28 385
Evaluatie Meststoffenwet

nr. 111
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juni 2008

Met deze brief informeer ik u, mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, over de stand van zaken rond het beleid voor de zogenaamde kunstmestvervangers. Hiermee voldoe ik aan het verzoek van de vaste Kamercommissie voor LNV van 15 mei 2008 (kenmerk 08-LNV-B-61). In deze brief geef ik ook aan wat de stand van zaken is rond de uitwerking van de motie-Van der Vlies c.s. (Kamerstukken II, 2007–2008, 28 385, nr. 99).

Europees en nationaal kader

Wat verstaan moet worden onder kunstmest en dierlijke mest is vastgelegd in Europese regelgeving. Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Nitraatrichtlijn) merkt alle excrementen van vee alsook producten daarvan aan als dierlijke mest. Tegelijkertijd definieert de Nitraatrichtlijn kunstmest als elke met een industrieel proces vervaardigde meststof. Voor stikstof uit dierlijke mest is in de Nitraatrichtlijn een gebruiksnorm vastgesteld van maximaal 170 kg/ha. Derogatie hierop is mogelijk, zoals ook voor Nederland geldt tot 2010. Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (Verordening 2003/2003) bepaalt onder welke voorwaarden kunstmest, ofwel anorganische mest, als EG-meststof mag worden verhandeld.

De Europese regels worden in Nederland geïmplementeerd in het stelsel van de Meststoffenwet. Nationaal zijn er ook regels gesteld voor het verhandelen van andere meststoffen dan EG-meststoffen, zoals overige anorganische meststoffen.

Visie

De verhouding tussen de toekomstige gebruiksnormen voor fosfaat en stikstof wijkt steeds meer af van de vaste verhouding van stikstof en fosfaat in dierlijke mest. Daarom verwacht ik dat het gebruik van onbehandelde dierlijke mest zal afnemen. Mestverwerkingstechnieken ontkoppelen die vaste verhouding zodat de mineralen uit dierlijke mest beter benut kunnen worden.

Dat heeft naar verwachting positieve milieueffecten; betere benutting van dierlijke mest impliceert immers dat er minder verliezen van stikstof en fosfaat naar het milieu optreden en er ook minder winning en productie van fosfaat- en stikstofkunstmest nodig is. In het geval van producten uit verwerkte dierlijke mest die de werking van kunstmest benaderen of zelfs evenaren kan dit leiden tot de vervanging van kunstmest. Daarmee kan een bijdrage worden geleverd aan energiebesparing en tegengaan van klimaatverandering.

Ik wil graag bezien of het gebruik van hoogwaardige meststoffen uit dierlijke mest met een vergelijkbare werking als kunstmest in de toekomst mogelijk en verantwoord is bovenop de gebruiksnorm voor dierlijke mest. Om te onderzoeken wat de sterkten en zwakten in de praktijk zijn van dit soort meststoffen, wil ik, zoals ik eerder al heb aangegeven, meewerken aan een aantal pilotprojecten.

Stand van zaken pilotprojecten

In mijn brief van 3 december 2007 (Kamerstuk 28 385, nr. 93) over de uitkomsten van de evaluatie van de Meststoffenwet 2007 heb ik aangegeven dat zowel drijfmest als digestaat, verwerkt met behulp van een combinatie van bepaalde technieken (ultrafiltratie of gelijkwaardige industriële technieken, altijd in combinatie met omgekeerde osmose) een product (mineralenconcentraat) oplevert dat perspectief heeft om te worden aangemerkt als EG-meststof.

Verschillende initiatiefnemers die een dergelijk mineralenconcentraat produceren of willen gaan produceren, hebben gevraagd om mee te kunnen doen aan een pilot. In deze pilot moet, in lijn met de motie-Van der Vlies, ruimte worden geboden voor grootschalige toepassing van het desbetreffende product, ook boven de gebruiksnorm voor dierlijke mest. Mogelijk maken van de pilotprojecten dient verschillende doelen: bijdragen aan de opbouw van een technisch dossier om het mineralenconcentraat als nieuw type meststof aan bijlage I van Verordening 2003/2003 te laten toevoegen; het bedrijfsleven de gelegenheid geven om in de praktijk na te gaan of er een afzetmarkt is voor genoemd stikstofconcentraat voor zowel grasland als akkerbouw- en enkele tuinbouwgewassen; bezien of dit product in de praktijksituatie inderdaad milieuverantwoord kan worden toegepast; en bezien of dit product vanuit landbouwkundig oogpunt een met kunstmest vergelijkbare werking heeft. Aan de pilots worden een aantal voorwaarden verbonden om deze doelen verantwoord te kunnen bereiken.

Hoewel het mineralenconcentraat een met een industrieel proces vervaardigde meststof is en derhalve onder de definitie van «kunstmest» uit de Nitraatrichtlijn valt, is het tevens een product van dierlijke mest waardoor het naar de letter van de Nitraatrichtlijn als dierlijke mest kan worden beschouwd. Zonder meer toepassen van het mineralenconcentraat boven de gebruiksnorm voor dierlijke mest kan derhalve strijdigheid opleveren met de Nitraatrichtlijn. Om die reden zijn de Diensten van de Europese Commissie geïnformeerd over het voornemen om een aantal grootschalige pilotprojecten uit te voeren.

Om zich beter te informeren over de voorgenomen pilotprojecten zijn medewerkers van de Commissie onlangs op bezoek geweest bij twee van de initiatieven. De medewerkers van de Europese Commissie bleken zeer geïnteresseerd in de getoonde initiatieven.

Zonder vooruit te lopen op het definitieve oordeel van de Commissie hebben zij een groot aantal vragen over zowel de productieprocessen en producten die geproduceerd worden in de initiatieven, als ook over de omvang van de gevraagde experimenteerruimte. De medewerkers van de Commissie zijn van mening dat voor het onderzoeken van de landbouwkundige werking en de milieueffecten van het betreffende mineralenconcentraat een relatief klein areaal volstaat. Samen met de initiatiefnemers hoop ik de vragen van de Europese Commissie spoedig te kunnen beantwoorden, om zo eventuele bezwaren binnen enkele maanden weg te nemen, zodat de pilotprojecten het bemestingsjaar 2009 ten volle kunnen benutten. Dit sluit ook aan bij de intenties en acties in het convenant «Schoon en Zuinig» voor de landbouw.

Mestverwerking algemeen

Sinds januari 2008 zijn mijn medewerkers in overleg met de agrarische belangenorganisaties over de te volgen koers op het gebied van mestverwerking. Dit overleg moet leiden tot een uitgewerkt stappenplan waarin de landbouwsector aangeeft welke acties rond mestbe- en mestverwerking ondernomen gaan worden en waarin ik aangeef op welke wijze de overheid dat wil ondersteunen. Die ondersteuning door de overheid zal aansluiten bij en passen binnen de hiervoor geschetste Europees juridische kaders, het sectorplan «Schoon en Zuinig» en de invulling van het Vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn en het derogatieverzoek voor de Nitraatrichtlijn.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven