Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2008, 202 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2008, 202 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Het model M55 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.
B
Het model M55A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.
C
Paragraaf B1/4.4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder d, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Op grond van artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.77 en 3.78 Vb.
De aanvraag wordt afgewezen, indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling of een in Nederland verblijvend gezinslid als bedoeld in artikel 29, onder e en f, Vw zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen, als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Een (strafrechtelijke) veroordeling is niet noodzakelijk. Deze grond is niet afhankelijk gesteld van het tijdstip waarop de gedraging is gepleegd of eventueel bestraft. Deze grond is nader uitgewerkt in C4/3.11.3. Voor gevallen waarin gezinsleden van een vreemdeling die zich heeft schuldig gemaakt aan bedoelde gedragingen op zelfstandige gronden aanspraak maken op vluchtelingrechtelijke bescherming zie C2/6.3.
Strafrechtelijke antecedenten
De aanvraag wordt afgewezen, indien de vreemdeling ter zake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard, indien ter zake van een misdrijf jegens hem een strafbeschikking is uitgevaardigd, dan wel indien ter zake van een misdrijf sprake is van een veroordeling of oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, een taakstraf of een onvoorwaardelijke geldboete. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (zie artikel 37, eerste lid, WvSr) of in een inrichting voor stelselmatige daders (zie artikel 38m WvSr) dan wel in een inrichting voor jeugdigen (zie artikel 77h, vierde lid, onder a, WvSr) alsook de terbeschikkingstelling (zie artikel 37a WvSr) worden tot de vrijheidsontnemende maatregelen gerekend. De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn geworden. Ook indien hoger beroep is ingesteld tegen een veroordeling in eerste aanleg, of cassatieberoep is ingesteld tegen een veroordeling in hoger beroep, wordt de aanvraag afgewezen.
In geval de aanvraag verband houdt met gezinshereniging of gezinsvorming houdt de Minister rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de vreemdeling en de duur van zijn verblijf, alsmede het bestaan van familiebanden of culturele en sociale banden met het land van herkomst (zie artikel 3.77, vierde lid, Vb).
In geval de aanvraag is ingediend door een vreemdeling die houder is van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere EU lidstaat wordt ingevolge artikel 3.77, vijfde en zesde lid, Vb bij de toepassing van artikel 3.77, eerste lid, onder c, Vb mede rekening gehouden met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk die door de langdurig ingezetene of diens gezinslid op de openbare orde is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de langdurig ingezetene of diens gezinslid uitgaat.
Voorts wordt rekening gehouden met de leeftijd van de vreemdeling, de gevolgen voor de vreemdeling en de leden van zijn gezin, het bestaan van banden met Nederland dan wel het ontbreken van banden met het land van herkomst (zie ook B17/2.3).
Indien een strafzaak ter zake van een misdrijf openstaat en bekendheid met de uitkomst van de strafzaak voor de te nemen beslissing noodzakelijk is, wordt contact opgenomen met het OM. De termijn voor het geven van de beschikking wordt met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw schriftelijk met maximaal zes maanden verlengd. Indien de aanvraag is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid wordt de termijn met toepassing van artikel 25, vierde lid, Vw met maximaal drie maanden verlengd. De vreemdeling wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld.
Aan het feit dat een straf geheel of gedeeltelijk, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, door Nederlandse of buitenlandse autoriteiten is kwijtgescholden, komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.
Overige gevallen
Niet alle gedragingen op grond waarvan gevaar voor de openbare orde kan leiden tot afwijzing van de aanvraag, zijn in artikel 3.77, eerste lid, Vb neergelegd.
Buiten de gevallen genoemd in artikel 3.77, eerste lid, Vb kan op grond van artikel 3.78 Vb de aanvraag slechts worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien naar het oordeel van de Minister zwaarwegende belangen daartoe nopen.
Bij toepassing van artikel 3.78 Vb dient grote terughoudendheid te worden betracht. Toepassing vergt een volledige individuele afweging tussen de rechtstreeks in het geding zijnde belangen.
Termijnen
Een eens gepleegd misdrijf wordt niet blijvend tegengeworpen.
Indien de vreemdeling wegens een misdrijf is veroordeeld, een transactievoorstel heeft aanvaard of indien een strafbeschikking jegens hem is uitgevaardigd, betekent dat niet dat zijn aanvraag nimmer meer kan worden ingewilligd. Indien er geen sprake is van het meermalen plegen van strafbare feiten en de vreemdeling ook niet ongewenst is verklaard, wordt de veroordeling, transactie of strafbeschikking na verloop van tijd niet meer gebruikt om de aanvraag af te wijzen. Bij de termijn gedurende welke een gesanctioneerd misdrijf reden blijft vormen om de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning af te wijzen, wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds drugs- en geweldsmisdrijven en anderzijds andere misdrijven. Daarbij is aangesloten bij de termijnen die worden gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen om opheffing van de maatregel van ongewenstverklaring (zie A5/4.1).
