de tekst onder J (A4/7.3).
Deze paragrafen zijn redactioneel aangepast.
In tegenstelling tot het verzoek om toepassing van artikel 64Vw, wordt de ambtshalve toets in de parallelle procedure in de meeromvattende beschikking meegenomen. De rechtsmiddelen die tegen het besluit kunnen worden aangewend verschillen derhalve van de besluiten waaraan een artikel 64Vw verzoek ten grondslag ligt.
In deze paragraaf worden een aantal verwijzingen en terminologie aangepast en wordt de termijn dat gezinnen met minderjarige kinderen in grensdetentie kunnen verblijven verkort van vier naar twee weken. Deze verkorting van de termijn vloeit voort uit de “uitvoeringsbrief nieuwe asielprocedure” van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 11 juni 2010.
In deze paragrafen zijn verwijzingen aangepast en enkele redactionele aanpassingen verwerkt.
In deze paragraaf is verduidelijkt wat de vrijstellingsgrond van artikel 17, eerste lid onder c Vw inhoudt en in welke gevallen de vrijstellingsgrond van het mvv-vereiste genoemd in dit artikel van toepassing is.
Tevens is de vrijstelling van het mvv-vereiste voor vreemdelingen die op of voor 13 december 2006 in Nederland een gezin hebben gevormd met een vreemdeling wiens verblijf op grond van de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) is aanvaard, indien de aanvraag is ingediend nadat aan de hoofdpersoon een vergunning op grond van de regeling is verleend verwijderd uit de Vc. De Regeling Afwikkeling Nalatenschap Vreemdelingenwet is per 1 januari 2009 komen te vervallen. Dit brengt met zich mee dat deze vrijstellingsgrond daarmee sinds die datum niet meer van toepassing is.
De vrijstelling van het mvv-vereiste die voortvloeit uit de toezegging van de Minister gedaan tijdens het terugkeerdebat van 9 februari 2004, is, gelet op tijdsverloop, uit de tekst van de Vreemdelingencirculaire verwijderd.
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vanwege medische noodsituatie is komen te vervallen. Tekstgedeelten die hier naar verwijzen zijn in deze paragraaf geschrapt.
Deze paragraaf is aangepast naar aanleiding van de toevoeging van een derde lid aan artikel 3.46 Vb. Aan de bestaande situaties waarin Nederland als het meest aangewezen land voor het ondergaan van de medische behandeling wordt aangemerkt, is een situatie toegevoegd, die overeenkomt met de situatie die voorheen opgenomen was in paragraaf B8/3 Vc (medische noodsituatie).
Tevens is het beleid met betrekking tot aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ verduidelijkt. Dit geldt ook voor de voorwaarde dat de vreemdeling dient te beschikken over voldoende middelen van bestaan voor de kosten van het levensonderhoud tijdens het verblijf in Nederland in het kader van medische behandeling.
Bij WBV 2004/48 is deze paragraaf aangepast. Opgenomen is dat het middelenvereiste niet tegengeworpen wordt aangezien het de betreffende vreemdelingen niet is toegestaan arbeid te verrichten en zij dus buiten staat zullen zijn middelen te verwerven. Echter, dat de vreemdeling geen arbeid mag verrichten laat onverlet dat de vreemdeling over voldoende middelen van bestaan moet beschikken om in zijn levensonderhoud te voorzien tijdens de duur van de medische behandeling. Dit vloeit immers voort uit artikel 3.46 Vb. Uit de nota van toelichting bij dit artikel (Stb. 2000 497) blijkt dat de achterliggende gedachte hierbij is dat voorkomen moet worden dat de vaak zeer hoge kosten van de medische behandeling ten laste komen van de Nederlandse samenleving. Gelet op het vorenstaande ligt het in de rede dat de kosten van het levensonderhoud die de vreemdeling maakt tijdens de periode van zijn medische behandeling in Nederland evenmin ten laste komen van de Nederlandse samenleving. Het vorenstaande verenigt zich niet met het feit dat vrijstelling van het middelenvereiste wordt verleend aan alle vreemdelingen die verblijf in Nederland voor het ondergaan van medische behandeling beogen.
De gevallen waarvoor vrijstelling van het middelenvereiste geldt, worden expliciet genoemd in het derde lid van artikel 3.46 Vb. Voor de overige gevallen geldt derhalve het middelenvereiste.
In aanvulling op artikel 3.19, derde lid Vv is verder hierin uitgewerkt in welke gevallen middelen van bestaan voldoende zijn in het geval de vreemdeling verblijf in Nederland wenst voor het ondergaan van medische behandeling en zelf zijn verblijf in Nederland bekostigt.
Met deze aanpassing wordt het beleid daarom in overeenstemming gebracht met hogere regelgeving.
Gelet op de rechten en positie van de gemeenschapsonderdanen in het beleid zoals neergelegd in B8/10 Vc is deze tekst hier niet meer relevant en is komen te vervallen.
Deze paragraaf en onderliggende paragrafen zijn komen te vervallen in verband met herstructurering en aanpassing van hoofdstuk B8 van de Vreemdelingencirculaire naar aanleiding van de toevoeging van een derde lid aan artikel 3.46 Vb.
Deze paragrafen zijn vernummerd.
Deze paragrafen zijn uitsluitend redactioneel aangepast. Deze wijziging hangt samen met herstructurering en verduidelijking.
De tekst uit de oude paragraaf is verplaatst naar paragraaf B8/2.1 en kan hier dus vervallen.
Deze paragraaf is vernummerd en de tekst is verduidelijkt.
Deze paragraaf is tekstueel aangepast voor wat betreft bewijslast en begripsbepaling mantelzorg zoals bedoeld in paragraaf B8/2.1 Vc.
Hoofdstuk B8 van de Vreemdelingencirculaire is aangepast naar aanleiding van de toevoeging van een derde lid aan artikel 3.46 Vb. Aan de bestaande situaties waarin Nederland als het meest aangewezen land voor het ondergaan van de medische behandeling wordt aangemerkt is een situatie toegevoegd, die overeenkomt met de situatie die voorheen opgenomen was in paragraaf B8/3 Vc (medische noodsituatie). De beperking ‘medische noodsituatie’ is komen te vervallen. Deze wijziging brengt ook een andere aantekening op het verblijfsdocument met zich mee. In deze paragraaf zijn deze wijzigingen doorgevoerd.
Deze wijziging hangt samen met herstructurering en verduidelijking van hoofdstuk B8.
Hiermee is het beleid dat van toepassing is op gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd op medische gronden die verblijf bij die persoon beogen nader uitgewerkt. Wat betreft het middelenvereiste en de aantekening met betrekking tot een beroep op de publieke middelen is aangesloten bij paragraaf B8/2.1 Vc.
De paragraaf is tekstueel aangepast en verduidelijkt met verwijzing naar de situaties opgenomen in paragraaf A4/7 van de Vreemdelingencirculaire. De tekstgedeelten die nier meer relevant zijn zijn geschrapt.
In verband met de toevoeging van het derde lid aan artikel 3.46 Vb is de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vanwege medische noodsituatie komen te vervallen. Tekstgedeelten die hier naar verwijzen zijn geschrapt.
Vergroting van de zorgvuldigheid en versnelling van de asielprocedure wordt tevens bevorderd door het zoveel mogelijk in de asielprocedure meenemen van bijzondere aspecten, dan wel aparte procedures daarover zoveel mogelijk parallel aan de asielprocedure te laten verlopen. Een van de bijzondere aspecten die in het vervolg meegenomen kan worden in de asielprocedure is de aangifte terzake mensenhandel danwel het op andere wijze verlenen van medewerking aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek.
Aan de werking van de bestaande B9-regeling verandert nagenoeg niets. De voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning onder een beperking verbandhoudend met vervolging van mensenhandel – zoals opgenomen in hoofdstuk B9 – blijven ongewijzigd. Ook in de huidige situatie kan de asielzoeker bij de aangifte terzake mensenhandel of het op andere wijze verlenen van medewerking aan het strafrechtelijk opsporings- en vervolgingsonderzoek, aangeven eerst een inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag te wensen. Nieuw is dat de vreemdeling in het geval van afwijzing van zijn asielaanvraag niet expliciet te kennen hoeft te geven alsnog een beroep te willen doen op de B9-regeling, maar dat de vergunning ambtshalve kan worden verleend in de asielprocedure.
Zoals gezegd, met deze maatregel wordt beoogd bijzondere aspecten mee te nemen in de asielprocedure. Dit betekent dat daar waar de asielzoeker voorafgaand aan de algemene asielprocedure (tijdens de rust- en voorbereidingstermijn) of tijdens de asielprocedure aangifte inzake mensenhandel heeft gedaan dan wel op andere wijze medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, dit wordt betrokken bij de besluitvorming. Het is in beginsel echter niet de bedoeling dat de beslissing op de asielaanvraag wordt aangehouden in afwachting van een eventuele aangifte. Wanneer de asielzoeker eerst na afloop van de asielprocedure besluit om aangifte te doen, volgt vergunningverlening op de wijze zoals beschreven in hoofdstuk B9.
Deze paragraaf is aangepast naar aanleiding van de toevoeging van een derde lid aan artikel 3.47 Vb.
Deze paragraaf is aangepast naar aanleiding van de toevoeging van een derde lid aan artikel 3.47 Vb. Deze aanpassing leidt tot een andere aantekening op het verblijfsdocument. In deze paragraaf is deze wijziging doorgevoerd.
In verband met wijziging van artikel 3.46 Vb en het vervallen van de verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ is in deze paragraaf opgenomen dat indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw, deze periode meetelt voor de drie jaar zoals in deze paragraaf beschreven. De vreemdeling kan dan onder meetelling van deze periode na drie jaar een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voorgezet verblijf’, indien aan nog steeds aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor het ondergaan van medische behandeling wordt voldaan.
Deze paragraaf heeft betrekking op de gezinsleden van vreemdelingen als bedoeld in BY.
Omdat de aanmeldunit van de vreemdelingenpolitie in Ter Apel ook tijdens het weekeinde en op feestdagen geopend is, is deze paragraaf aangepast.
Vanwege het grote aantal wijzigingen in hoofdstuk C9, vervalt het gehele (oude) hoofdstuk C9 en is het vervangen door een nieuwe tekst. In de nieuwe tekst is een groot deel van de oude tekst verwerkt en is tevens een aantal nieuwe onderwerpen toegevoegd. Het hoofdstuk bevat thans alle regels omtrent het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en de daaraan voorafgaande aanmelding.
In paragraaf C9/1 zijn alle regels gebundeld omtrent de personen die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel kunnen indienen. De tekst is grotendeels hetzelfde gebleven, maar heeft een aantal tekstuele wijzigingen ondergaan. Daarnaast is de tekst uit de (oude) paragraaf C11/1.1.2 over meegereisde kinderen ingevoegd.
Paragraaf C9/2 heeft betrekking op het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In paragraaf C9/2.1.1.1 is de tekst van de (oude) paragraaf C9/2.1 ingevoegd en aangepast naar aanleiding van de wijziging in artikel 3.42 VV waarin thans ook AC Den Bosch wordt aangewezen als plaats waar een asielaanvraag kan worden ingediend. Daarnaast is de tekst uit de (oude) paragraaf C11/1.1.1 ingevoegd, welke betrekking heeft op de wijze waarop een aanvraag ingediend moet worden.
In het VV is een nieuw artikel 3.42a toegevoegd, dat ertoe strekt te regelen waar en op welke wijze een vreemdeling kenbaar dient te maken dat hij een asielaanvraag wil indienen. Dit nieuwe artikel is verwerkt in deze paragraaf. Hiervoor is gebruikt gemaakt van de tekst in de (oude) paragrafen C10/2.1, C10/3.1 en C11/1.2. Deze tekst is aangepast daar waar de nieuwe situatie dat vereist. Dat geldt bijvoorbeeld voor het direct registreren van vingerafdrukken van vreemdelingen in Eurodac bij de aanmelding. Hiermee werd voorheen gewacht tot na de indiening van de asielaanvraag in het AC.
Tevens zijn in deze paragraaf regels opgenomen met betrekking tot grote groepen vreemdelingen die zich aan de buitengrens aanmelden en kenbaar maken asiel te willen aanvragen. Dit was eerder verwerkt in paragraaf C12/2.2.1, sub b, maar daaruit viel niet expliciet op te maken dat deze werkwijze voorafgaand aan de indiening van de asielaanvraag in het AC kan worden toegepast, terwijl dit wel uitdrukkelijk de bedoeling is.
Deze paragraaf bevat regels omtrent het indienen van tweede en volgende aanvragen. Deze regels waren eerder opgenomen in de (oude) paragraaf C10/2.5 en bevatten de plicht voor vreemdelingen om telefonisch kenbaar te maken een tweede of volgende aanvraag te willen indienen. Deze plicht is komen te vervallen. Net als vreemdelingen die een eerste aanvraag willen indienen, dient een vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag wil indienen zich in persoon aan te melden bij de aanmeldunit van de vreemdelingenpolitie in Ter Apel, tenzij de aan de vreemdeling de vrijheid is ontnomen.
Deze paragraaf bevat regels omtrent het indienen van asielaanvragen door vreemdelingen aan wie de vrijheid is ontnomen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de tekst in de (oude) paragraaf C11/2, waarin enkele tekstuele wijzigingen zijn doorgevoerd en enkele wijzigingen als gevolg van de nieuwe situatie. Zo is er niet langer sprake van een AC-procedure, maar van een algemene asielprocedure.
Voorts zijn hoofd DT&V en de Commandant KMar toegevoegd als autoriteiten die bevoegd zijn om de bewaring te wijzigen, nu deze bevoegdheden wel reeds in het VV zijn vastgelegd. Ook de modellen M113 en M114 zijn hiertoe aangepast.
Deze paragraaf bevat regels omtrent de wijze waarop uitgenodigde vluchtelingen een asielaanvraag kunnen indienen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de tekst in de (oude) paragraaf C10/3.3, waarin enkele tekstuele wijzigingen zijn doorgevoerd.
Deze paragraaf bevat regels omtrent de wijze waarop de asielaanvraag van een ouder mede geldig kan worden gemaakt voor een in Nederland geboren kind. Hiervoor is gebruik gemaakt van de tekst in de (oude) paragraaf C11/1.1.3, waarin enkele tekstuele wijzigingen zijn doorgevoerd.
Deze paragraaf bevat regels omtrent de wijze waarop de gezinsleden in het buitenland een asielaanvraag kunnen indienen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de tekst in de (oude) paragraaf C10/4, waarin enkele tekstuele wijzigingen zijn doorgevoerd.
Deze paragraaf heeft betrekking op de aanvraag om verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hiervoor is gebruik gemaakt van de tekst in de (oude) paragraaf C9/2.3.
Deze paragraaf bevat regels omtrent de wijze waarop een asielaanvraag kan worden ingetrokken. Hiervoor is gebruik gemaakt van de tekst in de (oude) paragraaf C11/3.5, waarin enkele wijzigingen zijn doorgevoerd als gevolg van de nieuwe situatie waarin de AC-procedure is vervangen door een algemene asielprocedure.
Nadat een vreemdeling kenbaar heeft gemaakt asiel te willen aanvragen, zoals is beschreven in hoofdstuk C9, start de asielprocedure. Hoofdstuk C10 bevat een aantal algemene opmerkingen over de asielprocedure die niet direct samenhangen met een specifieke processtap in de procedure. Daarom zijn ze gebundeld in één hoofdstuk, waarmee het oude hoofdstuk C10 volledig komt te vervallen. Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van de tekst van de (oude) paragrafen C11/3.1, 3.2 en 3.3. De (oude) paragraaf C11/3.4 is komen te vervallen in verband met de omstandigheid dat deze paragraaf in de praktijk weinig toegevoegde waarde had.
Hoofdstuk C11 bevat regels omtrent de rust- en voorbereidingstermijn. Deze rust- en voorbereidingstermijn is nieuw en maakt een belangrijk onderdeel uit van de gehele verbeterde asielprocedure. Om die reden is ervoor gekozen om een volledig hoofdstuk aan de rust- en voorbereidingstermijn te wijden. Het oude hoofdstuk C11 komt derhalve volledig te vervallen.
Deze paragraaf bevat een algemene uitleg van de rust- en voorbereidingstermijn, zoals neergelegd in artikel 3.109 Vb, en de rechten die daaruit voortvloeien voor de vreemdeling.
Deze paragrafen betreffen regels omtrent de categorieën vreemdelingen die zijn uitgezonderd van de rust- en voorbereidingstermijn, zoals neergelegd in artikel 3.109, zesde en zevende lid, Vb. Ook wordt ingegaan op de gevolgen voor de vreemdeling wanneer hij niet voor de rust- en voorbereidingstermijn in aanmerking komt.
Het is mogelijk om in de rust- en voorbereidingstermijn reeds onderzoek te doen naar de identiteit, nationaliteit en vingerafdrukken van de vreemdeling. Daarnaast kan onderzoek plaatsvinden naar de vraag welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. In deze paragrafen worden hieromtrent nadere regels gegeven. Hiervoor is gebruik gemaakt van de tekst in (oude) paragraaf C12/1.3.
De rust- en voorbereidingstermijn is onder andere bedoeld om de vreemdeling voor te bereiden op de asielprocedure. Ingevolge artikel 3.109, tweede lid, Vb wordt dit gedaan door de vreemdeling over de procedure voor te lichten en hem tijdens de rust- en voorbereidingstermijn te laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener. In deze paragrafen worden hieromtrent nadere regels gegeven.
Op grond van artikel 3.109, vijfde lid, wordt aan vreemdelingen die in aanmerking komen voor een rust- en voorbereidingstermijn een medisch onderzoek aangeboden. In deze paragraaf worden regels gegeven omtrent dit medisch onderzoek en het medisch advies dat daaruit kan voortvloeien.
Deze paragraaf bevat regels omtrent de verschillende manieren waarop de rust- en voorbereidingstermijn kan eindigen.
Hoofdstuk C12 bevat regels omtrent de algemene asielprocedure. Deze algemene asielprocedure, die in beginsel maximaal acht dagen duurt, vervangt de AC-procedure van 48 procesuren en vormt de kern van de verbeterde asielprocedure. Om die reden is ervoor gekozen om een apart hoofdstuk aan de algemene asielprocedure te wijden, dat grotendeels ziet op de verschillende termijnen die in deze procedure gelden. Daarnaast bevat dit hoofdstuk ook regels omtrent het doorverwijzen van de vreemdeling naar de verlengde asielprocedure, wanneer behandeling van de asielaanvraag in de algemene asielprocedure niet mogelijk is. Een aparte paragraaf in het hoofdstuk is gewijd aan het doorverwijzen van de vreemdeling naar de gesloten verlengde procedure die geldt voor vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. Overige regels met betrekking tot de verschillende processtappen in de algemene en verlengde asielprocedure, zijn te vinden in volgende hoofdstukken. Het oude hoofdstuk C12 komt volledig te vervallen.
Deze paragraaf geeft in het kort het doel weer van de algemene asielprocedure.
Om ervoor te zorgen dat de vreemdeling tijdens de algemene asielprocedure beschikbaar is voor alle activiteiten die tijdens deze procedure plaatsvinden, wordt aan hem de maatregel van artikel 55, eerste lid, Vw opgelegd. In deze paragrafen zijn de regels omtrent het opleggen van de maatregel en de gevolgen van het zich niet houden aan de maatregel neergelegd. Hiervoor is gebruik gemaakt van de tekst van de (oude) paragrafen C12/2.1.1 en 2.1.2. Hierin zijn wel wijzigingen aangebracht in verband met de omstandigheid dat de algemene asielprocedure anders verloopt dan voormalige AC-procedure en asielzoekers niet meer in het AC overnachten maar in een opvangvoorziening verblijven. Daarnaast is in deze paragrafen de nieuwe bevoegdheid van de IND, zoals neergelegd het VV, om de aanwijzing te kunnen geven verder uitgewerkt. Daartoe is tevens model M117-C aangepast.
De beschikbaarheid van vreemdelingen die in AC Schiphol de algemene asielprocedure doorlopen, gelden andere regels dan voor vreemdelingen die de algemene asielprocedure in één van de andere AC’s doorlopen. Deze regels zijn neergelegd in deze paragraaf. Daarvoor is gebruik gemaakt van (delen van) de tekst van de (oude) paragraaf C10/3.1 en 3.2 en C12/2.2.2.
Deze paragrafen bevatten uitleg omtrent de termijnen in de algemene asielprocedure, zoals neergelegd in artikel 3.112 tot en met 3.115 Vb en de gevolgen van eventuele overschrijding van deze termijnen.
In deze paragraaf worden algemene regels gegeven omtrent verlenging van de termijnen in de algemene asielprocedure. Deze regels zijn gebaseerd op artikel 3.110, tweede lid, juncto artikel 3.115, eerste lid, Vb.
Deze paragrafen betreffen een nadere uitwerking van de gronden voor verlenging van de algemene asielprocedure, zoals neergelegd in artikel 3.115 Vb.
Uit artikel 3.110 Vb vloeit voort, dat de asielaanvraag niet in de algemene asielprocedure kan worden behandeld als het niet mogelijk is om de beschikking uiterlijk op de achtste (of veertiende) dag uit te reiken. Dat betekent dat doorverwijzen van de vreemdeling naar de verlengde asielprocedure in beginsel alleen maar plaatsvindt indien tijdrovend nader onderzoek naar de asielaanvraag is. Daarnaast vloeit uit het Vb voort dat de beslissing om de asielaanvraag al dan niet in de algemene asielprocedure te behandelen pas na het nader gehoor en indienen van de correcties en aanvullingen wordt genomen.
Op de hoofdregel dat alle vreemdelingen in beginsel in de algemene asielprocedure worden gehoord, zijn in artikel 3.113, vijfde lid, Vb enkele uitzonderingen gemaakt. In deze paragrafen worden regels gegeven omtrent deze uitzonderingen.
Als er sprake is van een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd en aan wie een maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, Vw is opgelegd, beziet de IND op verschillende momenten in de procedure of de maatregel kan worden voortgezet. Indien de asielaanvraag niet binnen de termijnen van de algemene asielprocedure kan worden behandeld, wordt de maatregel in beginsel opgeheven en wordt de vreemdeling doorverwezen naar de verlengde asielprocedure die hij in een (open) opvangvoorziening mag afwachten. In een aantal gevallen kan de maatregel toch worden voortgezet indien de asielaanvraag niet binnen de termijnen van de algemene asielprocedure kan worden behandeld. De vreemdeling wordt in dat geval overgeplaatst naar een grenslogies waar hij de rest van de procedure moet afwachten.
Deze mogelijkheid bestond ook al in de oude situatie: de regels hieromtrent waren neergelegd in paragrafen C12/2.2.1 en 2.2.2. Deze procedure werd de “GOC-procedure” genoemd (gesloten OC).
Met het vervallen van de OC-procedure en de introductie van de verlengde asielprocedure, krijgt de procedure in de nieuwe situatie de naam: gesloten verlengde asielprocedure (GVA). Daarnaast zijn de gronden waarop de GVA-procedure kan worden toegepast, in de nieuwe situatie beperkter dan voorheen. In plaats van een niet-limitatieve lijst met criteria wordt nu een limitatieve lijst met criteria in het beleid opgenomen. Hiermee sluit het beleid beter aan bij de bestaande praktijk, waarin de GOC-procedure reeds terughoudend wordt toegepast. Deze aanpassing van het beleid is aangekondigd in de “uitvoeringsbrief nieuwe asielprocedure” van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 11 juni 2010.
In deze paragraaf is de tekst van (oude) paragraaf C12/3.4 ingevoegd. Hierin zijn enkele redactionele wijzigingen opgenomen.
In dit hoofdstuk en de volgende hoofdstukken zijn nadere regels opgenomen omtrent de verschillende activiteiten die tijdens de procedure dienen plaats te vinden. Het eerste en het nader gehoor vormen de basis voor de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag. Om die reden is besloten om alle regels omtrent deze gehoren en de bekendmaking daarvan, in één apart hoofdstuk te bundelen. Het oude hoofdstuk C13 komt hiermee volledig te vervallen. De teksten uit het vervallen hoofdstuk zijn overigens wel in de nieuwe tekst verwerkt.
In beginsel worden alle vreemdelingen die een asielaanvraag indienen onderworpen aan een eerste gehoor. In deze paragrafen worden nadere regels vastgesteld omtrent de inhoud en de bekendmaking van het eerste gehoor en uitzonderingen hierop.
In deze paragrafen worden nadere regels gegeven omtrent de inhoud van het nader gehoor in verschillende situaties en de bekendmaking daarvan. Hiervoor is gebruik gemaakt van de tekst van (oude) paragrafen C13/3.2 tot en met 3.6. Hierin zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht.