Ingeval van een veroordeling, transactie of strafbeschikking wegens drugs- dan wel geweldsmisdrijven bedraagt die termijn tien jaren. Ingeval van een veroordeling, transactie of strafbeschikking wegens een ander misdrijf bedraagt die termijn vijf jaren. De termijn vangt aan op de dag waarop de veroordeling of strafbeschikking onherroepelijk is geworden of het transactievoorstel is aanvaard. Indien de tenuitvoerlegging van de sanctie pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de sanctie volledig ten uitvoer is gelegd. Daarmee wordt voorkomen dat de termijn (bijvoorbeeld tijdens een langdurige gevangenisstraf) kan verstrijken voordat de straf ten uitvoer is gelegd. De sanctie is ten uitvoer gelegd:
a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: de datum van invrijheidstelling;
b. ingeval van taakstraf: de datum waarop de taakstraf is voltooid;
c. ingeval van vermogenssanctie: de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.
Het is van belang dat de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag gegevens en bescheiden overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus wanneer hij in vrijheid is gesteld, de taakstraf heeft voltooid of het bedrag heeft betaald (zie artikel 4:2 Awb).
Indien de aanvraag wegens het verstrijken van deze vijfjaren- of tienjarentermijn niet langer wordt afgewezen, wordt de vreemdeling ook niet ongewenst verklaard op de enkele grond dat hij die feiten heeft gepleegd. Ingeval van het bij herhaling plegen van – al dan niet dezelfde – strafbare feiten is de termijnstelling niet van toepassing en worden de in het verleden gepleegde feiten bij de beoordeling van de aanvraag betrokken.
De termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren, is niet van toepassing, indien sprake is van meerdere veroordelingen, transacties of strafbeschikkingen wegens een misdrijf of van ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
Indien de vreemdeling ongewenst is verklaard, kan hij geen rechtmatig verblijf hebben (zie artikel 67, derde lid, Vw). Ook indien de termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren (zie artikel 6.6, eerste lid, Vb), verstrijkt voordat de ongewenstverklaring is opgeheven, komt de vreemdeling niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
Het enkele feit dat de termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren (zie artikel 6.6, eerste lid, Vb), verstrijkt voordat de ongewenstverklaring is opgeheven, vormt geen reden om de ongewenstverklaring in afwijking van artikel 6.6 Vb op te heffen.
D
Paragraaf B1/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Inburgering Buitenland
Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder h, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling, die niet behoort tot een der categorieën, bedoeld in artikel 17, eerste lid, Vw, na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland, inburgeringsplichtig zou zijn op grond van de artikelen 3 en 5 Wet inburgering en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Deze regels zijn neergelegd in artikelen 3.71a, 3.98a, 3.98b, 3.98c en 39.8d Vb en de artikelen 3.10, 3.11, 3.12 en 3.13 VV.
Ingevolge artikel 16, derde lid, Vw is het eerste lid, onder h, niet van toepassing op de vreemdeling die de Surinaamse nationaliteit bezit en die, met bij Ministeriële regeling vastgestelde bescheiden, heeft aangetoond in Suriname of Nederland lager onderwijs in de Nederlandse taal te hebben gevolgd.
Ingevolge artikel 3.98c, derde lid, Vb worden de resultaten van het basisexamen inburgering door middel van het geautomatiseerde systeem beoordeeld. Aangezien de resultaten van de onderzoeken die zijn uitgevoerd naar de kwaliteit van de toetsen, ruimte laten voor onduidelijkheid omtrent de mate waarin de beoordeling aan de hand van het geautomatiseerde systeem vergelijkbaar is met die door menselijke examinatoren, worden de resultaten van het basisexamen in de eerste fase na invoering daarvan een tweede maal door menselijke examinatoren beoordeeld. In verband hiermee is in artikel II besluit van 17 februari 2006 tot wijziging van het Vb in verband met inburgering in het buitenland, Stb. 2006, 94, opgenomen dat in afwijking van artikel 3.98c, derde lid, Vb de resultaten van het basisexamen inburgering, die door middel van het geautomatiseerde systeem zijn beoordeeld, nogmaals beoordeeld worden door examinatoren, indien het basisexamen is afgelegd voor een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Inburgeringsplichtig is de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, a tot en met e, dan wel l, Vw, die anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft of geestelijk bedienaar is. Verblijfsdoelen die als tijdelijk worden aangemerkt in de zin van de Wet inburgering staan opgenomen in de bijlage bij artikel 2.1 Regeling inburgering (zie B1/4.7.1).
De hoofdregel geldt voor vreemdelingen die voor hun komst naar Nederland in het bezit moeten zijn van een mvv in het kader van bijvoorbeeld gezinshereniging of gezinsvorming, en die na hun komst naar Nederland inburgeringsplichtig zijn op grond van de artikelen 3 en 5 Wet inburgering. Hetzelfde geldt voor verblijf als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, ondanks dat zij doorgaans geen duurzaam verblijf in Nederland beogen (zie B1/4.7.1).
Vreemdelingen van 18 jaar en ouder
Vreemdelingen in de leeftijd van 18 tot 65 jaar zijn ingevolge de Wet inburgering inburgeringsplichtig en dienen derhalve het basisexamen inburgering buitenland met goed gevolg af te leggen tenzij zij zijn vrijgesteld ingevolge de artikelen 3 en 5 Wet inburgering (zie B1/4.7.1).
De basiskennis, die de vreemdeling reeds voor komst naar Nederland in het buitenland moet hebben verworven, wordt in het buitenland beoordeeld aan de hand van het basisexamen inburgering, tenzij de vreemdeling niet inburgeringsplichtig is of daarvan is vrijgesteld. De resultaten van het basisexamen worden betrokken bij de aanvraag om een mvv.
De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen indien de vreemdeling het basisexamen inburgering niet met goed gevolg heeft afgelegd, tenzij:
– de vreemdeling de Surinaamse nationaliteit bezit en met krachtens artikel 16, derde lid, Vw vastgestelde bescheiden heeft aangetoond lager onderwijs in Suriname of Nederland te hebben gevolgd;
– artikel 3.71a, tweede lid, Vb van toepassing is; of
– de vreemdeling de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt.
In artikel 4:2, tweede lid, Awb is bepaald dat de aanvrager bij indiening van de aanvraag de gegevens en bescheiden dient te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het is daarbij aan de vreemdeling, als potentiële nieuwkomer, om aan te tonen dat hij over de vereiste basiskennis van de Nederlandse taal en Nederlandse samenleving beschikt. De enige wijze die hem daartoe ter beschikking staat is het met goed gevolg afleggen van een basisexamen inburgering. Daaronder vallen ook gegevens en bescheiden met betrekking tot de eventuele vrijstelling van het basisexamen inburgering.
Indien de vreemdeling bij de aanvraag niet de noodzakelijke gegevens voor eventuele vrijstelling van het basisexamen inburgering overlegt, wordt hij met toepassing van artikel 4:5 Awb in de gelegenheid gesteld gedurende een redelijke termijn de aanvraag aan te vullen voordat daarop wordt beslist. In deze periode wordt de beslistermijn met toepassing van artikel 4:15 Awb opgeschort. Als de vreemdeling binnen die redelijke termijn geen gegevens en bescheiden met betrekking tot de eventuele vrijstelling van het basisexamen inburgering heeft overgelegd, wordt op de aanvraag beslist.
In deze paragraaf zijn algemene regels opgenomen over het basisexamen inburgering buitenland. Het basisexamen inburgering buitenland is van toepassing op aanvragen tot verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming met een hoofdpersoon die een verblijfsrecht heeft dat niet-tijdelijk van aard is of die Nederlander is, tenzij nadrukkelijk anders is vermeld. Ten aanzien van bepaalde categorieën vreemdelingen zijn elders in het Vb, het VV en de Vc in de betreffende materiehoofdstukken (zie B2 en verder) andersluidende bepalingen opgenomen.
E
Paragraaf B1/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Gelet op artikel 21 Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw, slechts worden afgewezen op de in artikel 21, eerste lid, Vw genoemde gronden, dan wel krachtens de op grond van artikel 21, derde lid, Vw te stellen regels. Deze gronden worden behandeld in B1/7.1.1 tot en met B1/7.1.11.
F
Paragraaf B2/8.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In het geval van aanvragen waarbij door legalisatieplichtige vreemdelingen geen documenten zijn overgelegd, neemt de IND ter zake contact op met het Ministerie van BuZa. Uit de informatie van het Ministerie van BuZa kan blijken dat er sprake is van bewijsnood voor betrokkene. In dat geval wijst de IND betrokkene op de mogelijkheid van DNA-onderzoek ten einde vast te stellen of er sprake is van een biologische afstammingsrelatie.
Betrokkene wordt derhalve slechts op de mogelijkheid van DNA-onderzoek gewezen in het geval er sprake is van uit beide ouders of uit één van beide ouders geboren kinderen en nadat is vastgesteld dat betrokkene aantoonbaar in bewijsnood verkeert met betrekking tot de te overleggen documenten.
Als de afstammingsrelatie door het DNA-onderzoek wordt bevestigd en aan alle overige voorwaarden wordt voldaan, wordt de aanvraag ingewilligd, tenzij overigens bekend geworden gegevens zich tegen inwilliging verzetten.
Deelname aan DNA-onderzoek geschiedt op vrijwillige basis. Indien de aanvrager geen gebruik maakt van de mogelijkheid van DNA-onderzoek, zal op grond van de beschikbare gegevens een beslissing worden genomen over de aanvraag.
Als de aanvrager instemt met een DNA-test ten behoeve van de door hem of haar aangegeven gezinsleden en met het gebruik van de uitslag van DNA-onderzoek in de procedure in kwestie, dient betrokkene een bijdrage ter uitvoering van DNA-onderzoek te storten op rekening van het laboratorium waar het DNA-onderzoek zal worden verricht. De hoogte van de bijdrage wordt afgeleid van het aantal te onderzoeken kinderen:
Aantal te onderzoeken kinderen | Hoogte bijdrage |
---|---|
één kind | € 199,66 |
twee kinderen | € 263,19 |
drie kinderen | € 326,72 |
vier kinderen | € 390,25 |
etc | etc |
De eigen bijdrage ter uitvoering van DNA onderzoek hoeft, in overeenstemming met het bepaalde in C12/6, niet te worden betaald als het gaat om een DNA-onderzoek bij nareizende gezinsleden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw, van een aanvrager die binnen drie maanden nadat hij een asielvergunning heeft gekregen om nareis verzoekt (via een mvv-aanvraag of verzoek om advies). Echter indien de uitslag voor betrokkene negatief is kan alsnog de eigen bijdrage worden verhaald op betrokkene conform de hierboven genoemde bedragen.