Een groot aantal paragrafen binnen hoofdstuk C14 is inhoudelijk ongewijzigd gebleven. Doordat de paragraaf over de procesbeslissing in het AC is opgegaan in het hoofdstuk over de algemene asielprocedure, zijn de meeste paragrafen vernummerd. Daar waar in de tekst termen als “AC-procedure” waren opgenomen, is de tekst in overeenstemming gebracht met de nieuwe situatie. In verband met de mogelijkheid om tijdens de asielprocedure ambtshalve te toetsen of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van vervolging van mensenhandel, is in hoofdstuk C14 een paragraaf toegevoegd waarin regels zijn opgenomen over de wijze waarop aspecten van mensenhandel kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Daarnaast is de paragraaf inzake de ambtshalve toets aangevuld met informatie over de mogelijkheid om parallel aan de asielprocedure te kunnen toetsen of een vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 64 Vw (welke mogelijkheid verder is uitgewerkt in A4/7). Ten slotte is ook een paragraaf over nader onderzoek in dit hoofdstuk opgenomen, omdat ook dit onderdeel kan uitmaken van de beoordeling van de asielaanvraag.
De terminologie in deze paragraaf is aangescherpt om de verschuiving van het onderscheid tussen geloofwaardigheid en zwaarwegendheid tot uitdrukking te brengen.
Met de wijzigingen in deze paragrafen zijn de uitgangspunten en relevante elementen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hiertoe is het vermoeden van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer te wachten staat, als element bij de beoordeling van de geloofwaardigheid geschrapt.
In deze paragraaf is aan de uitgangspunten bij de toets van de zwaarwegendheid de beoordeling van de aannemelijkheid van de vermoedens van vreemdeling over wat hem bij terugkeer te wachten staat, toegevoegd.
Bij de beoordeling of geloofwaardige feiten en omstandigheden kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wordt eerst bezien of de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat, aannemelijk zijn. Als deze vermoedens aannemelijk zijn, wordt beoordeeld of deze voldoende zwaarwegend zijn. Dit laatste element vormt het sluitstuk in de beoordeling. Om die reden is de volgorde in de in deze paragraaf beschreven beoordelingsaspecten aangepast.
Hoofdstuk C15 bevat regels omtrent de voornemenprocedure. In verband met de wijzigingen in de procedure, zijn enkele paragrafen vervallen en/of vernummerd, en is de tekst in overeenstemming gebracht met de nieuwe artikelen 3.114 tot en met 3.118a Vb. In paragraaf GU is daarnaast voor wat betreft de beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 3.119 Vb aangesloten bij het gewijzigde artikel 83 Vw (verruimde ex nunc-toets).
Hoofdstuk C16 bevat regels omtrent het bekendmaken van de beschikking. Gezien de omstandigheid dat het bekendmaken van de beschikking volgt na de voornemenprocedure is het (oude) hoofdstuk 18 vernummerd tot C17. De tekst is in overeenstemming gebracht met de nieuwe situatie.
Het (oude) hoofdstuk C16 over de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is vernummerd tot C17 en is achter het hoofdstuk over de beschikking geplaatst. In de tekst zijn enkele redactionele wijzigingen gemaakt.
Het (oude) hoofdstuk C17 over het intrekken van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is vernummerd tot C18. In de tekst zijn enkele redactionele wijzigingen gemaakt.
Om het aantal vreemdelingen dat zonder opvang in Nederland verblijft terwijl zij een procedure in Nederland mogen afwachten te verminderen, krijgen vreemdelingen van wie de asielaanvraag in de algemene asielprocedure op grond van een aanpassing van artikel 62 Vw, een vertrektermijn van vier weken gedurende welke zij opvang krijgen. Dit geldt echter niet voor vreemdelingen die een tweede of volgende asielaanvraag hebben ingediend.
Deze paragraaf was medio 2009 reeds aangepast vooruitlopend op de aanpassing van artikel 83 Vw (verruimde ex nunc-toets). Thans is deze paragraaf opnieuw aangepast in verband met de daadwerkelijke aanpassing van artikel 83 Vw.
Gebleken is dat hoofdstuk C23 verouderd is en in de praktijk weinig tot geen toegevoegde waarde heeft voor de uitvoeringspraktijk. Om die reden is besloten dit hoofdstuk te laten vervallen.
De Minister van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-10228.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.