De aanvrager dient de gezinsleden in het buitenland te informeren dat zij zich moeten melden bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging. De in het buitenland verblijvende echtgeno(o)t(e) of partner van de referent die om DNA-onderzoek heeft verzocht, wordt door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in kennis gesteld van de door de referent in het aanvraagformulier voor DNA-onderzoek verstrekte gegevens over de relatie tussen de ouders en de kinderen voor wie overkomst naar Nederland wordt gevraagd. De echtgeno(o)te of partner legt ter zake van de juistheid van de door de referent verstrekte gegevens een verklaring af, die door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging schriftelijk wordt vastgelegd en door betrokkene wordt ondertekend.
De gezinsleden van de aanvrager tekenen aldaar een verklaring van geen bezwaar met betrekking tot DNA-onderzoek. Het DNA-materiaal wordt afgenomen door een medisch gekwalificeerd persoon in aanwezigheid van een ambtenaar van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging en wordt door de diplomatieke vertegenwoordiging verzonden naar het laboratorium waar het DNA-onderzoek zal worden verricht.
Het DNA-materiaal van de aanvrager in Nederland wordt in een van de in de ‘Circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen’ genoemde geaccrediteerde laboratoria in Nederland afgenomen, dan wel op een door dat laboratorium aangewezen plaats, door een medische gekwalificeerde in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het laboratorium.
De uitslag van het DNA-onderzoek biedt een zekerheid met betrekking tot het bestaan van een biologische afstammingsrelatie van ten minste 99,99 % in het geval van beide ouders DNA-materiaal beschikbaar is, en ten minste 99,9% in het geval van één ouder DNA-materiaal beschikbaar is. De IND informeert de aanvrager over de uitslag van het DNA-onderzoek.
Indien de uitslag voor betrokkene positief is wordt de bijdrage door de IND aan betrokkene terugbetaald. Indien de uitslag negatief is, vindt er geen restitutie plaats.
Het DNA-materiaal wordt door het laboratorium vernietigd nadat de beslissing in de procedure in het kader waarvan het DNA-materiaal is afgenomen, onherroepelijk is geworden. De IND geeft daartoe een schriftelijke aanwijzing aan het laboratorium.
G
Paragraaf B2/9.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Nadat de vreemdeling een jaar verblijf in het kader van (verruimde) gezinshereniging heeft gehad, dient de verblijfsvergunning te worden verlengd. Daarbij wordt getoetst aan de algemene voorwaarden voor het verlengen van de verblijfsvergunning.
Indien de verblijfsvergunning is verleend voor verblijf bij een minderjarige houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wordt het feit dat die houder inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt niet tegengeworpen in het kader van de verlenging. De verblijfsvergunning wordt om die enkele reden niet ingetrokken.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, Vw kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen, indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge artikel 19 Vw kan de verblijfsvergunning om die reden worden ingetrokken.
De verlenging van de verblijfsvergunning wordt alleen afgewezen indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft geheel of ten dele een beroep doet op de publieke middelen. De verblijfsvergunning wordt eveneens slechts ingetrokken indien een beroep wordt gedaan op de publieke middelen (zie B2/9.5).
Dat lijdt uitzondering in de gevallen genoemd in B2/9.5.2. Deze uitzonderingen gelden ongeacht de vraag of de hoofdpersoon verblijfsrecht van tijdelijke aard of van niet-tijdelijke aard heeft.
H
Paragraaf B2/9.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, Vw kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen, indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. De aanvraag om verlenging wordt op deze grond alleen afgewezen als een beroep wordt gedaan op de publieke middelen (zie B2/9.2).
Ingevolge artikel 19 Vw kan de verblijfsvergunning om die reden worden ingetrokken (Zie B2/9.2). Alleen indien een beroep wordt gedaan op de publieke middelen zal tot intrekking op deze grond worden overgegaan.
Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft geheel of ten dele ten laste komt van de publieke middelen, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Omtrent die afweging van belangen zijn in B2/9.5.2 algemene regels gesteld, die ook hier van toepassing zijn.
I
Paragraaf B2/9.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning wordt afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft geheel of ten dele een beroep doet op de publieke middelen, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Omtrent die afweging van belangen worden hieronder algemene regels gesteld.
Bij deze belangenafweging worden de volgende factoren betrokken:
– de nationaliteiten van de vreemdeling en de gezinsleden (waaronder tevens wordt begrepen de hoofdpersoon). Hierbij is met name van belang de vraag of (één van de) gezinsleden de Nederlandse nationaliteit heeft;
– voorzover de hoofdpersoon in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier: het doel; en de (niet-)tijdelijkheid van deze verblijfsvergunning;
– de duur van het verblijf van de vreemdeling en de gezinsleden in Nederland op grond van een verblijfsvergunning;
– de banden van de vreemdeling en de gezinsleden met het herkomstland;
– de reden waarom de vreemdeling geheel of ten dele ten laste komt van de publieke middelen;
– de duur en hoogte van middelen van bestaan die eventueel nog wel beschikbaar zijn;
– de mate waarin de vreemdeling eventueel een (aanvullend) beroep doet op de publieke middelen en (voorzover van toepassing) de reden waarom een vreemdeling dit beroep doet;
– eventuele bijzondere omstandigheden ten aanzien van de vreemdeling en de gezinsleden.
Vrijwillige werkloosheid
Het economisch welzijn van Nederland is een van de gronden waarop inmenging in het familie- of gezinsleven, bedoeld in artikel 8 EVRM, kan worden gerechtvaardigd. Bij de belangenafweging die toetsing aan artikel 8 EVRM meebrengt, komt aan het feit dat er sprake is van vrijwillige of verwijtbare werkloosheid en van een beroep op de publieke middelen een zodanig zwaar gewicht toe, dat verblijfsbeëindiging veelal een gerechtvaardigde inmenging zal betekenen.
Gelet op het voorgaande wordt behoudens de vrijstellingsgronden van artikel 3.85 Vb (zie hieronder) de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur, bij een beroep op de publieke middelen, in ieder geval afgewezen indien de hoofdpersoon tijdens de geldigheid van de verblijfsvergunning vrijwillig of door eigen toedoen werkloos is geworden.
Onder deze omstandigheden wordt ook de nog geldige verblijfsvergunning ingetrokken.
Het enkele feit dat iemand werkloos is na het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van vrijwillige werkloosheid. Vrijwillige werkloosheid kan wel worden aangenomen indien er andere feiten en omstandigheden zijn waaruit kan worden afgeleid dat het einde van het dienstverband een niet-onvrijwillig karakter heeft of dat na einde dienstverband de werkloosheid alsnog een niet-onvrijwillig karakter heeft gekregen, hetgeen onder meer kan blijken uit uitsluiting van of strafkorting op de uitkering.
Er kan gesproken worden van vrijwillige werkloosheid indien een werknemer verwijtbaar werkloos is geworden in de zin van artikel 24 WW. Dit is het geval als hij:
– zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag zijn ontslag tot gevolg zou kunnen hebben (bijvoorbeeld ontslag op staande voet);
– ontslag heeft genomen, zonder dat aan de voortzetting van zijn dienstbetrekking voor hem zodanige bezwaren zijn verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.
Of een werknemer al dan niet verwijtbaar werkloos is geworden, dient naar behoren te worden geconstateerd door het CWI, de Gemeentelijke Sociale Dienst of het uitvoeringsorgaan van de sociale verzekeringen. Indien geconstateerd wordt dat de hoofdpersoon niet door eigen toedoen werkloos is, is hij onvrijwillig werkloos.
J
Paragraaf B2/9.5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
K
Paragraaf B2/9.5.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
L
Paragraaf B2/9.5.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
M
Paragraaf B11/3.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een Turkse werknemer:
a. komt in aanmerking voor voortzetting van verblijf na één jaar legale arbeid op grond van een niet-omstreden verblijfsrecht dat hem in staat stelde om deze arbeid te verrichten en indien de werkgever nog één jaar werkgelegenheid heeft en in het bezit is gesteld van een TWV (zie artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, Associatiebesluit 1/80);
b. heeft na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lidstaat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die lidstaat (zie artikel 6, eerste lid, tweede gedachtestreepje, Associatiebesluit 1/80);
c. heeft na vier jaar legale arbeid, in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze (zie artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, Associatiebesluit 1/80).
Ad a.
De plicht voor een werkgever om in het bezit te zijn van een TWV geldt niet ten aanzien van Turkse onderdanen die op grond van hun (eerdere) verblijfsrecht vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten (Zie B1/2.3.2).
Beoordeling
Bij de beoordeling of de Turkse werknemer recht heeft op voortzetting van verblijf wordt gecontroleerd of:
– de Turkse werknemer reeds één jaar onafgebroken (zie Hof van Justitie van de EG, 29 mei 1997, Eker, C-396/95) bij dezelfde werkgever heeft gewerkt;
– dezelfde werkgever nog voor ten minste één jaar werkgelegenheid heeft voor de Turkse werknemer; en
– gedurende deze jaren hetzelfde beroep wordt uitgeoefend.
De vaststelling of betrokkene aan bovenstaande voorwaarden voldoet, vindt plaats aan de hand van de overgelegde arbeidscontracten, jaarloonopgaven en het registratiebericht Melding Sociale Voorzieningen. Het registratiebericht ontvangt iedere werknemer als bewijs dat de werkgever hem heeft aangemeld bij het UWV.
Indien de Turkse werknemer heeft aangetoond dat hij gedurende de periode van één jaar voor hetzelfde uitzendbureau of dezelfde inlener heeft gewerkt en uitzicht bestaat op voortzetting van de werkzaamheden, worden deze werkzaamheden meegeteld voor het berekenen van de periode waarin werkzaamheden bij dezelfde werkgever zijn verricht. Hetzelfde geldt voor werkzaamheden die via een detacheringbureau worden verricht.
Indien twijfel bestaat of betrokkene voldoet aan bovenstaande drie voorwaarden, dient informatie over de in het verleden afgegeven TWV(en) te worden ingewonnen bij CWI.
Chauffeurs
Turkse werknemers die werkzaam zijn in het internationaal verkeer als chauffeur, zijn doorgaans in het bezit van een visum (een zogenoemde ‘multiple entry visum’) en niet in het bezit van een verblijfsvergunning. Dat betekent niet dat daardoor geen sprake is van legale arbeid (zie hierbovengenoemde zaak Bozkurt). Immers, het bezit van een verblijfsvergunning is slechts een bevestiging van een rechtstreeks door het Associatiebesluit 1/80 toegekend recht en is derhalve geen voorwaarde voor ‘legale arbeid’. De door de Turkse chauffeur verrichte werkzaamheden moeten wel verricht zijn op grond van een TWV.
Ad b.
Op grond van nationaal beleid geldt dat de Turkse werknemer, nadat hij drie jaar onafgebroken legale arbeid in hetzelfde beroep bij dezelfde werkgever heeft verricht, vrije toegang heeft tot iedere arbeid van zijn keuze (zie B5/3.2.2). Dit betekent dat het bepaalde in artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, Associatiebesluit 1/80 reeds na drie jaar legale arbeid van toepassing is.
De vaststelling of betrokkene drie jaar legale arbeid in hetzelfde beroep bij dezelfde werkgever heeft verricht vindt plaats op de wijze als vermeld onder a.
De Turkse werknemer die drie jaar legale arbeid heeft verricht, heeft daarmee het recht om zijn dienstbetrekking vrijwillig te beëindigen, onder voorwaarde dat hij binnen een redelijke termijn een nieuwe dienstbetrekking vindt en gedurende deze periode blijft behoren tot de legale arbeidsmarkt en geen beroep doet op de publieke middelen. Er is sprake van het blijven behoren tot de legale arbeidsmarkt als betrokkene zich na de vrijwillige beëindiging van zijn dienstbetrekking onmiddellijk inschrijft bij een arbeidsbureau en zich volledig beschikbaar stelt voor het verrichten van werkzaamheden.
Indien betrokkene na het verstrijken van de redelijke termijn en ondanks bemiddeling van het arbeidsbureau geen nieuwe dienstbetrekking heeft gevonden, behoort betrokkene nog slechts tot de legale arbeidsmarkt indien hij een reële en daadwerkelijke kans maakt om binnen een maand tewerkgesteld te worden (zie Hof van Justitie van de EG, 23 januari 1997, Tetik, C-171/95).
Ad a, b en c.
Bij de berekening van tijdvakken van legale arbeid moet rekening gehouden worden met tijdvakken waarin betrokkene geen arbeid (heeft) verricht (zie artikel 6, tweede lid, Associatiebesluit 1/80).
Tijdvakken van inactiviteit die gelijkgesteld worden met tijdvakken van legale arbeid
Jaarlijkse vakanties en perioden van afwezigheid wegens zwangerschap, arbeidsongeval of kortdurende ziekte worden gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid.
Tijdvakken van inactiviteit die niet gelijkgesteld worden met tijdvakken van legale arbeid
Tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid die naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten, alsmede perioden van afwezigheid wegens langdurige ziekte worden niet gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid. Op het moment dat de werkzaamheden worden hervat, wordt weer verder gegaan met de opbouw van tijdvakken van legale arbeid.
Vrijwillige werkloosheid gedurende de opbouw van de eerste drie jaar legale arbeid heeft tot gevolg dat reeds opgebouwde rechten verloren gaan. Ook werkloosheid ten gevolge van een detentie heeft gedurende de opbouw van de eerste drie jaar legale arbeid tot gevolg dat de reeds opgebouwde rechten verloren gaan. In het geval van hervatting van werkzaamheden, wordt weer van voor af aan begonnen met de opbouw van tijdvakken van legale arbeid en daarmee de opbouw van rechten.
N
Paragraaf B11/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Onder gezinsleden wordt verstaan, de echtgenoot van de Turkse werknemer, hun bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn en de bloedverwanten in opgaande lijn van deze werknemer en van zijn echtgenoot, die te hunnen laste zijn (zie Hof van Justitie van de EG, 30 september 2004, Ayaz, C-275/02; zie B10). Gelet op de gelijkstelling in Nederland tussen echtgenoten en geregistreerd partners is hetgeen is bepaald met betrekking tot de echtgeno(o)t(e) ook van toepassing op de geregistreerde partner van een Turkse werknemer.
O
Paragraaf B11/3.4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Gezinsleden hebben vrije toegang tot iedere arbeid van hun keuze indien zij:
a. een gezinslid zijn van een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse werknemer; en
b. in het kader van gezinshereniging met de Turkse werknemer in Nederland verblijf hebben gekregen; en
c. drie jaar legaal wonen in Nederland.
Ad a.
In artikel 7, Associatiebesluit 1/80 is bepaald onder welke voorwaarden gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer, toegang hebben tot de arbeidsmarkt. Om rechten te kunnen ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 dient de verblijfgever in ieder geval op het moment van toelating van het gezinslid, werknemer in de zin van het Associatiebesluit 1/80 te zijn (geweest).
Ad b.
De omstandigheid dat het gezinslid in Nederland is geboren en daardoor geen toestemming heeft moeten aanvragen om zich in het kader van de gezinshereniging bij de Turkse werknemer in Nederland te voegen is niet van belang (zie Hof van Justitie van de EG, 11 november 2004, Cetinkaya, C-467/02).
Ad c.
Legaal wonen: dit begrip veronderstelt dat het gezinslid gedurende de periode van drie respectievelijk vijf jaar onafgebroken daadwerkelijk bij de Turkse werknemer moet wonen (zie Hof van Justitie van de EG, 22 juni 2000, Eyüp, C-65/98). Bij de berekening van deze periode moet echter wel rekening worden gehouden met korte onderbrekingen van het samenleven, waarbij niet de bedoeling bestond om het samenleven op te geven. Hierbij kan gedacht worden aan een afwezigheid van de gemeenschappelijke woonplaats gedurende een redelijke periode waarvoor gegronde redenen zijn dan wel aan onvrijwillig verblijf van minder dan zes maanden dat de betrokkene in zijn land van herkomst heeft doorgebracht (zie Hof van Justitie van de EG, 17 april 1997, Kadiman, C-351/95).
Vorenstaande betekent dat de vrije toegang tot de arbeidsmarkt als bepaald in artikel 7, eerste lid, onder b, besluit nr. 1/80 (waarin is bepaald dat de gezinsleden vrije toegang tot de arbeidsmarkt hebben wanneer zij ten minste vijf jaar aldaar legaal wonen) reeds na drie jaar legaal wonen van toepassing is. Met deze voor de gezinsleden van een Turkse werknemer gunstigere regel wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, onder a, Associatiebesluit 1/80. Deze gunstigere regel moet altijd worden toegepast.
Na de periode van drie jaar legaal wonen worden ingevolge artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80 aan het verblijf van het gezinslid geen voorwaarden meer verbonden. De omstandigheid dat de Turkse werknemer na deze periode niet meer behoort tot de legale arbeidsmarkt of dat de gezinsband is verbroken, heeft geen gevolgen voor het verblijfsrecht van het gezinslid (zie voornoemde zaak Cetinkaya). Dit geldt ongeacht of het gezinslid in het bezit is van een zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking voortgezet verblijf.
P
Paragraaf B14/2.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’.
De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’. Het CWI zal alleen een TWV afgeven indien de arbeidsperiode binnen een tijdbestek van 52 weken niet meer dan in totaal 24 weken bedraagt.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 10 oktober 2008
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.
In dit Wijzigingsbesluit worden op verschillende onderdelen van de Vreemdelingencirculaire 2000 wijzigingen tot stand gebracht. Er worden wijzigingen tot stand gebracht op het gebied van de eigen bijdrage voor DNA-onderzoek, de inburgeringsplichtige leeftijd, de toetsing van aanvragen om verlenging van de verblijfsvergunning voor gezinshereniging en gezinsvorming, de toepassing van de Associatieovereenkomst tussen de EG en de Republiek Turkije (Pb. EU 1964, 217) en het Associatiebesluit van de Associatieraad EEG/ Turkije 1/80 (Associatiebesluit 1/80) en de maximale arbeidsperiode die een alleenstaande minderjarige Vreemdeling (AMV) mag werken.
In het verlengde van het Wijzigingsbesluit 2008/11 van 10 maart 2008, is voor de mvv-aanvraag of het verzoek om advies in het kader van gezinshereniging, in geval van nareizende gezinsleden die op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vreemdelingenwet 2000 in aanmerking komen voor een afgeleide verblijfsvergunning, de eigen bijdrage voor DNA-onderzoek geschrapt.
In artikel 5, lid 1, onder d, Wet inburgering is opgenomen dat jongeren die leerplichtig of kwalificatieplichtig zijn, niet inburgeringsplichtig zijn.
In verband met de sinds 1 augustus 2007 geldende de kwalificatieplicht (Wet van 24 mei 2007 van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Stb 2007, nr. 203), welke inhoud dat jongeren zonder startkwalificatie (vwo-diploma, havo-diploma, diploma op mbo-2 niveau of hoger) tot hun 18e verjaardag onderwijs moeten volgen, is de inburgeringsplichtige leeftijd in het kader van de inburgeringsplicht buitenland aangepast.
Met dit Wijzigingsbesluit wordt eveneens invulling gegeven aan de, in de brief van de Staatssecretaris van Justitie aan de Tweede Kamer van 15 oktober 2007 (Kamerstukken II, 2007/08, 29 861 en 30 573, nr. 21), aangekondigde vereenvoudigde toetsing van aanvragen om verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor gezinshereniging en gezinsvorming.
Met dit Wijzigingsbesluit wordt tevens de toepassing van Associatieovereenkomst tussen de EG en de Republiek Turkije(Pb. EU 1964, 217)en het Associatiebesluit van de Associatieraad EEG/ Turkije 1/80 (Associatiebesluit 1/80) van de Associatieraad verduidelijkt en, met in achtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, aangepast.
Daarnaast wordt de, als gevolg van de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 juni 2008, nr. AM/AMI/2008/16377, tot wijziging van de Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen gewijzigde maximale arbeidsperiode die een AMV binnen een tijdsbestek van 52 weken mag werken gewijzigd.
Tenslotte zijn in dit Wijzigingsbesluit een aantal vanuit de uitvoeringspraktijk gewenste verduidelijkingen opgenomen en redactionele aanpassingen verwerkt.
Met deze wijziging worden een aantal verschrijvingen gecorrigeerd.
Met deze wijziging wordt verduidelijkt dat, om te kunnen spreken van recidive als gevolg waarvan de verjaringstermijn niet geldt, het moet gaan om misdrijven die hebben geleid tot een veroordeling, transacties of strafbeschikking.
Deze wijziging is een gevolg van de sinds 1 augustus 2007 geldende kwalificatieplicht.
Met deze wijziging wordt het schrappen van de eigen bijdrage voor nareizende gezinsleden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vreemdelingenwet 2000 doorgetrokken naar mvv-aanvragen en verzoeken om advies voor deze categorie vreemdelingen.
Met deze wijziging is de toetsing van aanvragen om verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor gezinshereniging en gezinsvorming bewerkstelligd.
De vereenvoudigde toetsing is geïndiceerd op grond van trends in de jurisprudentie ten aanzien van artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en op grond van de ervaring die de IND sinds de aanscherping van het middelenvereiste bij verlengingszaken per 1 april 2004 heeft opgedaan. In de praktijk is gebleken dat een inmenging in het familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM bijna niet is te rechtvaardigen op grond van het economisch welzijn van het land, als er weliswaar onvoldoende middelen zijn maar er geen bijstandsuitkering wordt genoten.
Met deze beleidswijziging worden aanvragen om verlenging nog slechts afgewezen als sprake is van een beroep op de publieke middelen (onder andere de Wet werk en bijstand). In het verlengde daarvan wordt eveneens nog slechts tot intrekking van de verblijfsvergunning op grond van het middelenvereiste over gegaan indien sprake is van een beroep op de publieke middelen. Daarmee wordt beoogd de administratieve lasten die het inkomensvereiste met zich meebrengt voor verlengingenprocedures te verminderen.
Als gevolg van deze beleidswijziging zijn de bepalingen inzake het gezamenlijk inkomen zinledig geworden. Dit geldt eveneens voor de bepalingen met betrekking tot de duurzaamheid van middelen en de bepalingen die zien op het overgangsrecht. Gelet hierop komen de paragrafen B2/9.5.3.1 en B2/9.5.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 te vervallen, en zijn de bepalingen inzake de belangenafweging in geval van vrijwillige werkloosheid opgenomen in paragraaf B2/9.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000.
Op grond van artikel 6 van Associatiebesluit 1/80 heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort na een jaar legale arbeid in die lidstaat te hebben verricht, recht op verlenging van zijn verblijfsvergunning bij dezelfde werkgever indien en voor zover deze werkgever werkgelegenheid heeft.
Werkzaamheden die bij of via een uitzendbureau worden verricht, worden ook aangemerkt als werkzaamheden verricht voor dezelfde werkgever.
Achterliggende gedachte is dat de Turkse onderdaan die een jaar voor hetzelfde uitzendbureau heeft gewerkt of via een uitzendbureau gedurende een jaar bij dezelfde inlener heeft gewerkt en er uitzicht bestaat op voortzetting van de werkzaamheden, ook onder de werkingssfeer van het Associatiebesluit 1/80 valt. Hiermee komt de huidige gedragslijn dat uitzendwerk niet valt onder het begrip dezelfde werkgever te vervallen. Het vorenstaande geldt eveneens voor werkzaamheden die via een detacheringbureau worden verricht.
In Nederland worden echtgeno(o)t(e)e en geregistreerde partners gelijkgesteld. Ook in de vreemdelingenwetgeving, bijvoorbeeld waar het gaat om aanvragen om gezinshereniging (zie ook de richtlijn gezinshereniging), is sprake van een gelijkstelling.
In artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80 is bepaald onder welke voorwaarden gezinsleden van een Turkse werknemer aanspraak kunnen maken op verblijf. Onder gezinslid wordt verstaan de echtgeno(o)t(e) van de Turkse werknemer, bloedverwanten in neergaande lijn onder de leeftijd van 21 jaar en bloedverwanten in opgaande lijn die ten laste komen van de werknemer of echtgeno(o)t(e). Daar waar gesproken wordt over echtgen(o)t(e) dient mede te worden begrepen de geregistreerde partner van een Turkse werknemer, gelet op de gelijkstelling in Nederland tussen echtgenoten en geregistreerde partners.
De Vreemdelingencirculaire 2000 is op dit punt onduidelijk geredigeerd hetgeen in de praktijk heeft geresulteerd in een onjuiste toepassing van hetgeen is bepaald in artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80. met betrekking tot het recht op toegang tot de arbeidsmarkt van gezinsleden. Immers, in artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80 is bepaald onder welke voorwaarden gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer, toegang hebben tot de arbeidsmarkt. De verblijfgever dient in ieder geval op het moment van toelating van het gezinslid, werknemer te zijn (geweest). Met deze verduidelijking wordt voorkomen dat verblijf als gezinslid wordt verleend bij een Turkse echtgenoot die géén werknemer was of bij een Nederlandse echtgenoot.
Als gevolg van de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 juni 2008, nr. AM/AMI/2008/16377, tot wijziging van de Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen is de maximale arbeidsperiode die een AMV binnen een tijdsbestek van 52 weken vanaf de aanvraag mag werken gewijzigd in 24 weken.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
R.K. Visser.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-219.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.